[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

bijlage

Bijlage

Nummer: 2014D09902, datum: 2014-03-18, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Verslag van de JBZ-raad van 3-4 maart 2014 te Brussel (2014D09901)

Preview document (šŸ”— origineel)


Verslag van de bijeenkomst van het

Gemengd ComitƩ en de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken,

3 en 4 maart 2014 te Brussel

Belangrijkste resultaten

Immigratie en Asiel 

Het nieuwe meerjarenbeleid op JBZ-terrein (Immigratie en Asiel):

Er bleek brede overeenstemming te bestaan over het belang van
implementatie en consolidatie van de reeds bestaande regelgeving, en
verdere convergentie van het asielbeleid. Ook werd aandacht voor de
intensivering van terugkeer, readmissie en samenwerking met derde landen
vaak onderstreept. Verder werd de bestrijding van illegale immigratie en
mensenhandel veel naar voren gebracht, en noemden verschillende
lidstaten het belang van slimme grenzen en van integratie. Enkele landen
noemden goede vormgeving van het visumbeleid, de bestrijding van
corruptie, radicalisering en cybercriminaliteit. Over verschillende
onderwerpen bleek verschil van mening voort te bestaan. Zo gaven
lidstaten een andere lezing aan solidariteit op het asielterrein;
bepaalde lidstaten zien het graag beperkt tot inzet van fondsen en
bijstand via agentschappen, andere lidstaten ā€“ en de Commissie ā€“
wensen aanvullende maatregelen zoals wederzijdse erkenning, relocatie en
humanitaire toegang. Veel lidstaten waren terughoudend op het terrein
van arbeidsmigratie, anders dan de Commissie en enkele lidstaten.

Migratiedruk: trends en vooruitzichten

Taskforce Middellandse Zeegebied: De Commissie, Frontex, EASO en Europol
gaven een overzicht van de trends die in 2013 zijn waargenomen en gingen
daarbij in op de maatregelen uit de Task Force voor het Middellandse
Zeegebied. Enkele lidstaten gaven aan dat prioriteit moet worden gegeven
aan relaties met landen van herkomst en transit. Het EASO gaf in
antwoord op een vraag van Nederland aan dat de UNHCR de feitelijke
beschrijving van de sterk verbeterde situatie in Bulgarije in het
recente EASO-rapport steunt.

Lunchonderwerp Effectief EU terugkeerbeleid: Staatssecretaris Teeven
kreeg met zijn voorstel voor een gezamenlijke pilot op enkele landen die
onvoldoende meewerken aan terugkeer bijval van een groot aantal
lidstaten. De volgende stap is verdere uitwerking van het voorstel.

Veiligheid en Justitie

Europol/Cepol: Een meerderheid van lidstaten wenst dat de Commissie een
apart voorstel zal doen voor Cepol te doen, dat de rechtsbasis moet
ā€˜Lissaboniserenā€™ en de taken moet actualiseren. De Commissie is
voornemens een apart voorstel te doen.

Nieuwe ontwikkelingen op JBZ-gebied (Justitie): Net als in de discussie
op het gebied van Immigratie en Asiel, gaven de meeste lidstaten aan dat
vooral consolidatie en implementatie centraal moeten staan. Daarnaast
moet verder worden gewerkt aan versterking van het wederzijds
vertrouwen. Er werden enkele suggesties naar voren gebracht, waarbij
vooral versterking van de positie van slachtoffers en versterking van
het instrumentarium op het terrein van confiscatie worden genoemd. 

Verordening gegevensbescherming: Een ruime meerderheid van lidstaten kon
zich vinden in de richting van de teksten van het Voorzitterschap, maar
stelde wel dat nog nader overleg op het niveau van de raadswerkgroep
moet plaatsvinden. Per onderdeel waren de reacties van lidstaten als
volgt: A) Er was brede steun voor een ruime territoriale reikwijdte. B)
Er was ruime steun voor de sleutelprincipes van hoofdstuk V inzake
internationale overdrachten van gegevens, maar technische discussie over
dit hoofdstuk vonden lidstaten wel noodzakelijk. C) De teksten van
pseudonimisering, dataportabiliteit en de relatie tussen de
verantwoordelijke en de verwerker kregen steun van veel lidstaten, maar
verder werk op expertniveau is nodig. D) Ten slotte kozen de meeste
lidstaten bij profiling voor het beperken tot het reguleren van
automatische verwerking. Duidelijk werd dat de lidstaten nog niet toe
aan besluitvorming toe zijn, ook niet op onderdelen.

Europees Openbaar Ministerie: Er bleek in de Raad brede politieke steun
te bestaan voor de oprichting van een Europees Openbaar Ministerie
(EOM), omdat dit instituut strekt tot bestrijding van EU-fraude. De
meerderheid van lidstaten steunt de oprichting van het EOM echter alleen
op basis van een collegiale structuur, dus niet op basis van de in het
voorstel van de Commissie voorgestelde structuur. Het waarborgen van
onafhankelijkheid en effectiviteit van het EOM zijn voorwaarden die bij
de nadere uitwerking moeten worden betrokken. Sommige lidstaten blijven
de door de Commissie voorgestelde structuur steunen of stellen zich
flexibel op. De concrete invulling van een collegiale structuur,
waarover de ideeƫn uiteenlopen, is niet uitvoerig besproken. Veruit de
meeste lidstaten pleiten voorts voor een regeling waarbij lichte feiten
(minor cases) een zaak blijven voor de nationale openbare ministeries.
Een aantal van deze lidstaten wil wel dat wordt voorzien in de
mogelijkheid van het EOM om dergelijke zaken, in voorkomend geval, aan
zich te trekken. Het belang van procedurele rechten van de verdachte en
andere betrokkenen werd in algemene zin onderschreven, maar de
uitwerking daarvan moet nader worden besproken op het niveau van de
raadswerkgroep. Nederland heeft de vragen van het Voorzitterschap niet
inhoudelijk beantwoord, zoals toegezegd tijdens het algemeen overleg
over de JBZ-Raad op 20 februari 2014. Het feit dat Nederland het
voorliggende voorstel van de Commissie niet steunt, is genoegzaam bekend
in de Raad. Wel maakte Nederland van de gelegenheid gebruik om, evenals
enkele andere lidstaten, nogmaals te refereren aan het belang van de
reacties van de nationale parlementen, waarmee dan ook terdege rekening
moet worden gehouden. De Commissie is bij nadere beschouwing niet
voornemens een alternatief voorstel te presenteren. Zij wil de
onderhandelingen vervolgen op basis van haar oorspronkelijke voorstel,
dat zoals te doen gebruikelijk zal worden geamendeerd op basis van de
besprekingen binnen de Raad. Daarbij zullen, aldus de Commissie, de door
nationale parlementen naar voren gebrachte bezwaren kunnen worden
betrokken. De Commissie gaf voorts aan de voorzitter van de Europese
Raad te willen vragen het EOM te betrekken bij de discussie over de
strategische richtsnoeren voor de toekomstige ontwikkeling van het
JBZ-terrein, die geagendeerd staat voor de Europese Raad van 26-27 juni
2014.

Ten aanzien van het voorstel voor een richtlijn procedurele waarborgen
van kinderen die verdachte of beklaagde zijn in strafprocedures
concludeerde het Voorzitterschap dat de meeste lidstaten er een voorkeur
voor hebben dat bepaalde artikelen van de richtlijn van toepassing
blijven nadat een kind de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt, maar dat
ook een aantal lidstaten van oordeel is dat de richtlijn niet langer van
toepassing is nadat een kind de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt.
Daarnaast moet er altijd recht op toegang tot een raadsman zijn zonder
dat daarvan kan worden afgezien. Wel zal een uitzondering voor minor
cases worden opgenomen. Ten slotte heeft de Raad ten aanzien van de
privacy van kinderen een voorkeur voor een bepaling waarin aan de
lidstaten een verplichting wordt opgelegd om voldoende waarborgen op te
nemen in de nationale wetgeving zodat het belang van het kind wordt
beschermd.

I. Gemengd ComitƩ

1.	Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad
betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de
verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog
op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van
strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende
het vrije verkeer van die gegevens

	- 	stand van zaken

Het Voorzitterschap kondigde voor de komende Raad een overzicht aan met
de geboekte vooruitgang in de raadswerkgroep. Het lichtte wel al toe dat
over de volgende punten nog geen overeenstemming is tussen lidstaten: de
reikwijdte, de invulling van het begrip openbare orde, de mogelijkheid
voor lidstaten om te voorzien in meer stringente waarborgen, de wens van
enkele lidstaten om een vereiste van toestemming voor verwerking van
gegevens, de wens van veel lidstaten voor een data protection officer op
vrijwillige basis. De werkgroep buigt zich ook nog over de
internationale overdracht van gegevens en verdere verwerking van
gegevens in derde landen. Ten slotte spreekt de werkgroep nog over de
verhouding van de richtlijn met eerder door lidstaten afgesloten
overeenkomsten met derde landen over dit onderwerp. Deze overeenkomsten
kunnen van kracht blijven in zoverre zij conform het EU-recht zijn
inclusief de nieuwe richtlijn. Voor zover dit niet het geval is, moeten
lidstaten maatregelen nemen om dit te repareren. 

De Commissie lichtte toe dat de richtlijn bedoeld is om een
gemeenschappelijke standaard te bieden aan handhavingsautoriteiten. De
Commissie ziet wel problemen met het trekken van een grens tussen
binnenlandse en grensoverschrijdende verwerking van gegevens en wil
beide dan ook binnen het toepassingsbereik van de richtlijn hebben. 

Er waren geen interventies van lidstaten. 

2. 	Diversen

-	Informatie van het voorzitterschap over ter tafel liggende
wetgevingsvoorstellen

-	Uitvoering van de financiĆ«le programmaā€™s 2014-2020 voor
binnenlandse zaken

Richtlijnen reguliere migratie

Het Voorzitterschap informeerde de Raad over het akkoord tussen het
Europees Parlement (EP) en de Raad over de richtlijn Intra Corporate
Transferees (ICT). Ook gaf het Voorzitterschap aan dat het EP een opinie
heeft aangenomen inzake de richtlijn voor de toelating van onderzoekers,
studenten en andere categorieƫn, en dat het nu aan de Raad is om ook
met een standpunt te komen.

Instelling vereenvoudigde regeling voor de grenscontrole gebaseerd op
eenzijdige erkenning door Kroatiƫ en Cyprus van bepaalde documenten en
intrekking van Beschikkingen nrs. 895/2006/EG en 582/2008/EG

Het EP en de Raad hebben ingestemd met de tekst van het besluit. Het
Griekse Voorzitterschap verwacht dat het besluit nog voor de
verkiezingen van het EP door het EP en de Raad zal worden ondertekend.

Wijziging van verordening nr. 539/2001 (visumvrije lijst - 16 kleine
landen, de Verenigde Arabische Emiraten, Peru en Colombia) 

Na lange onderhandelingen in de Raad is overeenstemming bereikt over de
tekst van deze Verordening, die regelt dat 16 kleine landen, de
Verenigde Arabische Emiraten, Peru en Colombia van de ā€˜negatieveā€™
naar de ā€˜positieveā€™ lijst worden verplaatst. Er is niet meteen
sprake van daadwerkelijke visumliberalisatie, eerst moet met alle landen
een Visa Waiver overeenkomst worden afgesloten waarmee wederkerigheid
wordt verzekerd. Voor Peru en Colombia geldt bovendien dat de Commissie
eerst een assessment zal uitvoeren. Ook is er overeenstemming over een
nieuw artikel waarin de criteria worden opgenomen waaraan moet worden
voldaan voordat een derde land van de ā€˜negatieveā€™ naar de
ā€˜positieveā€™ lijst wordt verplaatst.

Wijziging van verordening nr. 539/2001 (visumvrije lijst - Moldaviƫ)

Het EP en de Raad zijn overeengekomen dat de tekst van deze verordening
wordt aangenomen zonder verdere amendementen. 

Verordening tot vaststelling van regels voor de bewaking van de
zeebuitengrenzen in het kader van Frontex operaties

Er is een akkoord bereikt tussen de Raad en het EP over dit
Commissievoorstel De nieuwe verordening zal bijdragen aan de bescherming
en veiligheid van migranten op zee. Het voorzitterschap verwacht dat de
verordening in april formeel zal worden aangenomen. 

- Slimme grenzen pakket

De eerste lezingronde in de Raadswerkgroep is voltooid. Er zijn
belangrijke kwesties aan de orde gekomen zoals de toegang van
rechtshandhavingsdiensten tot gegevens. Gelet op de grote impact en de
hoge kosten van het pakket is er besloten dat verschillende punten eerst
verder onderzocht moeten worden. De Commissie zal een studie en een
pilot gaan uitvoeren. De ambitie is om half 2016 het wetgevingspakket
aan te nemen. 

Stand van zaken Meerjarig financieel kader op JBZ-terrein

Het Voorzitterschap meldde dat nog in maart over de vier verordeningen
zal worden gestemd door het EP.

De Commissie informeerde de Raad over de stand van zaken rond de
invulling van de nationale programmaā€™s. Er zijn nu nog maar twee
fondsen, het Asiel-, Migratie- en Integratiefonds en het Interne
Veiligheidsfonds. Hierdoor is de administratieve last voor lidstaten en
begunstigden sterk verminderd. De meeste fondsen worden gekanaliseerd
via de nationale programmaā€™s die de volledige zeven jaarstermijn
omvatten. De beleidsdialogen hebben plaatsgevonden, nu is het aan de
lidstaten om de nationale programmaā€™s aan de Commissie voor te leggen
voor goedkeuring zodat de fondsen nog dit jaar kunnen starten. De
Commissie zal dit onderdeel complementeren met het EU-deel van de
fondsen voor de externe dimensie en de noodfondsen.

Informatie van Zwitserland over het op 9 februari jl. gehouden
referendum 

Het Voorzitterschap gaf aan dat Zwitserland er als gevolg van de uitslag
van het referendum aan is gehouden om binnen drie jaar wetgeving van
toepassing te laten zijn aangaande quota voor het aantal vreemdelingen.
De Zwitserse regering moet nieuwe overeenkomsten uitonderhandelen. De
uitkomst van het referendum heeft tot onrust geleid bij de lidstaten van
de EU. 

Zwitserland legde uit dat er op basis van de uitslag van het referendum
quota moeten worden ingevoerd voor alle vergunningen onder het
immigratierecht. Dit resultaat moet worden bezien in de context van de
enorm hoge migratie uit EU-lidstaten de afgelopen drie jaar. 23% van de
inwoners van Zwitserland is buitenlands. Daar komen nog 280.000
grenswerkers bij. Er is een deadline van drie jaar voor het
implementeren en wijzigen van internationale afspraken, zoals de
overeenkomst inzake Vrij Verkeer van Personen. In de tussentijd blijven
de regels ongewijzigd. Artikel 23 inzake de Overeenkomst van vrij
verkeer van personen voorziet erin dat alle aanvragen die zijn gedaan
onder de overeenkomst van toepassing blijven en onder de overeenkomst
afgegeven vergunningen zullen niet worden ingetrokken. Zwitserland hecht
eraan dat Zwitserland en de EU partners blijven en het EU
onderhandelingsmandaat zal worden aangenomen, er zijn veel gedeelde
belangen. Het referendum ging niet over Schengen en Dublin. Zwitserland
zal onverkort vasthouden aan zijn verplichtingen onder Schengen en de
Dublin-verordening. 

OekraĆÆne

De Commissie verwees naar de discussie die op hetzelfde moment
plaatsvond in de Raad Buitenlandse Zaken. Op het terrein van
binnenlandse zaken spelen er twee issues. De eerste betreft het mogelijk
versnellen van het proces voor visumliberalisatie dan wel de optie van
verdere facilitatie door bijvoorbeeld het schrappen van visumbetalingen.
Ook zou een mobiliteitspartnership kunnen worden aangeboden aan
OekraĆÆne. Het tweede punt is onzeker en hangt af van het verdere
verloop van de ontwikkelingen, maar het is mogelijk dat er een stroom
migranten op gang komt uit de OekraĆÆne. De Commissie houdt samen met
EASO en Frontex in de gaten wat er gebeurt en probeert in te schatten
wat de mogelijke impact zou kunnen zijn voor met name de aangrenzende
landen. De Commissie moedigde lidstaten aan om voorbereidingen te
treffen voor het geval actie op dit terrein nodig zal zijn. 

De Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) gaf een korte update van
de bespreking in Raad Buitenlandse Zaken. De militaire opbouw in de Krim
en in de OekraĆÆne groeit, dat is zorgwekkend. De EDEO is bereid te
kijken naar lange termijn betrokkenheid. Eerst moet er echter sprake
zijn van de-escalatie.

II. Binnenlandse Zaken / Immigratie en Asiel

Raad - wetgevende besprekingen

3.	Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad
betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking en
opleiding op het gebied van rechtshandhaving (Europol) en tot intrekking
van de Besluiten 2009/371/JBZ enĀ 2005/681/JBZ

-	Stand van zaken/Oriƫnterend debat

Het Voorzitterschap vatte samen dat tijdens de JBZ-Raad van juni 2013 al
duidelijk was dat een overgrote meerderheid van lidstaten geen
voorstander is van de fusie tussen Europol en Cepol. De raadswerkgroep
heeft sindsdien niet gesproken over de onderdelen die training
betreffen. Er is wel voortgang geboekt op de andere elementen van de
verordening, waardoor een gemeenschappelijke oriƫntatie tijdens de
JBZ-Raad van juni 2014 volgens het Voorzitterschap haalbaar is. Met
betrekking tot de Europol-verordening noemde het Voorzitterschap drie
onderwerpen: 1. Lidstaten zijn het eens over de basistaken met de nodige
flexibiliteit voor Europol. 2. Wat betreft gegevensbescherming gaf het
Voorzitterschap aan dat het nieuwe compromisvoorstel tegemoet zal komen
aan de wens van lidstaten om de nationale
gegevensbeschermingsautoriteiten nauw te betrekken. 3. Over de
samenwerking met derde landen en andere organisaties wordt nog
gesproken.

De meeste lidstaten, waaronder Nederland, gaven met betrekking tot de
voorgelegde opties voor de mogelijke herziening van de wet- en
regelgeving inzake Cepol aan er voorstander van te zijn dat de Commissie
een apart voorstel voor een verordening indient om de wet- en
regelgeving inzake Cepol te actualiseren. 

De Commissie gaf aan een nieuw voorstel voor een Cepol-verordening te
zullen doen. De taken van Cepol moeten, mede aan de hand van het Law
Enforcement Training Scheme, worden geactualiseerd. Voorts wees de
Commissie erop dat voor de verhuizing van Cepol geen apart budget is
voorzien.

4. 	Diversen

-	Informatie van het voorzitterschap over ter tafel liggende
wetgevingsvoorstellen

Zie I onder 2.

Raad - niet wetgevende besprekingen

5.	Nieuwe ontwikkelingen op JBZ-gebied

-	Mondelinge presentatie door de Commissie

Het Voorzitterschap gaf op basis van eerdere overleggen in Coreper een
overzicht van de onderwerpen waarvoor bij lidstaten in meerdere of
mindere mate de wens bestaat om deze (verder) te ontwikkelen in een
volgend meerjarenkader op JBZ-terrein. Er bestaat tussen lidstaten brede
overeenstemming over de noodzaak van implementatie en consolidatie van
het bestaande acquis, en van de convergentie van het asielbeleid in de
diverse lidstaten ondersteund door praktische samenwerking. Ook een
betere verbinding van de interne en de externe dimensie en de ā€œmeer
voor meer benaderingā€ bij het terugkeerdossier met daarbij betere
samenwerking tussen de Europese Commissie en EDEO is veel genoemd door
lidstaten. Verder staat ook betere informatie-uitwisseling in het kader
van rechtshandhaving en grensbewaking hoog op de lijst van veel
lidstaten, net als de EU beleidscyclus ernstige georganiseerde misdaad. 

Het Voorzitterschap constateerde dat er ook verschillen bestaan in de
door lidstaten gevoelde prioriteiten, waarbij compromissen niet uit te
sluiten zijn. Dit geldt op asielterrein onder andere voor
lastenverdeling, wederzijdse erkenning van asielbeslissingen en een
pilot voor gezamenlijke behandeling van asielverzoeken. Verder zouden
het visumdossier en terugkeer meer in samenhang bezien moeten worden met
economische beleidsterreinen zoals handel. Er dient een betere balans
gevonden te worden tussen individueel risico en algemene veiligheid. Ook
over andere onderwerpen zoals migratiestromen, vrij verkeer,
gegevensbescherming, terrorisme, radicalisering en corruptie is
overeenstemming mogelijk volgens het voorzitterschap.

De Commissie meldde dat de mededeling, die binnenkort verschijnt,
gebaseerd zal zijn op de vele input die de externe consultaties
opgeleverd hebben en op de discussies met lidstaten. Uitgangspunt bij de
voorstellen van de Commissie is dat de wetgevende pakketten (het
gemeenschappelijk Europees asielstelsel, het Schengenbestuur pakket, de
Interne Veiligheidsstrategie en de Beleidscyclus ernstige georganiseerde
misdaad) moeten worden geĆÆmplementeerd en uitgevoerd. Tegelijk moet er
aandacht zijn voor nieuwe uitdagingen. Daarbij denkt de Commissie in de
eerste plaats aan het faciliteren van migratie voor economische groei,
waarbij sectoren en beroepen die schaarste ondervinden moeten worden
geĆÆdentificeerd en toelating van hoogopgeleide migranten en intra EU
mobiliteit van derdelanders moet worden gestimuleerd. Integratie is
daarbij een belangrijk facet. Verdere speerpunten zijn wat betreft de
Commissie onder andere het creƫren van een aantrekkelijke
Schengenruimte voor derdelanders ten behoeve van de Europese economie,
vrijwillige terugkeer en de vermindering van illegale immigratie. Op
asielterrein moet in het kader van de implementatie van het
gemeenschappelijk Europees asielstelsel, de convergentie van het
asielbeleid ondersteund worden door praktische samenwerking, met daarbij
een rol voor EASO. Solidariteit en verantwoordelijkheid moeten in
concrete maatregelen vertaald worden, waarbij de Commissie denkt aan
relocatie van erkende vluchtelingen, gezamenlijke behandeling van
asielverzoeken en het delen van opvangplaatsen. Ondanks de geboekte
vooruitgang door de implementatie van de Interne Veiligheidsstrategie
(IVS) en de Beleidscyclus ernstige georganiseerde misdaad, zullen de
acties onder de IVS op de middellange termijn vanwege nieuwe uitdagingen
herzien moeten worden. Verder beoogt de Commissie meer synergie te
creƫren tussen de doelen van het Binnenlandse Zakenbeleid en andere
beleidsterreinen.

De lidstaten benoemden de voor hen belangrijkste punten. Deze liepen
uiteen, al kwamen er wel enkele rode lijnen uit, en was conform de door
het Voorzitterschap genoemde eerdere inbreng. 

Staatssecretaris Teeven gaf aan het van belang te vinden dat alle
lidstaten het asielacquis van de EU volledig implementeren en hun
asielstelsel goed op orde hebben. Harmonisatie van het asielbeleid staat
voorop. Niet door meer wetgeving maar door betere afstemming van het nu
uiteenlopende asielbeleid van 28 lidstaten. Hier ligt ook een rol voor
het EASO. Wat betreft de arbeidsmarkt ziet Nederland alleen een rol voor
de EU waar het gaat om intra EU mobiliteit voor hoog gekwalificeerde
migranten. Het overige is primair een verantwoordelijkheid van de
lidstaten zelf. Migratie en integratie zijn nauw met elkaar verbonden.
Op het gebied van grensbewaking en visumverlening moeten bonafide
reizigers zo veel mogelijk worden gefaciliteerd bij hun reis naar de EU,
zonder daarbij in te boeten aan veiligheid.

Er bleek tussen lidstaten brede overeenstemming te bestaan over het
belang van implementatie en consolidatie van de reeds bestaande
regelgeving, en verdere convergentie van het asielbeleid. De
intensivering van de samenwerking met derde landen op het terrein van
terugkeer stond bij veel lidstaten op het verlanglijstje. Ook was er
veel aandacht voor de bestrijding van illegale immigratie en
mensenhandel, en werd het belang van slimme grenzen en van integratie
door verschillende lidstaten onderstreept. Ook goede vormgeving van het
visumbeleid, de bestrijding van corruptie, radicalisering en
cybercriminaliteit werd door enkele lidstaten genoemd. Over
verschillende onderwerpen bleek verschil van inzicht te bestaan. Zo
gaven lidstaten een andere lezing aan solidariteit op het asielterrein;
bepaalde lidstaten zien het graag beperkt tot inzet van fondsen en
bijstand via agentschappen, andere lidstaten wensen aanvullende
maatregelen zoals wederzijdse erkenning, relocatie en humanitaire
toegang. Veel lidstaten waren terughoudend op het terrein van
arbeidsmigratie, anders dan de Commissie en enkele lidstaten.

De EDEO gaf aan blij te zijn met de door enkele lidstaten en de
Commissie genoemde link tussen de interne en externe dimensie van
Binnenlandse Zaken en het buitenlands beleid. De EDEO wil ook meer
samenwerking tussen EDEO, de Commissie, lidstaten en agentschappen, en
specifiek met de EU-delegaties.

6.	Migratiedruk: trends en vooruitzichten 

-	Informatie van de Commissie 

7. 	Taskforce Middellandse Zeegebied

-	Follow-up/Informatie van de Commissie

Het Voorzitterschap stelde voor om de agendapunten Migratiedruk en de
Taskforce voor het Middellandse Zeegebied (TFM) gezamenlijk te
behandelen gezien de samenhang tussen de onderwerpen. Beide onderwerpen
hebben hoge prioriteit voor het Griekse Voorzitterschap. De situatie
inzake illegale immigratie in het Middellandse Zeegebied is niet
verbeterd. Het aantal mensen dat zijn leven waagt om de Middellandse Zee
over te steken blijft hoog. Het Litouwse Voorzitterschap rapporteerde in
december 2013 aan de JBZ-Raad over de TFM. De Europese Raad heeft
benadrukt dat alle inspanningen gedaan moeten worden om de actiepunten
uit de Taskforce mededeling uit te voeren en de implementatie ervan te
monitoren.

De Commissie constateerde dat het aantal immigranten dat in 2013
illegaal de grens is overgestoken hoger is dan in 2012, maar lager dan
in 2011. In 2013 is een sterke stijging waargenomen van immigranten
afkomstig uit Libiƫ en Egypte richting de Italiaanse kust. Aan de
oostelijke kant van de Middellandse Zee nam de druk op de landgrens met
Turkije af en ten dele verschoof de route zich naar de zeegrens en de
grens tussen Turkije en Bulgarije. Het jaar 2013 werd bovendien
gekenmerkt door een stijging van het aantal Syriƫrs dat illegaal de EU
binnenkwam om asiel aan te vragen. Daarnaast is de Westelijke Balkan
route een belangrijke transitroute. Het aantal illegale
grensoverschrijdingen is daar hoog, al is er recentelijk een dalende
trend ingezet. De Frontex-operaties Poseidon, Hermes en Aeneas dragen
bij aan het beheer van de buitengrenzen in de regio. Dankzij het
detailniveau van de informatie die Frontex en EASO leveren is de
informatiepositie inzake migratiestromen sterk verbeterd. Er bestaat
evenwel nog een informatiebehoefte over smokkelaars en hun netwerken in
derde landen, een punt dat ook opgenomen is in de mededeling van de TFM.


De Commissie heeft in het kader van de TFM een monitoringstabel
opgesteld waarin de vorderingen van alle actoren kunnen worden
bijgehouden. De Commissie gaf aan van mening te zijn dat er al veel
voortgang is geboekt. Zo zijn de mobiliteitspartnerschappen met Marokko
en Tunesiƫ ondertekend en wordt er met Jordaniƫ onderhandeld. Ook
heeft de Commissie ā‚¬ 1,9 miljoen vrijgemaakt voor regionale
bescherming en hervestiging. EASO werkt aan versterking van de
asielsystemen in Jordaniƫ, Marokko en Tunesiƫ. Europol heeft acties
opgezet tegen mensenhandel en steunt verschillende Frontex-operaties.
Het budget van Frontex is in 2013 met ā‚¬ 7,9 miljoen verhoogd om
bestaande operaties te versterken en te verlengen. Ook is de Commissie
met enkele lidstaten in gesprek over het activeren van de artikel 33
procedure van de Dublin-verordening (mechanisme voor vroegtijdige
waarschuwing, paraatheid en crisisbeheersing). De Commissie zal een meer
gedetailleerde rapportage over de follow-up geven tijdens de volgende
JBZ-Raad op 5-6 juni 2014. 

Frontex

Frontex signaleerde daarnaast een stijging van het aantal
beschuldigingen van schendingen van fundamentele rechten door
grenswachters. Het agentschap benadrukte dat deze onderzocht moeten
worden en dat er gecoƶrdineerd opgetreden moet worden, ook in de
communicatie over dit onderwerp. Frontex heeft echter ook informatie die
erop wijst dat smokkelaars bewust beschuldigingen over schending van
fundamentele rechten uiten om de effectiviteit van het systeem van
grenstoezicht te ondermijnen.

EASO

Het EASO stelde dat in 2013 het grootste aantal migranten in jaren in de
EU heeft gevraagd om bescherming. Syriƫrs vormen de grootste groep. De
Westelijke Balkan is nog steeds veruit de grootste regio van herkomst.
EASO heeft een week eerder in Bulgarije een ā€˜interim stock taking
exerciseā€™ uitgevoerd. De situatie in Bulgarije is zorgwekkend, het
aantal asielaanvragen daar is enorm gestegen, bovendien is er sprake van
serieuze tekortkomingen. De situatie is de laatste vijf maanden wel
substantieel verbeterd. Het algemene beeld is dat de screening en
registratie relatief goed is, in Eurodac wordt altijd geregistreerd. De
opvangcapaciteit is verbeterd en is over het algemeen van acceptabel
niveau. Sommige opvangcentra zijn erg goed, al zijn er twee centra die
urgent verbeteringen nodig hebben. Alle partners, UNHCR, IOM, Frontex en
de Commissie zijn het ermee eens dat dit beeld een eerlijke weergave is
van de situatie in Bulgarije. 

Staatssecretaris Teeven stelde aan EASO de vraag of UNHCR achter de
bevindingen van EASO staat inzake de actuele asiel- en opvangsituatie in
Bulgarije. Hij gaf aan dit te vragen in het kader van de alarmerende
rapportage van UNHCR begin januari 2014 over de kwaliteit van de
opvangvoorzieningen in Bulgarije. Dat rapport van UNHCR heeft in veel
parlementen, waaronder het Nederlandse, tot commotie geleid. EASO
schetst nu een beeld dat beduidend positiever is. EASO antwoordde dat
het zijn rapport aan de UNHCR heeft voorgelegd. Hierop heeft UNHCR
aangegeven het actuele beeld zoals neergelegd in het rapport te
herkennen.

Europol

Europol gaf aan sinds de tragedie bij Lampedusa verschillende
specialisten ingezet te hebben. De belangrijkste bijdrage van Europol
bestaat uit de voorgestelde versterking van het ā€˜Focal point
Checkpointā€™.

EDEO

De EDEO gaf in het kader van de TFM aan dat de rol van dialoog met derde
landen niet moet worden onderschat. Het netwerk van EU delegaties kan
daarvoor worden gebruikt. Onderdeel van inspanningen in landen van
herkomst en transit kunnen bestaan uit capaciteitsopbouw in de
veiligheidssector, zowel militair als civiel. 

Lidstaten

Meerdere lidstaten intervenieerden op dit onderwerp met vragen en
aanvullingen. Enkele lidstaten vroegen om duidelijkheid inzake de follow
up van de maatregelen in het kader van de TFM. Ook werd verzocht om
betere samenwerking om illegale immigratie te bestrijden op de korte
maar ook op de lange termijn. Meerdere lidstaten gaven aan het van
belang te vinden dat de oorzaken van illegale migratie worden bestreden.
In dit kader werd er onder andere op gewezen dat prioriteit moet worden
verleend aan relaties met landen van herkomst en transit.

Het Voorzitterschap concludeerde dat een duidelijkere tijdlijn nodig is,
zodat alle stakeholders meer effectief kunnen opereren. Iedereen moet
deze deadlines in gedachten houden.

8. Lunchonderwerp Effectief EU terugkeerbeleid

Tijdens de lunch hebben de ministers, de Commissaris, de Hoge
Vertegenwoordiger van de EDEO en enkele andere aanwezigen met elkaar
gesproken over de mogelijkheden voor een effectiever EU terugkeerbeleid.
Conform de brief die hij mede namens zes andere lidstaten in de week
voorafgaand aan de JBZ-Raad naar het Griekse voorzitterschap stuurde,
sprak staatssecretaris Teeven zijn zorgen uit over de door veel
lidstaten ervaren problemen met de terugkeer van degenen die geen
verblijfstitel hebben ontvangen. Met zijn voorstel voor een gezamenlijke
pilot op enkele landen die onvoldoende meewerken aan terugkeer kreeg hij
bijval van een groot aantal lidstaten. De komende tijd zal in het teken
staan van verdere uitwerking van dit voorstel. Het Voorzitterschap gaf
aan binnenkort op dit onderwerp terug te willen komen.

9.	Bilateraal overleg met de Belgische staatssecretaris voor Asiel en
Migratie

Zoals toegezegd tijdens het algemeen overleg over de JBZ-Raad op 20
februari 2014, vroeg staatssecretaris Teeven aan de Belgische
staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en
Armoedebestrijding nadere informatie over de Belgische aanpak van het
misbruik van sociale voorzieningen door EU-burgers. Staatssecretaris De
Block legde uit hoe Belgiƫ maximaal gebruik maakt van de ruimte binnen
richtlijn 2004/38 om het verblijfsrecht van EU-burgers in te trekken die
een onredelijke belasting voor het sociale bijstandsstelsel vormen. Het
gaat hierbij om mensen die nog geen vijf jaar in Belgiƫ wonen; daarna
wordt het verblijfsrecht permanent. De Tweede Kamer zal conform de
toezegging op een later moment uitgebreider geĆÆnformeerd worden over de
Belgische regeling, tezamen met de Nederlandse pilots in Rotterdam en
Vaals.

10.	Bilateraal overleg met de Spaanse minister van Binnenlandse Zaken

Staatssecretaris Teeven sprak kort met de Spaanse minister van
Binnenlandse Zaken over het recente incident in Spanje, waarbij volgens
de media op vluchtelingen geschoten zou zijn. Minister FernƔndez Dƭaz
gaf aan dat de zaak onderzocht werd.

III.	Veiligheid en Justitie, Grondrechten en Burgerschap

Raad - wetgevende besprekingen

1.	Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad
betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de
verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die
gegevens (algemene verordening gegevensbescherming) 

-	Stand van zaken/Oriƫnterend debat

Het Voorzitterschap vroeg de ministers om brede steun voor de volgende
onderdelen van de verordening, te weten 

een brede territoriale werking van de verordening;

bevestiging van de sleutelprincipes van Hoofdstuk V (doorgifte van
persoonsgegevens naar derde landen en internationale organisaties);

bevestiging van een drietal belangrijke besproken themaā€™s uit de
Hoofdstukken 1 tot en met 4: pseudonimisering, dataportabiliteit en de
verhouding tussen de verantwoordelijke en de verwerker van gegevens; en
ten slotte

de werking en toepassing van profiling. 

Namens de Commissie benadrukte vice-president Reding dat het belangrijk
is dat de verordening en de richtlijn het hoofd bieden aan de
(technologische) uitdagingen van deze tijd. Op de vragen van het
voorzitterschap antwoordde de Commissie A) te zijn voor een ruime
territoriale werking van de verordening ten behoeve van een level
playing field. B) De Commissie kan instemmen met de sleutelprincipes van
Hoofdstuk V, zoals deze zijn besproken in de informele Raad te Athene.
C) De Commissie kan ook instemmen met de teksten van de drie themaā€™s
uit de Hoofdstuk 1 tot en met 4 en verwelkomt dat pseudonimisering in de
tekst is opgenomen. Pseudonimisering is een adequate manier om gegevens
te verwerken, zonder dat een inbreuk wordt gemaakt op de rechten van
betrokkenen. De Commissie gaf aan te kunnen instemmen met
dataportabiliteit als een concurrentieversterkende maatregel voor
betrokkenen. De Commissie benadrukte het belang van goede afspraken
tussen de verantwoordelijke en de verwerker over de wederzijdse rechten
en plichten. Dit mede in het kader van technologische ontwikkelingen,
zoals cloud computing. D) De Commissie stelde dat profiling goede kanten
heeft, maar ook discriminatoire effecten kan hebben. 

Nederland vroeg of het Voorzitterschap met een routekaart wil komen met
realistische doelen voor de komende JBZ-raad op 5-6 juni 2014. 

Op vraag A) gaf Nederland aan zich te kunnen vinden in een brede werking
van de verordening, maar er moet gewaakt worden voor het creƫren van
onrealistische verwachtingen bij de burger. Op vraag B) gaf Nederland
aan over het algemeen te kunnen instemmen met de sleutelprincipes van
hoofdstuk V. In het bijzonder kan Nederland instemmen met artikel 44 lid
5, dat bepaalt dat een lidstaat om belangrijke redenen van openbaar
belang de doorgifte van persoonsgegevens naar derde landen en
internationale organisaties kan verbieden. Te denken valt daarbij aan
bijvoorbeeld paspoortgegevens, rijbewijzen, elektronische
patiƫntendossiers. Nederland is van mening dat verdere discussie op het
niveau van de raadswerkgroep noodzakelijk is. Op vraag C) stelde
Nederland dat goede stappen zijn gemaakt bij de bespreking van deze drie
themaā€™s, maar dat deze onderwerpen op het niveau van de raadswerkgroep
nog verder besproken dienen te worden. D) Bij profiling gaf Nederland
aan dat er voldoende grond is om de bescherming van burgers uit te
breiden met bepalingen over het gebruik van profielen en, onder
omstandigheden ook het opstellen daarvan. Verdere discussie is
wenselijk.

Veel lidstaten drongen aan op de nodige voortgang op dit dossier. Enkele
lidstaten benadrukten dat het voor besluitvorming in dit dossier nog te
vroeg is. De lidstaten reageerden langs de volgende lijnen.

Bij vraag A) steunde een meerderheid van de lidstaten de brede
territoriale werking van de verordening. Het is belangrijk voor een
level playing field. Wel moet er nog nadere technische uitwerking
plaatsvinden. Nederland en enkele andere lidstaten gaven aan problemen
te zien in de handhaving bij een brede territoriale werking van de
verordening. Er moet gewaakt worden voor het creƫren van onrealistische
verwachtingen bij de burger. Door een lidstaat werd opgemerkt dat de
regels over wat nu wel en niet binnen de EU mag, nog niet duidelijk
zijn. Dit staat rechtszekerheid voor bedrijven uit derde landen in de
weg.

Bij vraag B) waren de meeste lidstaten akkoord met de sleutelprincipes,
maar Hoofdstuk V (internationale aspecten) is nog onvoldoende op het
niveau van de raadswerkgroep besproken. Het is belangrijk dat de burger
erop kan vertrouwen dat het zelfde niveau van dataprotectie ook in
andere derde landen gehandhaafd blijft. Er werd aandacht gevraagd voor
de proportionaliteitseis bij de ā€œAdequacyā€-besluiten en de ā€œsafe
harbourā€. Het is belangrijk dat de European Data Protection Board een
rol krijgt bij de ā€œAdequacy-besluitenā€, zo vonden enkele lidstaten.
Een lidstaat maakte zich zorgen dat hoofdstuk V negatieve effecten zal
hebben op de zakelijke belangen van bedrijven.

Bij vraag C) konden diverse lidstaten instemmen met de voorstellen van
het Voorzitterschap over pseudonimisering, dataportabiliteit en de
relatie tussen de verantwoordelijke en de verwerker. Wel wezen lidstaten
er op te letten op de technologische neutraliteit van de bepalingen.
Frankrijk benadrukte dat pseudonimisering niet voor een lichter regime
in aanmerking mag komen. Er was tevens verzet tegen het voorstel om bij
dataportabiliteit de publieke sector helemaal uit te sluiten. Wat
betreft cloud computing merkte een lidstaat op dat daarin een mogelijke
onevenwichtigheid tussen de verantwoordelijke en de verwerker schuilt,
die moet worden aangepakt. Een enkele lidstaat vond de onderwerpen
dataportabiliteit en de verhouding tussen verantwoordelijke en de
verwerker, nog niet rijp voor steun. Diverse lidstaten gaven aan dat de
drie themaā€™s wederom op het niveau van de raadswerkgroep moeten worden
uitgewerkt.

Bij vraag D) pleitten de meeste lidstaten voor niet teveel regulering;
het moet worden beperkt tot het reguleren van automatische verwerking
(incl. profiling). Profiling moet verboden worden indien het
discriminatoire effecten tot gevolg heeft. Sommige lidstaten riepen op
dat bij profiling meer ambitie mag worden getoond en enkele lidstaten
gaven aan een brede werking van de verordening te prefereren, ook voor
het aanpakken van profielen. Nederland en een andere lidstaat wezen er
op dat goed moet worden gelet op de administratieve lasten in het
algemeen, en bij profiling in het bijzonder. Met Nederland vroeg ook een
andere lidstaat om aandacht voor de verwerking van wetenschappelijke
gegevens. Dit mag niet te veel beperkt worden. Door enkele lidstaten
werd benadrukt dat betrokkenen op de hoogte zouden moeten worden
gebracht als zij worden geprofiled, dat wil zeggen dat een
informatieplicht moet worden opgenomen. Enkele lidstaten wezen op het in
een goede positie brengen van de nationale toezichthouder dan wel de
European Data Protection Board. Een aantal lidstaten verzocht nadere
uitwerking op technisch niveau. Het Verenigd Koninkrijk benadrukte dat
het huidige stelsel van de richtlijn 95/46 prima werkt en gaf aan geen
behoefte te hebben aan nadere regelgeving op profiling. 

De Commissie was ingenomen met de brede steun van de lidstaten en gaf
aan te hopen dat op het niveau van de raadswerkgroep stappen kunnen
worden gemaakt. 

Het Voorzitterschap gaf aan ingenomen te zijn met de uitkomsten van de
discussie en concludeerde dat A) er een brede steun is voor een ruime
territoriale reikwijdte van de verordening, dat er wat B) betreft een
ruime steun is van de lidstaten voor de sleutelprincipes van hoofdstuk
V, maar dat technische discussie nog wel noodzakelijk is, dat C) de
teksten van pseudonimisering, dataportabiliteit en de relatie tussen de
verantwoordelijke en de verwerker de goede kant op gaan, maar verder
werk op expertniveau nodig is en D) dat de meeste lidstaten bij
profiling kiezen voor het beperken tot het reguleren van automatische
verwerking (incl. profiling).

2.	Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad
betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de
verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog
op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van
strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende
het vrije verkeer van die gegevens

-		Stand van zaken

Zie I onder 1.

3.	Voorstel voor een verordening van de Raad tot instelling van een
Europees Openbaar Ministerie

	-		Stand van zaken/Oriƫnterend debat

Het Voorzitterschap heeft een discussiedocument verspreid ten behoeve
van de bespreking van dit onderwerp tijdens de JBZ-Raad. In het
desbetreffende document waren aanvankelijk twee vragen opgenomen,
waarover de eerste ondergetekende uw Kamer op 19 februari 2014 heeft
geĆÆnformeerd (Kamerstukken II 2013/14, 32317, nr. 217). De eerste vraag
betreft de mogelijke rol van een zgn. College, bestaande uit
vertegenwoordigers van de in het EOM participerende lidstaten, op het
centrale niveau van deze organisatie. De tweede vraag betreft de
mogelijke toegevoegde waarde van het EOM voor de strafrechtelijke
bestrijding van EU-fraude, afgezet tegen de verantwoordelijkheid die
nationale autoriteiten in dat verband al zelf hebben. Op verzoek van de
Commissie is er een derde vraag toegevoegd, waarbij de Raad gevraagd
wordt ermee in te stemmen dat verdachten en slachtoffers betrokken in
een EOM-procedure van onder de hoogste beschermingsnormen vallen,
inclusief die van het handvest van de Grondrechten van de EU, zoals
opgenomen in het Commissievoorstel.

Vice-president Reding dankte het Voorzitterschap voor de op technisch
niveau geboekte vooruitgang. Zij zal zorgvuldig luisteren naar de
lidstaten met hun inbreng op het waarborgen van de onafhankelijkheid en
de efficiƫntie van het EOM. De bevoegdheden van het EOM worden
uitgeoefend op EU-niveau en dus moet worden uitgegaan van de hoogste
standaard voor het waarborgen van de rechten van verdachten.
Vice-president Reding gaf aan graag verder te willen werken met de
lidstaten die hechten aan effectieve bestrijding van fraude met Europees
geld en met het EP.

Tijdens de discussie wezen sommige lidstaten op het belang van een breed
draagvlak onder de lidstaten voor de oprichting van het EOM. Tijdens de
discussie intervenieerden 24 lidstaten. De drie lidstaten die een
uitzonderingspositie innemen op JBZ-terrein (Denemarken, Ierland en het
Verenigd Koninkrijk) intervenieerden niet, evenmin als Griekenland
wegens zijn voorzittersrol.

Enkele lidstaten, waaronder Nederland, refereerden aan het belang om de
zorgen van nationale parlementen ten volle te adresseren. Voor Nederland
is van belang dat rekening wordt gehouden met de zorgen van nationale
parlementen. Het is, in algemene zin, van groot belang dat de rol die de
nationale parlementen is toebedeeld ten volle tot zijn recht komt. In
reactie hierop gaf vice-president Reding aan zich ten volle bewust van
het belang van de nationale parlementen. De Commissie houdt rekening met
de zorgen die door hen naar voren zijn gebracht. De commissaris wees in
dit verband op de mededeling van de Commissie van 27 november 2013 in
reactie op de gele kaart, waarin die zorgen worden geadresseerd. In de
mededeling staat ook met zoveel woorden dat de Commissie bij het vervolg
van de onderhandelingen deze zorgen zal betrekken.

Nederland beantwoordde de vragen van het Voorzitterschap niet
inhoudelijk, zoals toegezegd tijdens het algemeen overleg over de
JBZ-Raad op 20 februari 2014.

De overige lidstaten beantwoordden de vragen langs de volgende lijnen.

Vraag 1: Collegemodel

Van de 23 lidstaten die vraag 1 beantwoordden steunden er achttien de
oprichting van het EOM op basis van een collegiale structuur. Veertien
van deze lidstaten toonden zich uitgesproken voorstander, vier andere
waren bereid een collegemodel te aanvaarden hoewel zij de voorkeur gaven
aan de hiƫrarchische structuur in het Commissievoorstel.

Het meest uitgewerkte voorstel voor een collegemodel is afkomstig van
Frankrijk, Polen en vier kleinere lidstaten. Deze lidstaten zijn van
mening dat het College moet bestaan uit hooggeplaatste openbaar
aanklagers uit alle deelnemende lidstaten. Het hoofd van het EOM zou uit
en door de leden van het College worden gekozen. Volgens de zes
lidstaten die dit model voorstellen zou een College, waarvan de leden
deel uitmaken van het centraal bureau van het EOM en tegelijk banden
behouden met hun nationale opsporingsstructuren, de besluitvorming in
het EOM een grotere legitimiteit geven en een erkenning zijn van de
prominente rol van de lidstaten. Zaken die slechts Ć©Ć©n lidstaat
betreffen zouden in de praktijk door het lid van het College uit die
lidstaat worden behandeld. Voor de behandeling van grensoverschrijdende
zaken en bepaalde zaken met een hoog profiel zouden speciale Kamers
kunnen worden samengesteld. Het voltallige College zou alleen
bijeenkomen voor de vaststelling van strategische beleidslijnen en van
intern procesrecht. Tijdens de bespreking in de Raad werd dit voorstel
door een aantal ministers met instemming aangehaald. Frankrijk en
Duitsland toonden zich op politiek niveau op dit punt eensgezind. De
concrete invulling van de collegiale structuur is echter niet uitvoerig
besproken.

Aandachtspunten van diverse ministers die hun steun uitspraken voor het
collegemodel waren de onafhankelijkheid van het EOM, de borging van
kennis van nationale rechtsstelsels op centraal niveau, de doelmatigheid
en de snelheid van besluitvorming. Sommige lidstaten beklemtoonden het
belang dat het nationale lid van Eurojust ook de afgevaardigde in het
College van het EOM kan zijn. Twee lidstaten deden de suggestie om het
collegemodel na een periode van vijf jaar te evalueren.

Van de vier lidstaten die bereid waren een collegemodel te aanvaarden
hoewel zij de voorkeur gaven aan het Commissievoorstel, deden Belgiƫ en
Luxemburg de suggestie om aan de centrale structuur van het
Commissievoorstel een College toe te voegen, opdat een sterke leiding
aan het hoofd van de organisatie gewaarborgd blijft.

Vier andere lidstaten hielden vast aan de centrale structuur van het
Commissievoorstel. Volgens hen is een collegemodel inefficiƫnt of past
het niet bij hun nationale rechtsstelsel. Een andere lidstaat toonde
zich bereid het collegemodel nader te exploreren.

Vraag 2: Toegevoegde waarde EOM

De meeste (achttien) lidstaten vonden dat het nationale OM bevoegd moest
blijven voor minor cases. Er moet immers worden gewaakt voor
overbelasting van het EOM. Wel moet sprake zijn van een gedeelde
bevoegdheid waarbij het EOM een zaak naar zich toe moet kunnen trekken
(evocatierecht). Een onderzoek in een kleine zaak kan immers een grote
zaak ontrafelen. Ernstige, gecompliceerde en grensoverschrijdende zaken
of zaken waarbij EU-ambtenaren zijn betrokken zouden altijd door het EOM
behandeld moeten worden. Enkele lidstaten meenden dat een definitie van
minor cases op basis van een financiƫle drempel (schadebedrag) nodig
is. Andere lidstaten steunden een drempelbedrag echter niet. Sommige
lidstaten waren van mening dat het EOM altijd of exclusief bevoegd moet
zijn, of waarschuwden voor uitholling van het EOM. De afbakening van
minor cases moet in de raadswerkgroep nader worden bekeken.

Vraag 3: Procedurele rechten

De lidstaten betoonden zich voorstander van het waarborgen van
procedurele rechten. Dit betekende niet per se dat zij het opnemen van
procedurele rechten in de verordening zoals door de Commissie
voorgesteld steunen. Veel lidstaten benadrukten dat rekening moet worden
gehouden met het Handvest en met de bestaande en voorgestelde
instrumenten uit de routekaart inzake procedurele rechten; andere
meenden dat deze rechten vooral in het nationale recht gewaarborgd
moeten worden. Sommige lidstaten zagen het belang in om rekening te
houden met de oproep van het Europees Parlement tot een stevige
verankering van procedurele rechten in de verordening. De regeling van
procedurele rechten moet nader worden uitgewerkt in de raadswerkgroep.

Conclusie

Vice-president Reding constateerde een grote politieke steun voor het
project tot oprichting van het EOM. Deze is nog groter dan zij had
verwacht. Aan de opzet en structuur van het EOM zal nog moeten worden
gewerkt, maar volgens Reding zijn de verschillende standpunten ook weer
niet zo ver van elkaar verwijderd. Er bestaat volgens haar consensus
over het feit dat het EOM onafhankelijk en effectief moet kunnen
opereren, ongeacht de structuur die wordt gekozen. De commissaris
pleitte voor voortgang op dit dossier in de richting van de JBZ-Raad van
5-6 juni 2014. Zij gaf aan dat de Commissie, bij nadere beschouwing,
niet voornemens is om een alternatief voorstel te presenteren. De
Commissie wil de onderhandelingen vervolgen op basis van haar
oorspronkelijke voorstel, dat zoals te doen gebruikelijk zal worden
geamendeerd op basis van de besprekingen binnen de Raad. Daarbij zullen,
aldus de commissaris, de door nationale parlementen naar voren gebrachte
bezwaren kunnen worden betrokken. (Overigens werd bij navraag op
ambtelijk niveau door de Commissie opnieuw bevestigd dat de
afzonderlijke brieven aan de nationale parlementen in reactie op de
subsidiariteitsbezwaren nog zullen worden verzonden.) De commissaris
refereerde verder aan het feit dat tijdens de Europese Raad van 26-27
juni 2014 zal worden gesproken over de strategische richtsnoeren voor de
toekomstige ontwikkeling van het JBZ-terrein. In dat kader wordt de
oprichting van een EOM ter bestrijding van EU fraude door de Commissie
als een belangrijke maatregel beschouwd. Om daarvoor aandacht te vragen,
gaf commissaris Reding aan voornemens te zijn de voorzitter van de
Europese Raad te verzoeken het EOM bij de discussie over de strategische
richtsnoeren te betrekken.

Het Griekse Voorzitterschap concludeerde met betrekking tot de vragen
dat de meerderheid van de lidstaten een collegemodel steunt, op
voorwaarde dat de onafhankelijkheid en effectiviteit van het EOM worden
gewaarborgd. Voorts, dat veel lidstaten minor cases willen overlaten aan
het nationale OM, maar met de mogelijkheid voor het EOM tot
betrokkenheid in enigerlei vorm. En tot slot dat de regeling inzake
procedurele rechten in het Commissievoorstel nader moet worden besproken
en uitgewerkt op het niveau van de raadswerkgroep.

4. 	Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad
betreffende procedurele waarborgen voor kinderen die verdachte of
beklaagde zijn in een strafprocedure 

	-		Oriƫnterend debat

Het Voorzitterschap informeerde de Raad over de stand van zaken van de
besprekingen over de richtlijn procedurele waarborgen kinderen in
strafprocedures en sprak de wens uit om op de JBZ-Raad van 5-6 juni 2014
een algemene oriƫntatie te bereiken. Het Voorzitterschap heeft vragen
aan de Raad voorgelegd ten aanzien van de reikwijdte van de richtlijn
nadat een verdachte de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt, ten aanzien
van het recht op toegang tot een raadsman, de mogelijkheid daarvan af te
zien en een mogelijke uitzondering voor minor cases en ten aanzien van
de privacy van kinderen tijdens de behandeling van een zaak voor de
rechter.

Namens de Commissie stelde vice-president Reding dat voor kinderen extra
waarborgen in het strafproces noodzakelijk zijn. Zij verwees vervolgens
naar de drie richtlijnen die in het kader van de routekaart procedurele
rechten van verdachten zijn aangenomen (richtlijnen 2010/64 inzake het
recht op vertaling en vertolking in strafprocedures, 2012/13 inzake het
recht op informatie in strafprocedures en 2013/48 inzake het recht op
toegang tot een raadsman). Ten aanzien van de eerste vraag stelde de
Commissie dat de rechten die zijn opgenomen in de richtlijn van
toepassing moeten zijn aan het begin van een strafprocedure, wanneer
kinderen het meest kwetsbaar zijn, en dat uitzonderingen op de artikelen
7 (individuele beoordeling), 8 (medisch onderzoek) en 9 (audiovisuele
opnames van het verhoor) niet wenselijk zijn. Ten aanzien van de tweede
vraag stelde de Commissie dat een verplichte toegang tot een raadsman
het belangrijkste recht in de richtlijn is. Een algemeen recht op
toegang is al vastgelegd, er moet geen mogelijkheid zijn af te zien van
dit recht. Kinderen moeten worden begeleid tijdens het strafproces. Het
is voor de Commissie niet wenselijk dat er een uitzondering komt voor de
zogenaamde minor cases. In dat geval zou de bescherming van
minderjarigen minder zijn dan die van volwassenen. Ten aanzien van vraag
drie merkte de Commissie op dat uit internationale standaarden
voortvloeit dat de terechtzitting voor kinderen die verdachte zijn in
beginsel niet openbaar is, met mogelijke uitzonderingen. Zij acht het
niet wenselijk om de zitting in openbaarheid te laten plaatsvinden,
omdat anders minderjarigen worden gestigmatiseerd.

Met betrekking tot de reikwijdte van de richtlijn nadat een verdachte de
leeftijd van 18 jaar heeft bereikt (vraag 1) waren de meeste lidstaten
er ofwel voorstander van dat de richtlijn niet langer mag worden
toegepast als een verdachte de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt (optie
C) ofwel dat alleen bepaalde rechten van toepassing moeten blijven
(optie B). EĆ©n lidstaat was van mening dat de richtlijn volledig van
toepassing moest blijven wanneer een verdachte de leeftijd van 18 jaar
heeft bereikt. Ten aanzien van vraag 2 was de meerderheid van de Raad
van oordeel dat kinderen niet de mogelijkheid kunnen hebben af te zien
van het recht op toegang tot een raadsman. De vraag of kinderen in
beginsel altijd moeten worden bijgestaan door een raadsman (in de zin
van verplichte aanwezigheid) werd niet eenduidig beantwoord. Voor
sommige lidstaten maakte het daarbij wel uit of er sprake was van
vrijheidsbeneming of verdenking van zware misdrijven, voor andere niet.
Een meerderheid van lidstaten was in elk geval van mening dat er
uitzonderingen gemaakt moeten kunnen worden voor lichte feiten (minor
cases). Bij vraag 3, over het recht op privacy, was het grootste deel
van de lidstaten van mening dat de behandeling van zaken tegen kinderen
in beginsel achter gesloten deuren moet plaatsvinden (optie A). Sommige
lidstaten wezen er daarbij op dat de uitspraak wel openbaar moet zijn.
Enkele lidstaten waren van mening dat de behandeling van zaken tegen
kinderen in beginsel in de openbaarheid moet plaatsvinden (optie B).
Meer steun kreeg optie C, waarin de lidstaten wordt opgedragen de
privacy van kinderen te waarborgen en daarbij rekening te houden met de
belangen van het kind. Uiteindelijk kreeg deze optie C de meeste steun
in de Raad, omdat veel lidstaten die zich voor optie A of B uitspraken
ook met optie C konden instemmen bij wijze van compromis.

Nederland steunde de gedachte van minimumwaarborgen voor kinderen in het
strafproces. Nederland legde een parlementair voorbehoud dat zou duren
tot het ā€“ inmiddels uitgestelde ā€“ algemeen overleg op 12 maart 2014
over het pakket procedurele rechten in de Tweede Kamer. Nederland dankte
de Commissie voor de bereidheid tot het briefen van de Tweede Kamer. Bij
vraag 1 kiest Nederland voor optie C: na het bereiken van de leeftijd
van 18 jaar moet de richtlijn niet langer van toepassing zijn. Bij vraag
2 kan Nederland instemmen met het beginsel dat een minderjarige niet kan
afzien van het recht op toegang tot een raadsman als sprake is van
vrijheidsbeneming. Nederland kan niet instemmen met een recht op
bijstand door een raadsman ā€“ in de zin van verplichte aanwezigheid.
Ten slotte is Nederland van oordeel dat sprake moet zijn van een
uitzondering op het recht op toegang tot een raadsman in geval van minor
cases. Bij vraag 3 heeft Nederland een duidelijke voorkeur voor optie A:
de behandeling van zaken tegen kinderen moet in beginsel achter gesloten
deuren plaatsvinden. De uitspraak moet wel openbaar zijn.

Vice-president Reding reageerde op de interventies van de lidstaten dat
sprake was van een constructieve bespreking. Op basis van deze
bespreking kan goede vooruitgang worden geboekt. Zij steunde de ambitie
van het Voorzitterschap om een algemene oriƫntatie te bereiken tijdens
de JBZ-Raad van 5-6 juni 2014. 

Het Voorzitterschap concludeerde dat bij vraag 1 de meeste lidstaten een
voorkeur hebben voor optie B. De richtlijn blijft dan nog ten dele van
toepassing nadat een verdachte de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt.
Bij vraag 2 is een meerderheid van lidstaten van oordeel dat het niet
mogelijk moet zijn om af te zien van het recht op toegang tot een
raadsman, met een uitzondering voor minor cases. Bij vraag 3 is een
meerderheid van lidstaten voorstander van optie C, waarbij de lidstaten
zelf de privacy van kinderen moeten waarborgen.

5. 	Diversen

-	Informatie van het voorzitterschap over ter tafel liggende
wetgevingsvoorstellen

Richtlijn bescherming van de euro tegen valsemunterij

Verordening Europees bankbeslag

Verordening tot wijziging van Verordening 1215/2012 ter zake de
rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van
beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Brussel I)

Verordening tot wijziging van verordening 1346/2000 ter zake
insolventieprocedures

Het Voorzitterschap informeerde de Raad over het bereiken van
overeenstemming tussen de Raad en het EP voor de richtlijn bescherming
van de euro tegen valsemunterij, de verordening Europees bankbeslag en
de verordening tot wijziging van verordening 1215/2012 ter zake de
rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van
beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Brussel I). Het
Voorzitterschap gaf aan te hopen dat de plenaire zitting van het
Europees Parlement in april 2014 instemt, zodat de Raad in juni 2014
eveneens kan instemmen.

Ten aanzien van de verordening tot wijziging van verordening 1346/2000
inzake insolventieprocedures gaf het Voorzitterschap aan te hopen dat
tijdens de JBZ-Raad van 5-6 juni 2014 een algemene oriƫntatie wordt
bereikt op dit dossier. De Commissie ondersteunde op dit punt het
Voorzitterschap en benadrukte dat afronding van dit dossier belangrijk
is in tijden van crisis.

Raad ā€“ niet wetgevende besprekingen

6. 	Nieuwe ontwikkelingen op JBZ-gebied

-	Mondelinge presentatie door de Commissie

Het Voorzitterschap leidde in dat er brede consensus is over de noodzaak
van kwaliteit, evaluatie, het bevorderen van wederzijds vertrouwen, het
betrekken van de juridische beroepsgroepen en het verder brengen van
e-Justice. Voorbehouden bestaan volgens het Voorzitterschap bij verdere
harmonisatie van het materieel strafrecht, bij codificatie van bestaande
wetgeving en bij schadevergoedingen in het slachtofferbeleid. Wel is
volgens het Voorzitterschap duidelijk dat een meer algemene benadering
moet worden gekozen dan voorheen, in het Stockholm-programma.

Namens de Commissie refereerde vice-president Reding aan de mededeling
die op 11 maart 2014 zou worden gepresenteerd. De mededeling vormt de
bijdrage van de Commissie aan het debat over de verdere ontwikkeling van
het JBZ-terrein (Justitie) de komende periode (tot 2020). De Commissie
wil vooral verder werken aan versterking van het wederzijds vertrouwen.
Daarnaast is groei een belangrijk thema: ook op het terrein van Justitie
moeten maatregelen worden genomen die ten dienste staan van economische
groei. Voor de Commissie zijn daarbij drie themaā€™s van belang: 1)
consolidatie van hetgeen is bereikt, 2) codificatie waar nodig en
wenselijk, 3) nieuwe initiatieven waar nodig. Commissaris Reding wees
ten slotte op de resolutie die het Europees Parlement in voorbereiding
heeft en het belang van debat met de nationale parlementen om hun
betrokkenheid bij het bepalen van de agenda te verzekeren. 

Enkele lidstaten reageerden op de presentatie van de Commissie.

Zo noemde een lidstaat een aantal speerpunten bij het bepalen van de
agenda voor de komende periode: consolidatie, codificatie, evaluatie,
kwaliteit en doeltreffendheid. De meeste van de lidstaten die het woord
namen, benadrukten dat de focus moet liggen op evaluatie en op
praktische en betere toepassing van wetgeving die de afgelopen tijd tot
stand is gebracht. Er bestonden aarzelingen tegenover het voornemen van
de Commissie om voorstellen tot codificatie te doen. 

Andere onderwerpen die werden genoemd betroffen onder meer: 1)
maatregelen op het terrein van het familierecht (wederzijdse erkenning
van beslissing over de ouderlijke macht), 2) verdere versterking van het
instrumentarium op het terrein van confiscatie (met name door een
civielrechtelijk instrument voor confiscatie zonder strafrechtelijke
veroordeling), 3) versterking van de aanpak van hate crimes en 4)
aandacht voor slachtoffers (oprichten van een netwerk ter uitwisseling
van bestaande praktijken). Expliciet werd gewezen op het belang van
aandacht voor de terugkeer van gedetineerden. Ook de versterking van het
instrumentarium op het terrein van confiscatie werd door enkele
lidstaten van belang gevonden, naast een vervolg op de routekaart
procedurele rechten in het strafproces en verbetering van e-Justice.
Daarnaast benadrukten enkele lidstaten dat moet worden gewerkt aan het
verder versterken van het wederzijds vertrouwen tussen lidstaten;
daarbij zijn grondrechten een noodzakelijke voorwaarde volgens een
lidstaat. Ook werd gesteld dat, wat wetgeving betreft, de inzet moet
zijn dat lacunes worden opgeheven. Ten slotte vroeg een lidstaat
aandacht voor de actualiteit in OekraĆÆne. De EU moet in haar externe
beleid aandacht hebben voor versterking van democratieƫn.

Enkele lidstaten benadrukten de prominente rol van de Raad bij het
bepalen van de agenda. Zij stelden, kort weergegeven, dat de inbreng van
de Commissie interessant is, maar dat de Raad de besluiten dient te
nemen.

Nederland wees, met enkele andere lidstaten, op de inbreng in de vorm
van het gezamenlijk position paper met een aantal gelijkgezinde
lidstaten. Voor Nederland staan drie uitgangspunten centraal:
consolidatie, implementatie en kostenefficiency. Er is al veel tot stand
gekomen en om die reden geen grote behoefte aan nieuwe wetgevende
voorstellen, aldus Nederland. Evaluatie en verbetering van de toepassing
van het bestaande instrumentarium zijn al een grote ambitie op zich. Bij
de versterking van de strafrechtelijke samenwerking moet de EU zich
concentreren op het opheffen van eventuele lacunes en het voorkomen van
vrijhavens. Mobiliteit is een groot goed, maar vereist tevens een
krachtige aanpak van fraude en misbruik die daarmee gepaard gaat.
Nederland pleit voor maatregelen ter versterking van de positie van het
slachtoffer en de ontwikkeling van een Europese forensische ruimte als
stap in het versterken van wederzijds vertrouwen. Ook Nederland heeft
aarzelingen bij codificatie van wetgeving. Nederland ziet geen
aanleiding voor nieuwe voorstellen op het terrein van de procedurele
rechten in het strafproces noch in codificatie van bestaande maatregelen
op dat terrein. Eerst moet worden gekeken naar de werking van bestaande
instrumenten en waar nodig moet de toepassing in de praktijk worden
verbeterd. 

Commissaris Reding reageerde door te stellen dat het de Europese Raad is
die de besluiten neemt. En zij gaf aan dat het duidelijk is dat er geen
ā€˜kerstboomā€™ van nieuwe regelgeving moet komen.

Het Voorzitterschap gaf aan te zullen bezien op welke wijze het dossier
verder wordt behandeld in de aanloop naar de JBZ-Raad van 5-6 juni 2014.

7. 	Justitie scorebord 2014

-	Mondelinge presentatie door de Commissie

Commissaris Reding gaf aan dat het scorebord 2014 deze week door de
Commissie zal worden aangenomen. De Commissie vindt het scorebord een
informatie-instrument voor het inzichtelijk maken van het functioneren
van rechtsinstanties van de lidstaten met nadruk op civiel- en
administratief recht. Een effectief functionerend rechtssysteem is van
belang voor het wederzijds vertrouwen tussen lidstaten. Het scorebord
2014 zal gebruik maken van verschillende bronnen zoals Eurostat, de
Wereldbank, het World Forum en de Raad van Europa. De Commissie zal bij
het scorebord 2014, ten opzichte van het scorebord 2013, een betere
uitleg geven van de methodiek, en ingaan op de link met economische
groei en de bredere context. Het doel is dat lidstaten met deze gegevens
hun voordeel kunnen doen ten behoeve van ā€œJustice for Growthā€. 

Er waren geen interventies van lidstaten.

8. 	Conclusies van de Raad en de lidstaten betreffende de civiel- en
handelsrechtelijke justitiestelsels van de lidstaten

-	Aanneming

De Raad nam de conclusies aan.

9. 	Diversen

-	Toepassing van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een
handicap: zesde jaarverslag van de EU-Groep op hoog niveau
gehandicaptenbeleid

-	Presentatie door de Commissie

De Commissie vroeg kort aandacht voor dit VN-verdrag. Vijfentwintig
lidstaten hebben dit verdrag inmiddels geratificeerd en de Commissie
riep de resterende lidstaten op hetzelfde te doen.

10. 	Lunchbespreking 4 maart ter zake verordening vereenvoudigde
aanvaarding van openbare akten

Het Voorzitterschap stelde de lidstaten twee vragen. 

Is het gewenst in alle gevallen ICT te gebruiken voor de aanvaarding van
openbare akten?

Moeten voor alle openbare akten in de voorgestelde verordening
gestandaardiseerde meertalige formulieren worden vastgesteld? 

De Commissie gaf aan dat de voorgestelde verordening erop is gericht de
kosten en bureaucratie voor de aanvaarding van openbare akten te
verminderen. Op dit moment is nog een apostille vereist voor de
vaststelling van authenticiteit van een document, hetgeen de Europese
samenleving ā‚¬ 330 miljoen per jaar kost. De apostille is dus kostbaar
en bovendien niet efficiƫnt in het tegengaan van fraude. Op dit moment
is er geen concrete samenwerking tegen fraude. Het EP wenst volgens de
Commissie dat meer openbare akten onder de reikwijdte van deze
verordening vallen. 

Nederland gaf aan te kunnen instemmen met de doelstelling van de
verordening. Nederland is op zich geen tegenstander van het gebruik van
nieuwe technologieƫn en/of de standaardisering van de betreffende
formulieren. Maar Nederland deelt, met de andere lidstaten, wel zorgen
en vragen ten aanzien van de kosten die gemoeid zijn met dit voorstel,
de relatie met derde landen, de praktische uitvoerbaarheid van de
verordening en het risico van fraude dat deze verordening met zich
brengt.

Op vraag 1) antwoordden de meeste lidstaten kritisch positief. ICT moet
wel sneller en kostenefficiƫnt zijn, en dat is volgens enkele lidstaten
niet een automatisch gegeven. Het apostillesysteem moet niet zomaar ter
zijde worden geschoven, moderniseren kan ook met het apostillesysteem
zelf, werd gesteld. En voor de moderniseringsslag moet ook worden
gekeken naar wat er in de justitie-praktijk al beschikbaar is. Ook werd
gewezen op de problemen die er met derde landen zijn.

Op vraag 2) antwoordden de lidstaten in grote lijnen negatief. De meeste
lidstaten gaven aan geen voorstander te zijn van modelformulieren voor
alle akten die onder de reikwijdte van de verordening vallen. Te grote
ambities zijn niet gewenst, enkele lidstaten beginnen bij voorkeur met
een beperkt aantal formulieren. Een enkele lidstaat stelde de vraag of
het praktisch haalbaar is alle documenten te harmoniseren. 

De Commissie gaf aan de bespreking van dit voorstel te zullen
voortzetten. Gehoord de kritische opmerkingen van de lidstaten, gaf de
Commissie aan dat het apostillesysteem geen garantie tegen fraude is.
Voorts, volgens de Commissie vinden de meeste derde landen dat het door
de Commissie voorgestelde systeem beter zou zijn dan de huidige
apostillesystemen. De Commissie uitte de wens op een eenvoudige en
beperkte schaal te beginnen met deze verordening om te voorkomen dat
tegen het subsidiariteitsbeginsel wordt ingegaan en wordt getreden in de
bevoegdheden van lidstaten. 

Het Voorzitterschap sloot zich aan bij de woorden van de Commissie en
stelde dat het langs deze lijn de werkzaamheden zal voortzetten.