[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Schriftelijke antwoorden op vragen gesteld tijdens de eerste termijn begrotingsbehandeling Wonen en Rijksdienst

Brief regering

Nummer: 2014D38916, datum: 2014-10-29, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2014Z19182:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tijdens de begrotingsbehandeling van Wonen en Rijksdienst heeft uw
Kamer vragen gesteld. Bijgaand beantwoord ik een deel van deze vragen
schriftelijk. De overige vragen beantwoord ik mondeling tijdens de
eerste termijn van de regering op 29 oktober 2014.

De minister voor Wonen en Rijksdienst,

drs S.A. Blok



Vragen van het lid Karabulut, S. (SP)

Vraag:

Kan de minister het bericht uit de Volkskrant ontkrachten dat het
ministerie van Defensie geen cateraars en schoonmakers in dienst neemt?

Antwoord:

Over de afwegingen die ten grondslag liggen aan inbesteden en
uitbesteden bij het Rijk heb ik u in oktober 2013 per brief
geïnformeerd. Het kabinet stelt zich op het standpunt dat grootschalige
inbesteding van catering moeilijk te realiseren is. Over het eventueel
uitbesteden van de catering bij Defensie wordt uw kamer door de minister
van Defensie geïnformeerd.

Ten aanzien van de schoonmaak bij Defensie kan ik u het volgende
melden. Voor het inbesteden van schoonmaakwerkzaamheden wordt de
Rijksschoonmaakorganisatie ingericht, die onder verantwoordelijkheid van
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid valt. Via een
geleidelijk proces zal het inbesteden van schoonmaak binnen de gehele
Rijksoverheid in circa 5 jaar gerealiseerd worden. Lopende
schoonmaakcontracten worden daarbij gerespecteerd. Aansluiting van het
ministerie van Defensie bij de dienstverlening van de
schoonmaakorganisatie vindt plaats vanaf het aflopen van de lopende
contracten, dit is vanaf 2018. Deze aansluiting heeft in ieder geval
betrekking op de kantoorpanden van het ministerie van Defensie.

Vragen van het lid Linde, R.E van der (VVD)

Vraag:

Kan de minister aangeven hoe het staat met de uitvoering van de motie
Visser/Knops (vertraging bouwprojecten door vleermuizen)? En kunnen
spreeuwen binnenkort ook een belemmering vormen?

Antwoord:

Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninksrijksrelaties en het
ministerie van Economische Zaken hebben een onderzoeksopdracht gemaakt
naar de economische gevolgen van de flora- en faunawet en de komende Wet
Natuurbescherming voor ondernemers op het terrein van
projectontwikkeling en de bouw. Ook onderhoud, renovatie en
isolatiewerkzaamheden, in de woningvoorraad, komen hier aan de orde. In
dit onderzoek zal ook aandacht besteed worden aan de vraag wanneer en zo
ja hoe ondernemers, binnen de bestaande Wet- en Regelgeving, vroegtijdig
zodanige maatregelen kunnen nemen om deze negatieve economische effecten
te beperken. Uw Kamer zal in het eerste kwartaal van 2015 over de
uitkomsten van dat onderzoek geïnformeerd worden. Ten aanzien van uw
vraag met betrekking tot de spreeuwen het volgende: spreeuwen vallen in
de categorie 5 van beschermde vogels. In het broedseizoen zijn nesten
van de categorie 5 beschermde vogels beschermd en mogen niet "verstoord"
of "verwijderd" worden. Daarnaast is er een zorgplicht als een spreeuw
in een gebied verblijft. Er kan dan gekeken worden of er in de omgeving
voldoende alternatieven voor de soort zijn of dat in het plan weer
ruimte komt voor nieuwe nestmogelijkheden. Woningbouwprojecten kunnen
dus geraakt worden door aanwezige spreeuwennesten, het is dan in ieder
geval van belang om de werkzaamheden buiten het broedseizoen te laten
plaatsvinden. Er is geen sprake van een noodzakelijke
ontheffingsprocedure als het gaat om lege nesten van spreeuwen of
andere categorie 5 beschermde vogels.

Vraag:

In 2018 sluit de marinekazerne in Amsterdam (zit in de portefeuille
RVB). Is de minister bereid mee te denken om hier iets moois van te
maken en vrije huurwoningen toe te voegen aan het bestand (zoals in het
binnenhavengebied in Hamburg)?

Antwoord:

Begin deze maand ben ik voor het laatst op het Marineterrein in
Amsterdam geweest. Ik ben het geheel eens met de lovende woorden die
zijn gesproken over de kwaliteit van deze locatie en de kansen voor
woningbouw. Het ministerie van Defensie verwacht tussen nu en 2018 het
terrein gefaseerd te verlaten. Over de herontwikkeling is in 2013 tussen
het Rijk en de gemeente Amsterdam een bestuursovereenkomst gesloten
waarna gezamenlijk de herontwikkeling ter hand is genomen. Woningbouw
maakt daarvan deel uit.

Vragen van het lid Moors, P.J.M.J. (VVD)

Vraag:

De minister heeft aangegeven twee artikelen niet te willen doorlichten,
maar de Kamer kan zijn werk beter doen als dat wel gebeurt. Wat is de
reactie van de minister?

Antwoord:

Ik onderschrijf het belang van beleidsdoorlichtingen zeker voor de
controlerende taak van de Kamer. Voor artikel 3 wordt dit jaar een
beleidsdoorlichting afgerond op het onderwerp Arbeidsmarktcommunicatie.
In 2016 start het nieuwe Rijkshuisvestingsstelsel. Voor artikel 6
Uitvoering Rijksvastgoedbeleid start daarom in 2018 een evaluatie.

Het programma-artikel 3 Kwaliteit Rijksdienst bestaat uit:

- Subsidie A+O fonds (€ 3,4 mln.)

- Bijdrage Arbeidsmarktcommunicatie (€ 5,5 mln.)

- Opdrachten (€ 3,5 mln.)

Voor het deel van artikel 3 dat niet wordt betrokken bij de doorlichting
is de Hervormingsagenda Rijksdienst het geëigende instrument voor een
discussie met uw Kamer. U moet beseffen dat het genoemde artikel niet in
verhouding staat tot de uitgaven van de Rijksdienst die op alle
begrotingen staan. In de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk bied ik
jaarlijks in mei een totaaloverzicht van de rijksbrede ontwikkelingen op
het terrein van de bedrijfsvoering (inclusief de ontwikkeling van de
apparaatsuitgaven). Daarbij wordt ook verslag gedaan van de regelmatige
evaluaties die op het gebied van de bedrijfsvoering plaatsvinden. 

Het programma-artikel 6 Uitvoering Rijksvastgoed bestaat uit:

- Huisvesting AZ en Hoge Colleges van Staat (€ 23,1 mln.)

- Huisvesting Koninklijk Huis (€ 14,8 mln.)

- Monumenten (€ 10,2 mln.)

- Duurzaamheid Rijkshuisvesting (€ 10,2 mln.)

- Beheer materiële activa (€ 85,4 mln.)

Het deel van artikel 6 dat niet wordt betrokken bij de evaluatie van het
rijkshuisvestingsstelsel betreft uitgaven zoals zakelijke lasten en
beheer- en plankosten (beheer materiële activa). De uitgaven zijn
niet-beleidsmatig van karakter en vallen daarmee niet onder een
beleidsdoorlichting. Voor de huisvestingskosten Koninklijk Huis heeft de
minister van Algemene Zaken toegezegd het financieel statuut Koninklijk
Huis te evalueren per 2015. De kosten die op artikel 6 staan voor het
Koninklijk Huis lopen daar in mee. 

Voorop staat dat de Kamer van mij kan verwachten dat er voldoende
beleidsinformatie beschikbaar is zodat de Kamer de controlerende taak
kan waarmaken.

Vraag:

Hoe worden de conclusies en aanbevelingen van de tijdelijke Commissie
ICT betrokken bij de verdere plannen voor de digitale overheid? Hoe is
de minister bijvoorbeeld van plan de zogenoemde "suikeroomconclusies" te
voorkomen? Met andere woorden hoe voorkomt hij dat de kosten van het
programma ergens anders dan de baten komen te liggen?

Antwoord:

Het kabinet gaat nog reageren op de conclusies en aanbevelingen van de
Tijdelijke commissie ICT. Dit nadat uw Kamer met de Tijdelijke commissie
ICT heeft gesproken.

De problematiek dat baten elders liggen dan de kosten, zal door de
Nationaal Commissaris Digitale Overheid meegenomen worden in zijn
voorstellen voor een meerjarig financieringsarrangement. Ook een nieuwe
governancestructuur moet hiertoe bijdragen.

Vraag:

Waarom wil de minister een jaarpauze (begroting 2016) in de ontwikkeling
van de digitale overheid? Wat is hierbij de relatie met de reductie van
het aantal datacenters en de afhandeling van de rijkscloud en
rijksapplicationstore?

Antwoord:

Er is geen sprake van een jaarpauze. Het beschikbare budget wordt
gericht ingezet voor de voorzieningen die het belangrijkst zijn voor de
dienstverlening aan burgers en bedrijven en om de ambities van het
kabinet op dat vlak te kunnen verwezenlijken. Het is echter nodig om te
komen tot een meer passend financieringsarrangement teneinde de
kabinetsambitie van een digitale overheid te kunnen verwezenlijken. Het
meer integraal benaderen van de kosten en de baten van de digitale
overheid is een van de kernpunten van de opdracht van de Nationaal
Commissaris Digitale Overheid, waarvoor hij samen met de leden van het
Nationaal Beraad Digitale Overheid voorstellen zal doen. Hierover heb ik
uw Kamer voor de zomer over geïnformeerd.

Vraag:

Is de minister van plan met meer gemeente en/of provincies
samenwerkingsovereenkomst te sluiten over herbestemming en transformatie
van vrijkomende rijkskantoren? Op welke termijn? Hoe wordt de kamer
daarover geïnformeerd?

Antwoord:

Ja. Voor de herbestemming en transformatie van het vastgoed is
samenwerking met gemeenten en provincies nodig. Zij stellen de
bestemming immers vast. Indien nodig worden met gemeenten en provincies
afspraken gemaakt over de samenwerking. Bij voorkeur worden deze
afspraken in samenwerkingsovereenkomsten vastgelegd. De Kamer wordt via
de Jaarrapportage bedrijfsvoering Rijk over de resultaten geïnformeerd.

Vraag:

Hoever is het initiatief om voorstellen uit te werken voor het wettelijk
normeren van de bedrijfsvormingsuitgaven van ZBO's? Hoe gaat hij dit
oppakken? Hoe wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de voortgang?

Antwoord:

Dit idee uit het Regeerakkoord is nader onderzocht en er is
geconcludeerd dat de taken van uitvoeringsorganisaties (ZBO’s,
agentschappen, diensten) binnen de Rijksoverheid te divers en heterogeen
zijn voor zinvolle normen voor bedrijfsvoeringskosten. De ene
organisatie zal relatief veel personeel nodig hebben in de lage schalen,
de andere juist in de hoge schalen; de ene organisatie zal haar
processen verregaand kunnen automatiseren, de andere niet. Normering van
de bedrijfsvoeringskosten zou ertoe leiden dat ofwel zeer ruime normen
worden vastgesteld ofwel dat vrijwel aan iedere uitvoeringsorganisatie
uitzonderingen kunnen worden toegestaan. Uitvoeringsorganisaties moeten
immers hun taken conform de wet kunnen blijven uitvoeren. Het kabinet
heeft daarom afgezien van deze maatregel en zet in op de
Hervormingsagenda Rijksdienst. Verschillende projecten daarbinnen nemen
de bedrijfsvoering als aangrijpingspunt en richten zich daarbij op
deelprocessen, niet op de kosten daarvan. Het gaat  bijvoorbeeld om
standaardisatie van de inkoop, HRM-processen, ICT-gebruik en
huisvesting. 

De Tweede Kamer wordt via de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk op de
hoogte gehouden van de voortgang.

Vragen van het lid Knops, R.W. (CDA)

Vraag:

Is de minister bereid om in de jaarlijkse rapportage in te gaan op:  

1. woonlastproblemen bij diverse doelgroepen en regio's;

2. huurstijgingen voor kwetsbare huishoudens

3. effecten van aanpassingen regelgeving/beleid

Antwoord:

Dit jaar heb ik de Tweede Kamer voor het eerst aan de hand van de
“Staat van de Woningmarkt 2014” in de volle breedte over de
woningmarkt geïnformeerd. In navolging van het advies van de Tijdelijke
Commissie Huizenprijzen is hiermee wat mij betreft een traditie gestart.
Vanzelfsprekend zijn er na publicatie van deze eerste editie aanvullende
wensen en behoeften van diverse partijen. Ik inventariseer deze wensen
en zal bekijken wat de mogelijkheden zijn om aan deze wensen tegemoet
te komen. Ik zal deze in ieder geval gebruiken bij de volgende editie
van de jaarrapportage. Binnenkort spreken wij hier nog apart over. 

Wat betreft het verzoek om huurstijgingen en woonlastenproblemen (punten
1 en 2) bij diverse groepen en regio’s in beeld te brengen, is het zo
dat ik in de jaarrapportage in ga op de ontwikkeling van woonlasten tot
op regionaal niveau, met 15 figuren, tabellen of landkaartjes, waarin
diverse indicatoren worden opgesplitst naar regio. Gelet op het karakter
van de jaarrapportage zou het te ver voeren om – zoals bijvoorbeeld
VNG, Aedes, Woonbond en G4/G32 hebben aangegeven – deze gedetailleerde
informatie voor alle gemeenten op wijk- en buurtniveau op te nemen. De
Rijksoverheid beschikt bovendien op dit niveau niet over gegevens over
betaalbare huurwoningen. Ik ben van mening dat het primair de
verantwoordelijkheid van lokale partijen zelf (corporaties en gemeenten)
is om sturingsinformatie op het lokale niveau in beeld te brengen.
Vanzelfsprekend ben ik bereid om partijen hierin te faciliteren, zoals
bijvoorbeeld al gebeurt met de mogelijkheid om deel te nemen in het 3-4
jaarlijkse WoONonderzoek Nederland.

T.a.v. punt 3: de jaarrapportage is geen beleidsevaluatie maar bedoeld
als een jaarlijks overzicht van feitelijke ontwikkelingen op de
woningmarkt, zoals gevraagd is in het kader van de Tijdelijke Commissie
Huizenprijzen en in de motie van de kamerleden Knops en Verhoeven.
Uiteraard is het in beeld brengen van beleidseffecten van belang, maar
om dit zuiver te houden zou ik evaluaties van beleid niet in de
jaarrapportage willen opnemen. Effecten van het beleid worden al
doorlopend in andere trajecten geëvalueerd, waarvan de
beleidsdoorlichting betaalbaarheid en de evaluatie verhuurderheffing
voorbeelden zijn.

Vraag:

Wat is de verwachting van de minister na 1 juli volgend jaar als de
BTW-verlaging stopt? Is dit van invloed op de sector? Wordt het nog
geëvalueerd? Welke criteria worden gehanteerd en welk moment kiest de
minster?

Antwoord:

Een stimuleringsmaatregel is ervoor om iets op gang te brengen of te
ondersteunen en wordt gestopt als dit niet meer nodig is. Daarom heeft
het kabinet er voor gekozen het verlaagde BTW-tarief voor renovatie- en
herstelwerkzaamheden aan woningen nog éénmalig te verlengen tot 1 juli
2015 en er daarna mee te stoppen aangezien de omslag naar herstel van de
bouwsector al voorzichtig is ingezet. Voor de tijdelijke verlaging van
het BTW-tarief voor herstel en renovatie is geen evaluatie voorzien.

Vragen van het lid Fokke, H. (PvdA)

Vraag:

De overheid is er om mensen te ondersteunen. Hoe meet u of mensen en
bedrijven tevreden zijn met de dienstverlening en communicatie van de
overheid? Waar krijgt dit een plek in het programma Hervorming
Rijksdienst? Wat is de stand van zaken als het gaat om betere
regelgeving? Hoe effectief is Actal eigenlijk? Heeft Actal voldoende
kennis, expertise en positie om verbetering aan te brengen of is er meer
nodig?

Antwoord:

Ik vind het van belang om te meten of mensen en bedrijven tevreden zijn
over de dienstverlening en de communicatie van de overheid, over betere
regelgeving en vermindering van administratieve lasten. Stuk voor stuk
belangrijke onderwerpen. Het SCP publiceert regelmatig de
belevingsmonitor en over 2013 heeft de Nationale ombudsman een rapport
uitgebracht waar de prestaties van de overheidsdiensten worden
gewaardeerd. De uitkomsten zijn redelijk positief. Individuele
overheidsorganisaties scoren nu een 7,1. De keten van
overheidsorganisaties scoort 6,8 en de overheid als geheel 6,5.

De vraag over de kwaliteit van regelgeving zal ik doorgeven aan de
minister van Veiligheid en Justitie en de vraag over  administratieve
lasten/Actal aan de ministers van EZ en BZK. 

Vraag:

Wanneer komt de minister met een visie op de adviescolleges?

Antwoord:

De nadere beschouwing op het adviesstelsel komt rond de jaarwisseling
naar de Kamer. Ik vind het belangrijk om met een breed gedragen en goed
uitvoerbare nadere beschouwing op het adviesstelsel te komen. Ik wil
daarom ook enkele gesprekken voeren met betrokkenen, waaronder met een
aantal voorzitters van adviescolleges. 

Vraag:

De PvdA deelt de zorg van de Algemene Rekenkamer dat overtollige
Rijksgebouwen, gezien de marktsituatie niet verkocht kunnen worden
volgens uw plan en besparingen niet worden gehaald. Heeft u een plan B
klaar liggen voor als objecten niet binnen de tijd die ervoor gesteld
is, kunnen worden verkocht?

Antwoord:

Op 28 augustus jongstleden heb ik uw Kamer geïnformeerd over de
rijksinzet op afstoot en transformatie rijksvastgoed. Daarin geef ik aan
dat indien marktconforme verkoop niet mogelijk is, het object in
langdurig strategisch beheer wordt gehouden. De te maken kosten worden
dan zoveel mogelijk gecompenseerd met bijvoorbeeld de inkomsten uit
verhuur.

Vraag:

Over 2013 blijkt dat de inhuur van externen is gestegen. Welke acties
gaat u ondernemen om dit daadwerkelijk een halt toe te roepen?

Antwoord:

De inhuur over 2013 is inderdaad enigszins gestegen, na enkele jaren van
daling. Rijksbreed gezien ligt de inhuur nog onder de met de Tweede
Kamer afgesproken uitgavennorm van 10%, namelijk op 8,7%. Mogelijkheden
om de externe inhuur te beheersen zijn de vervanging van extern
personeel door ambtelijk personeel, het werken met tijdelijke ambtelijke
aanstellingen en het overgaan op het maken van prestatie-afspraken
(uitbesteding).

In het met uw Kamer afgesproken sturingsinstrumentarium externe inhuur
ligt de verantwoording bewust bij de vakminister. Deze is zelf
verantwoordelijk voor de omvang van de externe inhuur bij het eigen
departement.

Vraag:

Is de minister bereid om per cluster van kansarm vastgoed een
sloop/herstructureringsplan te maken? (met name plaatsen waar vraag is
naar kantoormeters en leegstaande kazernes).

Antwoord:

In samenwerking met gemeenten en provincies wordt naar herbestemming- en
transformatiemogelijkheden gezocht. Daarbij wordt verder gekeken dan
alleen het object zelf. De mogelijkheden die hieruit voortkomen, worden
opgenomen in een herstructureringsplan. Sloop is een optie wanneer dat
onderdeel uit maakt van een herstructureringsplan.

Vraag:

Hoe staat het met: 1. Mensen met arbeidsbeperking in dienst nemen? 2.
Het aantal stageplekken bij de overheid? 

Antwoord:

1. De afspraken uit het Sociaal Akkoord van 11 april 2013 betekenen voor
het Rijk dat er in tien jaar tijd 3340 extra banen moeten worden
gecreëerd. Van belang bij deze opgave is dat het gaat om banen met
vooralsnog een omvang van 25 uur. Ik heb het aantal van 3.340
onderverdeeld over de ministeries.

De ministeries en taakorganisaties zijn actief aan de slag gegaan met
het creëren van banen voor de doelgroep. 

Ik hecht er aan dat de rijksoverheid de afgesproken aantallen banen gaat
behalen en wil dit zelf ook goed in de gaten houden. Om dit te kunnen
monitoren ben ik bezig om een rijksbrede registratie op te zetten. Deze
wordt met ingang van 1 januari 2015 operationeel.

2. In de Hervormingsagenda Rijksdienst heb ik aangegeven dat het Rijk
jaarlijks circa 4.000 stageplekken aanbiedt aan leerlingen en studenten
van verschillende onderwijsinstellingen.

Deze doelstelling is ook in 2013 behaald (meer dan 4.100 stagairs).

Van de stagiairs bij het Rijk volgt ongeveer 28% een MBO-opleiding, 35%
een HBO-opleiding en 37% WO-opleiding.

Vragen van het lid Monasch, J.S. (PvdA)

Vraag:

Is de minister bereid tot de invoering van de novelle geen fusies tussen
woningcorporaties toe te staan, tenzij absoluut financieel noodzakelijk?

Antwoord:

Ik ben gehouden fusies te beoordelen op basis van de thans vigerende
regelgeving. Fusies moeten lokaal, door de betrokken gemeenten en
huurdersorganisaties, worden getoetst op hun meerwaarde. Een
lokale positieve zienswijze is een cruciale voorwaarde voor instemming
met zo’n fusie door de toezichthouder. Als een aldus goed onderbouwd
fusievoorstel voldoet aan alle voorwaarden, dan kan zo’n fusie niet
worden tegengegaan. Het is overigens ook niet de verwachting dat het
aantal fusies zal toenemen. Het huidige beeld wijkt volgens de Inspectie
Leefomgeving & Transport niet af van de afgelopen 2 à 3 jaar. Er zijn
ook geen signalen dat met de wetswijziging in het vooruitzicht er een
fusiegolf aankomt. De regels in het wetsvoorstel over regionale
werkzaamheid van corporaties vormen naar verwachting een remmende
factor. Er is wel een lichte stijging waar te nemen van fusies tussen
corporaties met hun dochters. Dat betekent dus juist een beweging
richting het compacter maken van de totale organisatie.

Ik acht het dan ook niet noodzakelijk deze regels vooruitlopend op de
novelle aan te passen.

Vraag:

Kunt u vernieuwingstechnieken in de bouw open source maken?

Antwoord:

Vernieuwingstechnieken worden veelal door bedrijven ontwikkeld. Niet
alle bedrijven zullen hiervan een open source willen maken omdat dit hun
verdiensten kan beperken. Ik ben niet van plan open source af te
dwingen.

Er is wel een aantal vernieuwprogramma's, dat door de overheid mede
wordt gefinancierd, waar openheid over de technieken wel is vereist,
zoals bijvoorbeeld bij de Stroomversnelling.

Vraag:

Door herijking bouwtoezicht betalen mensen minder leges, maar juist meer
aan adviesbureaus en dergelijk. Wil de minister daar een reactie op
geven?

Antwoord:

Veel partijen hebben in hun reactie tijdens de consultatieronde hun
zorgen geuit over de betaalbaarheid en proportionaliteit. Ik heb hierbij
aangegeven dat deze beide aandachtspunten voor mij van groot belang zijn
bij de verdere vormgeving van het nieuwe stelsel. De precieze effecten
van het nieuwe stelsel voor de betaalbaarheid zijn nu nog niet in te
schatten. Ik zal daarop dan ook blijven toetsen en hier ook bij de
evaluatie van de uitvoering aandacht aan besteden. Wanneer hiervoor
aanleiding is, zal ik bezien welke maatregelen ik kan nemen.

Vraag:

Herkent de minister het beeld over energiebesparing uit het onlangs
verschenen boek van Thomas van Belzen?

Antwoord:

De markt ondersteunt de aanpak die in samenspraak met de sector is
opgezet. Van belang is dat er een gelijk speelveld is bij het op de
markt komen van alle bouwproducten. Dat geldt ook voor nieuwe en
vernieuwende bouwmaterialen. De huidige systematiek waarbij de markt
zelf verantwoordelijk is voor het aanleveren van milieudata biedt mijns
inziens kansen voor innovatieve technieken en producten voor
ondernemers met duurzame en innovatieve producten die zich zo op
eenduidige wijze kunnen onderscheiden. Zoals ik onlangs op vragen
van de leden Albert de Vries en Cegerek (beiden PvdA) aan uw Kamer heb
geantwoord deel ik dit beeld niet.

Vraag:

Hoe gaat het kabinet om met het Landelijk Samenwerkingsverband Actieve
bewoners (LSA)? Wordt er op bezuinigd? Zo ja, waarom?

Antwoord:

Het LSA is de afgelopen jaren een partner van de rijksoverheid en
gemeenten geweest in de aanpak van leefbaarheidsproblemen en zal dit ook
in de toekomst blijven. Ik ben bereid het subsidiebedrag van vorig jaar
het komende jaar te handhaven, onder de voorwaarde dat de projecten van
het LSA een bijdrage leveren aan de kaders en doelstellingen van mijn
begroting. Ik verleen dus geen exploitatiesubsidie, maar een
projectsubsidie. Wel zal ik in overleg met het LSA werken aan een
vermindering van de subsidiegelden in de komende jaren, omdat ik het
niet wenselijk acht dat het LSA grotendeels afhankelijk is van
subsidiegelden van mijn ministerie.

Vraag:

Verduurzamen van de woningvoorraad zou makkelijker gaan als corporaties
kunnen samenwerken met marktpartijen, want bijvoorbeeld opkrikken
energielabel is duur. Maar dat mag niet, wat zijn de barrières en wat
doet het kabinet om deze weg te nemen?

Antwoord:

Ik zie op dit moment geen belemmeringen waarom corporaties hun
woningvoorraad energetisch niet zouden kunnen verbeteren. Corporaties
kunnen in hun renovatieplannen energetische maatregelen ter verbetering
van het label van de woningen opnemen en die vervolgens door een
marktpartij laten uitvoeren. Hiervan zijn ook goede voorbeelden bekend,
zoals de Stroomversnelling.

Vraag:

Kunnen verzekeraars een rol spelen bij het beperken van de faalkosten in
de bouw?

Antwoord:

Faalkosten in de bouw zijn alle kosten die onnodig worden gemaakt bij
het maken van een eindproduct en samenhangen met een inefficiënt
productieproces, het niet voldoen aan afgesproken kwaliteitseisen en het
moeten vervangen of herstellen van zaken. Ze zijn onder andere een
gevolg van de versnippering in de bouw waarbij een hoofdaannemer veel
werkzaamheden uitbesteedt aan onderaannemers. Doordat in de bouwpraktijk
veel partijen betrokken zijn en er niet één partij verantwoordelijk is
voor de integrale kwaliteit van een bouwwerk ontstaan
coördinatieproblemen, met bijbehorende kosten tot gevolg. Mijn
wetsvoorstel Kwaliteitsborging voor het bouwen is erop gericht om
aannemers makkelijker aansprakelijk te kunnen stellen wanneer er fouten
worden gemaakt tijdens de bouw. Daarnaast vervalt de huidige toetsing
door gemeenten, waarbij vooral de bouwplannen vooraf op papier worden
getoetst. Met het wetsvoorstel zal de kwaliteitsborging zich richten op
de kwaliteit van het voltooide bouwwerk. Ik verwacht dat aannemers met
deze maatregelen geprikkeld worden om meer dan in het verleden hun
faalkosten te beperken. Verzekeraars zijn primair gericht op het
afdekken van risico’s in de bouw en niet zozeer op optimalisering van
het bouwproces als zodanig. Wanneer verzekeraars hierbij een rol kunnen
spelen is dat in mijn ogen uiteraard een prima ontwikkeling.

Vragen van het lid Verhoeven, K. (D66)

Vraag:

Is de minister bereid om het aanvechten van het vragen om sleutelgeld
via de huurcommissie i.p.v. rechter mogelijk te maken?

Kan het kabinet het probleem en de omvang van het probleem "sleutelgeld"
in kaart brengen?

Antwoord:

Het gaat om het toetsen van contractenrecht. Het toetsen van
contractenrecht, anders dan het beslechten van geschillen over huurprijs
en servicekosten waartoe de taak van de Huurcommissie is beperkt, is een
taak van de rechter. De adviesbevoegdheid (dus geen
uitspraakbevoegdheid) die de Huurcommissie inzake “onredelijke
bedingen” had, is om deze reden juist in 2003 geschrapt. Ik zie
vooralsnog geen reden om dit terug te draaien. Ik zal wel onderzoek doen
naar de omvang van de problematiek ten opzichte van het sleutelgeld.

Vraag:

Met aanbestedingen gaat veel mis. Het Rijk koopt jaarlijks voor € 10
mrd. in. Wat is uw rol hierin? Waakt u over open en eerlijke
aanbestedingen?

Antwoord:

Ik ben verantwoordelijk voor de inrichting en werking van het
Rijksinkoopstelsel, dat drie jaar geleden tot stand is gebracht (het
zogeheten CPO - CDI stelsel (Chief Procurement Officer - Coördinerend
Directeur Inkoop stelsel). Met dit stelsel hebben de departementale
CDI’s aanvullende bevoegdheden gekregen (onder andere de bevoegdheid
om grote, risicovolle aanbestedingen vooraf te toetsen). De CDI’s zijn
ook verantwoordelijk voor de inkoop binnen het eigen departement. Zij
leggen over de invulling en werking van het stelsel verantwoording af
aan de CPO-Rijk die onder mijn verantwoordelijkheid valt. Jaarlijks leg
ik over het stelsel verantwoording af aan de Tweede Kamer in de
Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk. Mijn beleidsmatige
stelselverantwoordelijkheid voor het Rijksinkoopstelsel beperkt zich tot
die Rijksonderdelen die behoren tot de rechtspersoon Staat der
Nederlanden. Mijn kaderstellende verantwoordelijkheid laat onverlet dat
ieder departement zelf verantwoordelijk is voor zijn individuele inkoop
en aanbestedingstrajecten (zowel op het gebied van bedrijfsvoering als
inkoop voor het primair proces).

Vraag:

Naar aanleiding van de Commissie huizenprijzen, kunt u laten zien: 1.
een scherper beeld van de regionale verschillen? 2. inzicht in de
gevolgen van de maatregelen? 3. betaalbaarheid voor verschuivende
doelgroepen?

Antwoord:

Net zoals u, vind ik een goed beeld van regionale verschillen van
belang. Daarom heb ik in de jaarrapportage Staat van de Woningmarkt
2014 al regionale woningmarktinformatie opgenomen met 15 figuren,
tabellen of landkaartjes. De Staat van de Woningmarkt is dit jaar voor
het eerst uitgekomen. Graag ga ik nog met u in gesprek over welke
thema’s verder nog in de Staat van de Woningmarkt opgenomen kunnen
worden, bijvoorbeeld tijdens het overleg over het jaarrapport dat
nog zal worden ingepland. Daarbij hanteer ik als uitgangspunt dat het
te ver voert om in het jaarrapport gedetailleerde informatie voor alle
gemeenten op wijk- en buurtniveau op te nemen. Ik ben bovendien van
mening dat het primair de verantwoordelijkheid van lokale partijen zelf
(corporaties en gemeenten) is om sturingsinformatie op het lokale niveau
in beeld te brengen.

De jaarrapportage is niet opgezet als een beleidsevaluatie maar - zoals
gevraagd in het kader van de Tijdelijke Commissie Huizenprijzen en in de
motie van de kamerleden Knops en Verhoeven - als een jaarlijks overzicht
van feitelijke ontwikkelingen op de woningmarkt, teneinde een goed debat
over de situatie op de woningmarkt te kunnen voeren. Uiteraard is het in
beeld brengen van beleidseffecten van belang, maar om dit zuiver te
houden zou ik evaluaties van beleid niet in de jaarrapportage willen
opnemen. Effecten van het beleid worden al doorlopend in andere
trajecten geëvalueerd, bijvoorbeeld in de beleidsdoorlichting
betaalbaarheid en de evaluatie van de verhuurderheffing.

De jaarrapportage gaat uitgebreid in op verschillende aspecten van de
woonlasten, evenals verschillende groepen, in paragraaf 4.4 en 5.4. Ook
hier verneem ik graag uw aanvullende wensen.

Vraag:

Er is weinig ruimte voor MKB en voor duurzaam en innovatief aanbesteden.
Wat gaat u daar aan doen?

Antwoord:

Het kabinet wil 2,5% van het overheidsbrede inkoopbudget besteden aan
innovatiegericht inkopen (Kamerbrief ‘Naar de top: bedrijvenbeleid in
actie’ van 13 september 2011). Het Ministerie van EZ stimuleert dit in
brede zin door uitvoering van het Programma Inkoop Innovatie Urgent. Dit
gebeurt door het inzetten van innovatieve inkoopinstrumenten waardoor
meer en beter gebruik gemaakt worden van de kennis en het
innovatievermogen van marktpartijen. Dat vraagt wel om een professionele
inkooporganisatie en professionele inkopers, waar ik via het
rijksinkoopstelsel op stuur.

Vraag:

Is de minister bereid om het aanvechten van het vragen om sleutelgeld
via de huurcommissie in plaats van de rechter mogelijk te maken?

Antwoord:

Het gaat om het toetsen van contractenrecht. Het toetsen van
contractenrecht, anders dan het beslechten van geschillen over huurprijs
en servicekosten waartoe de taak van de Huurcommissie is beperkt, is een
taak van de rechter. De adviesbevoegdheid (dus geen
uitspraakbevoegdheid) die de Huurcommissie inzake “onredelijke
bedingen” had, is om deze reden juist in 2003 geschrapt. Ik zie
vooralsnog geen reden om dit terug te draaien. Ik wil eerst de
uitkomsten van het onderzoek naar de omvang van het probleem sleutelgeld
afwachten (zie vraag 63.)

Vragen van het lid Bosma, M. (PVV)

Vraag:

Is de minister bereid om snel een einde te maken aan de voorrang die
asielzoekers krijgen op sociale huurwoningen? Graag een toezegging om
hier met het hele kabinet op in te zetten.

Antwoord:

Het beleid is om vergunninghouders (asielzoekers die van de IND een
verblijfsvergunning hebben gekregen) zo snel mogelijk uit de COA centra
te laten stromen. Allereerst is dat in het belang van een spoedige
integratie van de vergunninghouder zelf, zodat begonnen kan worden met
het leren van de taal, onderwijs en het zoeken van werk. Maar er zit ook
een financiële kant aan deze zaak: de kosten van het verblijf van de
vergunninghouders in COA centra zijn hoog. Ook om die reden is spoedige
uitstroom van belang. In de Huisvestingswet is vastgelegd op welke wijze
de te huisvesten vergunninghouders over de gemeenten worden verdeeld. Om
die spoedige huisvesting te realiseren, is de voorrang bij
woningtoewijzing noodzakelijk. De voorraad aan sociale huurwoningen is
in ieder geval landelijk groot genoeg om huurders met lage inkomens en
andere doelgroepen te huisvesten. De maatregelen om de doorstroming te
bevorderen, zoals de bestrijding van scheefwonen en meer passende
toewijzing door corporaties, vergroten ook de capaciteit van de sociale
voorraad om de nieuwe woningzoekenden met lage inkomens te huisvesten.

Vragen van het lid Schouten, C.J. (CU)

Vraag:

Kan de minister de risico's inzichtelijk maken van het leenstelsel op de
woningmarkt in de komende jaren?

Antwoord:

Ik zie geen directe risico’s voor de woningmarkt, vanwege het
studievoorschot (lening, die studenten tegen voordelige voorwaarden
kunnen afsluiten bij de overheid). Met de Nederlandse Vereniging van
Banken en de Autoriteit Financiële Markten heeft het kabinet afspraken
gemaakt over de weging van studieschulden bij hypotheekverstrekking. De
wegingsfactor daalt van 0,75% naar 0,45% vanwege de langere aflostermijn
en de versoepeling van de terugbetalingsvoorwaarden. Per saldo leveren
de maandlasten van een gemiddelde studieschuld een kleinere beperking op
dan nu het geval is. Tevens geldt dat onder het huidige
terugbetalingsregime men verplicht is om maximaal 12% van het
meerinkomen in te zetten voor de terugbetaling. Onder het voorgestelde
nieuwe terugbetalingsregime wordt dit percentage verlaagd naar 4%.
Daarmee resteert dus in de terugbetaalfase meer ruimte dan nu om hetzij
vrijwillig sneller af te lossen, hetzij te sparen om zo bijvoorbeeld een
eigen woning te kunnen kopen.

Vraag:

De systematiek van de huurtoeslag klopt niet. Wijzigingen in de fiscale
systematiek door maatregelen op andere terreinen leidt tot een tekort op
de huurtoeslag. Graag een reactie van de minister hierop?

Antwoord:

De doorwerking van wijzigingen in het fiscale systeem op de hoogte van
de huurtoeslag is inherent aan het hanteren van het belastbaar inkomen
c.q. verzamelinkomen als basis voor inkomensafhankelijke regelingen.
Voor het belastbaar inkomen of verzamelinkomen is naar mijn mening geen
goed alternatief beschikbaar. Andere inkomensbegrippen kunnen niet
ontleend worden aan een authentieke basisregistratie, waardoor deze
niet of zeer moeilijk eenduidig te bepalen en te verifiëren zijn. Het
is overigens niet zo dat wijzigingen in fiscale systematiek per
definitie tot tekorten leiden. Het is zowel mogelijk (en ook in het
verleden voorgekomen) dat wijzigingen leiden tot een groter, als tot
een kleiner beroep op huurtoeslag.

Vragen van het lid Voortman, L.G.J. (GL)

Vraag:

GroenLinks is teleurgesteld dat het kabinet in 2011 het wetsvoorstel
voor initiatiefrecht heeft ingetrokken. Is de minister bereid om het
wetsvoorstel initiatiefrecht voor de huurder uit de kast te halen? Dit
voorstel voorzag in verbetering van de positie van huurders die zelf hun
woonomgeving willen verbeteren.

Antwoord:

Volgens het wetsvoorstel moest de verhuurder een redelijk voorstel van
de huurder voor een renovatie uitvoeren. Daar stond tegenover dat de
huurder bereid moest zijn een redelijke huurverhoging te betalen. Ook
zonder dit wetsvoorstel blijft het initiatiefrecht voor huurders voor
energiebesparende maatregelen bestaan. Ook blijft de praktijk bestaan
dat veel verhuurders op vrijwillige basis meewerken aan redelijke
renovatievoorstellen van de huurder. Gelet op de regeldruk lijkt mij dat
voldoende. Ik ben niet voornemens het wetsvoorstel initiatiefrecht
huurders (31 992) opnieuw in procedure te brengen.

Vraag:

Subsidie op LSA vervalt. Waarom is de minister van plan om te bezuinigen
op actieve bewondersparticipatie?

Antwoord:

Het is niet juist om te stellen dat de subsidie voor het LSA vervalt. Op
basis van projectvoorstellen ben ik bereid het subsidiebedrag van vorig
jaar in 2015 te handhaven, mits de projecten een bijdrage leveren aan de
kaders en doelstellingen van mijn begroting. Wel ga ik met het LSA
werken naar een vermindering van de subsidiegelden in de komende jaren,
omdat ik het niet wenselijk acht dat het LSA grotendeels afhankelijk is
van subsidiegelden van mijn ministerie. Ik wil hierbij opmerken dat het
LSA een belangrijke rol vervult bij bewonersparticipatie, maar dat
bewonersparticipatie niet alleen afhankelijk mag zijn van
de overheidssubsidie van het LSA.

Vraag:

De minister verhoogt weliswaar de isolatie-eis (EPC), maar schijnt op
een wat schimmige wijze de eisen om aan die EOC-eis te komen te hebben
versoepeld volgens het blad Bouwformatie. Wat is hiervan waar?

Antwoord:

Ik heb de Tweede Kamer geïnformeerd over de bedoelde aanscherping op 1
januari 2015 van de minimumeisen voor de energieprestatie van
nieuwbouwwoningen (EPC) naar 0,4 en de gedifferentieerde aanscherping
van de isolatie-eisen (Rc-waarden voor vloeren, muren en daken). Uw
Kamer is op 29 november 2013 geïnformeerd over de aanscherping van de
gedifferentieerde Rc-waarden met motivatie. Tijdens het AO van 18
december 2013 is deze brief aan de orde gekomen. In het voorjaar van
2014 is uw Kamer geïnformeerd over de wijziging van het Bouwbesluit
2012, waarmee onder andere de aanscherping van de EPC en de Rc- en
U-waarden is geregeld. Zoals gebruikelijk is de wijziging direct daarna
bij uw Kamer voorgehangen. Ik heb op 19 juni 2014 over deze wijziging
vragen van uw Kamer beantwoord. Daarin zijn geen verdere vragen gesteld
over de differentiatie van de Rc-waarden. Op 1 juli 2014 zijn deze
antwoorden mede geagendeerd voor een algemeen overleg over
energiebesparing.

Vragen van het lid Bisschop, R. (SGP)

Vraag:

In hoeverre klopt de suggestie dat studieschulden bij het Bureau
Kredietregistratie (BKR) vermeld gaan worden? Hoe voorkomt de regering
dat afgestudeerden met verdergaande beperkingen van de
financieringsmogelijkheden te maken krijgen?

Antwoord:

Dit klopt niet, registratie van studieschulden bij BKR maakt geen
onderdeel uit van het wetsvoorstel over het studievoorschot. Over het
studievoorschot, studieschulden, BKR en hypotheken heeft de minister van
OCW onlangs vragen van de Tweede Kamer beantwoord. Daarvoor verwijs ik u
naar de nota naar aanleiding van het verslag inzake de Wet
studievoorschot hoger onderwijs (34 035), die afgelopen vrijdag naar de
Kamer is gestuurd.

Over de doorstroming op de woningmarkt kan ik aangeven dat met de
Nederlandse Vereniging van Banken en de Autoriteit Financiële Markten 
afspraken zijn gemaakt over de weging van studieschulden bij
hypotheekverstrekking. De wegingsfactor daalt van 0,75% naar 0,45% in
verband met de langere aflostermijn en de versoepeling van de
terugbetalingsvoorwaarden. Per saldo leveren de maandlasten van een
gemiddelde studieschuld een kleinere beperking op dan nu het geval is.

Vraag:

Er zijn veel hinderlijke procedures en stroperige regels in de bouw.
Welke mogelijkheden ziet de minister om onnodig uitsluitsel en
verlenging van vergunningprocedures tegen te gaan zonder te hoeven
wachten op de omgevingswet van 2017?

Antwoord:

Voor een deel gebeurt dit door vooruitlopend op de Omgevingswet regels
aan te passen. Met het besluit van 4 september 2014 voor het permanent
maken van de Crisis- en herstelwet , is een aantal
procedures vereenvoudigd, zoals voor het plaatsen van
mantelzorgwoningen. Met de wijziging van het Bouwbesluit die begin 2015
in werking zal treden worden de eisen voor particuliere opdrachtgevers
vereenvoudigd.

Voor een ander deel zal het tijdelijk maatwerk zijn waarvoor ik
onlangs een nieuw expert-team heb opgericht dat zich richt op
knelpunten in de procedures en het verder ontslakken van procedures.

Vraag:

De koppeling tussen langdurige zorg en huurverhoging pakt soms
onevenredig uit. Huurders met AWBZ-indicatie kunnen soms huurverhogingen
ontlopen. Dit geldt niet voor huurders die geen gebruik maken van
langdurige zorg en obv bijv. WMO, zorgverzekering en mantelzorg
thuiswonen. Terwijl zij doen wat de regering vraagt: goedkopere ipv
duurdere zorg. Wil de regering dit kritisch bekijken en onderzoeken of
meer recht kan worden gedaan aan laatstgenoemde groep?

Antwoord:

Voor huurders met een zwaardere zorgbehoefte die wordt ingevuld door
middel van mantelzorg of voor huurders in een aangepaste woning, geldt
een uitzondering op de inkomensafhankelijke huurverhoging. Er is mijns
inziens geen onderzoek nodig. 

De uitzondering geldt voor:

- huishoudens waarvan een van de leden een langdurige zorgindicatie
heeft, ook als het gaat om een “nul uren-indicatie” doordat een
mantelzorger de benodigde zorg levert. 

- huishoudens met een Wmo-beschikking voor aanpassing van de woning.

Vragen van het lid Krol, H. (50PLUS)

Vraag:

Is het kabinet bereid het levensloopbestendig maken van woningen actief
aan te jagen? Bouwen/aanpassen/toewijzen vragen goede rijkscoördinatie
in overleg met stakeholders. Is het kabinet bereid zich hiervoor extra
in te zetten? Is de minister bereid meer in te zetten op de bekendheid
van de mogelijkheden en het belang hiervan, bijv. d.m.v. een gerichte
publiekscampagne?

Antwoord:

Het kabinet zet in op het langer zelfstandig wonen van ouderen en mensen
met beperkingen (zie de agenda die ik in juni afgelopen jaar met de
staatssecretaris van VWS naar uw Kamer heb gestuurd en waar we komende
week over zullen debatteren). Om dit mogelijk te maken kunnen
woningaanpassingen noodzakelijk zijn. Het aanpassen van de sociale
huurwoningenvoorraad is een taak van de woningcorporaties. De gemeenten
kunnen hierover prestatieafspraken met hen maken. Het kabinet is
voornemens de prestaties van corporaties op het terrein van het
zelfstandig wonen van ouderen en mensen met beperkingen te stimuleren.
In de nog op te stellen Woonagenda zal de huisvesting van ouderen één
van de thema’s zijn. Eigenaar-bewoners zijn aan zet om hun eigen
woning aan te passen indien dit gezien beperkingen noodzakelijk is.

Het is belangrijk dat burgers weten wat allemaal mogelijk is in het
levensloopbestendig maken van woningen. Daarvoor wordt momenteel
geïnventariseerd wat voor informatie en goede voorbeelden er zijn op
dit gebied bij verschillende partijen. Bezien wordt of er voldoende
communicatiekanalen zijn (nu bijvoorbeeld de website van kenniscentrum
wonen en zorg) of dat hier extra acties voor moeten worden ondernomen.

Vraag:

Voormalige verzorgingshuizen zouden toegankelijk moeten blijven tegen
een redelijke huur, ook voor minder draagkrachtige ouderen. Bijkomende
kosten kunnen oplopen tot ruim 1200 euro. Gaat het kabinet daar iets aan
doen en zo ja, wat?

Antwoord:

Verschillende partijen zijn momenteel bezig om voormalige
verzorgingshuizen om te zetten naar zelfstandige
wooneenheden. Vaak kan daarbij ook een servicepakket voor
bijvoorbeeld maaltijden worden afgenomen. De omvang van aanvullende
diensten is in beginsel vrij overeen te komen. Ik zal het aanjaagteam
Langer Zelfstandig Wonen vragen welke indrukken zij in hun gesprekken in
de diverse regio's op dit punt opdoen.

Vraag:

Is de minister bereid om heldere en toetsbare doelen te formuleren voor
seniorenhuisvesting en beschut wonen?

Antwoord:

De vraag naar concrete doelstellingen is begrijpelijk. Echter, langer
zelfstandig wonen heeft te maken met veel aspecten, zowel op het terrein
van wonen, welzijn als zorg. En woonwensen van mensen zijn zeer
gevarieerd, evenals de soorten van ouderenhuisvesting. Daarnaast is
belangrijk dat de landelijke opgave regionaal zeer verschillend
uitpakt.  Het kabinet vindt dat de opgave aan seniorenhuisvesting en
beschut wonen vooral op regionaal en lokaal niveau opgepakt moet worden.
Gemeenten moeten in overleg met woningcorporaties, zorgaanbieders en
marktpartijen toetsbare doelen formuleren voor seniorenhuisvesting en
beschut wonen. Zij kunnen deze toetsbare doelen vastleggen in de
regionale of lokale Woonvisie.

Het kabinet stimuleert betrokken actoren als gemeenten, corporaties
zorgaanbieders om gezamenlijk op lokaal en regionaal niveau tot
afspraken te komen met hulp van regiotafels en het aanjaagteam. En de
woningcorporaties hebben volgens het kabinet een belangrijke taak om
voor de ouderen onder zijn huurders te zorgen voor geschikte
huisvesting. Daarom zal wonen en zorg een van de drie prioriteiten van
de Woonagenda zijn.

Vraag:

Is het kabinet bereid met gemeenten te verkennen hoe om wordt omgegaan
met de toenemende vraag naar nieuwe vormen van ouderenhuisvesting? (in
relatie tot afstoten van rijksvastgoed).

Antwoord:

Het Rijk kijkt inderdaad naar mogelijkheden van nieuwe vormen van
ouderenhuisvesting en hoe deze te faciliteren. Kantorentransformatie is
een van de opties. Het Rijk stimuleert hiertoe mogelijkheden. Zo heeft
het Rijk een expertteam (kantoor)Transformatie dat met gemeenten mee
kan denken over de transformatie van leegstaande kantoren en
maatschappelijk vastgoed in woonruimte, waaronder dus ook
ouderenhuisvesting kan vallen. Daarnaast loopt een programma met
Platform 31/Movisie dat gericht is op vernieuwende initiatieven voor
wonen en zorg voor vrijkomend zorgvastgoed. Daarnaast heb ik het
Aanjaagteam Langer Zelfstandig Wonen om partijen op regionaal
niveau samen te brengen op dit terrein.

Vraag:

Met de woonbond, Aedes, vng, g-4 en g-32 vragen wij het kabinet beter in
beeld te brengen wat nu precies de gevolgen zijn van
overheidsmaatregelen voor de woningmarkt

Antwoord:

Ik heb kennis genomen van de reactie van Aedes, VNG, Woonbond en G4/G32
op de jaarrapportage “Staat van de Woningmarkt 2014”. De
jaarrapportage is niet opgezet als een beleidsevaluatie maar - zoals
gevraagd in het kader van de Tijdelijke Commissie Huizenprijzen en in de
motie van de kamerleden Knops en Verhoeven - als een jaarlijks overzicht
van feitelijke ontwikkelingen op de woningmarkt, teneinde een goed debat
over de situatie op de woningmarkt te kunnen voeren. Uiteraard is het in
beeld brengen van beleidseffecten van belang, maar om dit zuiver te
houden zou ik evaluaties van beleid niet in de jaarrapportage willen
opnemen. Effecten van het beleid worden al doorlopend in andere
trajecten geëvalueerd, waarvan de beleidsdoorlichting betaalbaarheid en
de evaluatie verhuurderheffing voorbeelden zijn.

  DOCPROPERTY  Rubricering  \* MERGEFORMAT   

Pagina   PAGE    \* MERGEFORMAT  17  van   NUMPAGES  \* Arabic  \*
MERGEFORMAT  17 

 pagina’s (inclusief voorblad)

  DOCPROPERTY  Rubricering  \* MERGEFORMAT   

Financieel Economische Zaken

Begroten, Budgetteren en Verantwoorden

Turfmarkt 147

Den Haag

Postbus 20011

2500 EA  Den Haag

www.rijksoverheid.nl

Kenmerk

  DOCPROPERTY  Kenmerk  \* MERGEFORMAT  2014-0000577679 

Uw kenmerk

  DOCPROPERTY  UwKenmerk  \* MERGEFORMAT   



	Datum	  DOCPROPERTY  Datum  \* MERGEFORMAT  29 oktober 2014 

Betreft	  DOCPROPERTY  Onderwerp  \* MERGEFORMAT  Antwoorden vragen
Tweede Kamer begroting WenR 2015 



Pagina   PAGE    \* MERGEFORMAT  1  van   NUMPAGES  \* Arabic  \*
MERGEFORMAT  17 

> Retouradres Postbus 20011 2500 EA Den Haag   

  DOCPROPERTY  Rubricering  \* MERGEFORMAT   

  DOCPROPERTY  Aan  \* MERGEFORMAT  Aan de Voorzitter van de Tweede
Kamer der Staten-Generaal

Postbus 20018

2500 EA DenHaag 

  DOCPROPERTY  Rubricering  \* MERGEFORMAT   

Pagina   PAGE    \* MERGEFORMAT  2  van   SECTIONPAGES  \* Arabic  \*
MERGEFORMAT  2 

Datum

  DOCPROPERTY  Datum  \* MERGEFORMAT  29 oktober 2014 

Kenmerk

  DOCPROPERTY  Kenmerk  \* MERGEFORMAT  2014-0000577679