[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

34049 NR inzake Wijziging van de Wet op het financieel toezicht in verband met Verordening (EU) Nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (PbEU 2013, L 287)

Wijziging van de Wet op het financieel toezicht in verband met Verordening (EU) Nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (PbEU 2013, L 287)

Nader rapport

Nummer: 2014D35732, datum: 2014-10-06, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2014Z17557:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 20 augustus 2014, nr. 2014001534, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 12 september 2014, nr. W06.14.0282/III bied ik U hierbij aan.

De Afdeling advisering van de Raad van State maakt naar aanleiding van het wetsvoorstel en de memorie van toelichting een aantal opmerkingen over de wijze van samenwerking tussen de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en de Europese Centrale Bank (ECB) en over de procedure bij grensoverschrijdende vestiging van een bijkantoor in een andere lidstaat door een minder significante bank. De Afdeling meent dat in verband daarmee enige aanpassing van het voorstel en de memorie wenselijk is. Hieronder is beschreven op welke wijze de opmerkingen van de Raad van State zijn verwerkt.

1. De Afdeling adviseert om in de toelichting in te gaan op het verschil in afbakening van het prudentieel toezicht in de verordening bankentoezicht en de Wet op het financieel toezicht (Wft), alsmede op het al dan niet optreden van een aangewezen autoriteit in Nederland. De memorie van toelichting is ten aanzien van deze punten aangevuld. Voor de toelichting op het verschil in afbakening van het prudentieel toezicht in de verordening en de Wft zij verwezen naar paragraaf 2, onderdeel b. Een toelichting op de nationale aangewezen autoriteit in Nederland is opgenomen in paragraaf 2, onderdeel b.

Verder beveelt de Afdeling aan de toelichting aan te vullen voor wat betreft de grondslag voor de samenwerking tussen de ECB en de AFM.

Op zichzelf bevat de verordening geen grondslag voor samenwerking tussen de AFM en de ECB, maar wel voor de samenwerking tussen de ECB en DNB als nationale toezichthoudende autoriteit onder het SSM.1 Voor de ECB en de nationale instellingen geldt de algemene verplichting op grond van het beginsel van ‘unietrouw’ om met elkaar samen te werken.2 In de verordening is ook rekening gehouden met de mogelijkheid dat een lidstaat meerdere toezichthouders heeft. Dit blijkt bijvoorbeeld uit artikel 3 van de verordening waarmee de mogelijkheid wordt gecreëerd tot samenwerking tussen de ECB en autoriteiten die toezicht houden op de markten voor financiële instrumenten.

De inrichting van het toezicht op de financiële markten in Nederland volgens het twin peaks-model brengt met zich dat de ECB in sommige gevallen in haar toezicht op Nederlandse banken te maken zal hebben met twee toezichthouders. Met de wijziging van de betreffende artikelen is beoogd voor die gevallen te regelen dat de ECB en de AFM met elkaar samenwerken, maar niet om een Nederlandse wettelijke verplichting daartoe in het leven te roepen. De bedoeling is om de AFM handvatten te geven voor de samenwerking, net zoals zij die heeft in het kader van de samenwerking met DNB bij bijvoorbeeld vergunningverleningen of bestuurderstoetsingen. Niettemin is de toelichting op dit punt aangevuld; zie hiervoor onderdelen D tot en met I van de artikelsgewijze toelichting.

2. Tot slot adviseert de Afdeling het instemmingsvereiste in de artikelen 2:108 en 2:109 Wft (nieuw) te wijzigen. Terecht signaleert de Afdeling dat het niet juist is dat DNB zou moeten instemmen met de vestiging van een bijkantoor in een andere lidstaat door een minder significante bank, gezien artikel 11, vierde lid, van de kaderverordening. Het wetsvoorstel en de toelichting (bij paragraaf 2, onderdeel d, en onderdelen JJ en KK) zijn in die zin aangepast dat het instemmingsvereiste is vervangen door een bepaling waarin het is toegestaan een bijkantoor te vestigen tenzij DNB daarover anders besluit.

3. De redactionele kanttekeningen van de Afdeling zijn verwerkt.

4. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt een aantal onvolkomenheden in de toelichting aan te passen. Verder zijn de artikelen 1:47a en 1:49 aangepast. In artikel 1:47a is verduidelijkt dat de AFM enkel de ECB raadpleegt wanneer de ECB op grond van de verordening bankentoezicht bevoegd is toezicht op significante banken uit te oefenen. Bij artikel 1:49 is, afhankelijk van de toezichthouder die het toezicht uitoefent op de instelling, gepreciseerd tot welke toezichthouder een bindende aanbeveling moet worden gericht.

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Financiën,

J.R.V.A. Dijsselbloem


  1. Artikel 6, tweede lid, verordening bankentoezicht.↩︎

  2. Artikel 4, derde lid, van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Zie ook het Zwartveld-arrest (zaak C-2/88), waarin het Hof heeft bepaald dat ook EU-instellingen loyaal moeten samenwerken met de lidstaten.↩︎