Advies Raad van State
Bijlage
Nummer: 2014D10398, datum: 2014-03-21, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Bijlage bij: Verdrag notawisseling houdende een verdrag met de Verenigde Staten van Amerika tot wijziging van de overeenkomst inzake de tewerkstelling van gezinsleden van diplomaten (2014D10396)
Preview document (🔗 origineel)
No.W07.13.0294/II/K 's-Gravenhage, 20 september 2013
...................................................................................
Bij Kabinetsmissive van 27 augustus 2013, no.13.001725, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de Minister van Defensie, bij de Afdeling advisering van de Raad van State van het Koninkrijk ter overweging aanhangig gemaakt de notawisseling houdende een verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Verenigde Staten van Amerika tot wijziging van de overeenkomst inzake de tewerkstelling van gezinsleden van diplomaten; Washington, 11 juli 2013 (Trb. 2013, 116), met toelichtende nota.
Op 23 juni 1986 is in Den Haag tot stand gekomen de notawisseling tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Verenigde Staten van Amerika houdende een overeenkomst inzake de tewerkstelling van gezinsleden van diplomaten.1 De overeenkomst regelt de vrije toegang tot de arbeidsmarkt van gezinsleden van diplomatieke en beroepsconsulaire ambtenaren en van leden van het administratieve, technische en dienstpersoneel van diplomatieke, beroepsconsulaire en permanente vertegenwoordigingen in het buitenland.
De voorliggende wijziging van de overeenkomst heeft tot gevolg dat ook gezinsleden van civiel en militair personeel van beide partijen dat tijdelijk wordt geplaatst in het andere land en waarop de in het verdrag genoemde NAVO-verdragen van toepassing zijn, vrije toegang hebben tot de arbeidsmarkt.2
De Afdeling advisering maakt twee kanttekeningen bij de voorlopige toepassing van het verdrag.
a. Voorlopige toepassing houdt in dat een verdrag al wordt toegepast voordat het in werking is getreden. Hiervoor wordt onder meer gekozen wanneer de vereiste parlementaire goedkeuring niet kan worden afgewacht. In dat geval vormt voorlopige toepassing een uitzondering op de grondwettelijke bevoegdheid van de Staten-Generaal om verdragen goed te keuren voordat het Koninkrijk daaraan wordt gebonden. Volgens de toelichtende nota wordt de wijziging voorlopig toegepast vanaf de datum van totstandkoming, “zodat gezinsleden van civiel en militair NAVO personeel spoedig na totstandkoming van de wijziging een dienstverband kunnen aangaan in de Verenigde Staten.”3
De Afdeling merkt op dat, voor zover hier van belang, artikel 15, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen bepaalt dat de regering kan bewerkstelligen dat een verdrag voor het Koninkrijk voorlopig wordt toegepast voorafgaand aan de inwerkingtreding “indien het belang van het Koninkrijk het vordert”. Hoewel de Afdeling het belang van de wijziging ziet, acht zij de motivering voor de noodzaak van de voorlopige toepassing in de toelichtende nota te summier. De omstandigheid dat gezinsleden na voorlopige toepassing van het verdrag spoedig een dienstverband kunnen aangaan in de Verenigde Staten is immers slechts aan te merken als een gevolg van voorlopige toepassing van het verdrag. Daarmee is nog niet duidelijk dat de voorlopige toepassing door het belang van het Koninkrijk wordt gevorderd.
De Afdeling adviseert in de toelichting de noodzaak van de voorlopige toepassing nader toe te lichten.
b. Het verdrag beoogt kennelijk te bewerkstelligen dat het in de Wet arbeid vreemdelingen (WAV) neergelegde tewerkstellingsvergunningsvereiste voor de personen waarop het verdrag ziet niet (meer) van toepassing is. Ingevolge artikel 15, tweede lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen mag een nog niet in werking getreden verdrag dat goedkeuring van de Staten-Generaal behoeft - zoals het onderhavige verdrag - niet voorlopig toegepast worden voor zover het betreft verdragsbepalingen die tot afwijking van de wet noodzaken.
Naar het oordeel van de Afdeling dient de regering in de toelichtende nota te expliciteren of met het verdrag inderdaad beoogd wordt het vergunningvereiste van de WAV niet meer voor de betreffende categorie van personen van toepassing te laten zijn. Als dat inderdaad is beoogd, dient de regering in de toelichtende nota tevens te beargumenteren waarom daarmee niettemin geen strijd optreedt met artikel 15, tweede lid, van de Rijkswet. Mogelijk heeft de regering het oog op artikel 3, eerste lid, onder a, van de WAV, dat onder meer bepaalt dat dit vereiste niet van toepassing is met betrekking een vreemdeling ten aanzien van wie ingevolge bepalingen vastgesteld bij overeenkomst met andere mogendheden een tewerkstellingsvergunning niet mag worden verlangd. Dat zou dan betekenen dat ook een nog niet in werking getreden – maar al wel voorlopig toegepast – verdrag dat nog de goedkeuring van de Staten-Generaal behoeft als ‘overeenkomst’ in de zin van artikel 3, eerste lid, onder a van de WAV kan gelden. Een tweede mogelijkheid is, dat de regering meent dat geen sprake is van strijd met artikel 15, tweede lid, van de Rijkswet nu de regering op de voet van artikel 3, eerste lid, onder c dan wel artikel 4, tweede lid, onder c, van de WAV bij algemene maatregel van bestuur categorieën kan aanwijzen waarvoor het vergunningvereiste niet geldt.
De Afdeling adviseert alsnog in de toelichtende nota op deze punten in te gaan en zo nodig af te zien van voorlopige toepassing.
De Afdeling advisering van de Raad van State van het Koninkrijk geeft
U in overweging goed te vinden dat bedoeld verdrag wordt overgelegd aan
de beide Kamers der Staten-Generaal, aan de Staten van Aruba, aan die
van Curaçao en aan die van Sint Maarten, nadat aan het vorenstaande
aandacht zal zijn geschonken.
De vice-president van de Raad van State van het Koninkrijk,