[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Kabinetsappreciatie van de mededeling “De EU-agenda voor justitie voor 2020 – Meer vertrouwen, mobiliteit en groei binnen de Unie” en de mededeling “Naar een open en veilig Europa”

Bijlage

Nummer: 2014D14215, datum: 2014-04-17, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Kabinetsappreciatie van de mededeling “De EU-agenda voor justitie voor 2020 – Meer vertrouwen, mobiliteit en groei binnen de Unie” en de mededeling “Naar een open en veilig Europa” (2014D14214)

Preview document (🔗 origineel)


Kabinetsappreciatie van de mededeling “De EU-agenda voor justitie voor
2020 – Meer vertrouwen, mobiliteit en groei binnen de Unie” en de
mededeling “Naar een open en veilig Europa”

Inleiding

Op 11 maart jl. presenteerde de Europese Commissie de twee mededelingen
getiteld “De EU-agenda voor justitie voor 2020 – Meer vertrouwen,
mobiliteit en groei binnen de Unie” en “Naar een open en veilig
Europa” ten aanzien van respectievelijk het terrein van justitie en
van binnenlandse zaken. Het pakket van mededelingen omvat de visie van
de Commissie inzake de toekomstige ontwikkeling van de JBZ-samenwerking
(post-Stockholm) en is beoogd als input van de Commissie voor de
strategische richtsnoeren die op 26-27 juni a.s. door de Europese Raad
op grond van artikel 68 VWEU zullen worden vastgesteld in verband met
het aflopen van het Stockholm Programma op 1 december a.s.

De mededelingen behelzen een visie op hoofdlijnen. In tegenstelling tot
de mededeling van de Commissie inzake het Stockholm Programma uit 2009,
bevatten deze geen lijst van voorgestelde maatregelen. De strategische
richtsnoeren zullen immers naar hun aard vrij abstract zijn.
Tegelijkertijd zullen zij de nodige aanknopingspunten moeten bevatten
voor de uitwerking te zijner tijd - na de verkiezingen van het Europees
Parlement op 22-25 mei a.s. en het aantreden van een nieuw College van
Commissarissen -, in concrete beleidsdoelen en mogelijk een nieuw
programma.

Tijdens aankomende JBZ-Raad, op 5 en 6 juni a.s., is een volgende
bespreking van post-Stockholm voorzien, in vervolg op de discussies in
de JBZ-Raad op 3 en 4 maart jl. en tijdens de informele Raad in Athene
op 23 en 24 januari jl., mede op basis van beide mededelingen. In dat
kader zal tevens het verdere proces aan de orde komen gericht op de
daadwerkelijke voorbereiding van de strategische richtsnoeren, met nauwe
betrokkenheid van de JBZ-Raad en de instellingen. Dat geldt ook voor het
Europees Parlement, sinds het Verdrag van Lissabon in de meeste dossiers
medewetgever op JBZ-terrein en daarmee een belangrijke speler, dat gelet
daarop op 2 april jl. een rapport ten aanzien van de   HYPERLINK
"http://www.europarl.europa.eu/committees/nl/libe/reports.html?linkedDoc
ument=true&ufolderComCode=CJ08&ufolderLegId=7&ufolderId=12106&urefProcYe
ar=&urefProcNum=&urefProcCode=" \l "menuzone"  tussenevaluatie van het
Stockholm Programma  heeft vastgesteld, waarin het ook zijn wensen voor
de toekomst formuleert. 

Met het oog op het vervolgproces gaat het kabinet in deze appreciatie in
op de belangrijkste elementen van de onderhavige mededelingen van de
Commissie. Deze brief komt daarmee in plaats van het reguliere
BNC-fiche. Het kabinetsstandpunt inzake de Nederlandse visie op een
toekomstig EU JBZ-beleidskader, de daarop gebaseerde visie van
gelijkgestemde lidstaten met algemene uitgangspunten voor het
toekomstige JBZ-beleid en het gezamenlijke paper over de toekomstige
prioriteiten op het gebied van asiel, migratie, visa en grenzen hebben
daarbij als referentiekader gediend. Voor de onderdelen van de
appreciatie die betrekking hebben op  het civiele recht heeft de visie
op de ontwikkelingen op het gebied van de civielrechtelijke samenwerking
in EU-verband als referentiekader gediend.

Aan de hand van het inhoudelijke kader neergelegd in die documenten en
onderhavige kabinetsappreciatie, zal Nederland actief blijven
participeren in het traject richting vaststelling van de strategische
richtsnoeren. Wij zullen u blijven informeren  over de vorderingen in
dat kader.

Subsidiariteit, proportionaliteit en kosten

Subsidiariteit is een van de horizontale uitgangspunten binnen de
Nederlandse inzet. Uit de toekomstige meerjarenstrategie voortvloeiende
voorstellen zullen te zijner tijd, zoals gebruikelijk, worden beoordeeld
op subsidiariteit en proportionaliteit. Zoals in de
“subsidiariteitsbrief” en in de Staat van de Unie is onderstreept,
gaat het daarbij niet om een minimale, maar om een optimale en
slagvaardige EU. Kortom: “Europees wat moet, nationaal wat kan”. In
concreto betekent dat dat het kabinet ieder toekomstig voorstel steeds
goed tegen het licht zal houden en zal bezien of het om zaken gaat die
op EU niveau dienen te worden aangepakt dan wel dat regionale of
bilaterale samenwerking meer voor de hand ligt. 

Ook vormen de (kosten)effectiviteit en de efficiency van het beleid een
belangrijk onderdeel van het Nederlandse oordeel. Zoals is benadrukt in
het kabinetsstandpunt, hecht het kabinet eraan dat vroegtijdig in het
wetgevingsproces inzicht wordt verkregen in de kosten en de effecten
voor de uitvoeringspraktijk en daartoe aan hoogwaardige impactanalyses.

Mededeling “De EU-agenda voor justitie voor 2020 – Meer vertrouwen,
mobiliteit en groei binnen de Unie”

Domein justitie

Om de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht de komende jaren optimaal
te laten functioneren, moet de nadruk volgens de Commissie de komende
jaren worden gelegd bij het consolideren, codificeren en aanvullen van
het bestaande instrumentarium op het terrein van justitie. Onderstaand
geeft het kabinet per uitgangspunt zijn positie weer, waarbij wordt
ingegaan op de voorgestelde specifieke doelstellingen waarmee de
Commissie aan de desbetreffende uitgangspunten invulling wenst te geven.
Duidelijkheidshalve zijn de nummers van de corresponderende
(sub)paragrafen opgenomen.

Consolideren (4.1)

Met de Commissie is het kabinet groot voorstander van consolidatie en
implementatie van het bestaande instrumentarium. Zoals in het
kabinetsstandpunt is uiteengezet, dring het kabinet in dat kader wel aan
op realistische implementatietermijnen om de maatregelen daadwerkelijk
te kunnen uitvoeren.

Handhaving van grondrechten (i)

De door de Commissie voorgestane krachtige bescherming van fundamentele
rechten door onder andere effectieve toepassing van het Handvest van de
Grondrechten van de EU, is wat het kabinet betreft een bevestiging van
bestaand beleid dat Nederland ten volle steunt. In dit kader wijst het
kabinet erop dat de inzet op de versterking van de fundamentele rechten
als waarden van de Unie vanzelfsprekend nauw aansluit bij de Nederlandse
inzet om de rechtsstatelijkheid in de EU te versterken en de voorstellen
die hiervoor onlangs door respectievelijk de Commissie en de AIV zijn
gedaan. Het kabinet zal middels een separate reactie ingaan op de
mededeling van de Commissie en het AIV-advies rechtsstatelijkheid. 

Ook de voortzetting van een gezamenlijke strijd tegen xenofobie en
racisme binnen de EU kan worden onderschreven. Aan dit thema wordt
nationaal veel aandacht besteed, bijv. via het Landelijk
Expertisecentrum Discriminatie. 

Met de Commissie is het kabinet van mening dat het EU
Grondrechtenagentschap (FRA)  een waardevolle bijdrage levert  aan de
ontwikkeling van EU-beleid en dat het van belang is nauw samen te werken
met het Grondrechtenagentschap. Daarnaast wijst het kabinet op het
belangrijke werk van de Raad van Europa op dit terrein en de intensieve
samenwerking tussen het Grondrechtenagentschap en de Raad van Europa. 

Wat betreft de door de Commissie voorgestane rol van het
Grondrechtenagentschap ten aanzien van het beleid over strafrechtelijke
aangelegenheden, wijst het kabinet erop dat EU-instellingen en lidstaten
het Grondrechtenagentschap om advies kunnen vragen over onderwerpen die
op het terrein van politiële en justitiële samenwerking liggen, maar
dat Nederland zelf geen gebruik zal maken van die mogelijkheid. In het
evaluatierapport van het Grondrechtenagentschap van november 2012 is
eveneens een verwijzing opgenomen naar strafrechtelijke aangelegenheden.
In het kader van de evaluatie is aanbevolen het werkterrein en
takenpakket van het Grondrechtenagentschap uit te breiden tot
justitiële en politiële aangelegenheden. Voor de uitbreiding van het
daartoe benodigde mandaat is aanpassing van de oprichtingsverordening
noodzakelijk. Bespreking van een mogelijke uitbreiding is op dit moment
niet aan de orde, aangezien een concreet voorstel van de Commissie
daartoe ontbreekt en niet binnen de huidige termijn te verwachten is. 

Terecht constateert de Commissie dat bevordering van de fundamentele
rechten inzet van alle instellingen en lidstaten vereist. Zo past de
Commissie haar Strategie voor de effectieve implementatie van het
Handvest van de Grondrechten door de Europese Unie nauwgezet toe en
betoont ook het Europees Parlement zich een belangrijk voorvechter van
de fundamentele rechten, zowel in de lidstaten als in Uniewetgeving. Het
kabinet ziet in dit verband ook nadrukkelijk een verantwoordelijkheid
van de lidstaten als uitvoerders van het EU-recht en van de JBZ- Raad. 

Doeltreffende voorziening in rechte (ii)

Het kabinet onderkent het belang van effectieve rechtsmiddelen om
rechten ontleend aan het EU-recht te verwezenlijken, zoals vastgelegd in
artikel  19, eerste lid, van het Verdrag betreffende de Europese Unie
(VEU) en artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de EU. Die
bepalingen stoelen op een aantal rechtsbeginselen, zoals het beginsel
van effectiviteit, effectieve rechtsbescherming en non-discriminatie,
die zijn geformuleerd en uitgewerkt in een grote hoeveelheid
jurisprudentie van het Hof van Justitie. Daarnaast kan uiteraard worden
gewezen op de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de
Mens (EHRM) op basis van artikel 13 Europees Verdrag tot bescherming van
de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM). Het kabinet
beveelt aan de kenbaarheid van deze jurisprudentie te vergroten ten
behoeve van de uniforme toepassing ervan door de nationale rechters. Het
gaat daarbij uitdrukkelijk niet om nieuwe wetgeving, maar om een
weergave, bijvoorbeeld in de vorm van een mededeling, van de
belangrijkste minimumvereisten die reeds worden gesteld aan het
nationaal procesrecht. Tevens zou gedacht kunnen worden aan een
samenwerkingsverband tussen het EU Grondrechtenagentschap en het EHRM
hetgeen de afgelopen jaren reeds vaker heeft plaatsgevonden onder de
paraplu van de bredere samenwerking tussen het Grondrechtenagentschap en
de Raad van Europa.

Efficiënte en effectieve regels voor geschilbeslechting zijn ook
nationaal een speerpunt. Daarbij streven wij, zoals ook de Commissie
bepleit, naar een goed samenstel van gerechtelijke en
buitengerechtelijke wijzen van geschilbeslechting, zoals mediation,
geschillencommissies en arbitrage. In de afgelopen jaren zijn op dit
terrein verschillende verordeningen en richtlijnen tot stand gekomen.
Van belang is nu een periode van consolidatie waarin ervaring met de
instrumenten kan worden opgedaan. Bij het evalueren van Europese
mechanismen verdient het aanbeveling niet meteen naar het instrument van
verdergaande wetgeving of harmonisatie te grijpen, maar ook te denken
aan voorlichtende activiteiten. Handhaving van EU-recht verbeteren kan
mede worden bereikt door lidstaten te bewegen bestaande nationale
handhavingsmechanismen effectiever in te zetten. Voor burgers en
bedrijven maakt het immers niet uit of een recht is gebaseerd op
Europese of nationale wetgeving; van belang is dat er in alle gevallen
sprake is van effectieve rechtsmiddelen. Van groot belang is verder dat
versnippering van procedurele rechten wordt tegengegaan en met het oog
daarop in samenhang worden bezien, zodat de rechten op bijvoorbeeld
informatie tijdens een gerechtelijke procedure, verjaring of kosten niet
afhangen van het toevallige onderwerp van het geschil.

Justitiële opleiding (iii)

Het kabinet onderschrijft het belang van kennisbevordering bij de
rechterlijke macht en juridische beroepsbeoefenaren. Het initiatief van
de Commissie wordt positief beoordeeld, maar mag niet in plaats worden
gesteld van de nationale curricula. Voor de rechtersopleidingen is niet
alleen kennis in het Europees recht van belang, maar ook kennis van het
nationale recht en trainingen in diverse vaardigheden. Gezien de
bijzonder positie die de rechtspraak inneemt in het staatsbestel, acht
de rechtspraak het van belang trainingen en opleidingen ook binnen de
rechtspraak zelf te kunnen blijven organiseren.

Als het gaat om een aanvulling op dan wel intensivering van de bestaande
training van juridische beroepsbeoefenaars in Europees recht en
praktische samenwerking o.a. in het kader van het European Judicial
Training Network ( EJTN), dan is uitgangspunt dat deze maatregelen
vanuit het oogpunt van permanente educatie nuttig zijn en de kwaliteit
van de juridische beroepsgroepen alleen maar kunnen verhogen. De
intensivering dient wel gepaard te gaan met voldoende financiële
ondersteuning  hiervoor vanuit de EU.

Vanwege het vaak grensoverschrijdende karakter van de dienstverlening
van notarissen, advocaten, tolken, vertalers en gerechtsdeurwaarders
ontplooien deze beroepsgroepen ook nu al binnen hun curricula de nodige
trainingsactiviteiten op dit vlak, hetzij binnen de eigen
beroepsorganisatie, hetzij in samenwerking met hun respectievelijke
Europese koepelorganisaties.

Informatie- en communicatietechnologieën (iv)

Het kabinet werkt op nationaal niveau hard aan digitalisering van het
rechtsverkeer. Dat gebeurt onder andere in de programma’s Kwaliteit en
Innovatie rechtspraak (KEI) en Versterking Prestaties in de
Strafrechtsketen (VPS). Daarbij wordt nauw samengewerkt met alle
organisaties uit het rechtsbestel. Binnen de EU vindt innovatie en
digitalisering van het rechtsverkeer plaats in het kader van het
programma European e-Justice. Het kabinet steunt de initiatieven op het
terrein van e-Justice van harte en daarmee ook de ambitie van de
Commissie in dat kader. Waar mogelijk, zal Nederland ook actief
participeren in het programma. Dat stelt Nederland in staat kaders voor
grensoverschrijdende gegevensuitwisseling en informatievoorziening mede
te bepalen en te bevorderen dat Europese wet- en regelgeving op goede en
efficiënte wijze kan worden uitgevoerd door de partners in de
justitiële keten. De toegankelijkheid van het recht voor burgers en
bedrijven staat daarbij centraal. 

Operationele samenwerking (v)

Het kabinet ondersteunt binnen de gegeven taakomschrijving de verdere
verbetering en verdieping van bestaande instrumenten voor operationele
samenwerking tussen justitiële autoriteiten. Een versterking van de
online werkzaamheden wordt ook ondersteund.

Het kabinet onderschrijft de gedachte in de mededeling dat Eurojust een
belangrijke rol vervult in het kader van de justitiële samenwerking
tussen de lidstaten. De regering ondersteunt eveneens de opvatting van
de Commissie dat de interne organisatie van Eurojust moet worden
versterkt om deze organisatie nog effectiever te maken. Nederland neemt
dan ook actief deel aan de besprekingen over het voorstel van de
Europese Commissie inzake de verordening voor Eurojust. In dat verband
zij verwezen naar het BNC-fiche ter zake. Zoals het kabinet in zijn
reactie op het AIV-advies inzake criminaliteit, corruptie en
instabiliteit heeft aangegeven, is het groot voorstander van het gebruik
van gemeenschappelijke onderzoeksteams (“joint investigation
teams”).

Over het Nederlandse standpunt en de ontwikkelingen inzake het Europees
Openbaar Ministerie wordt uw Kamer regelmatig op de hoogte gehouden,
laatstelijk bij brief van 31 maart jl.

Codificeren (4.2)

Terecht merkt de Commissie op dat de afgelopen vijftien jaar veel
wetgeving tot stand is gekomen. Deels is die totstandkoming nog zeer
recent, zoals bij de Richtlijn 2011/83/EU betreffende consumentenrechten
. Het monitoren van de ervaringen met de (implementatie-) wetgeving en
het geven van voorlichting over al hetgeen tot stand is gekomen, is van
groot belang. Betwijfeld wordt of het enkel codificeren van het Europees
instrumentarium een goede, laat staan de meest effectieve methode is om
die verhoogde awareness te bereiken. Het blijven verzamelen en schaven
aan regels is niet waar de consument of het bedrijfsleven nu op zitten
te wachten. De aandacht zou juist moeten zijn gericht op de
praktijkervaringen van consumenten en bedrijfsleven. Die ervaringen
dienen te worden meegenomen in de evaluatie van de implementatie van
regelgeving. Een dergelijke evaluatie is pas zinvol als geruime tijd met
de nieuwe regels is gewerkt. Pas dan kan worden beoordeeld of een
herziening van bestaande regels in de rede ligt.

Ook de ambitie van de Commissie om het juridische instrumentarium op het
gebied van de procedurele rechten van verdachten te codificeren in één
instrument wordt niet onderschreven. De Routekaart inzake procedurele
rechten van verdachten is immers nog niet afgerond; de implementatie van
de Richtlijn 2010/64/EU betreffende het recht op vertolking en vertaling
in strafprocedures, de Richtlijn 2012/13/EU betreffende het recht op
informatie in strafprocedures en de Richtlijn 2013/48/EU betreffende het
recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures, zijn nog gaande.
De laatste twee maatregelen, betreffende het voorstel voor een richtlijn
van het Europees Parlement en de Raad over procedurele waarborgen voor
kinderen die verdachte of beklaagde zijn in een strafprocedure en voor
een richtlijn over voorlopige rechtsbijstand voor van hun vrijheid
beroofde personen, zijn momenteel in onderhandeling. De nadruk dient dan
ook te liggen op consolidatie zodat ervaring met de instrumenten kan
worden opgedaan. Ten slotte wijst het kabinet erop dat een voorstel voor
een alomvattende richtlijn reeds in het verleden is gesneuveld en dat er
gelet daarop gekozen is voor afzonderlijke instrumenten zoals voorzien
in de routekaart. Codificatie ligt dan ook niet in de rede. Het kabinet
is daarentegen wel voorstander van een evaluatie op termijn –
bijvoorbeeld vijf jaar na inwerkingtreding van de laatste richtlijn -
van de werking van het gehele pakket maatregelen in de praktijk. Aan de
hand van de uitkomsten zou kunnen worden bezien of aanpassing van de
regelgeving nodig is.  

Aanvullen (4.3)

Het kabinet is met de Commissie van oordeel dat om verdere stappen te
kunnen zetten in de JBZ-samenwerking ook in de toekomst in bepaalde
gevallen nieuwe wetgeving op EU-niveau nodig is. Die noodzaak moet
steeds zorgvuldig worden beoordeeld, waarbij de Commissie ook terecht
wijst op de verschillen tussen lidstaten die in acht moeten worden
genomen. Zoals beklemtoond in het kabinetsstandpunt, staat Nederland
afwijzend tegenover herziening van reeds bestaande Europese regelgeving
zo lang daartoe geen noodzaak is gebleken. In dit verband benadrukt het
kabinet nogmaals dat de EU zich bij de strafrechtelijke samenwerking
moet concentreren op het opheffen van eventuele lacunes en op het
voorkomen van ‘safe havens’.

Versterking van het wederzijdse vertrouwen

De idee van de Commissie van verdere versterking van wederzijdse
erkenning wordt door het kabinet onderschreven. Het vertrouwen vormt
immers het fundament voor de samenwerking in EU-verband, met name op het
gebied van justitie. 

Het Kaderbesluit  inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse
erkenning op beslissingen tot confiscatie  is voor verbetering vatbaar
en zou beter moeten aansluiten op de onlangs tot stand gekomen richtlijn
bevriezing en confiscatie criminele opbrengsten. Verder zouden volgens
het kabinet stappen moeten wordt gezet op het gebied van de wederzijdse
erkenning van ontzettingen van rechten. Daarvoor is eerst een grondige
inventarisatie vereist van de verschillende ontzettingen van rechten die
in de lidstaten bestaan en aan welke daarvan men behoefte heeft dat deze
grensoverschrijdend worden erkend. Ook moet worden bezien of de
bepalingen over de justitiële samenwerking in strafzaken hiervoor een
juiste grondslag bieden. Ontzetting uit het medische beroep is immers in
veel gevallen geen strafrechtelijke, maar een tuchtrechtelijke
beslissing.

Bijdragen aan de economische groei

De werkzaamheden aan het faillissementsrecht moeten in tijden van
economische uitdaging met voorrang worden voltooid. Daarbij zou ook
moeten worden beproefd hoeveel ruimte er is voor minimumharmonisatie van
bepaalde materiële rechten. Het consumentenrecht is juist de afgelopen
jaren inhoudelijk herzien en versterkt. Ook met de herziening van
Verordening 2006/2004 betreffende samenwerking met betrekking tot
consumentenbescherming de consumentenbescherming worden versterkt.
Daarnaast is de handhaving verbeterd door instrumenten op het
procesrechtelijke vlak, zoals het beslagbevel en Brussel I. Thans moet
ruimte worden geboden aan zowel consument als bedrijfsleven om met die
versterking en verduidelijking hun voordeel te doen, door nieuwe markten
te bedienen, grensoverschrijdende bestellingen en betalingen te doen en
bij geschillen gebruik te maken van bijvoorbeeld de buitengerechtelijke
geschilbeslechtingsprocedure, waarvoor recent een richtlijn tot stand is
gekomen. Voor  nieuwe procedurele instrumenten of een nieuwe set
materiele contractuele regels moet volgens het kabinet een
daadwerkelijke noodzaak bestaan. Nederland heeft zich constructief
getoond ten aanzien van de ontwikkeling van een optioneel Europees
kooprecht onder enkele randvoorwaarden. Ten eerste moet de toegevoegde
waarde van het instrument worden aangetoond. Daarnaast is het belang dat
consumenten en ondernemingen voldoende rechtszekerheid wordt geboden en
dat sprake is van een hoog niveau van consumentenbescherming zonder dat
dit onevenredige lasten voor het bedrijfsleven oplevert. Deze
randvoorwaarden zijn tot op heden niet aangetoond. Het juist herziene
consumentenrecht biedt beide partijen duidelijkheid en een serie rechten
in de hele EU. Wel zou het goed zijn als een coördinatiemechanisme
wordt geboden voor schades waarbij veel consumenten uit verschillende
landen betrokken zijn, de massaschades. Een vorm van coördinatie die
voorkomt dat verschillende procedures naast elkaar worden geopend in
verschillende landen en erkenning van de resultaten van een
massaschadeprocedure in andere landen is daarvoor onontbeerlijk. Daarbij
moet ook aandacht zijn voor consumenten die niet mee wensen te werken
aan een dergelijke massaschade.

Het leven van de burgers vergemakkelijken

Het kabinet erkent het belang van het vrij verkeer van personen voor
Europese integratie en de vervolmaking van de interne markt. Ook
beschouwt het kabinet de rechten die de burger heeft als EU-burger als
een groot goed. Daarom ondersteunt het kabinet ook het initiatief van de
Europese Commissie om maatregelen te nemen om grensoverschrijdende
obstakels die burgers ervaren bij het uitoefenen van hun Europese
burgerschapsrechten aan te pakken. Voorwaarde is wel dat deze
maatregelen voldoen aan de beginselen van subsidiariteit en
proportionaliteit. Het kabinet zal er daarom altijd bij de Commissie op
aandringen alle nieuwe regelgeving hieromtrent van gedegen impact
assessments te voorzien met niet alleen een duidelijke onderbouwing van
de noodzaak tot het treffen van de voorgestelde maatregel, maar tevens
met een kwantificering van de administratieve lastenvermindering voor
burgers, bedrijven en overheden en de financiële consequenties voor de
lidstaten. 

Daarnaast dringt het kabinet er bij de Commissie op aan meer oog te
hebben voor de uitdagingen waar nationale en lokale overheden zich
geplaatst zien in de facilitering van het vrije verkeer van personen, en
de sociaaleconomische impact hiervan. Ook zou de Commissie zich niet
eenzijdig moeten richten op de rechten van EU burgers, maar zou het zich
ook moeten richten op de verantwoordelijkheden die gepaard gaan met
Europees burgerschap, bijvoorbeeld waar het gaat om inspanningen om de
taal te leren, om zodoende volwaardig te kunnen participeren.

De Commissie gaat in de mededeling niet in op de aanpak van fraude bij
en misbruik van vrij verkeer van personen, inclusief werknemers. Het
kabinet is van mening dat dit een gemiste kans is. Het vrij verkeer van
personen in de EU, dat mede ziet op het vrij verkeer van werknemers, is
een groot goed. Om het draagvlak voor het recht op vrij verkeer te
behouden, dient er echter ook aandacht te zijn voor de negatieve
effecten. Dit vraagt, naast nationale maatregelen, ook om sterkere
samenwerking op EU-niveau. Het gaat hierbij vooralsnog om het bestrijden
van misbruik, het tegengaan van uitbuiting van mobiele EU-burgers en het
voorkomen van verdringing van nationaal aanbod door oneerlijke
concurrentie op arbeidsvoorwaarden

Het kabinet acht het van belang dat slachtoffers hun schade op de dader
kunnen verhalen zoals ook blijkt uit de visie “Recht doen aan
slachtoffers” die vorig jaar aan uw Kamer is gezonden. Het kabinet is
dan ook verheugd dat de Commissie het thema aan de orde stelt, met dien
verstande dat de aandacht de komende jaren niet gericht moet zijn op de
totstandkoming van nieuwe regelgeving op EU-niveau maar op het
optimaliseren van de uitvoering van bestaande regelgeving zoals de
richtlijn schadeloosstelling uit 2004. Ook de samenwerking in
grensoverschrijdende zaken ten behoeve van het schadeverhaal door
slachtoffers kan beter, bijvoorbeeld door de overdracht van de inning
van schadevergoedingsmaatregelen. De desbetreffende lidstaat dient de
opbrengsten van het verhaal dan wel beschikbaar te stellen voor het
individuele slachtoffer. Om dit te bereiken is intensievere en meer
structurele samenwerking tussen de lidstaten noodzakelijk. Om die
samenwerking te bevorderen zet Nederland in op oprichting van een
Europees Netwerk Slachtofferbeleid.

Het kabinet steunt de notie van de Commissie dat de strategieën (en
sets beleidsmaatregelen) voor integratie van Roma juist op nationaal en
lokaal vorm moeten krijgen in concrete maatregelen. In de praktijk
blijkt dat de uitvoering van de Europese strategieën vaak wordt
bemoeilijkt door gebrek aan capaciteit en kennis op lokaal niveau.
EU-fondsen worden daardoor minder goed benut dan mogelijk zou zijn. Meer
ondersteuning daarbij is nodig. Het kabinet pleit er daarom voor dat de
Commissie zich nadrukkelijker en zichtbaarder inzet voor het benutten
van de mogelijkheden voor technische ondersteuning en capaciteitsopbouw
voor de implementatie van beleid voor integratie van Roma. Dit geldt
specifiek voor lidstaten met een omvangrijke Roma-populatie, die
aantoonbaar achterblijven in de implementatie van beleid en besteding
van de voor hen beschikbare Europese middelen.  

Internationale fora

Het is van groot belang dat samenwerking wordt gezocht en verdiept met
mondiale en regionale organisaties met regelgevende taken of
bevoegdheden, zoals de Raad van Europa, de Haagse Conferentie voor
Internationaal Privaatrecht (HCCH), de Organisatie voor Economische
Samenwerking en Ontwikkeling (OECD) en de Wereldorganisatie voor de
Intellectuele Eigendom (WIPO). Vaak zijn er al instrumenten ontwikkeld -
verdragen, modelwetten - waarmee ook de EU zijn voordeel kan doen. In
dat geval behoeft de EU niet in nieuwe instrumenten te voorzien en
kunnen lidstaten zich aansluiten bij de desbetreffende bestaande
mondiale instrumenten. Dat kan onnodige verschillen in regels die gelden
tussen de landen binnen de EU en regels die gelden in relatie tot derde
landen voorkomen. Daarbij zal soms met één stem kunnen worden
gesproken en zal in andere gevallen de kracht voortkomen uit de
bijdragen van de verschillende lidstaten. Nederland, al meer dan een
eeuw gastheer van de Haagse conferentie, zal een actieve inhoudelijke
bijdrage blijven leveren.

Nederland is voorstander van toetreding van de EU tot het Europees
Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens, het EVRM. De
afronding van de onderhandelingen over de toetreding moeten  voortvarend
ter hand worden genomen. De Commissie heeft het Hof van Justitie in
augustus vorig jaar gevraagd advies uit te brengen over de
verenigbaarheid van het  ontwerp-toetredingsakkoord met de EU-Verdragen.
Dat advies kan in de tweede helft van dit jaar worden verwacht.
Nederland hoopt dat de toepassingsregels vervolgens zo snel mogelijk
worden vastgesteld. Daarbij  dient de noodzakelijke zorgvuldigheid niet
uit het oog te worden verloren. Net als vele andere lidstaten hecht
Nederland aan een duidelijke en precieze EU-interne toepassingsregeling.


Mededeling “Naar een open en veilig Europa”

De onderhavige mededeling geeft de politieke prioriteiten van de
Commissie weer op het domein van asiel en migratie en op het
veiligheidsdomein. Onderstaand geeft het kabinet per paragraaf van de
mededeling en daarmee per prioriteit haar positie weer. In
overeenstemming met deel I van deze appreciatie, is daarbij de volgorde
van de mededeling aangehouden.

Domein asiel en migratie

Een effectief migratie- en mobiliteitsbeleid (1.)

Op het terrein van reguliere migratie kan het kabinet zich vinden in de
ambities van de Commissie als het gaat om een faciliterend beleid ten
aanzien van hoogopgeleide migranten. Met de EU blauwe kaartrichtlijn, de
richtlijn inzake Intra Corporate Transferees (ICT) en het voorstel voor
een richtlijn voor de toelating van onderzoekers, studenten en andere
categorieën is op dat gebied volgens het kabinet evenwel voldoende
gefaciliteerd. 

In het Nederlandse arbeidsmarktmarktbeleid hebben de werkgevers een
eigen verantwoordelijkheid om hun behoefte aan arbeidskrachten te
vervullen. In het verlengde daarvan is het Nederlandse
arbeidsmigratiebeleid vraag gestuurd: het is aan de werkgevers om hun
werknemers binnen de EU te werven. Binnen deze opvatting heeft het
kabinet geen behoefte aan een publiek/privaat coördinatieplatform om
vraag en aanbod op elkaar af te stemmen.   

Het kabinet is het eens met de doelstelling de kwaliteiten van migranten
optimaal te benutten. Dit is echter primair een verantwoordelijkheid
voor de lidstaten zelf. Wat betreft arbeidsbemiddeling wacht het kabinet
graag eerst de ontwikkelingen rond EURES (European Employment Services)
af. Voor verdergaande stappen ziet het kabinet geen rol voor de EU.

Het kabinet is verheugd over de bereikte afspraken in de onlangs
gepubliceerde richtlijn betreffende minimumvereisten voor de vergroting
van de mobiliteit van werknemers tussen de lidstaten door het verbeteren
van de verwerving en het behoud van aanvullende pensioenrechten.
Meeneembaarheid van pensioenrechten is géén onderdeel van deze
richtlijn. De compromissen in deze richtlijn zijn pas na moeizame en
langdurige onderhandelingen bereikt, onder andere omdat de wijze van
financiering van de pensioenstelsels in de lidstaten sterk uiteenloopt.
Het kabinet acht het dan ook onwenselijk om deze compromissen opnieuw
ter discussie te stellen, hetgeen een mogelijk gevolg zou kunnen zijn
van de wens van de Commissie om de discussie over de meeneembaarheid van
pensioenen voor werknemers uit derde landen te openen. 

Verder onderschrijft het kabinet de ambitie voor uitbreiding van de
erkenningsmogelijkheden van buitenlandse kwalificaties en vakmanschap.
Er vinden dan ook al de nodige activiteiten plaats op dit terrein, onder
meer binnen het Bolognaproces en in Benelux-verband. Het willen
aantrekken van studenten en onderzoekers sluit aan bij het streven van
het kabinet om talent in Nederland te verwelkomen. Bij verdere
facilitering zal wel steeds worden gekeken naar de risico’s op
bijvoorbeeld illegale immigratie.  

Een evaluatie van de regelgeving over reguliere migratie kan het kabinet
steunen indien deze als oogmerk heeft om deze regelgeving te
consolideren. Het kabinet wil geen nieuwe regelgeving op dit terrein,
hetgeen de Commissie als mogelijkheid oppert.

Het kabinet verwelkomt de aandacht voor integratie vanuit de Commissie.
Migratie en integratie zijn nauw met elkaar verbonden. Er bestaan grote
verschillen tussen het integratiebeleid van de verschillende lidstaten.
Het is van belang om deze verschillen op een zorgvuldige manier naast
elkaar te leggen om te voorkomen dat er onjuiste vergelijkingen worden
gemaakt.

Verder is het kabinet voorstander van samenwerking met lokale en
regionale overheden op het terrein van integratie. Juist de gemeenten
spelen een belangrijke rol op dit terrein. In de Europese mededeling uit
2011 over de integratie van derdelanders zijn reeds handvatten gegeven
voor intensievere samenwerking met lokale overheden.

De Commissie roept op tot steun voor effectief integratiebeleid, vooral
als het gaat om betere arbeidsmarktparticipatie van migranten en
gelijkwaardige toegang tot de arbeidsmarkt. Ook wijst de Commissie op de
kwetsbare positie van vrouwen en jongeren. Het kabinet steunt deze
aanpak voor sociaaleconomische integratie. Deelname aan het
arbeidsproces is essentieel voor een goede integratie.  Het kabinet kan
de door de Commissie geschetste benadering voor het voorkomen en
beperken van illegale immigratie onderschrijven. Het kabinet ondersteunt
het voorstel om een EU strategie voor mensensmokkel op te stellen. In
dit verband onderschrijft het kabinet het belang van een integrale
aanpak van mensensmokkel. Voor een effectieve aanpak van dit fenomeen
zijn preventiemaatregelen en samenwerking met derde landen noodzakelijk.

Verder juicht het kabinet inspanningen op EU-niveau toe op het terrein
van vrijwillige terugkeer. In de praktijk werkt Nederland in Europees
verband al samen met een aantal lidstaten in het kader van vrijwillige
terugkeer.

Samenwerking met derde landen in het kader van een effectief
terugkeerbeleid acht het kabinet van groot belang. Terug- en overname
overeenkomsten kunnen hiertoe ondersteunend zijn, zowel met
transitlanden als met belangrijke herkomstlanden. Daarnaast vindt het
kabinet aandacht voor de implementatie van terug- en overnameclausules
die in raamwerkverdragen zijn opgenomen van belang.

Schengen, visa en externe grenzen (2.)

Het kabinet kan de in de mededeling omschreven ambities van de Commissie
op het terrein van de Schengenruimte onderschrijven.

Ook deelt het kabinet de visie van de Commissie dat de inwerkingtreding
van de Visumcode al heeft geleid tot veel verbeteringen in de
visumprocedures en dat een optimale toepassing hiervan door alle
lidstaten belemmeringen voor visumaanvragers verder wegneemt. Het
kabinet wil zich inzetten voor harmonisatie van de uitvoeringspraktijk
en betere lokale samenwerking, om ervoor te zorgen dat het
aanvraagproces consistent en betrouwbaar is.

Zoals eerder al aangegeven in het BNC-fiche, heeft het kabinet een
positieve grondhouding ten aanzien van het creëren van meer
mogelijkheden om bonafide visumaanvragers te faciliteren, ook met het
oog op de bevordering van de economische groei, mits dit niet de
risico’s op het gebied van illegale immigratie, openbare orde en
veiligheid en de internationale betrekkingen vergroot. 

Het kabinet steunt het streven van de Commissie naar het uitbreiden en
rationaliseren van visum-innamepunten. Het oprichten van Schengen Visum
Centra is daarbij voor het kabinet geen doel op zich. Er wordt onder
meer ook gedacht aan gebruikmaking van de moderne technologieën voor
het indienen van visumaanvragen. Het kabinet is het met de Commissie
eens dat onderhandelingen over terug- en overname ook in de toekomst
parallel moeten worden bezien met visumfacilitatie-overeenkomsten.    

Voorts onderschrijft het kabinet het belang van een integrale benadering
van het grensbeheer van de Europese buitengrenzen (externe grenzen).
Hierin spelen Frontex en Eurosur een belangrijke rol.  Voor een
effectieve en efficiënte uitvoering is het gebruik van nieuwe
technologie van groot belang. In dit verband vindt het kabinet dat de
voorstellen voor het slimme grenzen pakket een bijdrage moeten leveren
aan een snellere grenspassage, het bevorderen van de mobiliteit en de
bestrijding van illegale immigratie. Dit sluit aan bij de ambities van
het kabinet op dit terrein. Tot nog toe zijn de uitvoeringsconsequenties
en de financiële gevolgen niet geheel duidelijk geworden, alsmede de
administratieve lasten voor lidstaten. Mede om deze redenen zijn de
uitvoering van de technische studie naar de voorstellen in 2014 en de
uitvoering van een proefproject in 2015 van belang. Op basis van de
uitkomsten zullen de lidstaten hun standpunten bepalen. Met deze
werkwijze zijn er voor de lidstaten duidelijke “go-no-go” momenten
gecreëerd. 

Verder is het kabinet er voorstander van te bezien hoe grensmanagement
nog effectiever kan worden uitgevoerd. Het is van belang om de
toekomstige resultaten van het onderzoek naar de haalbaarheid van de
oprichting van een EU grenswachtensysteem daarin mee te nemen.

Een gemeenschappelijk Europees asielsysteem in de praktijk (3.)

Het asielterrein staat, ook wat het kabinet betreft, de komende vijf
jaren in het teken van implementatie, consolidatie, verdergaande
samenwerking en solidariteit. De focus moet komen te liggen op verdere
harmonisering van het asielbeleid. Alleen zo kan er een situatie
ontstaan waarbij een asielverzoek in de gehele EU op dezelfde wijze
wordt behandeld en waarbij de uitkomst overal gelijk is. Het kabinet is
met de Commissie van mening dat  het Europees Ondersteuningsbureau voor
asielzaken (EASO) daarbij een belangrijke rol zou moeten spelen. 

Het kabinet zou de overdracht van verantwoordelijkheid van
vluchtelingenrechtelijke bescherming op termijn mogelijk kunnen steunen,
maar op dit moment gaat dat streven te ver. Het kabinet wil eerst een
“level playing field” binnen de EU op asielterrein alvorens er wordt
gestart met dergelijke ontwikkelingen. Er bestaan overigens al regels
voor de overdracht van verantwoordelijkheid van vluchtelingrechtelijke
bescherming. Deze zijn neergelegd in het Europees Verdrag inzake de
overdracht van verantwoordelijkheid met betrekking tot vluchtelingen van
16 oktober 1980. Niet alle EU lidstaten zijn partij bij dit verdrag.

Een belangrijk, zo niet het eerste, onderdeel van solidariteit is wat
betreft het kabinet, dat alle lidstaten het asielacquis volledig
implementeren en hun asielstelsel zodanig op orde hebben dat de
asielstroom goed kan worden verwerkt. Ter complementering hiervan
bestaan er verschillende solidariteitsinstrumenten. Het kabinet zou een
pilot voor gezamenlijke afhandeling van asielaanvragen binnen de EU
kunnen steunen. Vrijwillige relocatie kan het kabinet eveneens steunen,
evenals een reflectie op een meer gelijkwaardige
verantwoordelijkheidsverdeling tussen lidstaten. Dit zou wat betreft het
kabinet evenwel een sluitstuk zijn van de weg naar een “level playing
field” binnen de EU. Het kabinet staat gereserveerd tegenover het
“pooling of reception places at times of emergency”. In ieder geval
kan het pas ter sprake komen nadat het “level playing field” is
gecreëerd. 

Het kabinet ziet vooralsnog geen noodzaak voor een evaluatie van het
juridische raamwerk voor tijdelijke bescherming. 

Het kabinet acht opvang in de regio van groot belang en kan de door de
Commissie voorgestelde uitbreiding van de Regionale
Beschermingsprogramma’s dan ook steunen. Ook is het kabinet
voorstander van (verplichte) deelname door alle EU lidstaten aan
hervestiging (via UNHCR). Nederland neemt op dit moment al deel aan het
UNHCR Hervestigingsprogramma. Het kabinet is daarentegen geen
voorstander van herinvoering van meer reguliere (humanitaire)
toelatingsprocedures, zoals programma’s voor beschermde toegang. Eerst
zal uitgebreid onderzoek moeten worden gedaan naar de juridische en
praktische haalbaarheid van het gezamenlijk verwerken van asielaanvragen
buiten de EU. Ook moet verder worden geïnvesteerd in capaciteitsopbouw
van derde landen, en moet verdere medewerking van derde landen aan het
terugkeerproces geregeld worden. 

Verdere versterking van de totaalaanpak van migratie en mobiliteit (4.)

De Commissie heeft ambities om de totaalaanpak van migratie en
mobiliteit (“Global Approach to Migration and Mobility” oftewel
GAMM) te versterken. Het kabinet onderkent het belang van een
grensoverschrijdende samenwerking tussen overheden van herkomst,
transit- en bestemmingslanden, rekening houdend met de belangen van
verschillende landen en de bescherming van de rechten van migranten.
Voor Nederland is migratiesamenwerking met derde landen in het bijzonder
van groot belang in verband met  medewerking aan terugkeer alsmede
vanuit het oogpunt van de preventie van illegale immigratie. Het kabinet
is daarbij voorstander van het volgen van het principe van de
meer-voor-meer-benadering. Hierbij is een geïntegreerde benadering en
complementariteit tussen de Commissie, de Europese Dienst voor Extern
Optreden (EDEO) en lidstaten essentieel.

Voor zover derde landen daarvoor in aanmerking komen in het licht van
zowel de GAMM als het EU-visumbeleid, kunnen met die landen in bepaalde
gevallen afspraken worden gemaakt over visumfacilitatie en
–liberalisatie. Naast het meer-voor-meer principe, dienen de 
gebruikelijke procedures en voorwaarden om te komen tot visumfacilitatie
of –liberalisatie daarbij te worden gevolgd. Terug- en overname van
niet toegelaten migranten vormen daarbij niet de enige, maar wel een
belangrijke voorwaarde. Ten aanzien van het faciliteren van
arbeidsmigratie onder mobiliteitspartnerschappen, hecht het kabinet
eraan te benadrukken dat arbeidsmigratie behoort tot de nationale
competentie van de lidstaten.

Alhoewel de nabuurschapslanden prioritair blijven onder de GAMM, hecht
het kabinet eraan dat voldoende aandacht wordt geschonken aan andere
landen van herkomst en transit, van strategisch belang voor de EU.

In de Commissiemededeling ontbreekt aandacht voor mondiale processen,
zoals het “Global Forum on Migration and Development” (GFMD).
Nederland is nauw betrokken bij de discussies die in dat kader worden
gevoerd over migratie en ontwikkeling. Het kabinet zal zich ervoor
inzetten dat voor Nederland belangrijke onderwerpen als terugkeer en het
tegengaan van illegale migratie onder de aandacht worden gebracht.

Domein veiligheid

Een beschermend Europa (5)

Met de Commissie is het kabinet van mening dat de vijf strategische
doelstellingen, zoals vastgesteld in de Interne Veiligheidsstrategie,
nog gelden. Deze vijf strategische doelstellingen betreffen 1) het
verstoren van internationale criminele netwerken, 2) het voorkomen van
terrorisme en het adresseren van radicalisering en rekrutering, 3) het
verhogen van het niveau van veiligheid voor burgers en bedrijfsleven in
cyberspace, 4) het vergroten van veiligheid door grensbeheer, en 5) het
vergroten van de weerbaarheid van de EU bij rampen en crises.

Zoals de Commissie terecht aangeeft, is door de recente ontwikkeling een
update nodig van de eerste Interne Veiligheidsstrategie. Het kabinet kan
derhalve het voornemen steunen om een herziene Interne
Veiligheidsstrategie op te stellen voor de periode 2015-2020. Het
kabinet pleit daarbij voor een multidisciplinaire benadering  en is van
mening dat een grensoverschrijdende aanpak in het kader van de vijf
strategische doelen goed kan aansluiten en versterkend kan werken ten
aanzien van de prioriteiten die op nationaal niveau zijn geformuleerd. 

Het kabinet zal een toekomstig voorstel van de Commissie voor een
herziening van de Interne Veiligheidsstrategie beoordelen op basis van
de algemene principes subsidiariteit, proportionaliteit, praktische
uitvoerbaarheid en kosteneffectiviteit, zoals ook in het
kabinetstandpunt uiteengezet. Daarnaast acht het kabinet het van belang
dat de nieuwe Interne Veiligheidsstrategie wordt opgesteld met
inachtneming van de fundamentele rechten, waaronder ook het recht op
privacy, en in overeenstemming met de geldende regels voor bescherming
van persoonlijke data.

Het kabinet onderkent ook het belang  van onderzoek op het terrein van
veiligheid. Diverse Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen hebben
binnen het zevende kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling
meegewerkt aan projecten op het terrein van veiligheid. Veiligheid is
ook binnen het Horizon 2020 programma duidelijk belegd als de
maatschappelijke uitdaging “de veilige samenleving”. Het kabinet
hecht veel waarde aan Horizon 2020 en zet in op actieve Nederlandse
deelname. Het is van belang dat de gehonoreerde projecten van hoge
wetenschappelijke kwaliteit zijn en door middel van een competitief
proces worden geselecteerd. Daarnaast acht het kabinet het van belang
dat er bij de uitvoering van het onderzoek voldoende aandacht is voor
mensenrechten en privacy.

Ontwrichting van internationale criminele netwerken (5.1)

Het kabinet kan de door de Commissie voorgestelde maatregelen gericht op
het verstoren van criminele netwerken in grote lijnen steunen. Er zijn
evenwel ook instrumenten die niet expliciet in de mededeling zijn
genoemd, maar waar het kabinet wel belang aan hecht. Zoals in het
kabinetsstandpunt is uiteengezet, is het kabinet voorstander van het
verder ontwikkelen van de bestuurlijke aanpak van georganiseerde misdaad
in EU verband. Deze aanpak vormt een belangrijke aanvulling op het
bestaande instrumentarium voor politiële en justitiële samenwerking in
Europees verband. Hoewel het Stockholm Programma hiertoe al een eerste
aanzet bevatte, acht het kabinet het van belang dat het bestuur de
komende jaren beter in staat wordt gesteld haar lokale infrastructuur te
beschermen tegen internationaal opererende criminele organisaties. Dit
vereist onder andere een verbetering van de informatiepositie van het
bestuur in grensoverschrijdende zaken alsook het uitbouwen van de
EU-samenwerking op dit thema.

Volgens het kabinet is er een belangrijke relatie tussen de door de
Commissie benoemde aandachtsgebieden en de EU-beleidscyclus voor
georganiseerde en ernstige criminaliteit, waarvan de prioriteiten
onlangs zijn vastgesteld in JBZ-Raad voor de periode 2014-2017. Met de
Commissie acht het kabinet het dan ook van belang dat de werkzaamheden
in het kader van de EU-beleidscyclus onverminderd worden voortgezet.
Daarnaast kan ook de inzet van gemeenschappelijke onderzoeksteams
(“joint investigation teams”) en andere gemeenschappelijke operaties
bijdragen aan het ontmantelen van internationaal opererende  criminele
samenwerkingsverbanden. Voorwaarde is volgens het kabinet wel dat de
operaties aansluiten bij de behoeften van de praktijk.

Het kabinet betreurt het dat de Commissie in haar visie, in het kader
van een doeltreffende grensoverschrijdende criminaliteitsbestrijding en
rechtshandhaving, geen aandacht besteedt aan de verwezenlijking van de
Europese Forensische Ruimte in 2020. Een gemeenschappelijk
minimumkwaliteitsniveau voor forensische verrichtingen draagt immers bij
aan het voor de grensoverschrijdende samenwerking benodigde “level
playing field”. Zoals benadrukt in het kabinetsstandpunt, hecht het
kabinet met het oog daarop aan uitvoering van de Raadsconclusies die in
dat kader in december 2011 zijn aangenomen.

Voorts is het kabinet van mening dat samenwerking op EU-niveau ter
voorkoming en bestrijding van identiteitsfraude kan bijdragen aan een
doeltreffende criminaliteitsbestrijding omdat identiteitsfraude vaak 
wordt gepleegd als onderdeel van andere grensoverschrijdende criminele
en illegale activiteiten. 

Ten behoeve van de politiesamenwerking is de laatste tien jaar in
EU-verband veel nieuwe wetgeving tot stand gekomen op het gebied van
gegevensuitwisseling. Het is volgens het kabinet dan ook zaak dat de
nadruk de komende jaren ligt op consolidatie en verdere implementatie,
zodat het potentieel van de desbetreffende instrumenten volledig wordt
benut. Het kabinet is verheugd dat de Commissie deze opvatting deelt en
kan haar praktische voorstellen in dat kader - versterking van de rol
van Europol als “hub” voor gegevensuitwisseling en het instellen van
“single points of contact” in de lidstaten - steunen. Nederland
werkt thans aan de verbetering van de gegevenstoevoer naar Europol en is
reeds gestart met het opzetten van een nationaal “single point of
contact”. Ook het streven naar meer operabiliteit tussen
informatiesystemen zowel in JBZ-verband als met andere publieke sectoren
wordt door het kabinet onderschreven.

Het kabinet is met de Commissie van mening dat de training van
medewerkers van rechtshandhavingsdiensten op EU-niveau bijdraagt aan de
verbetering van de onderlinge samenwerking en dat daartoe het Europees
rechtshandhavingstrainingsschema (LETS) dient te worden
geïmplementeerd. Het kabinet hecht in dat kader aan de ontwikkeling van
multidisciplinaire trainingen. 

Met de Commissie is het kabinet van mening dat corruptie in EU-verband
aandacht verdient. Daarvoor is momenteel geen nieuwe wetgeving nodig.
Het EU anti-corruptierapport biedt een basis om een dialoog te starten
tussen de lidstaten over corruptiebestrijding en in dat verband ideeën
en ervaringen uit te wisselen. Het kabinet acht het verder van belang
dat het volgende EU anti-corruptierapport tevens aandacht besteedt aan
corruptieproblematiek binnen de EU-instellingen. Voorts moet er meer oog
zijn voor de wijze van opvolging van de aanbevelingen uit het rapport.
Bij de totstandkoming van de aanbevelingen dienen Commissie en lidstaten
zich door middel van een constructieve dialoog aan deze aanbevelingen te
committeren. Het kabinet is voorstander van internationale samenwerking
in het kader van de bestrijding van corruptie. Zo werkt het Nederlands
Openbaar Ministerie in grensoverschrijdende corruptiezaken actief samen
met EU-onderdelen, zoals OLAF en EUROJUST, en met andere lidstaten. Het
kabinet hecht eraan dat deze samenwerking tussen lidstaten en
EU-agentschappen wordt voortgezet.

Het kabinet is van oordeel dat misdaad niet mag lonen en acht daarom een
inzet op de aanpak financieel-economische criminaliteit en ontneming van
belang.  Het afnemen van criminele winsten is een belangrijk aspect in
de ontmanteling van criminele organisaties. De implementatie van de
richtlijn bevriezing en confiscatie criminele opbrengsten draagt daaraan
bij. Een aandachtspunt hierbij is dat het bestaande kaderbesluit niet
aansluit op de richtlijn en dat een deugdelijk kader voor de wederzijdse
erkenning en tenuitvoerlegging nog ontbreekt. De Raad heeft het belang
hiervan richting de Commissie benadrukt en haar gevraagd met een
aanvullend instrument te komen. Het kabinet staat positief ten opzichte
van een Europees juridisch kader voor de strafbaarstelling van witwassen
en verwacht dat dit een positief effect zal hebben op de internationale
samenwerking. Het kader zal wel volledig in lijn moeten zijn met het
reeds bestaande FATF-kader (“Financial Action Task Force”). Tevens
is van belang dat de ruimte die de huidige strafbaarstelling in
Nederland geeft, niet door een Europees kader mag worden beperkt. Dit
zou namelijk de effectiviteit negatief beïnvloeden. 

In het proces van afnemen van criminele winsten is financieel
rechercheren een cruciale stap die optimaal moet kunnen worden benut in
grensoverschrijdende onderzoeken. Het kabinet zet dan ook actief in op
het wegnemen van belemmeringen en op pragmatische oplossingen, zoals ook
uiteengezet in het kabinetsstandpunt.

Het kabinet deelt de ambitie van de Commissie om de richtlijn
mensenhandel en de EU Strategie mensenhandel 2012-2016 te implementeren
en steunt het voorstel van de Commissie om een strategie op te stellen
voor de periode vanaf 2016. Deze moet, net als de huidige strategie,
beknopt zijn en zich beperken tot gedeelde knelpunten of witte vlekken
op het gebied van de “4 P’s”: “Prevention, Protection,
Prosecution en Partnership”. Het kabinet acht het van belang dat de
Commissie en de lidstaten deze strategie samen opstellen, zodat het een
breed gedragen basis vormt. Tevens steunt het kabinet het idee om de
functie van EU-coördinator voor de bestrijding van mensenhandel (ATC)
ook na 2016 voort te zetten. De ATC heeft een aanzienlijke impuls weten
te geven aan het werk van de Commissie en met de strategie meer
samenhang gecreëerd in de Europese samenwerking tegen mensenhandel. 

Het kabinet onderschrijft een adequate aanpak van nieuwe psychoactieve
stoffen (NPS) en heeft met belangstelling kennisgenomen van de
wetgevingsvoorstellen van de Commissie. Zoals uiteengezet in het
BNC-fiche, plaatst het kabinet echter vraagtekens bij de door de
Commissie gekozen rechtsgrondslag en is het niet overtuigd van de
noodzaak en juistheid van het voorstel. Nederland heeft als uitgangspunt
dat een NPS een bewezen schadelijk effect moet hebben voordat het als
verboden drug kan worden aangemerkt. Gelet op het kenmerk dat NPS nieuw
en in beperkte mate op de markt zijn, is daarvoor eerst een
risicoanalyse nodig. Het kabinet houdt vast aan deze zorgvuldige
procedure en wijst een verbod uit voorzorg af. Het kabinet heeft de
overtuiging dat er alternatieve methoden zijn om tot een adequate aanpak
van NPS te komen en bereidt met andere lidstaten een voorstel voor ter
amendering van de wetgevingsvoorstellen NPS van de Commissie.    

Het kabinet zet in op de implementatie van de richtlijn ter bestrijding
van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en
kinderpornografie.. Het kabinet staat in beginsel welwillend tegenover
het bezien van de noodzaak voor een EU-strategie op dit terrein. Om te
voorkomen dat kinderen, waar dan ook, het slachtoffer worden van
zedendelinquenten uit EU- of derde landen acht het kabinet het van
belang 1) dat EU-landen informatie uitwisselen ten behoeve van  de
screening van personen die met kinderen willen werken in vast of
vrijwilligersverband, 2) dat in dit verband ook informatie over
derdelanders die in Europa zijn veroordeeld kan worden opgevraagd, 3)
dat er afspraken komen over het monitoren van zedendelinquenten en dat
er proactief informatie kan worden uitgewisseld over zeer ernstige
zeden- en geweldsdelinquenten, 4) dat er intensief wordt samengewerkt
met bronlanden van sekstoerisme en non-gouvernementele organisaties om
te voorkomen dat Europeanen elders kinderen misbruiken. Het kabinet zal
zich voor deze doelstellingen blijven inzetten. Denkbaar is bijvoorbeeld
dat er een internationale verklaring omtrent het gedrag wordt ingevoerd
als voorwaarde voor het werken met kinderen. 

Nederland kent een restrictief vuurwapenbeleid en is voorstander van
verdergaande actie op EU-niveau op dit gebied. De focus dient daarbij te
liggen op de implementatie van bestaande  initiatieven, zoals het
actieplan zware wapens uit 2010. Alvorens tot nieuwe wetgeving op dit
terrein over te gaan, is het kabinet van oordeel dat eerst de
onderzoeken moeten worden afgewacht die worden uitgevoerd in het kader
van de onlangs verschenen mededeling vuurwapens en de interne veiligheid
van de EU. Het kabinet is derhalve terughoudend wat betreft aanvullende
maatregelen, tenzij uit onderzoeken nut en noodzaak van dergelijke
maatregelen blijkt.

Het kabinet steunt het uitgangspunt van de Commissie om bestaande
overeenkomsten en regelingen met derde landen aangaande het uitwisselen
van informatie in het kader van de rechtshandhaving te bezien. Daarbij
is het van belang dat het direct opvragen van persoonsgegevens
uitsluitend onder helder gedefinieerde voorwaarden en in exceptionele 
en juridisch toetsbare omstandigheden zou mogen plaatsvinden, zoals
toegelicht is in de Nederlandse reactie op de mededeling van Commissie
betreffende het herstel van vertrouwen in de EU-VS gegevensstromen.
Daarnaast is het kabinet van mening dat het momenteel in onderhandeling
zijnde parapluverdrag tussen de EU en de VS over gegevensbescherming in
het kader van de rechtshandhaving als algemene norm zou kunnen gelden
voor de uitwisseling van informatie in het kader van de rechtshandhaving
met derde landen.

Het kabinet acht het van groot belang  dat de EU-PNR Richtlijn tot stand
komt. De  richtlijn behelst een belangrijke toevoeging van  de
informatie die voor de aanpak van zware criminaliteit- en
terrorismebestrijding nodig is. Wat betreft de verzoeken van derde
landen om PNR-data te verzamelen van vluchten vanuit de EU, is het
kabinet van oordeel  dat daarvoor een gedegen juridisch raamwerk nodig
is. Voor beide initiatieven geldt dat de privacy waarborgen voldoende in
acht moeten worden genomen.

De Commissie stelt een herziening van de dataretentie richtlijn voor. 
Echter, door de recente uitspraak van het Hof van Justitie van de
Europese Unie is deze richtlijn ongeldig verklaard.  Het kabinet
verneemt graag van Commissie wat de consequenties zijn voor de
voorgenomen herziening. Daarnaast zal het kabinet zo spoedig mogelijk in
kaart brengen wat de consequenties zijn van de uitspraak van het Hof
voor zowel de nationale wetgeving als de uitvoeringspraktijk. Recent
heeft in Nederland een evaluatie plaatsgevonden naar de implementatie
van de nationale wetgeving op dit terrein. De resultaten van dit
onderzoek en van de juridische analyse ten aanzien van de impact van de
uitspraak van het Hof zullen aanleiding geven tot aanpassing van de
juridische kaders aan de huidige praktijk. Dit zal een gunstige
uitwerking op de bescherming van de privacy van de burgers hebben en zou
ook tot verbetering van de effectiviteit van de opsporing moeten leiden.

Voorkoming van terrorisme en aanpak van radicalisering en rekrutering
(5.2)

Er is de afgelopen jaren vooral in EU-kader een groot aantal
instrumenten tot stand gekomen ter voorkoming van terrorisme en gericht
op het adresseren van radicalisering en rekrutering, veelal in het kader
van de Europese Contra Terrorisme strategie.  Het kabinet acht het van
belang om voort te bouwen op deze initiatieven en staat daarbij een
integrale aanpak voor, waarbij ook samenhang met het externe
veiligheidsbeleid van de EU van belang is. Terrorisme zal ook de komende
jaren een reële bedreiging blijven vormen. Het is daarom noodzakelijk
om te blijven werken aan het tegengaan van opkomende dreigingen die
voortvloeien uit terrorisme, zoals het tegengaan van ongewenste
reisbewegingen door jihadisten.

Het kabinet hecht belang aan een voortzetting van de goede samenwerking
tussen de lidstaten en Commissie  en een effectieve aanpak van
radicalisering. Zo steunt het kabinet in beginsel de maatregelen
voorgesteld in de onlangs gepubliceerde mededeling preventie
radicalisering.  Het kabinet staat positief tegenover het ontwikkelen
van een “kennis hub” waarin ook het “Radicalisation Awareness
Network” (RAN) wordt opgenomen. Door op een permanente basis opgedane
kennis te delen en praktijkervaringen uit te wisselen, kunnen praktijk
en beleid beter aan elkaar worden gekoppeld. Een dergelijke kennis hub
zou daarbij in advisering en opleidingsactiviteiten kunnen voorzien. Het
kabinet acht het wel van belang dat de kennis hub past binnen bestaande
structuren.

Het kabinet steunt de inzet van de Commissie om training en oefeningen
van rechtshandhavingspersoneel inzake de opvolging van een
terroristische aanslag te verbeteren. Wel acht het kabinet het van
belang dat de trainingen en oefeningen aansluiten bij de behoefte van de
operationele praktijk. 

Het kabinet staat met de Commissie een blijvende inzet voor op het
terrein van beheersing van chemische, biologische of
radiologische/nucleaire stoffen (CBRN) , waarbij een volledige en
effectieve benutting van het bestaande instrumentarium centraal staat.
Een van deze instrumenten is de Verordening inzake het op de markt
brengen en het gebruik van precursoren voor explosieven. De
implementatie van deze verordening is voor het kabinet een prioriteit,
zoals is aangegeven in de Nationale Strategie ter Bestrijding van
Misbruik van Explosieven 2011-2015. 

Het kabinet zal de Commissie verzoeken om mee te werken aan meer
strategische sturing op het gebied van CBRN/Explosieven. De focus van de
Commissie lijkt momenteel te verschuiven naar met name detectie. Het
kabinet is van oordeel dat voor een succesvolle aanpak ook het beter
beveiligen en meer verantwoord verkopen van risicovolle CBRN stoffen en
explosieven van belang is. Daarnaast is het kabinet van mening dat
misbruik van chemische, biologische, radiologische of nucleaire middelen
slechts een aantal van vele mogelijke aanslagmethoden is. Het kabinet
zal de Commissie verzoeken een integrale aanpak te ontwikkelen ten
aanzien van het tegengaan van verschillende aanslagmethoden en modus
operandi, waaronder CBRN en explosieven.

Verhogingen van het veiligheidsniveau voor burgers en bedrijfsleven in
de cyberruimte (5.3)

Het kabinet onderschrijft de vaststelling van de Commissie dat de
versterking van aanpak van cyber security en de aanpak van cyber crime
een blijvende inzet vraagt. Het kabinet heeft daarbij een integrale
aanpak voor ogen, zoals uiteengezet in het kabinetsstandpunt. De
uitwerking van de EU Cyber Security Strategie versterkt deze integrale
aanpak. Het kabinet zal aan die uitwerking actief bijdragen en zet in
dat kader met name in op het bevorderen van publiek-private samenwerking
en het versterken van de CERT (“computer emergency respons teams”)
samenwerking. Het kabinet deelt de visie dat internationale samenwerking
op alle niveaus dient te worden versterkt.

Ook verdere ontwikkeling van de werkzaamheden van het Europees
Cybercrime Centre (EC3) wordt onderschreven. EC3 levert een bijdrage aan
het versterken van de operationele samenwerking op het gebied van de
bestrijding van cybercriminaliteit. Met de Commissie acht het kabinet
het van belang dat de richtlijn inzake cybercrime binnen de geldende
termijn wordt geïmplementeerd en dat het cybercriminaliteit verdrag van
de Raad van Europa (de Boedapest conventie) door alle lidstaten wordt
geratificeerd. In het kader van de bestrijding van cybercriminaliteit
vindt het kabinet het daarnaast belangrijk dat de internationale
samenwerking op het gebied van opsporing en vervolging van cybercrime
wordt versterkt. Daarbij is het van belang het juridisch kader te
verhelderen, in het bijzonder waar het gaat om het verwerven van bewijs
en de inzet van grensoverschrijdende opsporingsonderzoeken.

Nederland hecht eraan dat landen elkaar scherp houden wat betreft de
implementatie van de instrumenten ter bestrijding  van online seksueel
kindermisbruik. Bovendien kunnen via een dialoog tussen landen best
practices worden gedeeld. De Global Alliance tegen seksueel
kindermisbruik is hiervoor het juiste middel. Het kabinet deelt dan ook
de inzet van de Commissie om het werk van de Global Alliance voort te
zetten en zoveel mogelijk landen aan te sporen aan deze coalitie deel te
nemen.

De veiligheid versterken door grensbeheer (5.4)

Ook het kabinet is van mening dat grensbewaking van groot belang is voor
de veiligheid. Het kabinet steunt het principe dat bestaande
(data)bronnen en systemen zoveel mogelijk op elkaar worden afgestemd
zolang het de efficiëntie verhoogt en overlap van nationale systemen
voorkomt. Hierbij is het van belang dat gegevensbescherming wordt
gewaarborgd. 

Het kabinet onderkent voorts het belang van een goede samenwerking
tussen de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het bewaken van de
grenzen van de EU en het Schengengebied. Het kabinet ziet deze
samenwerking als een middel om de bewaking van de buitengrenzen te
verbeteren, niet als een op zichzelf staand doel. Samenwerking moet
leiden tot concrete resultaten waarbij rekening wordt gehouden met de
lokale organisatievormen en omstandigheden.

Zoals in het BNC-fiche van begin 2013 over de Mededeling over
risicobeheer en beveiliging van de toeleveringsketen is uiteengezet,
ziet Nederland ruimte voor verbetering van het douane risicobeheer in de
EU. Nederland kan daarom een aantal van de in de mededeling voorgestelde
acties ondersteunen. Het kabinet ziet de strategie die volgt uit de
mededeling met interesse tegemoet en zal nadere voorstellen op hun
merites beoordelen. 

Vergroting van Europa’s veerkracht ten aanzien van rampen en crises
(5.5)

Het kabinet onderschrijft het uitgangspunt van de Commissie dat de focus
de komende jaren moet liggen op het implementeren en volledig benutten
van het nieuwe wetgevende kader, het civiele beschermingsmechanisme, dat
eind 2013 is aangenomen. Gezamenlijke training en oefeningen dragen bij
aan ervaring met en daarmee een effectieve inzet van het mechanisme.

Daarnaast is het kabinet voorstander van een geïntegreerde aanpak en
steunt dan ook de inzet van de Commissie om waar mogelijk samen te
werken met andere beleidsterreinen en wetenschap en effectief gebruik te
maken van beschikbare fondsen. Daarbij dient volgens het kabinet de
nadruk te liggen op preventie, zoals uiteengezet in het
kabinetsstandpunt .

Het kabinet is bereid de interoperabiliteit van materiaal en
communicatiesystemen te bezien, als dit de meest (kosten)efficiënte
manier is om knelpunten in de operationele samenwerking op te lossen en
hier in de praktijk behoefte aan is. 

Wat betreft de Solidariteitsclausule wijst het kabinet erop dat de
onderhandelingen ter zake gaande zijn en dat het van belang is dat deze
de komende periode worden afgerond. Voor de Nederlandse inzet in de
onderhandelingen zij verwezen naar het BNC-fiche.

Het scheppen van interne veiligheid opbouwen in een mondiaal kader (5.6)

Zoals in het kabinetsstandpunt benadrukt, is het kabinet, net als de
Commissie, van mening dat ontwikkelingen in derde landen een directe
impact kunnen hebben op de veiligheid in EU lidstaten. Het versterken
van de samenwerking tussen de terreinen van interne veiligheid (JBZ) en
externe veiligheid (GVDB) draagt bij aan een stabiele situatie, zowel
binnen als buiten de EU-grenzen. 

Het kabinet is een voorstander van een geïntegreerd Europees
veiligheidsbeleid en van het benoemen van gezamenlijke prioriteiten,
zowel thematisch als geografisch, op basis van strategische en tactische
overwegingen. Door versterkte coördinatie tussen de verschillende
actoren, kunnen de lidstaten, instellingen en agentschappen komen tot
een meer effectieve aanpak van de gemeenschappelijke uitdagingen en een
efficiënt gebruik van middelen. Het kabinet is van mening dat nieuwe
acties moeten voortbouwen op het bestaande kader, moeten worden
gebaseerd op feiten en praktische behoeften en moeten aansluiten bij de
gezamenlijke prioriteiten.

 COM (2014) 144 final.

 COM (2014) 154 final.

 Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad
“Een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht ten dienste van de
burger” (COM (2009) 262).

 Zie ook Kamerstukken II 2013/14, 33 877, nr. 1, p. 8-9.

 Resolutie van het Europees Parlement van 2 april 2014 aangaande de
tussentijdse evaluatie van het programma van Stockholm, P7_TA(
2014)0276.

 Kamerstukken II 2013/14, 32 317, nr. 196.

 Kamerstukken II 2013/14, 32 317, nr. 198.

 Kamerstukken II 2013/14, 32 317, nr. 200.

 Kamerstukken II 2013/14, 22 112, nr. 1708.

 Kamerstukken II 2013/14, 32 317, nr. 196, p. 3. 

 Kamerstukken II 2013/14, 22 112, nr. 1650, p. 1 en Kamerstukken II
2013/14, 33 877, nr. 1, p. 3-6.

 Kamerstukken II 2013/14, 32 317, nr. 196, p. 3.

 Kamerstukken II 2013/14, 32 317, nr. 196, p. 3.

 COM (2014) 158 final.

 Verklaringen 4 en 5 aangenomen door de Raad d.d. 15 februari 2007,  ten
tijde van aanneming van de verordening tot oprichting van het EU
Grondrechtenagentschap (6396/07 ADD 1).

 Via:   HYPERLINK
"http://fra.europa.eu/sites/default/files/fra-external_evaluation-final-
report.pdf" 
http://fra.europa.eu/sites/default/files/fra-external_evaluation-final-r
eport.pdf 

 COM (2010) 573 final.

 Kamerstukken II 2012/13, 22 112, nr. 1683.

 Kamerstukken II 2013/14, 33 750 V, nr. 58.

 Kamerstukken II 2013/14, 33 709 nr. 6.

 Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25
oktober 2011 betreffende consumentenrechten, tot wijziging van Richtlijn
93/13/EEG van de Raad en van Richtlijn 1999/44/EG van het Europees
Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 85/577/EEG en van
Richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2011, L
304)64.

 Resolutie van de Raad van 30 november 2009 over een routekaart ter
versterking van de procedurele rechten van verdachten en beklaagden in
strafprocedures (PbEU 2009, C 295).

 Richtlijn 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20
oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in
strafprocedures ( PbEU 2010, L 280).

 Richtlijn 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei
2012 betreffende het recht op informatie in strafprocedures (PbEU 2012,
L 142).

 Richtlijn 2013/48/EU van het Europees Parlement en de Raad  van 22
oktober 2013 betreffende het recht op toegang tot een advocaat in
strafprocedures en in procedures ter uitvoering van een Europees
aanhoudingsbevel en het recht om een derde op de hoogte te laten brengen
vanaf de vrijheidsbeneming en om met derden en consulaire autoriteiten
te communiceren tijdens de vrijheidsbeneming (PbEU 2013, L 294).

 COM (2013) 822 final.

 COM (2013) 824 final.

 Kamerstukken II 2013/14, 32 317, nr. 196, p. 3.

 Kaderbesluit nr. 2006/783/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 6
oktober 2006 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse
erkenning op beslissingen tot confiscatie (PbEU 2006, L 328).

 Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de
bevriezing en confiscatie van opbrengsten van misdrijven in de Europese
Unie (publicatie volgt op korte termijn).

 Verordening (EG) nr.   HYPERLINK
"http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=CELEX:32004R2006:
NL:NOT" \t "_blank" \o "2006/2004"  2006/2004  van het Europees
Parlement en de Raad van 27 oktober 2004 betreffende samenwerking
tussen de nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor handhaving
van de wetgeving inzake consumentenbescherming (PbEU L 364).

 COM (2011) 635 final.

 Kamerstukken II 2012/13, 33 552, nr. 2.

 Richtlijn 2009/50/EG van de Raad van 25 mei 2009 betreffende de
voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met
het oog op een hooggekwalificeerde baan (PbEU 2009, L 155/17).

 Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad
betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van
derde landen in het kader van een overplaatsing binnen een onderneming 
(COM (2010) 378 final).

 COM (2013) 151 final.

 Standpunt (EU) nr. 2/2014 van de Raad in eerste lezing met het oog op
de vaststelling van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad
betreffende minimumvereisten voor de vergroting van de mobiliteit van
werknemers tussen de lidstaten door het verbeteren van de verwerving en
het behoud van aanvullende pensioenrechten (Pb EU 2014, C 77E).

 Het Bolognaproces is de totstandbrenging van een Europese ruimte voor
hoger onderwijs en is gestart met de gezamenlijke verklaring van de
Europese ministers van Onderwijs, de Bolognaverklaring, d.d. 19 juni
1999.

 COM (2011) 455 final.

 Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van
13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode
(Visumcode) (PbEU 2009, L 243).

 Kamerstukken II 2012/13, 22 112, nr. 1525.

 Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot
instelling van een inreis-uitreissysteem (EES) voor de registratie van
inreis- en uitreisgegevens van onderdanen van derde landen die de
buitengrenzen van de Europese Unie overschrijden  (COM (2013) 95 final).

 Europese Overeenkomst inzake de overdracht van verantwoordelijkheid met
betrekking tot vluchtelingen, met bijlage, Straatsburg 16 oktober 1981
(Trb. 1981, Nr. 239).

 COM (2011) 743 final.

 COM (2010) 673 final.

 Kamerstukken II 2013/14, 32 317, nr. 196.

 Besluit nr. 1982/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18
december 2006 betreffende het zevende kaderprogramma van de Europese
Gemeenschap voor acties op het gebied van onderzoek, technologische
ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) (PbEU 2006, L 412).

 COM (2011) 808 tot en met 812 final.

 Kamerstukken II 2013/14, 32 317, nr. 196, p. 6.

 Kamerstukken II 2013/14, 32 317, nr. 173.

 Kamerstukken II 2013/14, 32 317, nr. 196, p. 6-7.

 Kamerstukken II 2013/14, 32 317, nr. 196, p. 8.

 Kamerstukken II 2013/14, 32 317, nr. 196, p. 7.

 COM (2013) 172 final.

 Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad
betreffende de bevriezing en confiscatie van opbrengsten van misdrijven
in de Europese Unie,  goedkeuring van de Raad in 1ste lezing op 14 maart
jl.

 COM (2006) 783 final.

 Kamerstukken II 2013/14, 32 317, nr. 196, p. 7.

 COM (2012) 286 final.

 COM (2013) 618 en COM (2013) 619.

 Kamerstukken II 2013/14, 22 112, nr. 1738.

 Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van
13 december 2011 ter bestrijding van seksueel misbruik en seksuele
uitbuiting van kinderen en kinderpornografie, en ter vervanging van
Kaderbesluit 2004/68/JBZ van de Raad (PbEU 2011,  L 335).

Kamerstukken II 2010/11, 32 217, nr. 28, p. 9.

 COM (2013) 716 final.

 Kamerstukken II 2013/14, 22 112, nr. 1775.

 Richtlijn 2006/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart
2006 betreffende de bewaring van gegevens die zijn gegenereerd of
verwerkt in verband met het aanbieden van openbaar beschikbare
elektronische communicatiediensten of van openbare communicatienetwerken
en tot wijziging van Richtlijn 2002/58/EG (PbEU 2006, L 105).

Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in gevoegde zaken
C293/12 en C594/12 Digital Rights Ireland en Seitlinger e.a. van 8 april
2014.

 COM (2010) 386 final.

 COM (2013) 941 final.

 Verordening (EU) Nr. 98/2013 van het Europees Parlement en de Raad van
15 januari 2013 over het op de markt brengen en het gebruik van
precursoren voor explosieven (PbEU 2013, L 39).

 Kamerstukken II 2013/14, 32317, nr. 196, p. 5.

 COM (2013) 1 final.

 Richtlijn 2013/40/EU van het Europees Parlement en de Raad van
12 augustus 2013 over aanvallen op informatiesystemen en ter vervanging
van Kaderbesluit 2005/222/JBZ van de Raad (PbEU 2013, L 218).

 Verdrag inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met
elektronische netwerken (Trb. 2002, 18).

 Kamerstukken II 2012/13, 22 112, nr. 1570.

 Besluit nr. 1313/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad van
17 december 2013 betreffende een Uniemechanisme voor civiele
bescherming (PbEU 2013,  L 347).

 Kamerstukken II 2013/14, 32 317, nr. 196, p. 7.

 Kamerstukken II 2012/13, 22 112, nr. 1568.

 Kamerstukken II 2013/14, 32 317, nr. 196, p. 9.

 PAGE   \* MERGEFORMAT 1