[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Geannoteerde agenda van de Raad Buitenlandse Zaken / Ontwikkelingssamenwerking van 19 mei 2014

Bijlage

Nummer: 2014D16411, datum: 2014-05-09, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Geannoteerde agenda van de Raad Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking van 19 mei 2014 (2014D16410)

Preview document (🔗 origineel)


Geannoteerde agenda Raad Buitenlandse Zaken / Ontwikkelingssamenwerking
van 19 mei 2014

Voor de Raad Buitenlandse Zaken / Ontwikkelingssamenwerking van 19 mei
a.s. zijn de volgende onderwerpen geagendeerd: Agenda for Change en
programmering van EU-middelen; private sector in
ontwikkelingssamenwerking; post 2015; de rights-based approach to
development en de Centraal-Afrikaanse Republiek en Zuid-Soedan, in de
context van de geïntegreerde benadering. Daarnaast zal de Raad een
aantal conclusies aannemen waaronder over het jaarlijkse ODA-rapport.
Als co-voorzitter van het Global Partnership zal Nederland ingaan op de
verdere ontwikkeling van het Global Partnership ook in relatie tot het
post 2015 proces. 

Agenda for Change

Commissaris Piebalgs (Ontwikkelingssamenwerking) zal toelichten hoe zijn
moderniseringsagenda - de Agenda for Change – wordt vormgegeven in de
programmering van EU ontwikkelingsfondsen tijdens de huidige
begrotingscyclus (2014-2020). Voor Nederland is de vertaling van
‘papier’ naar ‘praktijk’ steeds een belangrijk punt geweest: in
de verschillende verordeningen voor de instrumenten van het extern
beleid van de Europese Unie, en in de uitvoeringsverordening van het
elfde Europees Ontwikkelingsfonds zijn de beginselen van de Agenda for
Change goed verankerd, maar nu komt het aan op de uitvoering. Op basis
van wat tot nog toe van de Commissie is vernomen, ziet het kabinet de
discussie in de Raad met vertrouwen tegemoet. Zo heeft de EU het
uitgangspunt van differentiatie - geen bilaterale hulp meer naar landen
die hun eigen ontwikkeling kunnen financieren- serieus ter hand genomen.
De bilaterale hulp aan 16 landen uit het
Ontwikkelingssamenwerkingsinstrument (DCI) wordt stopgezet. De
gedifferentieerde benadering wordt verder versterkt door de
landenallocaties te concentreren op de allerarmste landen. Volgens de
Commissie zal dit bij het DCI leiden tot bijna een verdubbeling van het
percentage van de hulp die naar lage inkomenslanden zal gaan (van 33,2%
naar 55,9%) en onder het EOF zal het percentage dat al hoog lag, verder
toenemen tot 85% van de landenallocaties.

De nadruk op goed bestuur, mensenrechten en rechtsstaat in de Agenda for
Change vindt zijn weerslag in de voorstellen voor programmering die de
EU-delegaties in partnerlanden hebben aangedragen: in 13% van de
EU-partnerlanden is dit thema als focus sector opgenomen. Tevens heeft
de Commissie aangegeven dat 25% van alle fondsen ten goede zal komen aan
het bewerkstelligen van verbeteringen op het gebied van goed bestuur. En
tot slot is goed bestuur een belangrijkere factor geworden in de
verlening van EU-begrotingssteun, zoals door de Raad was opgedragen. 

De EU zal zich in principe concentreren op maximaal drie sectoren per
partnerland, hetgeen versnippering van inspanningen moet tegengaan. Een
belangrijke uitzondering op deze regel vormen fragiele staten: aangezien
de EU in deze landen vaak één van de weinige, of soms zelfs de enige
donor is, is dit verklaarbaar. Een belangrijke uitdaging zal zijn om te
voorkomen dat er gaten vallen in de hulp aan partnerlanden. Dit
onderstreept de noodzaak als EU beter samen te werken via gezamenlijke
programmering. Het doel van gezamenlijke programmering blijft
onverminderd om tot betere samenwerking te komen, synergie en een
effectievere politieke dialoog te bevorderen zodat inefficiënties
afnemen en de transactiekosten voor partnerlanden worden verlaagd.
Nederland blijft een pleitbezorger van gezamenlijke programmering en
legt zijn eigen programmering eveneens langs deze lat. Om dit proces te
ondersteunen heeft Nederland in maart 2014 samen met België en de EU
een regionale workshop georganiseerd om gezamenlijke programmering in
Oost- en Zuidelijk Afrika te bevorderen. Deze workshop heeft geleid tot
concrete afspraken voor vervolgstappen in ieder partnerland. 

Het kabinet is positief over de ingezette hervormingen en zal stevig
vinger aan de pols houden als het aankomt op de uitvoering ervan.
Belangrijke aandachtspunten blijven resultaatmeting en regionale
programmering - onderwerpen waarover de recente IOB-evaluatie zich
eveneens kritisch heeft uitgesproken. Ook deze boodschap is door de EU
opgepakt: de Commissie heeft een nieuw model gepresenteerd om te komen
tot betere monitoring en resultaatmeting. Dit model is gebaseerd op
gelijksoortige resultaatmetingskaders van de Wereldbank, African
Development Bank en DFID. In het najaar van 2014 wordt de ontwikkeling
van het resultatenkader afgerond, waarna het zal worden uitgerold naar
de vertegenwoordigingen van de EU in partnerlanden. Bovendien is er in
het elfde EOF mede door Nederlandse inzet een performance mechanisme
opgenomen op basis waarvan landen die betere resultaten behalen meer
steun zullen krijgen. Hiervoor zal de Commissie circa € 2 miljard
uittrekken.

Private sector in ontwikkelingssamenwerking (PSO)

De Agenda for Change onderschrijft – terecht - de belangrijke rol die
de private sector heeft bij het bereiken van inclusieve en duurzame
economische groei in ontwikkelingslanden. De Commissie brengt eerdaags
een mededeling uit over de wijze waarop de EU invulling wil geven aan de
rol van de private sector in haar ontwikkelingsbeleid. Deze mededeling
zal tijdens de Raad worden gepresenteerd aan lidstaten. Na de publicatie
van de mededeling zal uw Kamer hierover binnen de gebruikelijke
termijnen een BNC-fiche ontvangen. 

Het kabinet is voorstander van een sterke rol van de EU op het gebied
van privatesectorontwikkeling in lage- en middeninkomenslanden. Als
belangrijkste banenmotor is de private sector een effectief instrument
in de strijd tegen armoedebestrijding. Met haar politiek en economisch
gewicht is de EU goed gepositioneerd om het ondernemingsklimaat in lage-
en middeninkomenslanden te verbeteren, ook wanneer dit het doorvoeren
van lastige hervormingen betekent. De Nederlandse nieuwe agenda voor
hulp, handel en investeringen zorgt voor het samenbrengen van overheden,
de private sector, ngo’s en kennisinstellingen op het gebied van
privatesectorontwikkeling. Nederland is daarmee een koploper in het
zoeken naar de samenwerking met de private sector in het bereiken van
ontwikkelingsdoelstellingen. Het kabinet ziet de EU graag hetzelfde
spoor volgen en zich inzetten voor verbetering van het lokale
ondernemingsklimaat en het integreren van de rol van de private sector
in haar ontwikkelingssamenwerking. Nederland is graag bereid ervaringen
en best practices uit te wisselen. De EU speelt een belangrijke rol bij
het ‘blenden’  van publieke en private gelden waardoor via
hefboomwerking uiteindelijk meer ontwikkelingsresultaten met minder
publiek geld kunnen worden bereikt en trekt hiervoor in de periode
2014-2020 meer middelen uit. 

Nederland heeft onder andere via inbreng in de EU Private Sector
Development Expert Group actief meegedacht bij de totstandkoming van de
mededeling, waarbij ook gebruik is gemaakt van de IOB- bevindingen van
de PSO-beleidsdoorlichting. Belangrijke punten voor Nederland zijn het
strategisch inzetten van de politieke en economische kracht van de EU
voor het verbeteren van het lokaal ondernemingsklimaat in lage- en
middeninkomenslanden en het zoeken naar synergie tussen overheden,
private sector, ngo’s en kennisinstelling bij formulering en
uitvoering van PSO beleid.

Post 2015

Tijdens de Raad zal worden gesproken over de stand van zaken van het
post 2015 proces en de rol van de EU daarin.

Zoals ook aangegeven in mijn brief van 7 mei jl. (naar aanleiding van
het verzoek van uw Kamer om nader te worden geïnformeerd over de
Nederlandse inzet ten aanzien van de post 2015 ontwikkelingsagenda): de
Open Working Group on Sustainable Development Goals (OWG) is op dit
moment leidend ten aanzien van ontwikkelingen die op het terrein van
post 2015 spelen. De OWG gaat de laatste fase in met nog twee
bijeenkomsten in juni en juli. Er wordt gesproken over een document met
16 doelgebieden en ongeveer 140 mogelijke targets. Nederlandse en
Europese prioriteiten zitten hier goed in. Voor Nederland betreft dit
onder andere armoedebestrijding, gender en seksuele en reproductieve
gezondheid en rechten (SRGR), water, voedsel, vrede & rechtsorde. Vooral
SRGR en vrede en rechtsorde liggen gevoelig, zoals onlangs ook tijdens
de Commission on Population and Development (CPD) bleek. De komende
maanden zal het werkdocument moeten uitmonden in een beperktere lijst
van doelen en targets. De vraag is of de Nederlandse en Europese
prioriteiten daarin nog steeds goed verwerkt zullen zijn. Nederland
prefereert een langere lijst van doelen en targets als uitkomst van de
OWG, als dit betekent dat deze lijst ambitieus is. Op basis van onder
andere de uitkomst van de OWG zal de Secretaris Generaal van de VN een
synthese rapport uitbrengen over post 2015. Dit zal naar verwachting
eind 2014 verschijnen. De OWG uitkomst zal daarmee dienen als startpunt
van de intergouvernementele onderhandelingen die naar verwachting eind
2014 van start zullen gaan. Veel landen zijn nog niet klaar om nu al
vergaande beslissingen te nemen ten aanzien van doelen. 

Nederland is positief over het proces tot nu toe, het functioneren van
de OWG en de aanpak van de co-voorzitters van de OWG die het proces tot
nu toe goed geleid hebben. Nederland is ook tevreden met de trojka
structuur die in de OWG gehanteerd wordt, waarbij Nederland een zetel
deelt met het Verenigd Koninkrijk en Australië. Deze constructie biedt
de mogelijkheid het onderhandelen in traditionele VN-blokken te
voorkomen. Overigens delen alle EU lidstaten die in de OWG
vertegenwoordigd zijn, een zetel met minstens één niet-EU land. De
Europese prioriteiten worden in de trojka structuur ook onder de
aandacht gebracht, op basis van de Raadsconclusies van juni 2013. Een
nader uitgewerkt  EU standpunt is dan ook wat Nederland betreft op dit
moment niet nodig. 

Meningen van lidstaten over de rol van de EU binnen het post 2015 proces
zijn verdeeld. De Commissie lijkt het tempo van de EU-voorbereidingen en
de zichtbaarheid van de EU tegenover die van de G77 in New York te
willen opschroeven, en zet in op de publicatie van een nieuwe post-2015
mededeling, zoals ook opgenomen in haar werkprogramma voor 2014.
Nederland en enkele andere lidstaten zijn van mening dat een te vroege
publicatie van een mededeling onderhandelingstechnisch onverstandig is.
Een aanscherping/uitwerking van de reeds overeengekomen uitgangspunten
en prioriteiten kan immers contraproductief werken. Een mededeling zal
door velen worden uitgelegd als de officiële EU inzet voor de
onderhandelingen. Dit zal een splitsing in traditionele VN-blokken
binnen de onderhandelingsfora in de hand werken, iets wat zo lang
mogelijk moet worden vermeden, juist omdat de huidige werkwijze van een
trojka-structuur in de OWG bewezen meerwaarde heeft. Het is van belang
de openheid in de OWG zo lang mogelijk te bewaren om het smeden van
coalities te vergemakkelijken. Juist op prioritaire onderwerpen voor de
EU, zoals duurzaamheid, governance en vrede, is outreach naar derde
landen nu van groot belang. Het bezwaar tegen een mededeling betreft dus
nadrukkelijk het tijdstip van publicatie. Nederland zal deze zienswijze
tijdens de Raad herhalen.

Global Partnership

De Raad zal spreken over de uitkomsten van de eerste High Level Meeting
(HLM) van het Global Partnership for Effective Development Cooperation
die op 15 en 16 april jl. in Mexico plaatsvond. In deze geannoteerde
agenda is tevens een verslag van de HLM opgenomen. 

Het Global Partnership komt voort uit de high-level bijeenkomst in
Busan, in november 2011, waar afspraken werden gemaakt over het
verbeteren van de effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking – in
navolging van eerdere bijeenkomsten in Rome, Parijs en Accra. Door de
jaren heen is het aantal partners dat deze ‘effectiviteitsagenda’
onderschrijft gestaag toegenomen en is de deelname verbreed van
traditionele donoren en ontvangers van hulp naar opkomende economieën,
private sector en maatschappelijke organisaties. Aan de HLM in Mexico
namen 1700 mensen deel uit meer dan 140 landen en 57 organisaties,
waaronder 80 ministers. 

Het Global Partnership is daarmee een uniek forum waarin overheden,
private sector, multilaterale en regionale organisaties, maatschappelijk
middenveld en fondsen zich als gelijkwaardige partners verenigen. In
Mexico werden plenaire sessies georganiseerd over de voortgang sinds
Busan, bijvoorbeeld over thema’s als het genereren van binnenlandse
middelen om ontwikkeling te financieren, Zuid-Zuid samenwerking,
armoedebestrijding in middeninkomenslanden en het versterken van de rol
van de private sector in de ontwikkelingsagenda. 

Uit de HLM sprak duidelijk optimisme over de mogelijkheid extreme
armoede binnen één generatie uit te bannen (‘getting to zero’).
Het Global Partnership zou deze doelsteling kunnen ondersteunen door de
effectivietit van de uitvoering te duiden en monitoren.
Multi-stakeholder coalities en partnerschappen tussen verschillende
actoren zijn daarbij een vereiste. In het slotcommuniqué dat werd
aangenomen komt dit punt nadrukkelijk naar voren. 

In Mexico heeft Nederland het co-voorzitterschap van het Global
Partnership overgenomen van het Verenigd Koninkrijk. Tot de volgende HLM
in 2016 zal ik, samen met Mexico en een (nog te bepalen) Afrikaans land,
co-voorzitter zijn en leiding geven aan de verdere ontwikkeling en
transformatie van het Global Partnership. Nederland heeft daarbij een
aantal doelstellingen voor ogen: het Global Partnership inzetten om de
‘getting to zero’ doelstelling handen en voeten te geven; hulp en
handel beter te integreren; de betrokkenheid van alle relevante actoren
te waarborgen; te zoeken naar elementen van gezamenlijkheid en nieuwe
vormen van samenwerking en een grotere nadruk te leggen op resultaten in
plaats van het proces: betrokkenheid van leiders is hiervoor essentieel.
In de komende periode zal deze agenda in samenspraak met de overige twee
co-voorzitters en andere belanghebbenden nader worden uitgewerkt. 

Hoe belangrijk de uitgangspunten van Parijs, Accra en Busan ook zijn, om
recht te doen aan veranderende omstandigheden en trends in het
internationale ontwikkelingslandschap zal het Global Partnership zich
moeten vernieuwen. Begrippen die momenteel gehanteerd worden als
Noord-Zuid, Zuid-Zuid, hulp ontvanger en -gever, doen geen recht aan een
waarlijk mondiaal partnerschap dat inclusief is en wil samenwerken op
basis van gelijkwaardigheid en wederzijds belang. In Mexico werd
duidelijk dat het momentum, weggezakt na Busan, weer terug is. De
Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties gaf het Global Partnership
een duidelijk mandaat: ook hij ziet het partnerschap als een
‘enabler’ die een cruciale rol speelt bij het verwezenlijken van de
‘getting to zero’ doelstelling van de post 2015 agenda. De
Secretaris-Generaal vroeg het Global Partnership de VN over deze aanpak
te informeren en gaf verder aan de uitkomsten van de HLM als input te
zullen gebruiken voor het synthese rapport dat hij in het kader van het
post 2015 proces in najaar 2014 zal opstellen.

Als grootste donor en speler op het wereldtoneel speelt de EU in de
verdere vormgeving van het Global Partnership een belangrijke rol. De EU
is lid van het Steering Committee. Daarnaast kan EU meewerken aan het in
kaart brengen van best practices over hoe extreme armoede effectief kan
worden teruggedrongen en kan zij meewerken aan methodes voor scaling up.
De EU kan ook lessen uit joint partnerships en joint programming
meegeven. De Agenda for Change is daarbij een belangrijk ijkpunt. Als
co-voorzitter zal Nederland in EU-verband nauw met de Europese
instellingen en de lidstaten optrekken om het Global Partnership op een
hoger plan te tillen.   

Centraal-Afrikaanse Republiek en Zuid-Sudan

De Raad zal spreken over de ernstige crises in de Centraal-Afrikaanse
Republiek en Zuid-Sudan en de wijze waarop de EU met behulp van een
geïntegreerde benadering kan bijdragen aan het bevorderen van vrede en
stabiliteit in deze landen. 

De Hoge Vertegenwoordiger en de Commissie brachten onlangs een
gezamenlijke mededeling uit over het belang van een geïntegreerde
benadering in het extern beleid van de Unie. Uw Kamer ontving hierover
een BNC-fiche. Nederland deelt de wens van de EU om te komen tot een
geïntegreerde benadering zowel in de Centraal-Afrikaanse Republiek als
in Zuid-Sudan. Daarbij is een gedegen politieke en veiligheidsanalyse
van belang, als ook een betere, eerdere en meer systematische afstemming
van de diverse onderdelen van het EU-beleid (politiek, GVDB-missies en
ontwikkelingssamenwerking). 

In Zuid-Sudan is momenteel geen GVDB-missie actief. De noodzaak om de
politieke inzet en de inzet op het gebied van ontwikkelingssamenwerking
sterker met elkaar te verbinden is echter bijzonder actueel. Binnen de
donorgemeenschap is er overeenstemming dat het geen “business as
usual” kan zijn zolang de Zuid-Sudanese regering zich onvoldoende
inspant voor het vinden van een vreedzame politieke oplossing en het
staakt-het-vuren blijft schenden. De EU heeft de voorbereidingen voor
het geplande EU State Building Contract dan ook “on hold” gezet.
Nederland vindt het belangrijk dat donoren één lijn volgen en deze ook
consequent uitdragen tegenover de Zuid-Sudanese regering. De Raad biedt
de gelegenheid deze gecoördineerde benadering te verwezenlijken. 

In de Centraal-Afrikaanse Republiek is de EU een belangrijke politieke
speler; de EU neemt deel aan de overleggen over het transitieproces en
zet een breed instrumentarium in: humanitaire hulp,
ontwikkelingssamenwerking en de GVDB-missie EUFOR CAR. Het ineenstorten
van staatsstructuren en het ontbreken van een functionerende rechtsstaat
stellen de regering van de Centraal-Afrikaanse Republiek voor grote
problemen. De EU werkt samen met de regering aan oplossingen. Nederland
vindt het belangrijk dat, in lijn met de bovengenoemde mededeling over
de geïntegreerde benadering, alle actoren (EU, Afrikaanse Unie,
Verenigde Naties, Wereldbank, donoren en maatschappelijke organisaties)
in de Centraal-Afrikaanse Republiek met elkaar tot een gedegen
probleemanalyse en – aanpak komen, en hun inspanningen – zowel
politiek als financieel - goed met elkaar afstemmen. Nederland zal dit
punt tijdens de Raad opnieuw benadrukken. 

De rights-based approach to development

De Raad zal ook spreken over de rights-based approach to development. De
Europese Commissie heeft een ‘toolbox’ uitgebracht die duidelijk
maakt hoe zij de rights-based approach gaat toepassen in de
programmering van EU ontwikkelingssamenwerking. Het kabinet ziet de
eerbiediging van mensenrechten als een voorwaarde voor duurzame
ontwikkeling. Daarom is het belangrijk dat mensenrechtenbeginselen
worden meegewogen in ontwikkelingssamenwerking. Nederland doet dit al,
onder meer bij de selectie van partnerlanden, met de focus op gelijke
rechten voor vrouwen, en door te pleiten voor een koppeling tussen
mensenrechten en ontwikkeling in de post-2015 ontwikkelingsagenda. Het
kabinet juicht toe dat ook de Commissie nu de rights-based approach gaat
toepassen.

EU-ODA rapportage

De Raad zal conclusies aannemen over de EU-ODA rapportage die op basis
van een verzoek van de Europese Raad van juni 2010 jaarlijks wordt
opgesteld. Ondanks de voortdurende financiële en economische crisis in
2013 is het ODA percentage van de EU als geheel gelijk gebleven ten
opzichte van dat van 2012: 0,43% BNI. De EU heeft haar positie als
grootste donor wereldwijd bestendigd: meer dan 50% van de wereldwijde
ODA is afkomstig van de EU. Zestien lidstaten verhoogden hun
ontwikkelingssamenwerking in 2013; 12 lidstaten waaronder Nederland
verminderden hun ontwikkelingssamenwerking. Het is duidelijk dat de
doelstelling van 0,7% BNI aan ODA die de EU zichzelf heeft opgelegd, in
2015 niet zal worden behaald: waarschijnlijk zal de EU collectief
blijven steken op 0,45% BNI in 2015. De Raad onderschrijft een brede,
geïntegreerde benadering van ontwikkelingsfinanciering waarbij
verschillende bronnen (publiek, privaat, binnenlands en internationaal)
worden benut ten gunste van ontwikkeling en kijkt uit naar het werk dat
in dit verband in het kader van de OESO/DAC wordt verricht, inclusief de
herziening van het ODA-raamwerk waar Nederland steeds op heeft
aangedrongen. De post 2015 ontwikkelingsagenda kan niet los worden
gezien van de discussie over ontwikkelingsfinanciering. 

 Kamerstuk 21501-20 nr. 837

 Kamerstuk 22 112 nr. 1733 en Kamerstuk 33838 nr. 5

 Dit betreft: Argentinië, Brazilië, Chile, China, Costa Rica,
Kazakhstan, India, Indonesië, Iran, Maleisië, Maldiven, Mexico,
Panama, Thailand, Venezuela en Uruguay. 

 Kamerstuk 21501-04 nr. 156.

 http://effectivecooperation.org/wordpress/wp-content/uploads/2014/05/Fi
nalConsensusMexicoHLMCommunique.pdf

 Kamerstuk 22112 nr. 1778