Kabinetsappreciatie van de mededeling “De EU-agenda voor justitie voor 2020 – Meer vertrouwen, mobiliteit en groei binnen de Unie” en de mededeling “Naar een open en veilig Europa”
Bijlage
Nummer: 2014D14215, datum: 2014-04-17, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Bijlage bij: Kabinetsappreciatie van de mededeling “De EU-agenda voor justitie voor 2020 – Meer vertrouwen, mobiliteit en groei binnen de Unie” en de mededeling “Naar een open en veilig Europa” (2014D14214)
Preview document (🔗 origineel)
Kabinetsappreciatie van de mededeling “De EU-agenda voor justitie voor 2020 – Meer vertrouwen, mobiliteit en groei binnen de Unie” en de mededeling “Naar een open en veilig Europa” Inleiding Op 11 maart jl. presenteerde de Europese Commissie de twee mededelingen getiteld “De EU-agenda voor justitie voor 2020 – Meer vertrouwen, mobiliteit en groei binnen de Unie” en “Naar een open en veilig Europa” ten aanzien van respectievelijk het terrein van justitie en van binnenlandse zaken. Het pakket van mededelingen omvat de visie van de Commissie inzake de toekomstige ontwikkeling van de JBZ-samenwerking (post-Stockholm) en is beoogd als input van de Commissie voor de strategische richtsnoeren die op 26-27 juni a.s. door de Europese Raad op grond van artikel 68 VWEU zullen worden vastgesteld in verband met het aflopen van het Stockholm Programma op 1 december a.s. De mededelingen behelzen een visie op hoofdlijnen. In tegenstelling tot de mededeling van de Commissie inzake het Stockholm Programma uit 2009, bevatten deze geen lijst van voorgestelde maatregelen. De strategische richtsnoeren zullen immers naar hun aard vrij abstract zijn. Tegelijkertijd zullen zij de nodige aanknopingspunten moeten bevatten voor de uitwerking te zijner tijd - na de verkiezingen van het Europees Parlement op 22-25 mei a.s. en het aantreden van een nieuw College van Commissarissen -, in concrete beleidsdoelen en mogelijk een nieuw programma. Tijdens aankomende JBZ-Raad, op 5 en 6 juni a.s., is een volgende bespreking van post-Stockholm voorzien, in vervolg op de discussies in de JBZ-Raad op 3 en 4 maart jl. en tijdens de informele Raad in Athene op 23 en 24 januari jl., mede op basis van beide mededelingen. In dat kader zal tevens het verdere proces aan de orde komen gericht op de daadwerkelijke voorbereiding van de strategische richtsnoeren, met nauwe betrokkenheid van de JBZ-Raad en de instellingen. Dat geldt ook voor het Europees Parlement, sinds het Verdrag van Lissabon in de meeste dossiers medewetgever op JBZ-terrein en daarmee een belangrijke speler, dat gelet daarop op 2 april jl. een rapport ten aanzien van de HYPERLINK "http://www.europarl.europa.eu/committees/nl/libe/reports.html?linkedDoc ument=true&ufolderComCode=CJ08&ufolderLegId=7&ufolderId=12106&urefProcYe ar=&urefProcNum=&urefProcCode=" \l "menuzone" tussenevaluatie van het Stockholm Programma heeft vastgesteld, waarin het ook zijn wensen voor de toekomst formuleert. Met het oog op het vervolgproces gaat het kabinet in deze appreciatie in op de belangrijkste elementen van de onderhavige mededelingen van de Commissie. Deze brief komt daarmee in plaats van het reguliere BNC-fiche. Het kabinetsstandpunt inzake de Nederlandse visie op een toekomstig EU JBZ-beleidskader, de daarop gebaseerde visie van gelijkgestemde lidstaten met algemene uitgangspunten voor het toekomstige JBZ-beleid en het gezamenlijke paper over de toekomstige prioriteiten op het gebied van asiel, migratie, visa en grenzen hebben daarbij als referentiekader gediend. Voor de onderdelen van de appreciatie die betrekking hebben op het civiele recht heeft de visie op de ontwikkelingen op het gebied van de civielrechtelijke samenwerking in EU-verband als referentiekader gediend. Aan de hand van het inhoudelijke kader neergelegd in die documenten en onderhavige kabinetsappreciatie, zal Nederland actief blijven participeren in het traject richting vaststelling van de strategische richtsnoeren. Wij zullen u blijven informeren over de vorderingen in dat kader. Subsidiariteit, proportionaliteit en kosten Subsidiariteit is een van de horizontale uitgangspunten binnen de Nederlandse inzet. Uit de toekomstige meerjarenstrategie voortvloeiende voorstellen zullen te zijner tijd, zoals gebruikelijk, worden beoordeeld op subsidiariteit en proportionaliteit. Zoals in de “subsidiariteitsbrief” en in de Staat van de Unie is onderstreept, gaat het daarbij niet om een minimale, maar om een optimale en slagvaardige EU. Kortom: “Europees wat moet, nationaal wat kan”. In concreto betekent dat dat het kabinet ieder toekomstig voorstel steeds goed tegen het licht zal houden en zal bezien of het om zaken gaat die op EU niveau dienen te worden aangepakt dan wel dat regionale of bilaterale samenwerking meer voor de hand ligt. Ook vormen de (kosten)effectiviteit en de efficiency van het beleid een belangrijk onderdeel van het Nederlandse oordeel. Zoals is benadrukt in het kabinetsstandpunt, hecht het kabinet eraan dat vroegtijdig in het wetgevingsproces inzicht wordt verkregen in de kosten en de effecten voor de uitvoeringspraktijk en daartoe aan hoogwaardige impactanalyses. Mededeling “De EU-agenda voor justitie voor 2020 – Meer vertrouwen, mobiliteit en groei binnen de Unie” Domein justitie Om de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht de komende jaren optimaal te laten functioneren, moet de nadruk volgens de Commissie de komende jaren worden gelegd bij het consolideren, codificeren en aanvullen van het bestaande instrumentarium op het terrein van justitie. Onderstaand geeft het kabinet per uitgangspunt zijn positie weer, waarbij wordt ingegaan op de voorgestelde specifieke doelstellingen waarmee de Commissie aan de desbetreffende uitgangspunten invulling wenst te geven. Duidelijkheidshalve zijn de nummers van de corresponderende (sub)paragrafen opgenomen. Consolideren (4.1) Met de Commissie is het kabinet groot voorstander van consolidatie en implementatie van het bestaande instrumentarium. Zoals in het kabinetsstandpunt is uiteengezet, dring het kabinet in dat kader wel aan op realistische implementatietermijnen om de maatregelen daadwerkelijk te kunnen uitvoeren. Handhaving van grondrechten (i) De door de Commissie voorgestane krachtige bescherming van fundamentele rechten door onder andere effectieve toepassing van het Handvest van de Grondrechten van de EU, is wat het kabinet betreft een bevestiging van bestaand beleid dat Nederland ten volle steunt. In dit kader wijst het kabinet erop dat de inzet op de versterking van de fundamentele rechten als waarden van de Unie vanzelfsprekend nauw aansluit bij de Nederlandse inzet om de rechtsstatelijkheid in de EU te versterken en de voorstellen die hiervoor onlangs door respectievelijk de Commissie en de AIV zijn gedaan. Het kabinet zal middels een separate reactie ingaan op de mededeling van de Commissie en het AIV-advies rechtsstatelijkheid. Ook de voortzetting van een gezamenlijke strijd tegen xenofobie en racisme binnen de EU kan worden onderschreven. Aan dit thema wordt nationaal veel aandacht besteed, bijv. via het Landelijk Expertisecentrum Discriminatie. Met de Commissie is het kabinet van mening dat het EU Grondrechtenagentschap (FRA) een waardevolle bijdrage levert aan de ontwikkeling van EU-beleid en dat het van belang is nauw samen te werken met het Grondrechtenagentschap. Daarnaast wijst het kabinet op het belangrijke werk van de Raad van Europa op dit terrein en de intensieve samenwerking tussen het Grondrechtenagentschap en de Raad van Europa. Wat betreft de door de Commissie voorgestane rol van het Grondrechtenagentschap ten aanzien van het beleid over strafrechtelijke aangelegenheden, wijst het kabinet erop dat EU-instellingen en lidstaten het Grondrechtenagentschap om advies kunnen vragen over onderwerpen die op het terrein van politiële en justitiële samenwerking liggen, maar dat Nederland zelf geen gebruik zal maken van die mogelijkheid. In het evaluatierapport van het Grondrechtenagentschap van november 2012 is eveneens een verwijzing opgenomen naar strafrechtelijke aangelegenheden. In het kader van de evaluatie is aanbevolen het werkterrein en takenpakket van het Grondrechtenagentschap uit te breiden tot justitiële en politiële aangelegenheden. Voor de uitbreiding van het daartoe benodigde mandaat is aanpassing van de oprichtingsverordening noodzakelijk. Bespreking van een mogelijke uitbreiding is op dit moment niet aan de orde, aangezien een concreet voorstel van de Commissie daartoe ontbreekt en niet binnen de huidige termijn te verwachten is. Terecht constateert de Commissie dat bevordering van de fundamentele rechten inzet van alle instellingen en lidstaten vereist. Zo past de Commissie haar Strategie voor de effectieve implementatie van het Handvest van de Grondrechten door de Europese Unie nauwgezet toe en betoont ook het Europees Parlement zich een belangrijk voorvechter van de fundamentele rechten, zowel in de lidstaten als in Uniewetgeving. Het kabinet ziet in dit verband ook nadrukkelijk een verantwoordelijkheid van de lidstaten als uitvoerders van het EU-recht en van de JBZ- Raad. Doeltreffende voorziening in rechte (ii) Het kabinet onderkent het belang van effectieve rechtsmiddelen om rechten ontleend aan het EU-recht te verwezenlijken, zoals vastgelegd in artikel 19, eerste lid, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de EU. Die bepalingen stoelen op een aantal rechtsbeginselen, zoals het beginsel van effectiviteit, effectieve rechtsbescherming en non-discriminatie, die zijn geformuleerd en uitgewerkt in een grote hoeveelheid jurisprudentie van het Hof van Justitie. Daarnaast kan uiteraard worden gewezen op de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) op basis van artikel 13 Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM). Het kabinet beveelt aan de kenbaarheid van deze jurisprudentie te vergroten ten behoeve van de uniforme toepassing ervan door de nationale rechters. Het gaat daarbij uitdrukkelijk niet om nieuwe wetgeving, maar om een weergave, bijvoorbeeld in de vorm van een mededeling, van de belangrijkste minimumvereisten die reeds worden gesteld aan het nationaal procesrecht. Tevens zou gedacht kunnen worden aan een samenwerkingsverband tussen het EU Grondrechtenagentschap en het EHRM hetgeen de afgelopen jaren reeds vaker heeft plaatsgevonden onder de paraplu van de bredere samenwerking tussen het Grondrechtenagentschap en de Raad van Europa. Efficiënte en effectieve regels voor geschilbeslechting zijn ook nationaal een speerpunt. Daarbij streven wij, zoals ook de Commissie bepleit, naar een goed samenstel van gerechtelijke en buitengerechtelijke wijzen van geschilbeslechting, zoals mediation, geschillencommissies en arbitrage. In de afgelopen jaren zijn op dit terrein verschillende verordeningen en richtlijnen tot stand gekomen. Van belang is nu een periode van consolidatie waarin ervaring met de instrumenten kan worden opgedaan. Bij het evalueren van Europese mechanismen verdient het aanbeveling niet meteen naar het instrument van verdergaande wetgeving of harmonisatie te grijpen, maar ook te denken aan voorlichtende activiteiten. Handhaving van EU-recht verbeteren kan mede worden bereikt door lidstaten te bewegen bestaande nationale handhavingsmechanismen effectiever in te zetten. Voor burgers en bedrijven maakt het immers niet uit of een recht is gebaseerd op Europese of nationale wetgeving; van belang is dat er in alle gevallen sprake is van effectieve rechtsmiddelen. Van groot belang is verder dat versnippering van procedurele rechten wordt tegengegaan en met het oog daarop in samenhang worden bezien, zodat de rechten op bijvoorbeeld informatie tijdens een gerechtelijke procedure, verjaring of kosten niet afhangen van het toevallige onderwerp van het geschil. Justitiële opleiding (iii) Het kabinet onderschrijft het belang van kennisbevordering bij de rechterlijke macht en juridische beroepsbeoefenaren. Het initiatief van de Commissie wordt positief beoordeeld, maar mag niet in plaats worden gesteld van de nationale curricula. Voor de rechtersopleidingen is niet alleen kennis in het Europees recht van belang, maar ook kennis van het nationale recht en trainingen in diverse vaardigheden. Gezien de bijzonder positie die de rechtspraak inneemt in het staatsbestel, acht de rechtspraak het van belang trainingen en opleidingen ook binnen de rechtspraak zelf te kunnen blijven organiseren. Als het gaat om een aanvulling op dan wel intensivering van de bestaande training van juridische beroepsbeoefenaars in Europees recht en praktische samenwerking o.a. in het kader van het European Judicial Training Network ( EJTN), dan is uitgangspunt dat deze maatregelen vanuit het oogpunt van permanente educatie nuttig zijn en de kwaliteit van de juridische beroepsgroepen alleen maar kunnen verhogen. De intensivering dient wel gepaard te gaan met voldoende financiële ondersteuning hiervoor vanuit de EU. Vanwege het vaak grensoverschrijdende karakter van de dienstverlening van notarissen, advocaten, tolken, vertalers en gerechtsdeurwaarders ontplooien deze beroepsgroepen ook nu al binnen hun curricula de nodige trainingsactiviteiten op dit vlak, hetzij binnen de eigen beroepsorganisatie, hetzij in samenwerking met hun respectievelijke Europese koepelorganisaties. Informatie- en communicatietechnologieën (iv) Het kabinet werkt op nationaal niveau hard aan digitalisering van het rechtsverkeer. Dat gebeurt onder andere in de programma’s Kwaliteit en Innovatie rechtspraak (KEI) en Versterking Prestaties in de Strafrechtsketen (VPS). Daarbij wordt nauw samengewerkt met alle organisaties uit het rechtsbestel. Binnen de EU vindt innovatie en digitalisering van het rechtsverkeer plaats in het kader van het programma European e-Justice. Het kabinet steunt de initiatieven op het terrein van e-Justice van harte en daarmee ook de ambitie van de Commissie in dat kader. Waar mogelijk, zal Nederland ook actief participeren in het programma. Dat stelt Nederland in staat kaders voor grensoverschrijdende gegevensuitwisseling en informatievoorziening mede te bepalen en te bevorderen dat Europese wet- en regelgeving op goede en efficiënte wijze kan worden uitgevoerd door de partners in de justitiële keten. De toegankelijkheid van het recht voor burgers en bedrijven staat daarbij centraal. Operationele samenwerking (v) Het kabinet ondersteunt binnen de gegeven taakomschrijving de verdere verbetering en verdieping van bestaande instrumenten voor operationele samenwerking tussen justitiële autoriteiten. Een versterking van de online werkzaamheden wordt ook ondersteund. Het kabinet onderschrijft de gedachte in de mededeling dat Eurojust een belangrijke rol vervult in het kader van de justitiële samenwerking tussen de lidstaten. De regering ondersteunt eveneens de opvatting van de Commissie dat de interne organisatie van Eurojust moet worden versterkt om deze organisatie nog effectiever te maken. Nederland neemt dan ook actief deel aan de besprekingen over het voorstel van de Europese Commissie inzake de verordening voor Eurojust. In dat verband zij verwezen naar het BNC-fiche ter zake. Zoals het kabinet in zijn reactie op het AIV-advies inzake criminaliteit, corruptie en instabiliteit heeft aangegeven, is het groot voorstander van het gebruik van gemeenschappelijke onderzoeksteams (“joint investigation teams”). Over het Nederlandse standpunt en de ontwikkelingen inzake het Europees Openbaar Ministerie wordt uw Kamer regelmatig op de hoogte gehouden, laatstelijk bij brief van 31 maart jl. Codificeren (4.2) Terecht merkt de Commissie op dat de afgelopen vijftien jaar veel wetgeving tot stand is gekomen. Deels is die totstandkoming nog zeer recent, zoals bij de Richtlijn 2011/83/EU betreffende consumentenrechten . Het monitoren van de ervaringen met de (implementatie-) wetgeving en het geven van voorlichting over al hetgeen tot stand is gekomen, is van groot belang. Betwijfeld wordt of het enkel codificeren van het Europees instrumentarium een goede, laat staan de meest effectieve methode is om die verhoogde awareness te bereiken. Het blijven verzamelen en schaven aan regels is niet waar de consument of het bedrijfsleven nu op zitten te wachten. De aandacht zou juist moeten zijn gericht op de praktijkervaringen van consumenten en bedrijfsleven. Die ervaringen dienen te worden meegenomen in de evaluatie van de implementatie van regelgeving. Een dergelijke evaluatie is pas zinvol als geruime tijd met de nieuwe regels is gewerkt. Pas dan kan worden beoordeeld of een herziening van bestaande regels in de rede ligt. Ook de ambitie van de Commissie om het juridische instrumentarium op het gebied van de procedurele rechten van verdachten te codificeren in één instrument wordt niet onderschreven. De Routekaart inzake procedurele rechten van verdachten is immers nog niet afgerond; de implementatie van de Richtlijn 2010/64/EU betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures, de Richtlijn 2012/13/EU betreffende het recht op informatie in strafprocedures en de Richtlijn 2013/48/EU betreffende het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures, zijn nog gaande. De laatste twee maatregelen, betreffende het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad over procedurele waarborgen voor kinderen die verdachte of beklaagde zijn in een strafprocedure en voor een richtlijn over voorlopige rechtsbijstand voor van hun vrijheid beroofde personen, zijn momenteel in onderhandeling. De nadruk dient dan ook te liggen op consolidatie zodat ervaring met de instrumenten kan worden opgedaan. Ten slotte wijst het kabinet erop dat een voorstel voor een alomvattende richtlijn reeds in het verleden is gesneuveld en dat er gelet daarop gekozen is voor afzonderlijke instrumenten zoals voorzien in de routekaart. Codificatie ligt dan ook niet in de rede. Het kabinet is daarentegen wel voorstander van een evaluatie op termijn – bijvoorbeeld vijf jaar na inwerkingtreding van de laatste richtlijn - van de werking van het gehele pakket maatregelen in de praktijk. Aan de hand van de uitkomsten zou kunnen worden bezien of aanpassing van de regelgeving nodig is. Aanvullen (4.3) Het kabinet is met de Commissie van oordeel dat om verdere stappen te kunnen zetten in de JBZ-samenwerking ook in de toekomst in bepaalde gevallen nieuwe wetgeving op EU-niveau nodig is. Die noodzaak moet steeds zorgvuldig worden beoordeeld, waarbij de Commissie ook terecht wijst op de verschillen tussen lidstaten die in acht moeten worden genomen. Zoals beklemtoond in het kabinetsstandpunt, staat Nederland afwijzend tegenover herziening van reeds bestaande Europese regelgeving zo lang daartoe geen noodzaak is gebleken. In dit verband benadrukt het kabinet nogmaals dat de EU zich bij de strafrechtelijke samenwerking moet concentreren op het opheffen van eventuele lacunes en op het voorkomen van ‘safe havens’. Versterking van het wederzijdse vertrouwen De idee van de Commissie van verdere versterking van wederzijdse erkenning wordt door het kabinet onderschreven. Het vertrouwen vormt immers het fundament voor de samenwerking in EU-verband, met name op het gebied van justitie. Het Kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen tot confiscatie is voor verbetering vatbaar en zou beter moeten aansluiten op de onlangs tot stand gekomen richtlijn bevriezing en confiscatie criminele opbrengsten. Verder zouden volgens het kabinet stappen moeten wordt gezet op het gebied van de wederzijdse erkenning van ontzettingen van rechten. Daarvoor is eerst een grondige inventarisatie vereist van de verschillende ontzettingen van rechten die in de lidstaten bestaan en aan welke daarvan men behoefte heeft dat deze grensoverschrijdend worden erkend. Ook moet worden bezien of de bepalingen over de justitiële samenwerking in strafzaken hiervoor een juiste grondslag bieden. Ontzetting uit het medische beroep is immers in veel gevallen geen strafrechtelijke, maar een tuchtrechtelijke beslissing. Bijdragen aan de economische groei De werkzaamheden aan het faillissementsrecht moeten in tijden van economische uitdaging met voorrang worden voltooid. Daarbij zou ook moeten worden beproefd hoeveel ruimte er is voor minimumharmonisatie van bepaalde materiële rechten. Het consumentenrecht is juist de afgelopen jaren inhoudelijk herzien en versterkt. Ook met de herziening van Verordening 2006/2004 betreffende samenwerking met betrekking tot consumentenbescherming de consumentenbescherming worden versterkt. Daarnaast is de handhaving verbeterd door instrumenten op het procesrechtelijke vlak, zoals het beslagbevel en Brussel I. Thans moet ruimte worden geboden aan zowel consument als bedrijfsleven om met die versterking en verduidelijking hun voordeel te doen, door nieuwe markten te bedienen, grensoverschrijdende bestellingen en betalingen te doen en bij geschillen gebruik te maken van bijvoorbeeld de buitengerechtelijke geschilbeslechtingsprocedure, waarvoor recent een richtlijn tot stand is gekomen. Voor nieuwe procedurele instrumenten of een nieuwe set materiele contractuele regels moet volgens het kabinet een daadwerkelijke noodzaak bestaan. Nederland heeft zich constructief getoond ten aanzien van de ontwikkeling van een optioneel Europees kooprecht onder enkele randvoorwaarden. Ten eerste moet de toegevoegde waarde van het instrument worden aangetoond. Daarnaast is het belang dat consumenten en ondernemingen voldoende rechtszekerheid wordt geboden en dat sprake is van een hoog niveau van consumentenbescherming zonder dat dit onevenredige lasten voor het bedrijfsleven oplevert. Deze randvoorwaarden zijn tot op heden niet aangetoond. Het juist herziene consumentenrecht biedt beide partijen duidelijkheid en een serie rechten in de hele EU. Wel zou het goed zijn als een coördinatiemechanisme wordt geboden voor schades waarbij veel consumenten uit verschillende landen betrokken zijn, de massaschades. Een vorm van coördinatie die voorkomt dat verschillende procedures naast elkaar worden geopend in verschillende landen en erkenning van de resultaten van een massaschadeprocedure in andere landen is daarvoor onontbeerlijk. Daarbij moet ook aandacht zijn voor consumenten die niet mee wensen te werken aan een dergelijke massaschade. Het leven van de burgers vergemakkelijken Het kabinet erkent het belang van het vrij verkeer van personen voor Europese integratie en de vervolmaking van de interne markt. Ook beschouwt het kabinet de rechten die de burger heeft als EU-burger als een groot goed. Daarom ondersteunt het kabinet ook het initiatief van de Europese Commissie om maatregelen te nemen om grensoverschrijdende obstakels die burgers ervaren bij het uitoefenen van hun Europese burgerschapsrechten aan te pakken. Voorwaarde is wel dat deze maatregelen voldoen aan de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit. Het kabinet zal er daarom altijd bij de Commissie op aandringen alle nieuwe regelgeving hieromtrent van gedegen impact assessments te voorzien met niet alleen een duidelijke onderbouwing van de noodzaak tot het treffen van de voorgestelde maatregel, maar tevens met een kwantificering van de administratieve lastenvermindering voor burgers, bedrijven en overheden en de financiële consequenties voor de lidstaten. Daarnaast dringt het kabinet er bij de Commissie op aan meer oog te hebben voor de uitdagingen waar nationale en lokale overheden zich geplaatst zien in de facilitering van het vrije verkeer van personen, en de sociaaleconomische impact hiervan. Ook zou de Commissie zich niet eenzijdig moeten richten op de rechten van EU burgers, maar zou het zich ook moeten richten op de verantwoordelijkheden die gepaard gaan met Europees burgerschap, bijvoorbeeld waar het gaat om inspanningen om de taal te leren, om zodoende volwaardig te kunnen participeren. De Commissie gaat in de mededeling niet in op de aanpak van fraude bij en misbruik van vrij verkeer van personen, inclusief werknemers. Het kabinet is van mening dat dit een gemiste kans is. Het vrij verkeer van personen in de EU, dat mede ziet op het vrij verkeer van werknemers, is een groot goed. Om het draagvlak voor het recht op vrij verkeer te behouden, dient er echter ook aandacht te zijn voor de negatieve effecten. Dit vraagt, naast nationale maatregelen, ook om sterkere samenwerking op EU-niveau. Het gaat hierbij vooralsnog om het bestrijden van misbruik, het tegengaan van uitbuiting van mobiele EU-burgers en het voorkomen van verdringing van nationaal aanbod door oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden Het kabinet acht het van belang dat slachtoffers hun schade op de dader kunnen verhalen zoals ook blijkt uit de visie “Recht doen aan slachtoffers” die vorig jaar aan uw Kamer is gezonden. Het kabinet is dan ook verheugd dat de Commissie het thema aan de orde stelt, met dien verstande dat de aandacht de komende jaren niet gericht moet zijn op de totstandkoming van nieuwe regelgeving op EU-niveau maar op het optimaliseren van de uitvoering van bestaande regelgeving zoals de richtlijn schadeloosstelling uit 2004. Ook de samenwerking in grensoverschrijdende zaken ten behoeve van het schadeverhaal door slachtoffers kan beter, bijvoorbeeld door de overdracht van de inning van schadevergoedingsmaatregelen. De desbetreffende lidstaat dient de opbrengsten van het verhaal dan wel beschikbaar te stellen voor het individuele slachtoffer. Om dit te bereiken is intensievere en meer structurele samenwerking tussen de lidstaten noodzakelijk. Om die samenwerking te bevorderen zet Nederland in op oprichting van een Europees Netwerk Slachtofferbeleid. Het kabinet steunt de notie van de Commissie dat de strategieën (en sets beleidsmaatregelen) voor integratie van Roma juist op nationaal en lokaal vorm moeten krijgen in concrete maatregelen. In de praktijk blijkt dat de uitvoering van de Europese strategieën vaak wordt bemoeilijkt door gebrek aan capaciteit en kennis op lokaal niveau. EU-fondsen worden daardoor minder goed benut dan mogelijk zou zijn. Meer ondersteuning daarbij is nodig. Het kabinet pleit er daarom voor dat de Commissie zich nadrukkelijker en zichtbaarder inzet voor het benutten van de mogelijkheden voor technische ondersteuning en capaciteitsopbouw voor de implementatie van beleid voor integratie van Roma. Dit geldt specifiek voor lidstaten met een omvangrijke Roma-populatie, die aantoonbaar achterblijven in de implementatie van beleid en besteding van de voor hen beschikbare Europese middelen. Internationale fora Het is van groot belang dat samenwerking wordt gezocht en verdiept met mondiale en regionale organisaties met regelgevende taken of bevoegdheden, zoals de Raad van Europa, de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht (HCCH), de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OECD) en de Wereldorganisatie voor de Intellectuele Eigendom (WIPO). Vaak zijn er al instrumenten ontwikkeld - verdragen, modelwetten - waarmee ook de EU zijn voordeel kan doen. In dat geval behoeft de EU niet in nieuwe instrumenten te voorzien en kunnen lidstaten zich aansluiten bij de desbetreffende bestaande mondiale instrumenten. Dat kan onnodige verschillen in regels die gelden tussen de landen binnen de EU en regels die gelden in relatie tot derde landen voorkomen. Daarbij zal soms met één stem kunnen worden gesproken en zal in andere gevallen de kracht voortkomen uit de bijdragen van de verschillende lidstaten. Nederland, al meer dan een eeuw gastheer van de Haagse conferentie, zal een actieve inhoudelijke bijdrage blijven leveren. Nederland is voorstander van toetreding van de EU tot het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens, het EVRM. De afronding van de onderhandelingen over de toetreding moeten voortvarend ter hand worden genomen. De Commissie heeft het Hof van Justitie in augustus vorig jaar gevraagd advies uit te brengen over de verenigbaarheid van het ontwerp-toetredingsakkoord met de EU-Verdragen. Dat advies kan in de tweede helft van dit jaar worden verwacht. Nederland hoopt dat de toepassingsregels vervolgens zo snel mogelijk worden vastgesteld. Daarbij dient de noodzakelijke zorgvuldigheid niet uit het oog te worden verloren. Net als vele andere lidstaten hecht Nederland aan een duidelijke en precieze EU-interne toepassingsregeling. Mededeling “Naar een open en veilig Europa” De onderhavige mededeling geeft de politieke prioriteiten van de Commissie weer op het domein van asiel en migratie en op het veiligheidsdomein. Onderstaand geeft het kabinet per paragraaf van de mededeling en daarmee per prioriteit haar positie weer. In overeenstemming met deel I van deze appreciatie, is daarbij de volgorde van de mededeling aangehouden. Domein asiel en migratie Een effectief migratie- en mobiliteitsbeleid (1.) Op het terrein van reguliere migratie kan het kabinet zich vinden in de ambities van de Commissie als het gaat om een faciliterend beleid ten aanzien van hoogopgeleide migranten. Met de EU blauwe kaartrichtlijn, de richtlijn inzake Intra Corporate Transferees (ICT) en het voorstel voor een richtlijn voor de toelating van onderzoekers, studenten en andere categorieën is op dat gebied volgens het kabinet evenwel voldoende gefaciliteerd. In het Nederlandse arbeidsmarktmarktbeleid hebben de werkgevers een eigen verantwoordelijkheid om hun behoefte aan arbeidskrachten te vervullen. In het verlengde daarvan is het Nederlandse arbeidsmigratiebeleid vraag gestuurd: het is aan de werkgevers om hun werknemers binnen de EU te werven. Binnen deze opvatting heeft het kabinet geen behoefte aan een publiek/privaat coördinatieplatform om vraag en aanbod op elkaar af te stemmen. Het kabinet is het eens met de doelstelling de kwaliteiten van migranten optimaal te benutten. Dit is echter primair een verantwoordelijkheid voor de lidstaten zelf. Wat betreft arbeidsbemiddeling wacht het kabinet graag eerst de ontwikkelingen rond EURES (European Employment Services) af. Voor verdergaande stappen ziet het kabinet geen rol voor de EU. Het kabinet is verheugd over de bereikte afspraken in de onlangs gepubliceerde richtlijn betreffende minimumvereisten voor de vergroting van de mobiliteit van werknemers tussen de lidstaten door het verbeteren van de verwerving en het behoud van aanvullende pensioenrechten. Meeneembaarheid van pensioenrechten is géén onderdeel van deze richtlijn. De compromissen in deze richtlijn zijn pas na moeizame en langdurige onderhandelingen bereikt, onder andere omdat de wijze van financiering van de pensioenstelsels in de lidstaten sterk uiteenloopt. Het kabinet acht het dan ook onwenselijk om deze compromissen opnieuw ter discussie te stellen, hetgeen een mogelijk gevolg zou kunnen zijn van de wens van de Commissie om de discussie over de meeneembaarheid van pensioenen voor werknemers uit derde landen te openen. Verder onderschrijft het kabinet de ambitie voor uitbreiding van de erkenningsmogelijkheden van buitenlandse kwalificaties en vakmanschap. Er vinden dan ook al de nodige activiteiten plaats op dit terrein, onder meer binnen het Bolognaproces en in Benelux-verband. Het willen aantrekken van studenten en onderzoekers sluit aan bij het streven van het kabinet om talent in Nederland te verwelkomen. Bij verdere facilitering zal wel steeds worden gekeken naar de risico’s op bijvoorbeeld illegale immigratie. Een evaluatie van de regelgeving over reguliere migratie kan het kabinet steunen indien deze als oogmerk heeft om deze regelgeving te consolideren. Het kabinet wil geen nieuwe regelgeving op dit terrein, hetgeen de Commissie als mogelijkheid oppert. Het kabinet verwelkomt de aandacht voor integratie vanuit de Commissie. Migratie en integratie zijn nauw met elkaar verbonden. Er bestaan grote verschillen tussen het integratiebeleid van de verschillende lidstaten. Het is van belang om deze verschillen op een zorgvuldige manier naast elkaar te leggen om te voorkomen dat er onjuiste vergelijkingen worden gemaakt. Verder is het kabinet voorstander van samenwerking met lokale en regionale overheden op het terrein van integratie. Juist de gemeenten spelen een belangrijke rol op dit terrein. In de Europese mededeling uit 2011 over de integratie van derdelanders zijn reeds handvatten gegeven voor intensievere samenwerking met lokale overheden. De Commissie roept op tot steun voor effectief integratiebeleid, vooral als het gaat om betere arbeidsmarktparticipatie van migranten en gelijkwaardige toegang tot de arbeidsmarkt. Ook wijst de Commissie op de kwetsbare positie van vrouwen en jongeren. Het kabinet steunt deze aanpak voor sociaaleconomische integratie. Deelname aan het arbeidsproces is essentieel voor een goede integratie. Het kabinet kan de door de Commissie geschetste benadering voor het voorkomen en beperken van illegale immigratie onderschrijven. Het kabinet ondersteunt het voorstel om een EU strategie voor mensensmokkel op te stellen. In dit verband onderschrijft het kabinet het belang van een integrale aanpak van mensensmokkel. Voor een effectieve aanpak van dit fenomeen zijn preventiemaatregelen en samenwerking met derde landen noodzakelijk. Verder juicht het kabinet inspanningen op EU-niveau toe op het terrein van vrijwillige terugkeer. In de praktijk werkt Nederland in Europees verband al samen met een aantal lidstaten in het kader van vrijwillige terugkeer. Samenwerking met derde landen in het kader van een effectief terugkeerbeleid acht het kabinet van groot belang. Terug- en overname overeenkomsten kunnen hiertoe ondersteunend zijn, zowel met transitlanden als met belangrijke herkomstlanden. Daarnaast vindt het kabinet aandacht voor de implementatie van terug- en overnameclausules die in raamwerkverdragen zijn opgenomen van belang. Schengen, visa en externe grenzen (2.) Het kabinet kan de in de mededeling omschreven ambities van de Commissie op het terrein van de Schengenruimte onderschrijven. Ook deelt het kabinet de visie van de Commissie dat de inwerkingtreding van de Visumcode al heeft geleid tot veel verbeteringen in de visumprocedures en dat een optimale toepassing hiervan door alle lidstaten belemmeringen voor visumaanvragers verder wegneemt. Het kabinet wil zich inzetten voor harmonisatie van de uitvoeringspraktijk en betere lokale samenwerking, om ervoor te zorgen dat het aanvraagproces consistent en betrouwbaar is. Zoals eerder al aangegeven in het BNC-fiche, heeft het kabinet een positieve grondhouding ten aanzien van het creëren van meer mogelijkheden om bonafide visumaanvragers te faciliteren, ook met het oog op de bevordering van de economische groei, mits dit niet de risico’s op het gebied van illegale immigratie, openbare orde en veiligheid en de internationale betrekkingen vergroot. Het kabinet steunt het streven van de Commissie naar het uitbreiden en rationaliseren van visum-innamepunten. Het oprichten van Schengen Visum Centra is daarbij voor het kabinet geen doel op zich. Er wordt onder meer ook gedacht aan gebruikmaking van de moderne technologieën voor het indienen van visumaanvragen. Het kabinet is het met de Commissie eens dat onderhandelingen over terug- en overname ook in de toekomst parallel moeten worden bezien met visumfacilitatie-overeenkomsten. Voorts onderschrijft het kabinet het belang van een integrale benadering van het grensbeheer van de Europese buitengrenzen (externe grenzen). Hierin spelen Frontex en Eurosur een belangrijke rol. Voor een effectieve en efficiënte uitvoering is het gebruik van nieuwe technologie van groot belang. In dit verband vindt het kabinet dat de voorstellen voor het slimme grenzen pakket een bijdrage moeten leveren aan een snellere grenspassage, het bevorderen van de mobiliteit en de bestrijding van illegale immigratie. Dit sluit aan bij de ambities van het kabinet op dit terrein. Tot nog toe zijn de uitvoeringsconsequenties en de financiële gevolgen niet geheel duidelijk geworden, alsmede de administratieve lasten voor lidstaten. Mede om deze redenen zijn de uitvoering van de technische studie naar de voorstellen in 2014 en de uitvoering van een proefproject in 2015 van belang. Op basis van de uitkomsten zullen de lidstaten hun standpunten bepalen. Met deze werkwijze zijn er voor de lidstaten duidelijke “go-no-go” momenten gecreëerd. Verder is het kabinet er voorstander van te bezien hoe grensmanagement nog effectiever kan worden uitgevoerd. Het is van belang om de toekomstige resultaten van het onderzoek naar de haalbaarheid van de oprichting van een EU grenswachtensysteem daarin mee te nemen. Een gemeenschappelijk Europees asielsysteem in de praktijk (3.) Het asielterrein staat, ook wat het kabinet betreft, de komende vijf jaren in het teken van implementatie, consolidatie, verdergaande samenwerking en solidariteit. De focus moet komen te liggen op verdere harmonisering van het asielbeleid. Alleen zo kan er een situatie ontstaan waarbij een asielverzoek in de gehele EU op dezelfde wijze wordt behandeld en waarbij de uitkomst overal gelijk is. Het kabinet is met de Commissie van mening dat het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO) daarbij een belangrijke rol zou moeten spelen. Het kabinet zou de overdracht van verantwoordelijkheid van vluchtelingenrechtelijke bescherming op termijn mogelijk kunnen steunen, maar op dit moment gaat dat streven te ver. Het kabinet wil eerst een “level playing field” binnen de EU op asielterrein alvorens er wordt gestart met dergelijke ontwikkelingen. Er bestaan overigens al regels voor de overdracht van verantwoordelijkheid van vluchtelingrechtelijke bescherming. Deze zijn neergelegd in het Europees Verdrag inzake de overdracht van verantwoordelijkheid met betrekking tot vluchtelingen van 16 oktober 1980. Niet alle EU lidstaten zijn partij bij dit verdrag. Een belangrijk, zo niet het eerste, onderdeel van solidariteit is wat betreft het kabinet, dat alle lidstaten het asielacquis volledig implementeren en hun asielstelsel zodanig op orde hebben dat de asielstroom goed kan worden verwerkt. Ter complementering hiervan bestaan er verschillende solidariteitsinstrumenten. Het kabinet zou een pilot voor gezamenlijke afhandeling van asielaanvragen binnen de EU kunnen steunen. Vrijwillige relocatie kan het kabinet eveneens steunen, evenals een reflectie op een meer gelijkwaardige verantwoordelijkheidsverdeling tussen lidstaten. Dit zou wat betreft het kabinet evenwel een sluitstuk zijn van de weg naar een “level playing field” binnen de EU. Het kabinet staat gereserveerd tegenover het “pooling of reception places at times of emergency”. In ieder geval kan het pas ter sprake komen nadat het “level playing field” is gecreëerd. Het kabinet ziet vooralsnog geen noodzaak voor een evaluatie van het juridische raamwerk voor tijdelijke bescherming. Het kabinet acht opvang in de regio van groot belang en kan de door de Commissie voorgestelde uitbreiding van de Regionale Beschermingsprogramma’s dan ook steunen. Ook is het kabinet voorstander van (verplichte) deelname door alle EU lidstaten aan hervestiging (via UNHCR). Nederland neemt op dit moment al deel aan het UNHCR Hervestigingsprogramma. Het kabinet is daarentegen geen voorstander van herinvoering van meer reguliere (humanitaire) toelatingsprocedures, zoals programma’s voor beschermde toegang. Eerst zal uitgebreid onderzoek moeten worden gedaan naar de juridische en praktische haalbaarheid van het gezamenlijk verwerken van asielaanvragen buiten de EU. Ook moet verder worden geïnvesteerd in capaciteitsopbouw van derde landen, en moet verdere medewerking van derde landen aan het terugkeerproces geregeld worden. Verdere versterking van de totaalaanpak van migratie en mobiliteit (4.) De Commissie heeft ambities om de totaalaanpak van migratie en mobiliteit (“Global Approach to Migration and Mobility” oftewel GAMM) te versterken. Het kabinet onderkent het belang van een grensoverschrijdende samenwerking tussen overheden van herkomst, transit- en bestemmingslanden, rekening houdend met de belangen van verschillende landen en de bescherming van de rechten van migranten. Voor Nederland is migratiesamenwerking met derde landen in het bijzonder van groot belang in verband met medewerking aan terugkeer alsmede vanuit het oogpunt van de preventie van illegale immigratie. Het kabinet is daarbij voorstander van het volgen van het principe van de meer-voor-meer-benadering. Hierbij is een geïntegreerde benadering en complementariteit tussen de Commissie, de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) en lidstaten essentieel. Voor zover derde landen daarvoor in aanmerking komen in het licht van zowel de GAMM als het EU-visumbeleid, kunnen met die landen in bepaalde gevallen afspraken worden gemaakt over visumfacilitatie en –liberalisatie. Naast het meer-voor-meer principe, dienen de gebruikelijke procedures en voorwaarden om te komen tot visumfacilitatie of –liberalisatie daarbij te worden gevolgd. Terug- en overname van niet toegelaten migranten vormen daarbij niet de enige, maar wel een belangrijke voorwaarde. Ten aanzien van het faciliteren van arbeidsmigratie onder mobiliteitspartnerschappen, hecht het kabinet eraan te benadrukken dat arbeidsmigratie behoort tot de nationale competentie van de lidstaten. Alhoewel de nabuurschapslanden prioritair blijven onder de GAMM, hecht het kabinet eraan dat voldoende aandacht wordt geschonken aan andere landen van herkomst en transit, van strategisch belang voor de EU. In de Commissiemededeling ontbreekt aandacht voor mondiale processen, zoals het “Global Forum on Migration and Development” (GFMD). Nederland is nauw betrokken bij de discussies die in dat kader worden gevoerd over migratie en ontwikkeling. Het kabinet zal zich ervoor inzetten dat voor Nederland belangrijke onderwerpen als terugkeer en het tegengaan van illegale migratie onder de aandacht worden gebracht. Domein veiligheid Een beschermend Europa (5) Met de Commissie is het kabinet van mening dat de vijf strategische doelstellingen, zoals vastgesteld in de Interne Veiligheidsstrategie, nog gelden. Deze vijf strategische doelstellingen betreffen 1) het verstoren van internationale criminele netwerken, 2) het voorkomen van terrorisme en het adresseren van radicalisering en rekrutering, 3) het verhogen van het niveau van veiligheid voor burgers en bedrijfsleven in cyberspace, 4) het vergroten van veiligheid door grensbeheer, en 5) het vergroten van de weerbaarheid van de EU bij rampen en crises. Zoals de Commissie terecht aangeeft, is door de recente ontwikkeling een update nodig van de eerste Interne Veiligheidsstrategie. Het kabinet kan derhalve het voornemen steunen om een herziene Interne Veiligheidsstrategie op te stellen voor de periode 2015-2020. Het kabinet pleit daarbij voor een multidisciplinaire benadering en is van mening dat een grensoverschrijdende aanpak in het kader van de vijf strategische doelen goed kan aansluiten en versterkend kan werken ten aanzien van de prioriteiten die op nationaal niveau zijn geformuleerd. Het kabinet zal een toekomstig voorstel van de Commissie voor een herziening van de Interne Veiligheidsstrategie beoordelen op basis van de algemene principes subsidiariteit, proportionaliteit, praktische uitvoerbaarheid en kosteneffectiviteit, zoals ook in het kabinetstandpunt uiteengezet. Daarnaast acht het kabinet het van belang dat de nieuwe Interne Veiligheidsstrategie wordt opgesteld met inachtneming van de fundamentele rechten, waaronder ook het recht op privacy, en in overeenstemming met de geldende regels voor bescherming van persoonlijke data. Het kabinet onderkent ook het belang van onderzoek op het terrein van veiligheid. Diverse Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen hebben binnen het zevende kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling meegewerkt aan projecten op het terrein van veiligheid. Veiligheid is ook binnen het Horizon 2020 programma duidelijk belegd als de maatschappelijke uitdaging “de veilige samenleving”. Het kabinet hecht veel waarde aan Horizon 2020 en zet in op actieve Nederlandse deelname. Het is van belang dat de gehonoreerde projecten van hoge wetenschappelijke kwaliteit zijn en door middel van een competitief proces worden geselecteerd. Daarnaast acht het kabinet het van belang dat er bij de uitvoering van het onderzoek voldoende aandacht is voor mensenrechten en privacy. Ontwrichting van internationale criminele netwerken (5.1) Het kabinet kan de door de Commissie voorgestelde maatregelen gericht op het verstoren van criminele netwerken in grote lijnen steunen. Er zijn evenwel ook instrumenten die niet expliciet in de mededeling zijn genoemd, maar waar het kabinet wel belang aan hecht. Zoals in het kabinetsstandpunt is uiteengezet, is het kabinet voorstander van het verder ontwikkelen van de bestuurlijke aanpak van georganiseerde misdaad in EU verband. Deze aanpak vormt een belangrijke aanvulling op het bestaande instrumentarium voor politiële en justitiële samenwerking in Europees verband. Hoewel het Stockholm Programma hiertoe al een eerste aanzet bevatte, acht het kabinet het van belang dat het bestuur de komende jaren beter in staat wordt gesteld haar lokale infrastructuur te beschermen tegen internationaal opererende criminele organisaties. Dit vereist onder andere een verbetering van de informatiepositie van het bestuur in grensoverschrijdende zaken alsook het uitbouwen van de EU-samenwerking op dit thema. Volgens het kabinet is er een belangrijke relatie tussen de door de Commissie benoemde aandachtsgebieden en de EU-beleidscyclus voor georganiseerde en ernstige criminaliteit, waarvan de prioriteiten onlangs zijn vastgesteld in JBZ-Raad voor de periode 2014-2017. Met de Commissie acht het kabinet het dan ook van belang dat de werkzaamheden in het kader van de EU-beleidscyclus onverminderd worden voortgezet. Daarnaast kan ook de inzet van gemeenschappelijke onderzoeksteams (“joint investigation teams”) en andere gemeenschappelijke operaties bijdragen aan het ontmantelen van internationaal opererende criminele samenwerkingsverbanden. Voorwaarde is volgens het kabinet wel dat de operaties aansluiten bij de behoeften van de praktijk. Het kabinet betreurt het dat de Commissie in haar visie, in het kader van een doeltreffende grensoverschrijdende criminaliteitsbestrijding en rechtshandhaving, geen aandacht besteedt aan de verwezenlijking van de Europese Forensische Ruimte in 2020. Een gemeenschappelijk minimumkwaliteitsniveau voor forensische verrichtingen draagt immers bij aan het voor de grensoverschrijdende samenwerking benodigde “level playing field”. Zoals benadrukt in het kabinetsstandpunt, hecht het kabinet met het oog daarop aan uitvoering van de Raadsconclusies die in dat kader in december 2011 zijn aangenomen. Voorts is het kabinet van mening dat samenwerking op EU-niveau ter voorkoming en bestrijding van identiteitsfraude kan bijdragen aan een doeltreffende criminaliteitsbestrijding omdat identiteitsfraude vaak wordt gepleegd als onderdeel van andere grensoverschrijdende criminele en illegale activiteiten. Ten behoeve van de politiesamenwerking is de laatste tien jaar in EU-verband veel nieuwe wetgeving tot stand gekomen op het gebied van gegevensuitwisseling. Het is volgens het kabinet dan ook zaak dat de nadruk de komende jaren ligt op consolidatie en verdere implementatie, zodat het potentieel van de desbetreffende instrumenten volledig wordt benut. Het kabinet is verheugd dat de Commissie deze opvatting deelt en kan haar praktische voorstellen in dat kader - versterking van de rol van Europol als “hub” voor gegevensuitwisseling en het instellen van “single points of contact” in de lidstaten - steunen. Nederland werkt thans aan de verbetering van de gegevenstoevoer naar Europol en is reeds gestart met het opzetten van een nationaal “single point of contact”. Ook het streven naar meer operabiliteit tussen informatiesystemen zowel in JBZ-verband als met andere publieke sectoren wordt door het kabinet onderschreven. Het kabinet is met de Commissie van mening dat de training van medewerkers van rechtshandhavingsdiensten op EU-niveau bijdraagt aan de verbetering van de onderlinge samenwerking en dat daartoe het Europees rechtshandhavingstrainingsschema (LETS) dient te worden geïmplementeerd. Het kabinet hecht in dat kader aan de ontwikkeling van multidisciplinaire trainingen. Met de Commissie is het kabinet van mening dat corruptie in EU-verband aandacht verdient. Daarvoor is momenteel geen nieuwe wetgeving nodig. Het EU anti-corruptierapport biedt een basis om een dialoog te starten tussen de lidstaten over corruptiebestrijding en in dat verband ideeën en ervaringen uit te wisselen. Het kabinet acht het verder van belang dat het volgende EU anti-corruptierapport tevens aandacht besteedt aan corruptieproblematiek binnen de EU-instellingen. Voorts moet er meer oog zijn voor de wijze van opvolging van de aanbevelingen uit het rapport. Bij de totstandkoming van de aanbevelingen dienen Commissie en lidstaten zich door middel van een constructieve dialoog aan deze aanbevelingen te committeren. Het kabinet is voorstander van internationale samenwerking in het kader van de bestrijding van corruptie. Zo werkt het Nederlands Openbaar Ministerie in grensoverschrijdende corruptiezaken actief samen met EU-onderdelen, zoals OLAF en EUROJUST, en met andere lidstaten. Het kabinet hecht eraan dat deze samenwerking tussen lidstaten en EU-agentschappen wordt voortgezet. Het kabinet is van oordeel dat misdaad niet mag lonen en acht daarom een inzet op de aanpak financieel-economische criminaliteit en ontneming van belang. Het afnemen van criminele winsten is een belangrijk aspect in de ontmanteling van criminele organisaties. De implementatie van de richtlijn bevriezing en confiscatie criminele opbrengsten draagt daaraan bij. Een aandachtspunt hierbij is dat het bestaande kaderbesluit niet aansluit op de richtlijn en dat een deugdelijk kader voor de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging nog ontbreekt. De Raad heeft het belang hiervan richting de Commissie benadrukt en haar gevraagd met een aanvullend instrument te komen. Het kabinet staat positief ten opzichte van een Europees juridisch kader voor de strafbaarstelling van witwassen en verwacht dat dit een positief effect zal hebben op de internationale samenwerking. Het kader zal wel volledig in lijn moeten zijn met het reeds bestaande FATF-kader (“Financial Action Task Force”). Tevens is van belang dat de ruimte die de huidige strafbaarstelling in Nederland geeft, niet door een Europees kader mag worden beperkt. Dit zou namelijk de effectiviteit negatief beïnvloeden. In het proces van afnemen van criminele winsten is financieel rechercheren een cruciale stap die optimaal moet kunnen worden benut in grensoverschrijdende onderzoeken. Het kabinet zet dan ook actief in op het wegnemen van belemmeringen en op pragmatische oplossingen, zoals ook uiteengezet in het kabinetsstandpunt. Het kabinet deelt de ambitie van de Commissie om de richtlijn mensenhandel en de EU Strategie mensenhandel 2012-2016 te implementeren en steunt het voorstel van de Commissie om een strategie op te stellen voor de periode vanaf 2016. Deze moet, net als de huidige strategie, beknopt zijn en zich beperken tot gedeelde knelpunten of witte vlekken op het gebied van de “4 P’s”: “Prevention, Protection, Prosecution en Partnership”. Het kabinet acht het van belang dat de Commissie en de lidstaten deze strategie samen opstellen, zodat het een breed gedragen basis vormt. Tevens steunt het kabinet het idee om de functie van EU-coördinator voor de bestrijding van mensenhandel (ATC) ook na 2016 voort te zetten. De ATC heeft een aanzienlijke impuls weten te geven aan het werk van de Commissie en met de strategie meer samenhang gecreëerd in de Europese samenwerking tegen mensenhandel. Het kabinet onderschrijft een adequate aanpak van nieuwe psychoactieve stoffen (NPS) en heeft met belangstelling kennisgenomen van de wetgevingsvoorstellen van de Commissie. Zoals uiteengezet in het BNC-fiche, plaatst het kabinet echter vraagtekens bij de door de Commissie gekozen rechtsgrondslag en is het niet overtuigd van de noodzaak en juistheid van het voorstel. Nederland heeft als uitgangspunt dat een NPS een bewezen schadelijk effect moet hebben voordat het als verboden drug kan worden aangemerkt. Gelet op het kenmerk dat NPS nieuw en in beperkte mate op de markt zijn, is daarvoor eerst een risicoanalyse nodig. Het kabinet houdt vast aan deze zorgvuldige procedure en wijst een verbod uit voorzorg af. Het kabinet heeft de overtuiging dat er alternatieve methoden zijn om tot een adequate aanpak van NPS te komen en bereidt met andere lidstaten een voorstel voor ter amendering van de wetgevingsvoorstellen NPS van de Commissie. Het kabinet zet in op de implementatie van de richtlijn ter bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie.. Het kabinet staat in beginsel welwillend tegenover het bezien van de noodzaak voor een EU-strategie op dit terrein. Om te voorkomen dat kinderen, waar dan ook, het slachtoffer worden van zedendelinquenten uit EU- of derde landen acht het kabinet het van belang 1) dat EU-landen informatie uitwisselen ten behoeve van de screening van personen die met kinderen willen werken in vast of vrijwilligersverband, 2) dat in dit verband ook informatie over derdelanders die in Europa zijn veroordeeld kan worden opgevraagd, 3) dat er afspraken komen over het monitoren van zedendelinquenten en dat er proactief informatie kan worden uitgewisseld over zeer ernstige zeden- en geweldsdelinquenten, 4) dat er intensief wordt samengewerkt met bronlanden van sekstoerisme en non-gouvernementele organisaties om te voorkomen dat Europeanen elders kinderen misbruiken. Het kabinet zal zich voor deze doelstellingen blijven inzetten. Denkbaar is bijvoorbeeld dat er een internationale verklaring omtrent het gedrag wordt ingevoerd als voorwaarde voor het werken met kinderen. Nederland kent een restrictief vuurwapenbeleid en is voorstander van verdergaande actie op EU-niveau op dit gebied. De focus dient daarbij te liggen op de implementatie van bestaande initiatieven, zoals het actieplan zware wapens uit 2010. Alvorens tot nieuwe wetgeving op dit terrein over te gaan, is het kabinet van oordeel dat eerst de onderzoeken moeten worden afgewacht die worden uitgevoerd in het kader van de onlangs verschenen mededeling vuurwapens en de interne veiligheid van de EU. Het kabinet is derhalve terughoudend wat betreft aanvullende maatregelen, tenzij uit onderzoeken nut en noodzaak van dergelijke maatregelen blijkt. Het kabinet steunt het uitgangspunt van de Commissie om bestaande overeenkomsten en regelingen met derde landen aangaande het uitwisselen van informatie in het kader van de rechtshandhaving te bezien. Daarbij is het van belang dat het direct opvragen van persoonsgegevens uitsluitend onder helder gedefinieerde voorwaarden en in exceptionele en juridisch toetsbare omstandigheden zou mogen plaatsvinden, zoals toegelicht is in de Nederlandse reactie op de mededeling van Commissie betreffende het herstel van vertrouwen in de EU-VS gegevensstromen. Daarnaast is het kabinet van mening dat het momenteel in onderhandeling zijnde parapluverdrag tussen de EU en de VS over gegevensbescherming in het kader van de rechtshandhaving als algemene norm zou kunnen gelden voor de uitwisseling van informatie in het kader van de rechtshandhaving met derde landen. Het kabinet acht het van groot belang dat de EU-PNR Richtlijn tot stand komt. De richtlijn behelst een belangrijke toevoeging van de informatie die voor de aanpak van zware criminaliteit- en terrorismebestrijding nodig is. Wat betreft de verzoeken van derde landen om PNR-data te verzamelen van vluchten vanuit de EU, is het kabinet van oordeel dat daarvoor een gedegen juridisch raamwerk nodig is. Voor beide initiatieven geldt dat de privacy waarborgen voldoende in acht moeten worden genomen. De Commissie stelt een herziening van de dataretentie richtlijn voor. Echter, door de recente uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie is deze richtlijn ongeldig verklaard. Het kabinet verneemt graag van Commissie wat de consequenties zijn voor de voorgenomen herziening. Daarnaast zal het kabinet zo spoedig mogelijk in kaart brengen wat de consequenties zijn van de uitspraak van het Hof voor zowel de nationale wetgeving als de uitvoeringspraktijk. Recent heeft in Nederland een evaluatie plaatsgevonden naar de implementatie van de nationale wetgeving op dit terrein. De resultaten van dit onderzoek en van de juridische analyse ten aanzien van de impact van de uitspraak van het Hof zullen aanleiding geven tot aanpassing van de juridische kaders aan de huidige praktijk. Dit zal een gunstige uitwerking op de bescherming van de privacy van de burgers hebben en zou ook tot verbetering van de effectiviteit van de opsporing moeten leiden. Voorkoming van terrorisme en aanpak van radicalisering en rekrutering (5.2) Er is de afgelopen jaren vooral in EU-kader een groot aantal instrumenten tot stand gekomen ter voorkoming van terrorisme en gericht op het adresseren van radicalisering en rekrutering, veelal in het kader van de Europese Contra Terrorisme strategie. Het kabinet acht het van belang om voort te bouwen op deze initiatieven en staat daarbij een integrale aanpak voor, waarbij ook samenhang met het externe veiligheidsbeleid van de EU van belang is. Terrorisme zal ook de komende jaren een reële bedreiging blijven vormen. Het is daarom noodzakelijk om te blijven werken aan het tegengaan van opkomende dreigingen die voortvloeien uit terrorisme, zoals het tegengaan van ongewenste reisbewegingen door jihadisten. Het kabinet hecht belang aan een voortzetting van de goede samenwerking tussen de lidstaten en Commissie en een effectieve aanpak van radicalisering. Zo steunt het kabinet in beginsel de maatregelen voorgesteld in de onlangs gepubliceerde mededeling preventie radicalisering. Het kabinet staat positief tegenover het ontwikkelen van een “kennis hub” waarin ook het “Radicalisation Awareness Network” (RAN) wordt opgenomen. Door op een permanente basis opgedane kennis te delen en praktijkervaringen uit te wisselen, kunnen praktijk en beleid beter aan elkaar worden gekoppeld. Een dergelijke kennis hub zou daarbij in advisering en opleidingsactiviteiten kunnen voorzien. Het kabinet acht het wel van belang dat de kennis hub past binnen bestaande structuren. Het kabinet steunt de inzet van de Commissie om training en oefeningen van rechtshandhavingspersoneel inzake de opvolging van een terroristische aanslag te verbeteren. Wel acht het kabinet het van belang dat de trainingen en oefeningen aansluiten bij de behoefte van de operationele praktijk. Het kabinet staat met de Commissie een blijvende inzet voor op het terrein van beheersing van chemische, biologische of radiologische/nucleaire stoffen (CBRN) , waarbij een volledige en effectieve benutting van het bestaande instrumentarium centraal staat. Een van deze instrumenten is de Verordening inzake het op de markt brengen en het gebruik van precursoren voor explosieven. De implementatie van deze verordening is voor het kabinet een prioriteit, zoals is aangegeven in de Nationale Strategie ter Bestrijding van Misbruik van Explosieven 2011-2015. Het kabinet zal de Commissie verzoeken om mee te werken aan meer strategische sturing op het gebied van CBRN/Explosieven. De focus van de Commissie lijkt momenteel te verschuiven naar met name detectie. Het kabinet is van oordeel dat voor een succesvolle aanpak ook het beter beveiligen en meer verantwoord verkopen van risicovolle CBRN stoffen en explosieven van belang is. Daarnaast is het kabinet van mening dat misbruik van chemische, biologische, radiologische of nucleaire middelen slechts een aantal van vele mogelijke aanslagmethoden is. Het kabinet zal de Commissie verzoeken een integrale aanpak te ontwikkelen ten aanzien van het tegengaan van verschillende aanslagmethoden en modus operandi, waaronder CBRN en explosieven. Verhogingen van het veiligheidsniveau voor burgers en bedrijfsleven in de cyberruimte (5.3) Het kabinet onderschrijft de vaststelling van de Commissie dat de versterking van aanpak van cyber security en de aanpak van cyber crime een blijvende inzet vraagt. Het kabinet heeft daarbij een integrale aanpak voor ogen, zoals uiteengezet in het kabinetsstandpunt. De uitwerking van de EU Cyber Security Strategie versterkt deze integrale aanpak. Het kabinet zal aan die uitwerking actief bijdragen en zet in dat kader met name in op het bevorderen van publiek-private samenwerking en het versterken van de CERT (“computer emergency respons teams”) samenwerking. Het kabinet deelt de visie dat internationale samenwerking op alle niveaus dient te worden versterkt. Ook verdere ontwikkeling van de werkzaamheden van het Europees Cybercrime Centre (EC3) wordt onderschreven. EC3 levert een bijdrage aan het versterken van de operationele samenwerking op het gebied van de bestrijding van cybercriminaliteit. Met de Commissie acht het kabinet het van belang dat de richtlijn inzake cybercrime binnen de geldende termijn wordt geïmplementeerd en dat het cybercriminaliteit verdrag van de Raad van Europa (de Boedapest conventie) door alle lidstaten wordt geratificeerd. In het kader van de bestrijding van cybercriminaliteit vindt het kabinet het daarnaast belangrijk dat de internationale samenwerking op het gebied van opsporing en vervolging van cybercrime wordt versterkt. Daarbij is het van belang het juridisch kader te verhelderen, in het bijzonder waar het gaat om het verwerven van bewijs en de inzet van grensoverschrijdende opsporingsonderzoeken. Nederland hecht eraan dat landen elkaar scherp houden wat betreft de implementatie van de instrumenten ter bestrijding van online seksueel kindermisbruik. Bovendien kunnen via een dialoog tussen landen best practices worden gedeeld. De Global Alliance tegen seksueel kindermisbruik is hiervoor het juiste middel. Het kabinet deelt dan ook de inzet van de Commissie om het werk van de Global Alliance voort te zetten en zoveel mogelijk landen aan te sporen aan deze coalitie deel te nemen. De veiligheid versterken door grensbeheer (5.4) Ook het kabinet is van mening dat grensbewaking van groot belang is voor de veiligheid. Het kabinet steunt het principe dat bestaande (data)bronnen en systemen zoveel mogelijk op elkaar worden afgestemd zolang het de efficiëntie verhoogt en overlap van nationale systemen voorkomt. Hierbij is het van belang dat gegevensbescherming wordt gewaarborgd. Het kabinet onderkent voorts het belang van een goede samenwerking tussen de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het bewaken van de grenzen van de EU en het Schengengebied. Het kabinet ziet deze samenwerking als een middel om de bewaking van de buitengrenzen te verbeteren, niet als een op zichzelf staand doel. Samenwerking moet leiden tot concrete resultaten waarbij rekening wordt gehouden met de lokale organisatievormen en omstandigheden. Zoals in het BNC-fiche van begin 2013 over de Mededeling over risicobeheer en beveiliging van de toeleveringsketen is uiteengezet, ziet Nederland ruimte voor verbetering van het douane risicobeheer in de EU. Nederland kan daarom een aantal van de in de mededeling voorgestelde acties ondersteunen. Het kabinet ziet de strategie die volgt uit de mededeling met interesse tegemoet en zal nadere voorstellen op hun merites beoordelen. Vergroting van Europa’s veerkracht ten aanzien van rampen en crises (5.5) Het kabinet onderschrijft het uitgangspunt van de Commissie dat de focus de komende jaren moet liggen op het implementeren en volledig benutten van het nieuwe wetgevende kader, het civiele beschermingsmechanisme, dat eind 2013 is aangenomen. Gezamenlijke training en oefeningen dragen bij aan ervaring met en daarmee een effectieve inzet van het mechanisme. Daarnaast is het kabinet voorstander van een geïntegreerde aanpak en steunt dan ook de inzet van de Commissie om waar mogelijk samen te werken met andere beleidsterreinen en wetenschap en effectief gebruik te maken van beschikbare fondsen. Daarbij dient volgens het kabinet de nadruk te liggen op preventie, zoals uiteengezet in het kabinetsstandpunt . Het kabinet is bereid de interoperabiliteit van materiaal en communicatiesystemen te bezien, als dit de meest (kosten)efficiënte manier is om knelpunten in de operationele samenwerking op te lossen en hier in de praktijk behoefte aan is. Wat betreft de Solidariteitsclausule wijst het kabinet erop dat de onderhandelingen ter zake gaande zijn en dat het van belang is dat deze de komende periode worden afgerond. Voor de Nederlandse inzet in de onderhandelingen zij verwezen naar het BNC-fiche. Het scheppen van interne veiligheid opbouwen in een mondiaal kader (5.6) Zoals in het kabinetsstandpunt benadrukt, is het kabinet, net als de Commissie, van mening dat ontwikkelingen in derde landen een directe impact kunnen hebben op de veiligheid in EU lidstaten. Het versterken van de samenwerking tussen de terreinen van interne veiligheid (JBZ) en externe veiligheid (GVDB) draagt bij aan een stabiele situatie, zowel binnen als buiten de EU-grenzen. Het kabinet is een voorstander van een geïntegreerd Europees veiligheidsbeleid en van het benoemen van gezamenlijke prioriteiten, zowel thematisch als geografisch, op basis van strategische en tactische overwegingen. Door versterkte coördinatie tussen de verschillende actoren, kunnen de lidstaten, instellingen en agentschappen komen tot een meer effectieve aanpak van de gemeenschappelijke uitdagingen en een efficiënt gebruik van middelen. Het kabinet is van mening dat nieuwe acties moeten voortbouwen op het bestaande kader, moeten worden gebaseerd op feiten en praktische behoeften en moeten aansluiten bij de gezamenlijke prioriteiten. COM (2014) 144 final. COM (2014) 154 final. Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad “Een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht ten dienste van de burger” (COM (2009) 262). Zie ook Kamerstukken II 2013/14, 33 877, nr. 1, p. 8-9. Resolutie van het Europees Parlement van 2 april 2014 aangaande de tussentijdse evaluatie van het programma van Stockholm, P7_TA( 2014)0276. Kamerstukken II 2013/14, 32 317, nr. 196. Kamerstukken II 2013/14, 32 317, nr. 198. Kamerstukken II 2013/14, 32 317, nr. 200. Kamerstukken II 2013/14, 22 112, nr. 1708. Kamerstukken II 2013/14, 32 317, nr. 196, p. 3. Kamerstukken II 2013/14, 22 112, nr. 1650, p. 1 en Kamerstukken II 2013/14, 33 877, nr. 1, p. 3-6. Kamerstukken II 2013/14, 32 317, nr. 196, p. 3. Kamerstukken II 2013/14, 32 317, nr. 196, p. 3. COM (2014) 158 final. Verklaringen 4 en 5 aangenomen door de Raad d.d. 15 februari 2007, ten tijde van aanneming van de verordening tot oprichting van het EU Grondrechtenagentschap (6396/07 ADD 1). Via: HYPERLINK "http://fra.europa.eu/sites/default/files/fra-external_evaluation-final- report.pdf" http://fra.europa.eu/sites/default/files/fra-external_evaluation-final-r eport.pdf COM (2010) 573 final. Kamerstukken II 2012/13, 22 112, nr. 1683. Kamerstukken II 2013/14, 33 750 V, nr. 58. Kamerstukken II 2013/14, 33 709 nr. 6. Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten, tot wijziging van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad en van Richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 85/577/EEG en van Richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2011, L 304)64. Resolutie van de Raad van 30 november 2009 over een routekaart ter versterking van de procedurele rechten van verdachten en beklaagden in strafprocedures (PbEU 2009, C 295). Richtlijn 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures ( PbEU 2010, L 280). Richtlijn 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het recht op informatie in strafprocedures (PbEU 2012, L 142). Richtlijn 2013/48/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 betreffende het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures en in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel en het recht om een derde op de hoogte te laten brengen vanaf de vrijheidsbeneming en om met derden en consulaire autoriteiten te communiceren tijdens de vrijheidsbeneming (PbEU 2013, L 294). COM (2013) 822 final. COM (2013) 824 final. Kamerstukken II 2013/14, 32 317, nr. 196, p. 3. Kaderbesluit nr. 2006/783/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 6 oktober 2006 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen tot confiscatie (PbEU 2006, L 328). Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bevriezing en confiscatie van opbrengsten van misdrijven in de Europese Unie (publicatie volgt op korte termijn). Verordening (EG) nr. HYPERLINK "http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=CELEX:32004R2006: NL:NOT" \t "_blank" \o "2006/2004" 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 2004 betreffende samenwerking tussen de nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming (PbEU L 364). COM (2011) 635 final. Kamerstukken II 2012/13, 33 552, nr. 2. Richtlijn 2009/50/EG van de Raad van 25 mei 2009 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan (PbEU 2009, L 155/17). Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen in het kader van een overplaatsing binnen een onderneming (COM (2010) 378 final). COM (2013) 151 final. Standpunt (EU) nr. 2/2014 van de Raad in eerste lezing met het oog op de vaststelling van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende minimumvereisten voor de vergroting van de mobiliteit van werknemers tussen de lidstaten door het verbeteren van de verwerving en het behoud van aanvullende pensioenrechten (Pb EU 2014, C 77E). Het Bolognaproces is de totstandbrenging van een Europese ruimte voor hoger onderwijs en is gestart met de gezamenlijke verklaring van de Europese ministers van Onderwijs, de Bolognaverklaring, d.d. 19 juni 1999. COM (2011) 455 final. Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode) (PbEU 2009, L 243). Kamerstukken II 2012/13, 22 112, nr. 1525. Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van een inreis-uitreissysteem (EES) voor de registratie van inreis- en uitreisgegevens van onderdanen van derde landen die de buitengrenzen van de Europese Unie overschrijden (COM (2013) 95 final). Europese Overeenkomst inzake de overdracht van verantwoordelijkheid met betrekking tot vluchtelingen, met bijlage, Straatsburg 16 oktober 1981 (Trb. 1981, Nr. 239). COM (2011) 743 final. COM (2010) 673 final. Kamerstukken II 2013/14, 32 317, nr. 196. Besluit nr. 1982/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 betreffende het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor acties op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) (PbEU 2006, L 412). COM (2011) 808 tot en met 812 final. Kamerstukken II 2013/14, 32 317, nr. 196, p. 6. Kamerstukken II 2013/14, 32 317, nr. 173. Kamerstukken II 2013/14, 32 317, nr. 196, p. 6-7. Kamerstukken II 2013/14, 32 317, nr. 196, p. 8. Kamerstukken II 2013/14, 32 317, nr. 196, p. 7. COM (2013) 172 final. Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bevriezing en confiscatie van opbrengsten van misdrijven in de Europese Unie, goedkeuring van de Raad in 1ste lezing op 14 maart jl. COM (2006) 783 final. Kamerstukken II 2013/14, 32 317, nr. 196, p. 7. COM (2012) 286 final. COM (2013) 618 en COM (2013) 619. Kamerstukken II 2013/14, 22 112, nr. 1738. Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 ter bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie, en ter vervanging van Kaderbesluit 2004/68/JBZ van de Raad (PbEU 2011, L 335). Kamerstukken II 2010/11, 32 217, nr. 28, p. 9. COM (2013) 716 final. Kamerstukken II 2013/14, 22 112, nr. 1775. Richtlijn 2006/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 betreffende de bewaring van gegevens die zijn gegenereerd of verwerkt in verband met het aanbieden van openbaar beschikbare elektronische communicatiediensten of van openbare communicatienetwerken en tot wijziging van Richtlijn 2002/58/EG (PbEU 2006, L 105). Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in gevoegde zaken C293/12 en C594/12 Digital Rights Ireland en Seitlinger e.a. van 8 april 2014. COM (2010) 386 final. COM (2013) 941 final. Verordening (EU) Nr. 98/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2013 over het op de markt brengen en het gebruik van precursoren voor explosieven (PbEU 2013, L 39). Kamerstukken II 2013/14, 32317, nr. 196, p. 5. COM (2013) 1 final. Richtlijn 2013/40/EU van het Europees Parlement en de Raad van 12 augustus 2013 over aanvallen op informatiesystemen en ter vervanging van Kaderbesluit 2005/222/JBZ van de Raad (PbEU 2013, L 218). Verdrag inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met elektronische netwerken (Trb. 2002, 18). Kamerstukken II 2012/13, 22 112, nr. 1570. Besluit nr. 1313/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende een Uniemechanisme voor civiele bescherming (PbEU 2013, L 347). Kamerstukken II 2013/14, 32 317, nr. 196, p. 7. Kamerstukken II 2012/13, 22 112, nr. 1568. Kamerstukken II 2013/14, 32 317, nr. 196, p. 9. PAGE \* MERGEFORMAT 1