[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van de Informele Raad WSBVC, onderdeel Werkgelegenheid en Sociaal Beleid, van 17-18 juli 2014

Bijlage

Nummer: 2014D28154, datum: 2014-08-11, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Verslag van de Informele Raad WSBVC, onderdeel Werkgelegenheid en Sociaal Beleid, van 17 en 18 juli 2014 (2014D28153)

Preview document (šŸ”— origineel)


Verslag Informele Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid 17/18 juli 2014

Deze informele Raad vond gedeeltelijk tezamen plaats met ministers van
Milieu. Het gezamenlijke deel stond in het teken van groene groei en
werkgelegenheid. Verder is er door de ministers van Sociale Zaken
gesproken over de armoededoelstelling in de Europa2020-strategie, over
arbeidsmobiliteit, over automatische stabilisatoren in de EMU-zone en
over de sociale economie. 

Groene groei en werkgelegenheid (gezamenlijke deel met Milieuraad)

Aan de gezamenlijke bijeenkomst van de milieuministers en de ministers
verantwoordelijk voor werkgelegenheid namen ook tal van organisaties
deel, waaronder de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO), het Europees
verband van vakbewegingen (ETUC), de Organisatie voor Economische
Samenwerking en Ontwikkeling (OECD), Centre of Employers and Enterprises
providingĀ  Public Services (CEEP), Business Europe, Green 10, Green
Budget Europe en het European Environmental Bureau dat in de EU veel
nationale milieuorganisaties vertegenwoordigt. 

In vier werkgroepen werd er gediscussieerd over de nut en noodzaak van
acties op nationaal en Europees niveau om de beoogde groei van groene
banen te bevorderen. EĆ©n van de belangrijkste conclusies was dat een
vergroening van het belastingstelsel waarbij arbeid minder en het
gebruik van grondstoffen meer belast gaat worden, Ć©Ć©n van de
belangrijkste aanjagers kan zijn voor het creƫren van meer groene
banen. Daarbij werd aangetekend dat de sociale gevolgen hiervan goed in
het oog moeten worden gehouden, waarbij als voorbeeld werd genoemd dat
huisverwarming flink duurder kan worden als er een koolstofbelasting zou
worden ingevoerd. Een andere belangrijke conclusie was dat het
vergroenen van de economie vaak ten onrechte wordt gezien als iets wat
gecompliceerd is, veel geld kost en zou moeten wachten op betere
economische tijden. Het idee werd dan ook naar voren gebracht om voor
een volgende Informele Milieuraad ook de ministers van financiƫn en van
economische zaken uit te nodigen. 

Het energiezuinig maken van de bestaande bouw werd gezien als een
activiteit met een hoog potentieel aan groene banen.  Ook werd het idee
naar voren gebracht om op nationaal niveau of vanuit de EU
risicodragende activiteiten te voorzien van een investeringsgarantie. De
vraag of het wenselijk is om het aantal groene banen bij te laten houden
door nationale statische bureaus en Eurostat werd bevestigend
beantwoord, maar het statistische systeem moet dan wel meer bevatten dan
alleen de sectoren die nu als groen zijn bestempeld, zoals wind- en
zonne-energie sector. Het op reguliere basis rapporteren van groene
banen, bijvoorbeeld in de Annual Growth Survey, werd als belangrijk
gezien omdat het een beeld geeft of de acties die moeten leiden tot
groene economische groei hun vruchten afwerpen. Gemarkeerd werd voorts
dat voor een vergroening van de economie continue bijscholing, alsmede
een goede inschatting van benodigde vaardigheden, noodzakelijk zijn. Tot
slot werd aandacht geschonken aan het belang van het delen van goede
praktijken en van de samenwerking met sociale partners. 

Dit laatste punt heeft Nederland onderstreept in zijn interventie en
daarbij het voorbeeld gegeven van het Energieakkoord, waaraan ruim
veertig organisaties (waaronder sociale partners) zich hebben
gecommitteerd. Verder heeft Nederland aangegeven dat de overheid een
faciliterende rol heeft in het vergroenen van de economie. Innovatie,
concurrentiekracht en marktprikkels zijn cruciaal voor strategieƫn voor
groene groei. Als voorbeeld heeft Nederland daarbij de zogeheten
ā€˜green dealsā€™ gegeven, waarvan er sinds de start in 2011 al 160 zijn
afgesloten. Wat betreft vaardigheden voor een groene economie, heeft
Nederland naar voren gebracht dat Nederlandse beleid erop is gericht om
in den brede te anticiperen op de toekomstige vraag naar vaardigheden.

Armoededoelstelling binnen EU2020-strategie

Het Italiaanse voorzitterschap opende de discussie met een aantal
ideeƫn voor aanpassing van de wijze waarop binnen het Europese semester
met armoede wordt omgegaan. Zo zou de armoede-indicator (die uit drie
sub-indicatoren bestaat) moeten worden aangepast. De drie
sub-indicatoren (huishoudens zonder inkomen, risico op armoede en
materiƫle deprivatie) zijn volgens het voorzitterschap een politiek
compromis die onvoldoende de complexiteit van de problematiek vatten.
Ook zijn de nationale doelstellingen om armoede te verminderen niet
ambitieus genoeg naar de mening van het voorzitterschap. Verder zou niet
alleen sociaal beleid moeten worden gebruikt voor de aanpak van armoede,
maar moet ook beleid op het gebied van belasting, gezondheid,
werkgelegenheid en economie een rol spelen. 

De Commissie benadrukte dat de armoededoelstelling (20 miljoen minder
armen in de EU in 2020) in samenhang moet worden bezien met de
participatiedoelstelling (75% van de bevolking tussen 20-64 jaar aan het
werk). Armoedebeleid moet immers werkgelegenheidsbeleid niet vervangen.
De beide doelstellingen moeten samen leiden tot een goed resultaat.
Commissaris Andor benadrukte daarbij dat werk immers de beste weg uit
armoede is.

Uit het debat konden een aantal lijnen worden onderscheiden. Zo
benadrukte de Raad in algemene zin het belang van sociaal beleid en de
rol die zij speelt in het beschermen van de bevolking tegen armoede. Een
aantal lidstaten pleitten voor een goede coƶrdinatie van sociaal- en
werkgelegenheidsbeleid, daarbij ondermeer doelend op een activerend
arbeidsmarktbeleid. Sommige andere lidstaten benadrukten dat de
eenzijdige focus op budgettaire discipline kan leiden tot grote
problemen. 

Nederland en een aantal andere lidstaten gaven aan van mening te zijn
dat het aantal doelen van de EU2020-strategie niet moet worden
uitgebreid. De focus zou wat deze lidstaten betreft moeten liggen op de
uitvoering van de strategie, waaronder de landenspecifieke
aanbevelingen, om de gestelde doelen te bereiken. Tot slot benutte een
aantal lidstaten de gelegenheid om mee te delen wat zij de afgelopen
jaren hebben gedaan om hun nationale armoedereductiedoelstelling te
halen.  

De sociale partners waren ook bij deze sessie aanwezig. Het Europees
Vakverbond (ETUC) stelde van mening te zijn dat het lastig is om
budgettaire doelen te combineren met actieve maatregelen en
inclusiebeleid. ETUC vroeg ook aandacht voor het gevaar van ā€˜in-work
povertyā€™. Volgens ETUC is het creĆ«ren van binnenlandse vraag een
manier om de economie weer op stoom te krijgen. Namens de werkgevers
stelde Business Europe dat sociale zekerheid niet mag leiden tot een rem
op de economische groei, aangezien daarmee de banengroei belemmerd
wordt. Business Europe pleitte voor het versimpelen van de regelgeving
voor het starten van een bedrijf. 

Workshop Arbeidsmobiliteit

De workshop over arbeidsmobiliteit wees uit dat het Nederlandse pleidooi
voor de aanpak van de  negatieve effecten van het vrij verkeer van
werknemers weerklank heeft gevonden bij andere EU-lidstaten. Zo
onderschreef het voorzitterschap de principes van het vrij verkeer van
werknemers, maar gaf daarbij aan dat aandacht nodig is voor sociale
gevolgen ervan en voor zaken als ā€˜brain drainā€™. Het voorzitterschap
stelde dat in veel gevallen EU-mobiele werknemers netto-bijdragers zijn
aan de welvaartsstaat in een lidstaat. Niettemin moeten verschillende
negatieve fenomenen worden bestreden, waaronder uitbuiting en
uitkeringstoerisme. 

De Commissie gaf aan dat het beleid van de Commissie in dit verband is
gericht op (1) het verwijderen van obstakels die vrij verkeer voorkomen;
(2) het ondernemen van initiatieven ter bevordering van mobiliteit,
zoals EURES en (3) het aangaan van uitdagingen die de resultante zijn
van vrij verkeer, bijvoorbeeld d.m.v. het opzetten van een platform
tegen zwartwerk. 

Tijdens het hierop volgende debat onderschreven vrijwel alle deelnemende
lidstaten aan de workshop het principe van vrij verkeer van werknemers
als Ć©Ć©n van de belangrijkste beginselen van de Europese Unie. In veel
gevallen is het een oplossing voor werkloosheid en kan het een balans
creƫren in vraag naar en aanbod van werk. 

Veel aandacht was er voor de negatieve sociale gevolgen van het vrij
verkeer. Zo riepen verschillende lidstaten op tot het bijwerken van de
regelgeving binnen de kaders van het Verdrag. Nederland verwees hierbij
expliciet naar de aanstaande Commissie-voorzitter Juncker, die sprak
over een ā€˜targeted reviewā€™ van de detacheringsrichtlijn. Verder werd
geopperd dat zwart werk beter moet worden bestreden, dat mobiliteit zou
moeten zijn gericht op ā€œechteā€œ banen en dat talenkennis van
essentieel belang is bij mobiliteit.

Ook EURES kwam aan bod. Hierbij onderstreepte een aantal lidstaten het
belang ervan, terwijl een aantal andere lidstaten de Raad opriep om
EURES niet tot een bureaucratisch en log instrument te laten worden. 

Workshop EMU-brede automatische stabilisatoren

Deze workshop stond in het teken van een in november 2012 geopperd idee
van de Commissie om een gemeenschappelijke werkloosheidsregeling voor de
EMU-landen uit te werken. De workshop werd ingeleid door de directeur
van het Brueghel Instituut, een economische denktank uit Brussel. Het
doel van zoā€™n regeling zou zijn om asymmetrische schokken in de
EMU-zone, met uiteenlopende niveaus van oplopende werkloosheid, op te
vangen. Nationale regelingen zouden hiervoor niet afdoende zijn. De
gemeenschappelijke werkloosheidsregeling zou daarmee kunnen werken als
een automatische stabilisator voor de EMU-zone. De regeling zou alleen
bedoeld zijn voor kortdurende werkloosheid, en niet bedoeld zijn ter
vervanging van regelingen van lidstaten voor de langere termijn.
Voordelen van een dergelijk systeem zijn dat het een stabiliserend
effect kan hebben op de economie in de EMU-zone, en dat er een proces
kan ontstaan waarbij arbeidsmarktinstituties van de afzonderlijke
lidstaten meer zullen convergeren. Ook zou het de solidariteit in het
EMU-zone vergroten. Wel is het zo dat het stabilisatie-effect klein zal
zijn wanneer de regeling alleen voor kortdurende werkloosheid geldt. 

In de workshop werd onderkend dat dit een politiek gevoelig en complex
onderwerp is, waarbij de financieringsvraag van groot belang is. Ook
werd de vraag opgeworpen of een dergelijke regeling wel op tijd zou
kunnen komen om mensen die nu in nood zijn te helpen. Meerdere lidstaten
stonden dan ook sceptisch tegenover het idee. Als alternatieven voor een
gemeenschappelijke werkloosheidsregeling werd onder meer voorgesteld om
eerst te bezien hoe we de afzonderlijke arbeidsmarktinstituties dichter
bij elkaar kunnen brengen, om eerst de landenspecifieke aanbevelingen in
het kader van het Europees semester uit te voeren, en om het EU-budget
beter te benutten met het oog op het bestrijden van de werkloosheid. 

Sociale economie

De plenaire sessie over de sociale economie werd ingeleid door een
Italiaanse professor, die in kort bestek de voordelen van de sociale
economie presenteerde. Opvallend daarbij was dat sociale economie mede
werd gepresenteerd als een economie waarin burgers meer informatie
krijgen over de producten die ze kopen. In Nederland was volgens zijn
presentatie de sociale economie gegroeid, mede omdat Nederlanders meer
fair-trade producten kopen. Op basis van informatie kunnen consumenten
stemmen met hun portemonnee. Er ontstaat meer draagvlak voor de sociale
economie, want ethische investeringen nemen toe.

Zowel het Italiaanse voorzitterschap als de Commissie onderstreepten het
belang van de sociale economie. Beide stelden ook dat goede regelgeving
voor sociale ondernemingen nodig is. Volgens Commissaris Andor biedt de
Europese sociale economie aan bijna 15 miljoen mensen werk en zijn
sociale ondernemingen weerbaarder in tijden van economische crisis dan
reguliere ondernemingen. Het voorzitterschap stelde voorts dat de
sociale economie banen kan creƫren en kan leiden tot een eerlijker
verdeling van de rijkdom. 

De korte gedachtewisseling wees uit dat verschillende lidstaten
activiteiten ontplooien om de sociale economie in hun landen te
stimuleren. Een veelgehoorde reden daarvoor is dat de sociale economie
zou moeten bijdragen aan een oplossing om werk te geven aan groepen die
moeilijker een plek vinden op de arbeidsmarkt, waaronder gehandicapten
en ouderen. Verschillende lidstaten waren van mening dat kritisch
gekeken zou moeten worden naar de regelgeving rondom aanbestedingen;
overheden zouden niet alleen moeten kijken naar de goedkoopste optie,
maar ook naar de sociale effecten van hun keuzes. 

Een opvallende interventie kwam van Ć©Ć©n van de aanwezige
werkgeversvertegenwoordigers, CEEP. Deze koepel van
werkgeversorganisaties van centrale overheden benadrukte dat er weinig
duidelijkheid bestaat over wat nu daadwerkelijk met sociale economie
wordt bedoeld. Volgens CEEP zou moeten worden gekeken naar Italiƫ voor
positieve voorbeelden waar wel duidelijkheid over is. Voorts betoogde
CEEP dat als dit thema van de grond wil komen, dat de discussie dan niet
beperkt moet blijven tot de Sociale Raad, maar dat ook de
belastingcollegaā€™s en economische collegaā€™s zich zouden moeten
buigen over dit onderwerp.