[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

33662 Advies Raad van State bij 2e nota van wijziging (meldplicht datalekken)

Advies Afdeling advisering Raad van State

Nummer: 2014D43321, datum: 2014-11-24, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2014Z21472:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


No.W03.13.0464/II	's-Gravenhage, 19 februari 2014

Bij Kabinetsmissive van 19 december 2013, no.2013002629, heeft Uwe
Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Veiligheid en
Justitie, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter
overweging aanhangig gemaakt de nota van wijziging bij het voorstel van
wet tot wijziging van de Wet bescherming persoonsgegevens en de
Telecommunicatiewet in verband met de invoering van een meldplicht bij
de doorbreking van maatregelen voor de beveiliging van persoonsgegevens
(meldplicht datalekken), met toelichting.

In de nota van wijziging wordt de bestuurlijke boete ingevoerd voor een
groot aantal bepalingen van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en
voor enkele bepalingen in bijzondere wetten die strekken tot bescherming
van persoonsgegevens. Daarmee krijgt het College bescherming
persoonsgegevens (Cbp) ruimere bevoegdheden om de rechtmatigheid van
verwerking van persoonsgegevens af te dwingen.

De Afdeling advisering van de Raad van State maakt opmerkingen over de
keuze voor punitieve bestuurlijke handhaving, de concentratie van taken
bij het Cbp en de toepassing van het lex certa-beginsel. Zij is van
oordeel dat de nota van wijziging in verband daarmee nader dient te
worden overwogen

1.	Achtergrond

Handhaving van de Wbp loopt tot dusverre vooral langs de lijnen van de
herstelsancties: het Cbp kan op de verplichtingen, gesteld bij of
krachtens de Wbp, een last onder bestuursdwang of een last onder
dwangsom opleggen. Een bestuurlijke boete (ten hoogste € 4500) of een
strafsanctie kan alleen worden opgelegd voor een klein aantal specifieke
verplichtingen. Het wetsvoorstel waarop de nota van wijziging betrekking
heeft voorziet in een bestuurlijke boete van maximaal € 450.000 voor
twee feiten: voor het niet melden van een “datalek” (een nieuwe
verplichting in de Wbp) en voor het niet meewerken aan toezichthoudende
activiteiten van het Cbp.

In de nota van wijziging wordt de boete, zoals voorzien in het
wetsvoorstel, verhoogd naar de strafrechtelijke zesde categorie (thans
€ 810.000). Deze boete wordt eveneens ingevoerd voor overtreding van
een groot aantal al bestaande verplichtingen in de Wbp. In plaats van
een boete van de zesde categorie kan ook een boete van ten hoogste 10%
van de jaaromzet van de rechtspersoon worden opgelegd. De boete als
percentage van de jaaropbrengst is bedoeld als een hoger maximum;
daarmee kan rekening worden gehouden met het vermogen van ondernemingen,
dat veelal groter is dan dat van privépersonen.

De invoering van de bestuurlijke boete in de Wbp sluit aan bij mogelijk
toekomstige Europese ontwikkelingen. Met de Wbp, tot stand gekomen in
2000, werd uitvoering gegeven aan de privacyrichtlijn van de Europese
Unie uit 1995. De privacyrichtlijn stelde nog geen strikte eisen aan de
wijze waarop de lidstaten de regels ter uitvoering van de richtlijn
handhaven. Inmiddels heeft de Europese Commissie in 2012 een
ontwerp-Algemene verordening gegevensbescherming opgesteld, die de
privacyrichtlijn moet gaan vervangen. Met de overgang van een richtlijn
naar een verordening wordt ook de handhaving strikter geregeld: de
ontwerp-Algemene verordening van de Commissie voorziet in hoge boetes
voor de overtreding van een groot aantal materiële bepalingen. De
regering verwacht dat de verordening in 2014 tot stand zal komen en in
2016 in werking zal treden. Met de nota van wijziging wordt toegegroeid
naar het handhavingssysteem van de toekomstige verordening, aldus de
toelichting.

De thans voorgestelde invoering van de bestuurlijke boete houdt verband
met – zoals de toelichting het verwoordt – een breed nalevingstekort
van de Wbp, zoals dat in de tweede evaluatie van de Wbp naar voren komt.
In dat licht bezien heeft de Afdeling begrip voor het streven de
naleving van de Wbp te versterken. Zij plaatst echter kanttekeningen bij
het gekozen middel om dat doel te bereiken.

2.	Keuze voor punitieve bestuursrechtelijke handhaving

a.	Bestuursrecht of strafrecht

In de toelichting wordt de voorgestelde uitbreiding van de bevoegdheid
tot het opleggen van bestuurlijke boetes getoetst aan de Kabinetsnota
over de uitgangspunten bij de keuze voor een sanctiestelsel uit 2008
(Nota sanctiestelsels 2008). Het belangrijkste criterium daarin is de
vraag of sprake is van een open of een besloten context. Van een
besloten context is volgens de regering sprake als er een
gespecialiseerd bestuursorgaan belast is met de uitvoering van zekere
wetten en het uit dien hoofde te maken heeft met een afgebakende
doelgroep, en als bovendien tussen dat orgaan en de doelgroep
verbindingen zijn ter uitvoering van de wet of ten behoeve van het
toezicht op de naleving van wettelijke bepalingen. Bij een besloten
context heeft bestuursrechtelijke handhaving de voorkeur. Van een open
context kan gesproken worden als burgers en bedrijven gebonden zijn aan
algemene rechtsregels die – ongeacht de uitoefening van bepaalde
activiteiten of de hoedanigheid van de burger of het bedrijf – voor
iedereen en altijd gelden. Bij dergelijke normen is er geen met de
uitvoering van wetgeving belast gespecialiseerd overheidsorgaan
betrokken dat bijvoorbeeld vergunningen afgeeft, noch sprake van
reguliere communicatie tussen burger of bedrijf en een overheidsdienst
in het verband van de uitvoering van de geldende regels. In de open
context is strafrechtelijke handhaving het uitgangspunt.

Volgens de toelichting valt de Wbp onder wetgeving met een open context.
De Nota sanctiestelsels 2008 maakt echter – zo vervolgt de toelichting
– uitzonderingen op dit uitgangspunt: wanneer sprake is van een
hooggespecialiseerd orgaan dat optreedt als handhavende instantie, zoals
op het terrein van het mededingingsrecht of het telecommunicatierecht
– de nota noemt de Autoriteit Consument en Markt als voorbeeld – kan
er niettemin ruimte zijn voor de bestuurlijke boete als
handhavingsinstrument. Het Cbp kan volgens de regering als een
dergelijke gespecialiseerde handhaver worden aangemerkt. De keuze om de
Wbp vooral met bestuursrechtelijke bestraffende sancties te handhaven is
daarom in overeenstemming met de Nota sanctiestelsels, aldus de
toelichting.

Zoals de Afdeling in eerdere adviezen heeft aangegeven acht zij het
criterium ‘open en besloten context’ niet geschikt als uitgangspunt
bij de keuze tussen strafrechtelijke dan wel bestuursrechtelijke
bestraffing. Zij leidt tot onwenselijke en ongerechtvaardigde
uitkomsten. Ook los daarvan echter is de Afdeling van oordeel dat,
indien al in aanvulling op de bestaande reparatoire sancties moet worden
besloten tot uitbreiding van het sanctie-instrumentarium, de motivering
van de nota tekortschiet. In eerdere adviezen heeft de Raad van State
voorgesteld, de aard van de overtreding en ernst van de inbreuk als
criterium te hanteren. In 2010 is een aanvulling verschenen op de Nota
sanctiestelsels 2008, met een aantal algemene afwegingen die de wetgever
moet maken bij de keuze tussen sanctiestelsels. Hieruit blijkt dat de
wetgever het element van de ernst van het feit dient af te wegen tegen
overwegingen die pleiten voor bestuursrechtelijke handhaving (besloten
context, gespecialiseerde toezichthouders). Een dergelijke afweging
ontbreekt in de toelichting. Daarbij merkt de Afdeling op dat het bij
overtreding van de Wbp in voorkomende gevallen kan gaan om ernstige
inbreuken op een grondwettelijk en verdragsrechtelijk beschermd
grondrecht, te weten het recht op eerbiediging van de persoonlijke
levenssfeer. In dat opzicht gaat de vergelijking die in de toelichting
wordt gemaakt met het mededingingsrecht en het telecommunicatierecht
niet of niet geheel op.

Voorts merkt de Afdeling op dat de keuze voor het ene of andere stelsel
van bestraffing tot aanmerkelijke verschillen leidt in rechtspositie en
rechtsbescherming van degene jegens wie de handhaving zich richt. Zo
bestaat er geen opneming van gegevens omtrent bestraffing in de
justitiële documentatie bij veroordeling tot een bestuurlijke boete,
terwijl die er wel is bij een strafrechtelijke veroordeling. Voorts
loopt de rechtsbescherming van degene jegens wie de handhaving zich
richt uiteen door de verschillen die bestaan tussen de strafrechtelijke
rechtsgang en de bestuursrechtelijke. Zo moet de strafrechter het feit
bewezen verklaren en legt hij de boete zelf op; de bestuursrechter
toetst het proces-verbaal van de overtreding en de rechtmatigheid van de
door het bestuursorgaan opgelegde boete. Een zorgvuldige afweging van de
keuze voor het ene of andere stelsel dient ook deze verschillen in
ogenschouw te nemen en in het licht van die verschillen te leiden tot
nadere afwegingen. Ten slotte merkt de Afdeling op dat niet gemotiveerd
wordt waarom, als het gaat om kleinere feiten, niet voor de
(bestuurlijke) strafbeschikking is gekozen.

b.	Samenloop met de ontwerp-Algemene verordening

De ruimte voor de wetgever om met het oog op de handhaving tot een eigen
afweging te komen, wordt in de nabije toekomst mogelijk beperkt door de
ontwerp-Algemene verordening die thans nog in bespreking is. In dat
licht bezien acht de Afdeling invoering van een volledig opgetuigd
stelsel van bestuurlijke boetes prematuur. Dat geldt te meer nu er
tussen het voorliggende voorstel en de Algemene verordening mogelijk
aanmerkelijke verschillen zullen bestaan. Gelet op de verschillende
ontwerpteksten die op dit moment openbaar of bekend zijn, zal de
verordening voor bepaalde feiten mogelijk geen bestuurlijke boete
mogelijk maken. Voorts is het gelet op diezelfde ontwerpteksten niet
onaannemelijk dat de verordening, anders dan het voorliggende voorstel,
afhankelijk van het soort overtreding verschillende boetemaxima zal
bevatten. Mede gelet op deze verschillen is de kans dat het wettelijk
sanctiestelsel op korte termijn opnieuw en ingrijpend moet worden
gewijzigd, aanzienlijk.

c.	Conclusie

De Afdeling adviseert de keuze voor handhaving door bestuurlijke boetes
in het licht van hetgeen hiervoor onder a en b is opgemerkt, nader te
bezien.

Onverminderd het voorgaande merkt de Afdeling het volgende op.

3.	Concentratie van taken bij het Cbp

In de toelichting wordt onderkend dat een voorschrift dat door punitieve
sancties wordt gehandhaafd voldoende duidelijk, voorzienbaar en kenbaar
moet zijn (het lex certa-beginsel). Eveneens wordt onderkend dat de Wbp
voor een belangrijk deel bestaat uit algemeen-abstract omschreven
voorschriften. De regering meent dat dit het Cbp niet voor
onoverkomelijke problemen stelt: verheldering van de normen vindt plaats
zowel op Europees niveau (de “Artikel 29”-werkgroep van Europese
toezichthouders en de rechtspraak van het Hof van Justitie) als op
nationaal niveau (richtsnoeren van het Cbp, waarin ook wel wordt
verwezen naar NEN- en ISO-normen, en nationale rechtspraak). De
toelichting verwijst voorts naar jurisprudentie van het Europees Hof
voor de Rechten van de Mens en nationale rechters, waaruit blijkt dat
wetgeving die wordt gehandhaafd met een bestuurlijke boete onder
omstandigheden noodzakelijkerwijs uit vage normen bestaat. Wel worden in
zulke gevallen hoge eisen gesteld aan de motivering van het besluit.

De toelichting verwijst – op zichzelf terecht – naar de mogelijkheid
dat vage normen worden geconcretiseerd via de rechtspraak. Uit de
evaluatie van de Wbp blijkt echter dat er betrekkelijk weinig wordt
geprocedeerd over de toepassing en werking van de Wbp. Dit lijkt verband
te houden met het feit dat de te verwachten winst van een procedure niet
snel opweegt tegen de kosten (met name kosten voor rechtsbijstand);
procedures die uitsluitend betrekking hebben op principiële belangen
worden nauwelijks gevoerd. Ook rechtspraak van het Hof van Justitie
ontbreekt tot dusverre vrijwel volledig.

Het voorgaande betekent dat de concretisering van de vage wettelijke
normen in hoofdzaak geschiedt door middel van richtsnoeren en nadere
beslissingen van het Cbp. In de huidige omstandigheden kan het onder
omstandigheden nuttig zijn dat het Cbp door het uitbrengen van
richtsnoeren meer duidelijkheid probeert te bieden over de wijze waarop
de Wbp moet worden uitgelegd. Nu het Cbp echter ook bevoegd wordt
bestuurlijke boetes op te leggen voor overtreding van een groot aantal
verplichtingen in de Wbp, is sprake van een sterkere concentratie van
uiteenlopende taken dan voorheen het geval is. Hoewel de richtsnoeren
geen algemeen verbindende voorschriften zijn en de opstelling van
richtsnoeren niet gebaseerd is op een expliciete wettelijke bevoegdheid
komt het in de toekomstige situatie er feitelijk op neer dat althans een
deel van de normstelling komt te liggen bij het orgaan dat vervolgens
geacht wordt om dezelfde normen via punitieve sancties te handhaven.
Aldus komen normstelling en bestraffing in belangrijke mate in één
hand te liggen.

De Afdeling is zich er van bewust dat vergelijkbare situaties ook
voorkomen bij andere toezichthouders op andere beleidsterreinen. In het
onderhavige geval echter betreft het een grondrechtelijke aangelegenheid
waarin de wetgever gelet op artikel 10, tweede en derde lid, Grondwet
een bijzondere verantwoordelijkheid draagt. Bovendien gaat het, anders
dan bij andere toezichthouders, niet om specifieke sectoren maar om de
bescherming van persoonsgegevens die in beginsel van belang is voor alle
maatschappelijke terreinen. 

Tegen deze achtergrond is het naar het oordeel van de Afdeling gewenst
om bij de totstandkoming van nadere normstelling in elk geval de
betrokkenheid van de voor de wetgeving op dit terrein verantwoordelijke
bewindspersoon in de wet te waarborgen. Dit kan door in de Wbp te
bepalen dat de minister aan richtsnoeren van het Cbp die een invulling
van de materiële wettelijke normen genoemd in artikel 66, tweede lid,
behelzen, zijn goedkeuring dient te verlenen. Een andere, verdergaande
optie zou zijn om die nadere invulling te laten plaatsvinden bij
algemene maatregel van bestuur. De voorgestelde delegatiebepaling
(artikel 66, derde lid) zou met het oog daarop zo nodig moeten worden
uitgebreid dan wel moeten worden aangevuld met een delegatiebepaling
elders in de wet. 

De Afdeling adviseert op het voorgaande in de toelichting in te gaan en
het voorstel zo nodig aan te passen.

4.  	Lex certa-beginsel

In de toelichting wordt terecht gewezen op het lex certa-beginsel. Dit
beginsel houdt in dat een voorschrift dat door punitieve sancties wordt
gehandhaafd, voldoende duidelijk, voorzienbaar en kenbaar moet zijn.
Deze eis is echter niet absoluut. In de Europese en de nationale
rechtspraak wordt aanvaard dat wetgeving die wordt gehandhaafd met een
bestuurlijke boete onder omstandigheden uit vage normen bestaat, die in
de toepassingspraktijk nader moeten worden ingevuld. In het licht van
deze rechtspraak concludeert de regering dat de vage normen als vervat
in de Wbp door bestuurlijke boetes kunnen worden gehandhaafd. 

De Afdeling wijst er op dat het in de Wbp over vrijwel de gehele linie
gaat om zeer vage normen waarover, zoals eerder opgemerkt, relatief
weinig rechtspraak bestaat. Onder die omstandigheden zal als gevolg van
het voorstel de verantwoordelijke in niet te verwaarlozen aantallen
gevallen een aanzienlijke inspanningsverplichting moeten leveren om, met
inzet van professionele deskundigheid, te (laten) beoordelen in hoeverre
hij in overtreding en in verband daarmee of en hoe hij een bestuurlijke
boete kan ontlopen. Eventuele nadere regels, richtsnoeren van het Cbp of
gedragscodes zullen dit probleem slechts deels kunnen oplossen, nu het
veelal gaat om een afweging van vaag omschreven belangen die pas in het
concrete geval betekenis krijgen. De Afdeling acht de mogelijkheid om
onder dergelijke omstandigheden zonder meer een bestuurlijke boete op te
leggen, ongewenst.

Om aan dit bezwaar tegemoet te komen zou, in lijn met hetgeen de
Afdeling eerder heeft aanbevolen, in de wet bepaald kunnen worden dat
het Cbp bij een vermoeden van een overtreding niet onmiddellijk een
bestuurlijke boete kan opleggen, maar eerst een bindende aanwijzing moet
geven. Daarin zou de toezichthouder ter concretisering van de wettelijke
norm moeten aangeven welke gedraging op grond van de Wbp van de
verantwoordelijke wordt verwacht en hem zo mogelijk moeten opdragen om
de overtreding geheel of gedeeltelijk te herstellen. Indien de
aanwijzing niet binnen een bepaalde termijn wordt opgevolgd, kan
vervolgens een boete worden opgelegd. Elders in de Nederlandse wetgeving
worden ter uitvoering en handhaving van Europese regels vergelijkbare
constructies gehanteerd.

De Afdeling adviseert op het voorgaande in de toelichting in te gaan en
de nota van wijziging zo nodig aan te passen.

5.	Politiegegevens, justitiële en strafvorderlijke gegevens

Het Cbp krijgt de bevoegdheid boetes op te leggen voor overtreding van
een groot aantal voorschriften in de Wbp. Die bevoegdheid krijgt het Cbp
niet ten aanzien van sectorale wetgeving waarvoor het is aangewezen als
toezichthouder: de Wet basisregistratie personen (die mede strekt tot
uitvoering van de privacyrichtlijn), de Wet politiegegevens en de Wet
justitiële en strafvorderlijke gegevens. In de toelichting wordt niet
aangegeven waarom dit het geval is.

De Afdeling adviseert de toelichting op dit punt aan te vullen.

6.	Consultatie

De toelichting vermeldt dat over de nota van wijziging overleg is
gevoerd met VNO-NCW en MKB Nederland. Uit de toelichting blijkt niet wat
het standpunt is dat VNO-NCW en MKB Nederland hebben ingenomen en wat de
uitkomst van het overleg met deze organisaties is geweest. 

De Afdeling adviseert de toelichting aan te vullen.

7.	De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele
bijlage.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging goed
te vinden dat de nota van wijziging niet wordt gezonden aan de Tweede
Kamer der Staten-Generaal dan nadat met het vorenstaande rekening zal
zijn gehouden.

De vice-president van de Raad van State,

Redactionele bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de
Raad van State betreffende no.W03.13.0464/II

Artikel I, onderdelen D (tweede), E en F verletteren tot E, F en G.

In artikel I, onderdeel D (tweede), na “artikel 75” invoegen: ,
eerste lid, .

In artikel IVa “de EU-verordening algemene gegevensbescherming”
wijzigen in: de algemene verordening gegevensbescherming van de Europese
Unie.

In § 7 van de toelichting de indruk wegnemen dat met een redelijke
termijn (bij overschrijding waarvan een schadevergoedingsplicht
ontstaat) bedoeld wordt: de termijnbepalingen in de Algemene wet
bestuursrecht.

 	Artikel 65 Wbp; artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

 	Artikelen 4, derde lid, 27, 28 en 79, eerste lid, in verbinding met
artikel 66 Wbp, en artikel 75 Wbp.

 	Artikel 34a in verbinding met artikel 66, tweede lid, Wbp in het
voorstel van wet tot wijziging van de Wet bescherming persoonsgegevens
en de Telecommunicatiewet in verband met de invoering van een meldplicht
bij de doorbreking van maatregelen voor de beveiliging van
persoonsgegevens (meldplicht datalekken), Kamerstukken II 2012/13,
33 662, nr. 2.

 	Artikel 5:20 Awb in verbinding met artikel 66, tweede lid, Wbp in het
voorstel van wet meldplicht datalekken.

 	Voorgesteld artikel 66, tweede lid, Wbp.

 	De nota van wijziging verwijst in artikel IVb naar artikel 23, zevende
lid, van het Wetboek van Strafrecht zoals voorgesteld in het voorstel
van wet verruiming mogelijkheden bestrijding financieel-economische
criminaliteit, Kamerstukken II 2012/13, 33 685, nrs. 1-3.

 	Kamerstukken II 2012/13, 33 685, nr. 3, blz. 10.

 	Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24
oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in
verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije
verkeer van die gegevens, PbEG 1995 L 281.

 	Artikel 79 van het voorstel voor een verordening van het Europees
Parlement en de Raad betreffende de bescherming van natuurlijke personen
in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het
vrije verkeer van die gegevens (algemene verordening
gegevensbescherming), 25 januari 2012, COM(2012) 11 final. De versie
zoals geamendeerd door de Commissie Burgerlijke vrijheden, justitie en
binnenlandse zaken van het Europees Parlement is van 21 november 2013,
nr. A7-0402/2013.

 	Toelichting, § 3.2 (Wijzigingen regelgeving bescherming
persoonsgegevens).

 	Toelichting, § 5.3 (Verhouding met voorstel Algemene verordening
gegevensbescherming).

 	Toelichting, § 4.1 (Lessen uit de evaluatie Wbp).

 	Kamerstukken II 2008/09, 31 700 VI, nr. 69, blz. 6-9.

 	Toelichting, § 5.4 (Toetsing aan de Nota sanctiestelsels, verhouding
tussen bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving).

 	Een recent voorbeeld is het advies van 20 januari 2012, W12.11.0274,
met betrekking tot het voorstel van Wet aanscherping handhaving
sanctiebeleid SZW-wetgeving (Kamerstukken II 2011/12, 33 207, nr. 4,
opmerking 2b).

 	In de toelichting wordt vermeld dat de bestaande reparatoire sancties
– of het dreigen daarmee – vaak wel effectief is. Toelichting, §
4.2 (Relatie tussen meldplicht datalekken en uitbreiding
boetebevoegdheid Cbp).

 	Bij voorbeeld het advies over de wijziging van de Wet op de kansspelen
in verband met de instelling van de kansspelautoriteit, Kamerstukken II
2009/10, 32 264, nr. 4, blz. 1, punt 4b.

 	Kamerstukken I 2009/10, 32 123 VI, I, blz. 4.

 	Zie hierna § 4.

 	In de toelichting worden genoemd de richtsnoeren over identificatie en
verificatie van persoonsgegevens in de private sector en de richtsnoeren
over beveiliging van persoonsgegevens (toelichting, § 6.1 (Aard van de
normering in de Wbp en lex certa-beginsel).

 	Toelichting, § 6.1 (Aard van de normering in de Wbp en lex
certa-beginsel).

 	Gerrit-Jan Zwenne, Anne-Wil Duthler e.a., Eerste fase evaluatie Wet
bescherming persoonsgegevens, Kamerstukken II 2006/07, 31 051, nr. 1,
bijlage, blz. 86-87. H.B. Winter, P.O. de Jong e.a., Wat niet weet, wat
niet deert, Kamerstukken II 2008/09, 31 051, nr. 4, blz. 119.

 	In de toelichting wordt gewezen op de bevoegdheid van het Cbp om op
verzoek van belanghebbenden zienswijzen te geven over de toepassing van
de wettelijke bepalingen en de toetsing van gedragscodes op conformiteit
met de Wbp (artikelen 60 en 25 Wbp). Toelichting, § 6.1 (aard van de
normering in de Wbp en lex certa-beginsel).

	Aangenomen moet worden dat dit niet op gespannen voet staat met de door
het EU-recht voorgeschreven onafhankelijkheid van het toezicht (zie Hof
van Justitie EU 9 maart 2010 (Commissie tegen Duitsland), C-518/07; 16
oktober 2012 (Commissie tegen Oostenrijk), C-614/10) omdat de
goedkeuringsbevoegdheid van de minister in dit geval niet de
taakuitoefening van het Cbp zou betreffen (vergelijk artikel 59a Wbp
waarin artikel 21 Kaderwet zelfstandige bestuursorganen op die grond is
uitgezonderd) maar uitsluitend de materiële normen van de wet waarvan
overtreding ingevolge de nota van wijziging beboetbaar wordt. Ook in
andere gevallen die door het EU-recht worden bestreken wordt er van
uitgegaan dat het EU-recht nationale overheden niet hun bevoegdheden
ontnemen om het beleidskader te formuleren waarbinnen de nationale
toezichthouders hun taken moeten uitoefenen. Zie Kamerstukken II
2010/11, 32 814, nr. 4, blz. 7-8.

 	Het voorgestelde artikel 66, derde lid, zoals het thans luidt lijkt
als grondslag daarvoor te beperkt omdat de tekst van deze bepaling en de
in de toelichting gegeven voorbeelden uitsluitend betrekking hebben op
de wijze waarop de boetebevoegdheid wordt uitgeoefend.

 	Zie artikel 16 Grondwet, artikel 15 IVBPR en artikel 7 EVRM. Zie
voorts artikel 5:4 Awb.

 	Toelichting, § 6.1 (Aard van de normering in de Wbp en lex
certa-beginsel).

 	Dat betreft niet alleen artikel 6 (zoals de toelichting aangeeft; §
6.2 (Met een bestuurlijke boete te sanctioneren bepalingen en wettelijk
boetemaximum)) maar veel meer bepalingen uit de Wbp. Zie onder meer
(maar niet uitsluitend) de zeer algemene verplichtingen van artikel 7,
artikel 8 (met name onderdeel f) en artikel 9, eerste lid.

 	De Afdeling heeft deze aanbeveling eerder gedaan, in haar voorlichting
aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal over de ontwerp-Algemene
verordening gegevensbescherming van de Europese Unie, voorlichting van
28 juni 2012, Kamerstukken II 2011/12, 32 761, nr. 32.

 	Onder meer artikel 60ac, tweede lid, van de Gaswet en artikel 77h,
tweede lid, van de Elektriciteitswet. In beide gevallen is de bindende
aanwijzing niet een voorwaarde voor het opleggen van een bestuurlijke
boete, maar een tussenstap voor het opleggen van een last onder
dwangsom; de toezichthouder kan deze tussenstap zetten “indien
daarvoor naar haar oordeel aanleiding bestaat, gelet op het voorschrift
waarop de overtreding betrekking heeft”, maar is daar niet toe
verplicht.

 	Toelichting, § 9 (Voorbereiding nota van wijziging; advisering
College bescherming persoonsgegevens).

 PAGE   1 

  PAGE  2 

 PAGE   I 

........................................................................
...........

AAN DE KONING