De helft van de kalvermesterijen moet verdwijnen. Veeziekten
liggen op de loer door de veetransporten.
door Wilko Voordouw
DEN HAAG - Ongeveer de helft van de 1.750 vleeskalvermesterijen zou uit
Nederland moeten verdwijnen. Die bedrijven moeten worden voortgezet in
de landen waar de kalveren nu vandaan komen. Op die manier wordt het
risico op besmettelijke dierziekten teruggedrongen. Die
conclusie trekt het rapport over landbouwgerelateerde
infectieziekten van het Platform Landbouw, Innovatie
& Samenleving (LIS).
Volgens voorzitter Wouter van der Weijden is de kalversector door de
huidige organisatie 'een enorm risico'. "Niet alleen voor zichzelf, maar
ook voor de melkveehouderij en de andere
veehouderijen. Het risico van de massale import in
Nederland is gewoon te groot", aldus Van der Weijden.
Het rapport, dat deze week werd gepubliceerd, ligt bij staatssecretaris
Dijksma. De LIS is een adviesorgaan van het ministerie
van Economische Zaken. Waarschijnlijk zal Dijksma
binnenkort in de Tweede Kamer op de aanbevelingen ingaan.
Mocht de staatssecretaris de adviezen overnemen, dan zal dat grote
gevolgen hebben, waarschuwt Ger Koopmans, voorzitter van de
LTO-werkgroep kalverhouderij. "De hele sector telt zo'n
15.000 arbeidsplaatsen, de exportwaarde bedraagt 1,4 miljard euro. Dus
ik zou zeggen: bezint eer ge begint", aldus het voormalige CDA-Kamerlid.
De mestbedrijven bevinden zich vooral op de Veluwe, in
Oost-Brabant en Overijssel.
Nederland is de belangrijkste producent van kalfsvlees in
Europa. Het grootste deel van de Nederlandse productie
wordt geëxporteerd. De helft van de 1,5 miljoen kalveren die de sector
per jaar produceert, komt uit de ons omringende landen: Nederland
importeert iets meer dan 800.000 nuchtere kalveren.
Dat de vleeskalversector in Nederland zo groot is, komt omdat de
kalveren een bijproduct zijn van de melkveehouderij. De
1,6 miljoen melkkoeien moeten ongeveer ieder jaar een kalf krijgen. De
overbodige stierkalfjes - meest holsteiners - hebben maar weinig vlees
op de botten. In de schaduw van de melkveehouderij
heeft zich een sector ontwikkeld die de ooit waardeloze kalfjes in zes
tot acht maanden afmest tot het blanke of rosé kalfsvlees, waarop ze in
met name zuidelijk Europa gek zijn. "Als je in Italië
vitello tonnato bestelt, dan heb je 60 procent kans dat het vlees
afkomstig is uit Nederland", zegt Ger Koopmans.
Van der Weijden: "De Nederlandse sector haalt jaarlijks zo'n 400.000
kalveren uit Duitsland, ruim 100.000 uit Polen en daarnaast nog
tienduizenden uit bijvoorbeeld de Baltische Staten. De veewagens stoppen
soms bij boerderijen om hier vijf, daar tien, en elders nog eens
vijftien kalveren te halen. Ze doen per reis tientallen boerderijen aan.
Iedere stop is er gevaar van besmetting. Door de productie in die landen
zelf te doen, verklein je de risico's."
Koopmans vindt dat onzin. "Zullen we dan ook maar stoppen met toerisme?
De wereld is internationaal geworden, Nederland ook. De sector legt
zichzelf drastische eisen op. Als Brussel besluit om delen van Polen en
Litouwen te sluiten vanwege de Afrikaanse varkenspest,
dan maken wij de zone groter. Uit voorzorg."
Uit het rapport van LIS blijkt dat het transport menigmaal voor
verplaatsing van ziekten heeft gezorgd. Zo was de enorme uitbraak van
mond- en klauwzeer in 2001 - waarna alleen al in
Nederland 270.000 runderen werden geruimd - een gevolg van een transport
van kalveren uit Ierland. De dieren kwamen naar Nederland via Frankrijk,
waar ze besmet werden door schapen uit Engeland. In 2010 werd via
kalveren de veeziekte brucellose het land binnengebracht, een jaar later
tuberculose en afgelopen jaar raakten dertien bedrijven besmet met de
ziekte bvd type 2. "En nu ligt vanuit oostelijk Europa
de Afrikaanse varkenspest op de loer. Echt, het gesleep
met kalveren is een gevaar voor de hele Nederlandse
veehouderij", aldus Van der Weijden. |