[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Toelichtende nota voor nader rapport

Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Franse Republiek inzake eilandbrede samenwerking op politiegebied op Sint Maarten; Parijs, 7 oktober 2010

Bijlage

Nummer: 2014D35305, datum: 2014-10-06, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Advies Afdeling advisering Raad van State en Nader rapport (2014D35300)

Preview document (šŸ”— origineel)


Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de
Regering van de Franse Republiek inzake eilandbrede samenwerking op
politiegebied op Sint Maarten; Parijs, 7 oktober 2010 (Trb. 2010, 311)

Toelichtende nota

I. Algemeen

Het op 7 oktober 2010 te Parijs tot stand gekomen Verdrag tussen de
Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Franse
Republiek inzake eilandbrede samenwerking op politiegebied op Sint
Maarten (hierna: het Verdrag) regelt de samenwerking tussen de met
politietaken belaste diensten van het deel van het eiland Sint Maarten
dat deel uitmaakt van het Koninkrijk der Nederlanden en het Franse deel
van het eiland Sint Maarten. Het Verdrag zal, wat het Koninkrijk der
Nederlanden betreft, alleen voor het land Sint Maarten gelden. De
goedkeuring wordt thans dan ook gevraagd voor het land Sint Maarten.

Achtergrond

Van oudsher is sprake van open grenzen en volledig vrij verkeer tussen
beide delen van het eiland. Sinds de totstandkoming van het Verdrag van
Concordia van 1648, waarbij het eiland Sint Maarten is gesplitst in een
Nederlands en een Frans deel, is er in het Caribische gebied het nodige
veranderd, waaronder op het terrein van de criminaliteit en de
criminaliteitsbestrijding. De aard van de criminaliteit en de
geografische kenmerken van het eiland hebben enkele jaren geleden de
aanleiding gevormd om afspraken te maken over onderlinge hulp en
bijstand van de verschillende (opsporings)diensten op het deel van het
eiland Sint Maarten dat deel uitmaakt van het Koninkrijk der Nederlanden
en Franse deel van het eiland. De grens tussen beide delen van het
eiland kon bijvoorbeeld niet zonder wederzijdse toestemming van het
bevoegde gezag door opsporingsdiensten worden overschreden. Het
verkrijgen van deze toestemming tijdens bijvoorbeeld een achtervolging
was, zo leert de ervaring, niet altijd een vanzelfsprekendheid. 

Een concreet voorstel voor de totstandkoming van het Verdrag is door het
toenmalige eilandbestuur van het deel van het eiland Sint Maarten dat
deel uitmaakt van het Koninkrijk der Nederlanden gedaan na een ongeluk
met een politievoertuig van de Nederlandse-Antilliaanse politie op het
Franse deel van het eiland tijdens een achtervolging. Aanvankelijk
leidde dit ertoe dat op het niveau van de gezaghebbers van beide delen
van het eiland afspraken zijn gemaakt op het terrein van communicatie en
politiesamenwerking, neergelegd in een Memorandum of Understanding.
Omdat het Memorandum of Understanding geen voldoende juridische
grondslag biedt voor de beoogde politiesamenwerking, heeft tussen de
bevoegde autoriteiten van het Koninkrijk der Nederlanden en de Franse
Republiek overleg plaatsgevonden. Dit heeft uiteindelijk geresulteerd in
het Verdrag. 

Inhoud van het Verdrag

Het Verdrag heeft tot doel over te gaan tot eilandbrede samenwerking
tussen de met politietaken belaste diensten van beide delen van het
eiland door middel van de formulering van nieuwe vormen van samenwerking
en door middel van een rechtstreekse samenwerking tussen de diensten.
Het verdrag biedt het juridische kader om tot deze samenwerking te
komen. Het voorziet in:

het verlenen en ontvangen van bijstand bij het voorkomen en opsporen van
strafbare feiten, zowel op verzoek als op eigen initiatief;

het uitwisselen van kennis;

het verlenen en ontvangen van bijstand in het kader van de handhaving
van de openbare orde;

de mogelijkheid tot grensoverschrijdende observatie en achtervolging;

het deelnemen aan gemengde patrouilles; en 

de mogelijkheid inlichtingen uit te wisselen.

Met dit kader wordt beoogd de knelpunten op het terrein van de
politiesamenwerking op te lossen.

Verhouding tussen het Verdrag en het nationale recht

Het Verdrag bepaalt dat de eilandbrede samenwerking tot stand komt onder
eerbiediging van de soevereiniteit en van de taak van de territoriaal
bevoegde bestuurlijke en rechterlijke autoriteiten. De functionarissen
van een partij op het grondgebied van de andere partij beschikken in
beginsel niet over dezelfde bevoegdheden als vergelijkbare
functionarissen van die partij. Dit komt onder meer tot uitdrukking bij
de grensoverschrijdende observatie en achtervolging. Aan de
grensoverschrijdende functionarissen komt niet de bevoegdheid toe een
persoon staande te houden of aan te houden. 

In beginsel geldt hetzelfde bij een gemengde patrouille. Dit is slechts
anders, indien de functionaris van het andere land onder toezicht staat
van een functionaris van het land waarin de patrouille plaatsvindt. In
dat geval mag deze de identiteit van personen vaststellen en, indien
nodig, de persoon daartoe staande houden. Toepassing van andere
dwangmaatregelen is niet toegestaan. 

Relatie met andere verdragen

Naast de politiesamenwerking wordt er ook op andere terreinen
samengewerkt tussen beide delen van het eiland Sint Maarten. Zo heeft
het streven om illegaal verblijf op het eiland te bestrijden geleid tot
het op 17 mei 1994 te Parijs tot stand gekomen Verdrag tussen het
Koninkrijk der Nederlanden en de Franse Republiek inzake
personencontrole op de luchthavens op Sint Maarten (Trb. 1994, 144). Dit
verdrag maakt mogelijk dat grensbewakingsambtenaren van beide landen
gezamenlijk zorg dragen voor personencontrole op de luchthavens van de
landen. 

Voorts is er het op 10 april 2003 te San JosƩ tot stand gekomen Verdrag
inzake samenwerking bij de bestrijding van sluikhandel in verdovende
middelen en psychotrope stoffen over zee en door de lucht in het
Caribisch gebied (Trb. 2003, 82). Dit verdrag voorziet in juridische
kaders en vernieuwende grondslagen voor een regionale aanpak, zowel op
het operationele niveau als in het strafvorderlijke vervolgtraject,
opdat in de Caribische regio gezamenlijk doelmatiger en slagvaardiger
kan worden opgetreden tegen drugstransporten over zee en door de lucht.
Het Verdrag inzake eilandbrede politiesamenwerking kan bijdragen aan een
effectieve en efficiƫnte aanpak van deze criminaliteit.

Op een aantal onderdelen, zoals de grensoverschrijdende observatie en de
grensoverschrijdende achtervolging, betreft het Verdrag een soortgelijke
regeling als de Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de Regeringen
van de Staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek
Duitsland, en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten
akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de
gemeenschappelijke grenzen (hierna: de Schengenuitvoeringsovereenkomst).
Bij die onderdelen wordt in de artikelsgewijze toelichting verwezen naar
het desbetreffende artikel van de Schengenuitvoeringsovereenkomst en
memorie van toelichting bij de Wet houdende de goedkeuring van de op 19
juni 1990 te Schengen tot stand gekomen Overeenkomst ter uitvoering van
het tussen de Regeringen van de Staten van de Benelux Economische Unie,
de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te
Schengen gesloten Akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de
controles aan de gemeenschappelijke grenzen met bijbehorende Slotakte,
Protocol en Gemeenschappelijke Verklaring (Kamerstukken II 1990/91, 22
140, nr. 3).

Financiƫle gevolgen

Er wordt vanuit gegaan dat de samenwerkingsmogelijkheden op basis van
het Verdrag niet tot extra kosten zullen leiden. De kosten en baten
zullen min of meer tegen elkaar opwegen. De bedoeling van het verdrag is
om de geconstateerde knelpunten op het terrein van de
politiesamenwerking op te lossen. Er wordt vanuit gegaan dat de
betrokken diensten steeds een zorgvuldige afweging zullen maken tussen
de te kiezen vormen van samenwerking. Ook wordt er vanuit gegaan dat de
mate waarin aan elkaar bijstand zal worden verleend over een langere
periode min of meer in evenwicht zal zijn. Mocht dit op termijn anders
uitvallen, kan een beroep worden gedaan op de geschillenregeling,
neergelegd in artikel 20 van het Verdrag.

II. Artikelsgewijze toelichting 

Titel I Begripsomschrijvingen en doelen van de samenwerking

Artikelen 1, 2 en 3 

Voor het Koninkrijk heeft het Verdrag betrekking op de
opsporingsambtenaren in de zin van ā€œhet Wetboek van Strafvordering van
de Nederlandse Antillenā€ die gestationeerd zijn in de territoriale
eenheden die zijn gelegen op het grondgebied van Sint Maarten, met
inbegrip van de territoriale zee en het luchtruim van Sint Maarten.
Voorts heeft het betrekking op de opsporingsambtenaren wier bevoegdheid
zich tot dat gebied uitstrekt alsmede op personen die optreden ter
versterking van de territoriale eenheden. 

Voor de Franse partij heeft het Verdrag betrekking op de tot de
nationale politie en de nationale gendarmerie behorende personen die
zijn gestationeerd in de territoriale eenheden gelegen in de overzeese
gemeenschap van Saint-Martin, met inbegrip van de territoriale zee en
het luchtruim van Saint-Martin, of wier bevoegdheid zich tot dat gebied
uitstrekt. Tevens heeft het betrekking op de tot de nationale politie en
de nationale gendarmerie behorende personen die optreden ter versterking
van de territoriale eenheden. 

Op 10 oktober 2010 is het land de Nederlandse Antillen opgeheven en
kreeg het eilandgebied Sint Maarten de status van zelfstandig land
binnen het Koninkrijk der Nederlanden. Op grond van additioneel artikel
I van de Staatsregeling van Sint Maarten is het Nederlands-Antilliaanse
Wetboek van Strafvordering van kracht gebleven na voornoemde datum. Waar
in dit Verdrag wordt verwezen naar het Wetboek van Strafvordering van de
Nederlandse Antillen dient daaronder dan ook te worden verstaan het in
Sint Maarten geldende Wetboek van Strafvordering. In de Landsverordening
overgangsbepalingen is dit wetboek overigens op enkele wetstechnische
punten gewijzigd. In deze landsverordening is bijvoorbeeld bepaald dat
waar aan de gezaghebber is opgedragen taken uit te oefenen als
plaatselijk hoofd van politie, de Minister van Justitie daarvoor in de
plaats treedt en dat waar aan de gezaghebber of het plaatselijk hoofd
van politie de bevoegdheid toekomt tot het afgeven van een bijzondere
last tot het binnentreden van woningen, die bepaling vervalt. 

Onder ā€œopsporingsambtenarenā€ wordt in het Wetboek van Stafvordering
verstaan: alle personen die overeenkomstig de artikelen 184 en 185 van
het Wetboek met de opsporing van strafbare feiten zijn belast, alsmede
de leden van het openbaar ministerie, indien zij van hun
opsporingsbevoegdheid gebruik maken. Op grond van de artikelen 184 en
185 zijn met de opsporing van strafbare feiten belast:

de ambtenaren van politie;

de ambtenaren van de Landsrecherche, zoals daarin bij wettelijke
regeling is voorzien;

de buitengewone agenten van politie, voor zover deze daartoe zijn
aangesteld;

de procureur-generaal en de officieren van justitie; en

zij, aan wier waakzaamheid bij of krachtens bijzondere wettelijke
regelingen de handhaving of de zorg voor de naleving daarvan of de
opsporing van de daarin bedoelde strafbare feiten is toevertrouwd, een
en ander voor zover het die feiten betreft en, voor zover dat in die
regeling is bepaald.

Op grond van artikel 3 van de Rijkswet politie van CuraƧao, van Sint
Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: de Rijkswet
politie), in samenhang met artikel 184 van het Wetboek van
Strafvordering, hebben de volgende ambtenaren van politie werkzaam bij
het politiekorps van Sint Maarten opsporingsbevoegdheden:

de ambtenaren aangesteld voor de uitvoering van de politietaak;

de ambtenaren aangesteld voor de uitvoering van technische,
administratieve en ander taken ten dienste van de politie;

de vrijwillige ambtenaren aangesteld voor de uitvoering van de
politietaak.

Ambtenaren van politie die zijn aangesteld voor de uitvoering van de
politietaak in dienst van het politiekorps van CuraƧao en van het
politiekorps van Bonaire, Sint Eustatius en Saba kunnen in opdracht of
met toestemming van het bevoegd gezag de politietaak uitvoeren in Sint
Maarten. In dat geval beschikken zij over opsporingsbevoegdheden in de
zin van artikel 184. Onder bevoegd gezag wordt verstaan: de Minister van
Justitie van Sint Maarten wat betreft de handhaving openbare orde en de
procureur-generaal wat betreft de strafrechtelijke handhaving van de
rechtsorde en de taken ten dienste van de justitie.

Voor de ambtenaren die deel uitmaken van het recherchesamenwerkingsteam
geldt dat zij in Sint Maarten bevoegd zijn tot de opsporing van
strafbare feiten, met inachtneming van de wettelijke voorschriften van
dat land. Dit is geregeld in artikel 57a, derde lid, van de Rijkswet
politie. Daarbij vallen zij onder het gezag van de Minister van Justitie
van Sint Maarten.

Voorts is het personeel van de kustwacht voor Aruba, CuraƧao en Sint
Maarten alsmede de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba
opsporingsambtenaar. In de Rijkswet Kustwacht voor Aruba, CuraƧao en
Sint Maarten alsmede de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en
Saba worden diverse opsporingstaken genoemd. Voor zover nodig kan het
personeel van de Kustwacht dat werkzaam is in Sint Maarten, worden
benoemd als buitengewoon agent van politie (zie artikel 16 van de
rijkswet). 

In artikel 3 van het Verdrag is het bevoegdheidsgebied gedefinieerd.
Voor de Franse partij betreft dit de overzeese gemeenschap van
Saint-Martin, met inbegrip van de territoriale wateren en het luchtruim.
Voor het Koninkrijk betreft dit het grondgebied van Sint Maarten dat
deel uitmaakt van het Koninkrijk der Nederlanden, met inbegrip van de
territoriale wateren en het luchtruim. Voor een goede en reeds
vastgelegde definitie van territoriale wateren wordt aangesloten bij de
definitie van het Verdrag inzake samenwerking bij de bestrijding van
sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen over zee en
door de lucht in het Caribisch gebied ( Verdrag van San JosƩ) van 10
april 2003 (Trb. 2003, 82). In artikel 1, onder h, van dit verdrag is de
volgende definitie in dezen vastgelegd: ā€œ wateren van een partij: de
territoriale zee en de archipelwateren van die partijā€.

Artikel 4 

In dit artikel wordt de verhouding van het Verdrag ten opzichte van de
nationale en internationale rechtsregels vastgesteld. De politiƫle
samenwerking wordt beheerst door het nationale recht van de
verdragsluitende partijen en de relevante internationale rechtsregels.
Dit voorkomt dat de desbetreffende functionarissen van het andere land
in strijd handelen met het recht van het ontvangende land of dat zij
meer bevoegdheden hebben dan de functionarissen van het ontvangende
land. 

Met het begrip ā€œnieuwe vormen van samenwerkingā€ in dit artikel wordt
gedoeld op de gemeenschappelijke aanpak van criminaliteit en handhaving
van de openbare orde, tussen partijen die met dit Verdrag een formele
basis krijgt. Deze samenwerking tussen de betrokken partijen is nieuw.
Het betreft echter de uitvoering van reeds (langer) bestaande
politietaken en bevoegdheden. Het Verdrag vormt de grondslag voor
samenwerking op politiegebied tussen de met politietaken belaste
diensten van het deel van het eiland Sint Maarten dat deel uitmaakt van
het Koninkrijk der Nederlanden en het Franse deel van het eiland Sint
Maarten en beoogt geen andere vormen van samenwerking dan die genoemd in
de titels II t/m VIII van het Verdrag en die op grond van nationale
wetgeving reeds bestaan.

De functionarissen staan in het ontvangende land onder gezag en bevel
van de ter plaatse bevoegde autoriteit. In Sint Maarten is dit de
procureur-generaal voor wat betreft de strafrechtelijke handhaving van
de rechtsorde en de Minister van Justitie voor wat betreft de handhaving
van de openbare orde (artikelen 16 en 17 van de Rijkswet politie). Dit
vereist dat de desbetreffende functionarissen van beide landen op de
hoogte zijn van de regels van en de werkwijze in het ontvangende land.
De artikelen 8 en 9 van het Verdrag dragen daartoe bij.

Titel II Bijzondere bepalingen voor de politiesamenwerking

Artikel 5 

De artikelen 5 en 6 hebben betrekking op de informatie-uitwisseling. 

Artikel 5 geeft de grondslag voor de wijze waarop verzoeken om bijstand
worden afgehandeld. Het artikel betreft een soortgelijke regeling als
artikel 39, eerste lid, van de Schengenuitvoeringsovereenkomst. Verwezen
zij naar de toelichting op dit artikel in de memorie van toelichting bij
de goedkeuringswet (Kamerstukken II 1990/91, 22 140, nr. 3, blz. 25).

Het eerste lid bevat de bevoegdheid voor de politiƫle autoriteiten om
verzoeken om bijstand ten behoeve van de voorkoming en opsporing van
strafbare feiten zelfstandig uit te voeren, voor zover het nationale
recht zulks toelaat en voor zover de uitvoering van een ontvangen
verzoek naar nationaal recht niet is voorbehouden aan de justitiƫle
autoriteiten. Voorts zijn verzoeken en de uitvoering daarvan welke
leiden tot de toepassing van dwangmiddelen uitgezonderd. Deze
beperkingen zijn opgenomen, omdat het niet de bedoeling is de politiƫle
samenwerking in de plaats te laten treden van de justitiƫle rechtshulp.


De verstrekking van politiegegevens aan een ander land wordt beheerst
door de  Landsverordening politiegegevens (AB 2010, no. 61). Op grond
van artikel 20, derde lid, van deze landsverordening kunnen
politiegegevens worden verstrekt aan autoriteiten in een land die zijn
belast met de uitvoering van de politietaak, of van onderdelen daarvan,
voor zover dit noodzakelijk is voor de goede uitvoering van de
politietaak in Sint Maarten of de politietaak in het desbetreffende
land. Verstrekking vindt ingevolge het vierde lid van dat artikel
plaats, indien bij de ontvangende instantie voldoende waarborgen
aanwezig zijn voor een juist gebruik van de verstrekte gegevens en voor
de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Bij of krachtens
landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden nadere regels
gesteld over de verstrekking van politiegegevens, alsmede over de
daarbij te stellen voorwaarden aan het gebruik daarvan door
ontvangstgerechtigde politieautoriteiten (artikel 20, vijfde lid).

Het tweede en derde lid van artikel 5 betreft de communicatiekanalen.
Zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de algemene bevoegdheden van de
nationale centrale autoriteiten, kunnen de lokale politiediensten elkaar
verzoeken om bijstand toezenden. Het tweede lid vormt een uitwerking van
de in het eerste lid beschreven verlening van bijstand. De
bijstandverlening kan plaatsvinden door het opvragen van informatie op
verschillende terreinen. Daarbij geldt dat het verstrekken van de
inlichtingen geschiedt met eerbiediging van de nationale wetgeving. De
politiefunctionarissen van Sint Maarten zijn te allen tijde gebonden aan
de regels zoals vastgelegd in de Landsverordening politiegegevens.

In het tweede lid is een opsomming opgenomen op welke gebieden een
bijstandsverzoek in het bijzonder betrekking kan hebben. Uit de gekozen
bewoordingen ā€œin het bijzonderā€ blijkt dat met dit artikellid geen
limitatieve opsomming wordt beoogd. Met name de bestrijding van illegale
immigratie en andere vormen van criminaliteit vereist een goede
informatie-uitwisseling tussen beide delen van het eiland. Een
limitatieve opsomming zou een effectieve samenwerking kunnen hinderen,
daar het denkbaar is dat zich ook andere situaties kunnen voordoen dan
die in artikel 5, tweede lid, van het Verdrag zijn genoemd. 

Op grond van het derde lid verstrekt de aangezochte dienst de antwoorden
op de verzoeken rechtstreeks. De kleinschaligheid van beide delen van
het eiland brengt mee dat de contacten tussen de politiediensten over en
weer intensief zijn. Indien het nationale recht van het land de
behandeling van het verzoek opdraagt aan een rechterlijke autoriteit,
wordt het verzoek door de aangezochte dienst rechtstreeks en onverwijld
naar deze autoriteit verzonden. Het verzoek wordt vervolgens als verzoek
om wederzijdse rechtshulp behandeld. Een beslissing op dit verzoek wordt
via de in eerste instantie aangezochte dienst teruggezonden. De
aangezochte dienst is op deze manier op de hoogte van de beantwoording
van het verzoek. 

Ter uitvoering van de in dit artikel geregelde informatie-uitwisseling
bepaalt artikel 556, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering van
Sint Maarten inzake internationale rechtshulp in welke gevallen
informatie-uitwisseling mogelijk is zonder tussenkomst van justitiƫle
autoriteiten: ā€˜indien uitsluitend om inlichtingen is gevraagd en voor
het verkrijgen daarvan geen opsporingshandelingen nodig zijn, kan de
doorzending [aan de Officier van Justitie] achterwege blijven.ā€™

Artikel 6 

Artikel 6 biedt de grondslag voor de bevoegde diensten van de landen om
elkaar zonder dat daarom wordt verzocht, inlichtingen te verschaffen die
zouden kunnen helpen om concrete bedreigingen van de veiligheid en
openbare orde te voorkomen of strafbare feiten te bestrijden. Net als
bij artikel 5, derde lid, is hier van belang dat beide delen van het
eiland klein zijn en de contacten tussen de politiediensten intensief
zijn. Doel van de informatieverstrekking is de strafrechtelijke
handhaving en de handhaving van de openbare orde te bevorderen op het
grondgebied van beide landen. 

Artikel 6 bepaalt dat de verstrekking van de inlichtingen geschiedt
onder eerbiediging van de nationale wetgeving. De verstrekking van de
politiegegevens door Sint Maarten geschiedt met inachtneming van artikel
5, tweede lid, van de Staatsregeling van Sint Maarten en het bepaalde
bij of krachtens de Landsverordening politiegegevens. De
Landsverordering politiegegevens biedt de grondslag en waarborgen voor
een goede verwerking en verstrekking van politiegegevens. Verwerkers en
verstrekkers van politiegegevens van Sint Maarten zijn gehouden aan het
bepaalde in deze Landsverordening. Artikel 6 bepaalt bovendien dat het
verschaffen van inlichtingen plaatsvindt opdat dit de andere
(ontvangende) partij zou kunnen helpen concrete bedreigingen van de
veiligheid te bestrijden. Hiermee is het doel van het verschaffen van
inlichtingen (politiegegevens) aangegeven. Deze doelbinding maakt dat
het gestelde in artikel 6 van het Verdrag moet worden gelezen in
samenhang met het bepaalde in artikel 17. In artikel 17 van het Verdrag
zijn voorschriften opgenomen over de verwerking van politiegegevens op
de samenwerkingsgebieden waarop dit Verdrag betrekking heeft. De
politiegegevens moeten uitdrukkelijk omschreven zijn en voor rechtmatige
doeleinden zijn verzameld of medegedeeld (artikel 17, eerste lid, onder
b) en toereikend, ter zake dienend en niet buitensporig zijn in
verhouding tot de doeleinden waartoe zij zijn verzameld of medegedeeld
(artikel 17, eerste lid, onder c). Een concrete bedreiging is helder en
concreet en rechtvaardigt de verstrekking.

Artikel 6 betreft een soortgelijke regeling als artikel 46 van de
Schengenuitvoeringsovereenkomst. 

Artikel 7 

Artikel 7 voorziet in de mogelijkheid verbindingsfunctionarissen te
detacheren bij de diensten van het andere land.
Verbindingsfunctionarissen zijn gedetacheerde ambtenaren die door hun
aanwezigheid in een ander land de politiƫle samenwerking met dat land
efficiƫnter kunnen laten verlopen. Het doel van de detachering beperkt
zich tot het bevorderen en versnellen van de samenwerking. De
verbindingsfunctionarissen zijn dan ook niet bevoegd om zelfstandig
politiƫle maatregelen uit te voeren. Het derde lid omschrijft de taken
waarmee zij zijn belast, te weten het uitbrengen van advies en het
leveren van bijstand.

Titel III Rechtstreekse samenwerking

Artikel 8 en 9

In de artikelen 8 en 9 zijn afspraken neergelegd om de samenwerking
tussen de bevoegde diensten van de landen te bevorderen. Deze afspraken
zien niet alleen op het uitwisselen van kennis over de bevoegde diensten
van de landen (artikel 8, eerste lid). Ook ten aanzien van de
uitvoerende fase worden afspraken gemaakt indien de operationele
behoefte daarom vraagt. Daarbij kan het gaan om bijvoorbeeld
gemeenschappelijke interventieschemaā€™s en gemeenschappelijke
opsporingsplannen (artikel 9). 

Titel IV Wederzijdse bijstand

Artikelen 10 en 11 

In artikel 10 is nader aangegeven waaruit de bijstand in het kader van
de handhaving van de openbare orde en rampen met grensoverschrijdende
gevolgen bestaat. Bijstand bestaat in deze gevallen uit elkaar op de
hoogte houden, de nodige politiƫle maatregelen treffen en deze
coƶrdineren en, voor zover mogelijk, bijstand te leveren. In het
Verdrag zijn geen nadere afspraken opgenomen over de wijze waarop dit
wordt uitgewerkt. Dit is overgelaten aan de bevoegde diensten van de
landen (zie artikel 9). 

Met het begrip ā€œnoodzakelijke politiĆ«le maatregelenā€ in artikel 10,
onderdeel b, worden politietaken bedoeld op het grondgebied van de
andere partij op diens verzoek in het kader van het handhaven van de
openbare orde. Te denken valt aan het op verzoek om steun met materiƫle
en/of personele bijstand, opdat de openbare orde wordt gehandhaafd.
Concreet gaat het om politietaken zoals het houden van toezicht,
handhaven, optreden tegen overtredingen van wettelijke voorschriften en
hulpverlening (basis politietaken in het kader van het handhaven van de
openbare orde).

Op verzoek van een land kan het andere land infrastructuur of bijzondere
middelen ter beschikking stellen ten behoeve van opleidingsdoeleinden of
ter ondersteuning van operationele maatregelen (artikel 11). Ook is het
mogelijk om te komen tot gezamenlijke opleidingen op het gebied van
interventie of opleidingen waarvoor specialistische kennis nodig is.
Over de voorwaarden voor de terbeschikkingstelling worden door de landen
afspraken gemaakt in technische regelingen.

Titel V Grensoverschrijdende observatie

Artikel 12 

Het artikel bevat een uitgebreide regeling van de grensoverschrijdende
observatie en bevat een zo helder mogelijke vaststelling van de
bevoegdheden en verplichtingen van de observerende ambtenaren en die van
de landen zelf. Het betreft een soortgelijke regeling als artikel 40 van
de Schengenuitvoeringsovereenkomst (zie Kamerstukken II 1990/91, 22 140,
nr. 3, blz. 26-27).

Observatie is een opsporingsmiddel, waarbij een persoon ten aanzien van
wie een redelijk vermoeden bestaat dat hij is betrokken bij het plegen
van een strafbaar feit onopvallend wordt geobserveerd. Bij observatie is
het uitdrukkelijk niet de bedoeling dat er enig contact ontstaat tussen
de geobserveerde persoon en de observerende ambtenaren.
Grensoverschrijdende observatie houdt de voorzetting in van een in eigen
land begonnen observatie op het grondgebied van het andere land. Als
voorwaarde voor de grensoverschrijdende observatie geldt dat sprake is
van een redelijk vermoeden van betrokkenheid bij een feit waarop volgens
het recht van het aangezochte land een gevangenisstraf van ten minste
een jaar staat. Dit betekent niet dat het delict op het moment van
observatie of grensoverschrijdende observatie reeds gepleegd moet zijn.
Evenmin betekent dit dat de geobserveerde persoon zelf de vermoedelijke
dader is. Ook contactpersonen kunnen voor observatie in aanmerking
komen. 

Hoofdregel is dat vooraf toestemming wordt gevraagd en is verkregen van
de bevoegde autoriteit van het aangezochte land. De toestemming moet
schriftelijk worden gevraagd door middel van een rechtshulp, derhalve
van een justitiƫle autoriteit. In Sint Maarten is dit de
procureur-generaal. De toestemming is geldig voor het gehele grondgebied
van het aangezochte land (derde lid). Aan de toestemming kunnen
voorwaarden worden verbonden die naast de in het zesde lid opgesomde
algemene voorwaarden gelden. Daarbij kan gedacht worden aan een
beperking in tijd of aan het toevoegen van een eigen opsporingsambtenaar
aan het buitenlandse observatieteam. 

In het verdrag is vastgesteld aan welke centrale autoriteit van elk van
de landen het rechtshulpverzoek moet worden gericht, die vervolgens zorg
draagt voor de beantwoording van het verzoek. 

De kleinschaligheid van beide delen van het eiland kan ertoe leiden dat
zich situaties voordoen, waarin de geobserveerde persoon zich
onverwachts op het grondgebied van het andere land begeeft. In die
gevallen zal een toestemming vooraf niet mogelijk zijn. Zonder nadere
regeling zou dit ertoe leiden dat de observatie moet worden afgebroken.
Het tweede lid voorziet erin dat indien op grond van bijzondere
spoedeisende redenen niet vooraf een verzoek om wederzijdse rechtshulp
kan worden gedaan, de functionarissen bevoegd zijn de observatie over de
grens voor te zetten mits, naast de in het zesde lid genoemde algemene
voorwaarden, wordt voldaan aan de in het tweede lid genoemde
voorwaarden. Het moet daarbij gaan om strafbare feiten die zijn genoemd
in bijlage 1 van het verdrag. Zoals uit onderdelen b en c van het tweede
lid blijkt, geldt dat alsnog aan de bevoegde autoriteit middels een
rechtshulpverzoek om toestemming moet worden gevraagd.

De observatie wordt beƫindigd zodra de autoriteit van het land waarop
de observatie plaatsvindt daarom verzoekt of indien de toestemming niet
binnen een termijn van zes uren vanaf het moment van grensoverschrijding
is verkregen. 

Het vijfde lid stelt buiten twijfel dat aan de observerende
functionarissen niet de bevoegdheid toekomt tot staande houding van de
geobserveerde persoon. Deze bevoegdheid komt uitsluitend toe aan de
functionarissen van het land waar de observatie plaatsvindt.

In het zesde lid zijn de algemene voorwaarden opgenomen waaraan de
grensoverschrijdende observatie moet voldoen. De voorwaarden zijn
inhoudelijk gelijk aan de algemene voorwaarden die in artikel 40, derde
lid, van de Schengenuitvoeringsovereenkomst zijn opgenomen. 

De bevoegdheid tot observatie maakt onderdeel uit van het Wetboek van
Strafvordering. 

Dit artikel sluit aan bij hetgeen in de Schengenuitvoeringsovereenkomst
is geregeld over de grensoverschrijdende observatie (artikel 40). Bij
bovenstaande toelichting is dan ook aangesloten bij de memorie van
toelichting bij de goedkeuringswet (zie Kamerstukken 1990/91, 22 140,
nr. 3, blz. 26-27).

Titel VI Grensoverschrijdende achtervolging

Artikel 13

Net als bij de grensoverschrijdende observatie geldt voor de
grensoverschrijdende achtervolging dat er sprake is van een voorzetting
op vreemd grondgebied van een op het eigen grondgebied aangevangen
optreden. Een verschil met observatie is dat de achtervolging zodanig
geschiedt dat de achtervolgende functionarissen direct herkenbaar zijn.
Artikel 13 betreft een soortgelijke regeling als artikel 41 van de
Schengenuitvoeringsovereenkomst (zie Kamerstukken II 1990/91, 22 140,
nr.3, blz. 27-29).

Uit het eerste lid volgt dat de bevoegdheid tot grensoverschrijdende
achtervolging zonder voorafgaande instemming als een uiterst middel
wordt beschouwd. Deze bevoegdheid mag slechts worden toegepast als de
bevoegde dienst van het andere land vanwege het bijzonder spoedeisende
karakter niet voorafgaand aan de grensoverschrijding kan worden
gewaarschuwd of niet tijdig ter plaatse kan zijn om de achtervolging
over te nemen. Deze bevoegdheid mag ten aanzien van een achtervolgde
persoon worden toegepast bij:

een ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit of van een zwaar
strafbaar feit, genoemd in bijlage 2;

een ontsnapping tijdens voorlopige hechtenis of onttrekking aan de
tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende
maatregel, of

het negeren van een stopteken gegeven door een functionaris van een
bevoegde dienst die in het bezit is van een functieonderscheidingsteken
of met geweld doorrijden bij een politiecontrole. 

In het tweede tot en met het achtste lid van dit artikel zijn de eisen
en waarborgen voor deze grensoverschrijdende achtervolging vastgelegd. 

 

Uiterlijk op het moment van grensoverschrijding dient de achtervolging
te worden medegedeeld aan de in het vierde lid genoemde instantie van
het betrokken land. Voor het Nederlandse deel betreft dit de centrale
meldkamer van het korps politie Sint Maarten en voor het Franse deel het
operationeel centrum van de gendarmerie van Saint-Martin. De
achtervolgende functionarissen moeten de achtervolging afbreken op het
moment waarop het land waar de achtervolging plaatsvindt, daarom
verzoekt. Om te voorkomen dat men een achtervolgde persoon moet laten
gaan, is de bevoegdheid tot grensoverschrijdende achtervolging niet
beperkt in ruimte en tijd. 

Net als bij de grensoverschrijdende observatie geldt bij de
grensoverschrijdende achtervolging dat de achtervolgende functionarissen
van het andere land niet zelfstandig kunnen overgaan tot staande
houding. Dit is het resultaat van de langdurige onderhandelingen.
Weliswaar is de effectiviteit van het Verdrag hiermee minder groot, maar
daar staat tegenover dat het Verdrag bevoegdheden toekent aan
achtervolgende functionarissen op het grondgebied van de andere partij,
die zij eerst niet hadden. Het Verdrag toont de bereidheid aan van beide
partijen om samen te werken op politiegebied.

Indien tot staande houding dient te worden overgegaan, geschiedt dit
door de functionarissen van het land waar de achtervolging plaatsvindt. 

Tijdens de achtervolging dienen de achtervolgende functionarissen zich
te houden aan de algemene voorwaarden, genoemd in het zevende lid. In
het zevende lid, onder d, zijn de algemene voorwaarden bij
grensoverschrijdende observatie van overeenkomstige toepassing
verklaard.

In het achtste lid is bepaald wat er na de overbrenging naar het
plaatselijke politiebureau met de achtervolgde persoon mag gebeuren. De
tweede volzin van dit artikellid is opgenomen ten einde de bevoegdheid
van vrijheidsbeneming te scheppen voor die gevallen waarin het land waar
de achtervolgende persoon is aangehouden, geen rechtsmacht kan
uitoefenen ten aanzien van de betrokkene. Een voorbeeld hiervan is een
persoon met de Franse nationaliteit die in Saint-Martin op heterdaad is
betrapt bij het plegen van een overval en na een achtervolging in het
Nederlandse deel van het eiland is aangehouden. Het Wetboek van
Strafrecht van Sint Maarten is op het door deze persoon gepleegde feit
niet van toepassing, zodat voorlopige hechtenis niet kan worden
toegepast. Op het moment van aanhouding is nog geen verzoek tot
voorlopige aanhouding ten behoeve van uitlevering ingediend, zodat een
voorlopige aanhouding ten behoeve van uitlevering evenmin mogelijk is.

Het uiteindelijke doel van de grensoverschrijdende achtervolging is de
betrokken persoon weer onder de rechtsmacht te brengen van het land waar
de achtervolging is begonnen, hetgeen via uitlevering zal moeten
geschieden. Om die reden is de duur van de vrijheidsbeneming kort en
bedoeld om het andere land in staat te stellen een verzoek tot
voorlopige aanhouding ter fine van uitlevering in te dienen. Is dit
verzoek binnen de gestelde termijn ontvangen, dan is verder het
nationale uitleveringsrecht van toepassing. 

Titel VII Gemengde patrouilles binnen het gebied van de eilandbrede
samenwerking

Artikel 14

Dit artikel creƫert een rechtsbasis voor het optreden van
opsporingsambtenaren van beide delen van het eiland in gemengde
patrouilles. De gemengde patrouilles hebben tot taak het voorkomen van
bedreigingen van de openbare orde, de bestrijding van illegale handel en
illegale immigratie en elke vorm van criminaliteit alsmede het
waarborgen van de grensbewaking. 

Met het derde lid wordt buiten twijfel gesteld dat de functionarissen
van het land op het grondgebied waarvan de gemengde patrouille
plaatsvindt, de bevoegdheden toekomen tot controle en staande houding.
Het vierde lid voegt daaraan toe dat aan functionarissen van het andere
land eveneens de bevoegdheid tot het vaststellen van de identiteit en,
indien nodig, tot staande houding toekomen, mits zij onder toezicht
staan van de functionarissen van het land waar de patrouille
plaatsvindt. Op grond van artikel 10, eerste lid, van de Rijkswet
politie van CuraƧao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en
Saba kan de Minister van Justitie van Sint Maarten functionarissen van
het andere land aanstellen als buitengewone agenten van politie. Op
grond van artikel 184, eerste lid, onder c, van het Wetboek van
Strafvordering kunnen buitenlandse functionarissen tot buitengewoon
politieambtenaar worden beƫdigd opdat zij onder meer bevoegd zijn de
identiteit van een verdachte vast te stellen en hem daartoe staande te
houden (artikel 72 van het Wetboek van Strafvordering). Dit zal nader
worden geregeld in een uitvoeringsregeling of samenwerkingsbesluit zoals
het hiervoor genoemde Samenwerkingsbesluit bijzondere
opsporingsbevoegdheden van Nederland.

Toepassing van andere dwangmaatregelen, zoals het overbrengen naar een
plaats van verhoor, is voorbehouden aan de functionarissen van het land
waar de patrouille plaatsvindt.

Indien naar het oordeel van de functionarissen van het land waar de
patrouille plaatsvindt, een operatie in gevaar komt of aanzienlijk wordt
bemoeilijkt zonder ingrijpen van functionarissen van het andere land,
kunnen eerstgenoemde functionarissen hen toestaan onder hun toezicht de
nodige maatregelen te nemen.

Ongeacht het land waarvandaan de functionaris afkomstig is, is op de
uitoefening van de bevoegdheden het recht van het land waar de
patrouille plaatsvindt, van toepassing.

Titel VIII Uitvoeren van overheidstaken door de functionarissen van een
van de partijen op het grondgebied van de andere partij

Artikel 15

Dit artikel biedt de mogelijkheid om in het geval spoedeisende
maatregelen nodig zijn om bedreigingen van de veiligheid en de openbare
orde af te wenden of overtredingen te bestrijden, functionarissen van
een ander land overheidstaken te laten uitvoeren. De bedoeling van
partijen is dat dit artikel geen zelfstandige grondslag biedt om op te
mogen treden in het andere land. Het Verdrag bevat geen nadere invulling
van het begrip ā€œoverheidstakenā€. Dit brengt mee dat het antwoord op
de vraag welke overheidstaken door functionarissen van het andere land
mogen worden uitgevoerd, wordt bepaald door het nationale recht van elk
van de landen. Voor zover voor het uitvoeren van een overheidstaak een
wettelijke grondslag vereist is, is de uitoefening van die taak door
deze functionarissen slechts toegestaan in het geval het nationale recht
van het land op het grondgebied waarvan wordt opgetreden, daarvoor een
wettelijke grondslag biedt. 

De functionarissen, bedoeld in dit artikel, staan onder toezicht en
operationele begeleiding van de bevoegde dienst van het ontvangende
land. Welke overheidstaken zullen worden uitgevoerd, zal afhankelijk
zijn van de spoedeisendheid van de situatie alsmede het politiƫle
optreden dat in dat verband nodig is. 

Titel IX Algemene bepalingen

Artikel 16 

In artikel 16 zijn regelingen opgenomen ten aanzien van de positie van
functionarissen van de landen. Wat betreft de civiele en
strafrechtelijke aansprakelijkheid is het de bedoeling van partijen dat
de juridische status van functionarissen van het ene land die krachtens
dit Verdrag taken uitvoeren op het grondgebied van het andere land
gelijk worden gesteld met de status van de functionarissen van dat
andere land. Dit geldt zowel voor taken op grond van de artikelen 7, 11
en 13 van het Verdrag als voor de taken op grond van de artikelen 12 en
14 (zie de artikelen 12, zesde lid, onderdeel a, en 14, vijfde lid). De
gelijkstelling van de juridische status voorkomt bijvoorbeeld dat de
opsporingsambtenaren van het andere land door tijdens een achtervolging
door het rode licht te rijden een strafbaar feit begaan. 

In het nieuwe Wetboek van Strafrecht (artikel 347) wordt de in dit
Verdrag voorgeschreven bescherming van functionarissen van het andere
land geregeld, vergelijkbaar met artikel 185a van het Wetboek van
Strafrecht van Nederland. 

Het is de bedoeling van partijen dat functionarissen die taken uit
hoofde van het Verdrag uitoefenen op het grondgebied van het andere
land, een nationaal uniform en dienstwapen mogen dragen. Voor de taken,
bedoeld in de artikelen 7, 11 en 13 van het Verdrag volgt dit uit
artikel 16, vijfde lid. Voor de taken, bedoeld in de artikelen 12 en 14
volgt dit uit artikel 12, zesde lid, onderdeel e, onderscheidenlijk
artikel 14, vijfde lid.

Artikel 17 

Het eerste lid van dit artikel benadrukt dat bij het verwerken van
persoonsgegevens op de in het Verdrag bedoelde samenwerkingsgebieden de
nationale en internationale bepalingen betreffende gegevensbescherming
van toepassing zijn. Voor wat betreft Sint Maarten geldt op dit terrein
het bepaalde bij of krachtens de Landsverordening politiegegevens. In
dit artikel zijn voorts voorschriften gegeven ten einde de bescherming
van dergelijke gegevens te waarborgen. Het gaat hierbij om voorschriften
die in Sint Maarten in voornoemde landsverordening zijn neergelegd.

Het Verdrag voorziet niet in het rechtstreeks uitwisselen van de
gegevens tussen de bevoegde diensten. De mogelijkheid tot een dergelijke
uitwisseling wordt bepaald door het recht van de landen. De
verdragsluitende partijen hebben daarbij tot uitdrukking gebracht dat de
uitwisseling van de gegevens plaats dient te vinden zonder afbreuk te
doen aan de wezenlijke belangen van elk van de landen. 

Artikel 18 

Met dit artikel wordt tot uitdrukking gebracht dat de verdragsluitende
partijen geen extra middelen beschikbaar hoeven te stellen, doch dat de
samenwerking zal plaatsvinden binnen de grenzen van de budgettaire
middelen van elk van de landen. Er wordt vanuit gegaan dat met de
eilandbrede politiƫle samenwerking bepaalde knelpunten worden opgelost.
Het creƫren van een rechtsbasis voor de grensoverschrijdende
samenwerking zal de effectiviteit en de efficiency van het politiewerk
ten goede komen. 

Artikel 19 

Een belangrijke voorwaarde voor een efficiƫnte politiƫle samenwerking
is gelegen in het niet gehinderd zijn door voorschriften op het terrein
van immigratie, vreemdelingenregistratie en formaliteiten in verband met
het vervoer van materieel en bewapening. De verdragsluitende partijen
zijn overeengekomen dat de desbetreffende functionarissen van elk van de
landen niet zijn onderworpen aan dergelijke voorschriften. Hetzelfde
geldt voor het materieel en de bewapening die zij voor de uitvoering van
hun taken nodig hebben.

Artikel 20 

De verdragsluitende partijen hebben ervoor gekozen geschillen die
verband houden met de toepassing of de uitlegging van het Verdrag in
overleg op te lossen. Voor zover een van de partijen dat verlangt, kan
een bijeenkomst van deskundigen van de landen worden gehouden om te
zoeken naar een oplossing over de toepassing van het verdrag.

Artikel 21 

Het artikel bevat de gebruikelijke bepalingen over inwerkingtreding,
toepassingsbereik, geldigheidsduur en opzegging. 

Bijlagen

In bijlage 1 zijn de categorieƫn strafbare feiten opgenomen ten aanzien
waarvan observerende functionarissen bevoegd zijn de observatie over de
grens voor te zetten in het geval op grond van bijzonder spoedeisende
redenen niet voorafgaand om toestemming van het andere land kan worden
verzocht (artikel 12, tweede lid). 

In bijlage 2 zijn de categorieƫn strafbare feiten opgenomen ten aanzien
waarvan bij ontdekking op heterdaad grensoverschrijdende achtervolging
is toegestaan. 

Ten aanzien van de in beide bijlagen genoemde strafbare feiten moet het
gaan om strafbare feiten zoals deze zijn gekwalificeerd naar het recht
van het aangezochte land. Onder strafbaar feit wordt aangemerkt een
verrichte handeling, de enkele poging van een strafbaar feit of de
voorbereidende handelingen daarvan. 

De bijlagen vormen een integrerend onderdeel van het verdrag en zijn aan
te merken als zijnde van uitvoerende aard. Verdragen tot wijziging van
de bijlagen behoeven ingevolge artikel 7, onderdeel f, van de Rijkswet
goedkeuring en bekendmaking verdragen geen parlementaire goedkeuring,
tenzij de Staten-Generaal zich thans het recht tot goedkeuring terzake
voorbehouden.

III. Koninkrijkspositie

Het Verdrag zal, wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, alleen voor
Sint Maarten gelden.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

   HYPERLINK
"http://wetten.overheid.nl/BWBR0028079/geldigheidsdatum_07-08-2014" 
http://wetten.overheid.nl/BWBR0028079 .

 PAGE   15 

 PAGE   1