[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 zoekmachine] [wat is dit?]

34088 Adv RvSt inzake Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000

Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 ter implementatie van Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (PbEU 2013, L 180) en Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (PbEU 2013, L 180)

Advies Afdeling advisering Raad van State

Nummer: 2014D43831, datum: 2014-11-26, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 2

Directe link naar document, link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2014Z21596:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


RAADNo.W03.14.0215/II 's-Gravenhage, 25 september 2014

...................................................................................

Bij Kabinetsmissive van 2 juli 2014, no.2014001295, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 ter implementatie van Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (PbEU 2013, L 180) en Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (PbEU 2013, L 180), met memorie van toelichting.

Het voorstel dient ter omzetting van de herziene Procedurerichtlijn en de eveneens herziene Opvangrichtlijn. Daartoe wordt de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) aangepast. Het voorstel introduceert de afwijzing van asielverzoeken wegens het niet-ontvankelijk verklaren, (kennelijk) ongegrond verklaren, of het niet in behandeling nemen. Tevens wordt de rechtsbescherming gewijzigd, doordat de rechterlijke beoordeling in eerste aanleg een volledige toets ex nunc wordt. Voorts worden de gronden voor het onthouden van schorsende werking aan een beroep in eerste aanleg gewijzigd, en worden enkele technische wijzigingen voorgesteld.

De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt opmerkingen over de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling en de volledige en ex nunc toetsing, het overgangsrecht, de afwijzing van een aanvraag, de afwijzing wegens niet-ontvankelijkheid, de bewaring en openbare orde, het uitstel van het terugkeerbesluit, de toetsing van bewaringsbesluiten, de toegang tot informatie, de waarborgen niet-begeleide minderjarigen, het talenregime bij gehoor en de transponeringstabel. Zij is van oordeel dat in verband daarmee aanpassing van het wetsvoorstel wenselijk is.

1. Integrale geloofwaardigheidsbeoordeling en de volledige en ex nunc toetsing

a. wijze van beoordeling en gevolgen voor de toetsing

Het voorstel wijzigt de wijze van motivering door het bestuursorgaan van de beoordeling van asielverzoeken.1 Tevens wijzigt het de rechterlijke toetsing van beslissingen op dergelijke verzoeken. In de toelichting wordt deze nieuwe wijze van motiveren van de asielbeschikking aangeduid als de ‘integrale geloofwaardigheidsbeoordeling’,2 waarvan de onderdelen worden opgesomd in het voorgestelde artikel 31 van de Vw 2000. In lagere regelgeving zal de nieuwe wijze van motiveren nader worden uitgewerkt.3 De wijze waarop het bestuursorgaan invulling geeft aan de 'integrale geloofwaardigheidsbeoordeling' is van belang voor de wijze waarop de bestuursrechter in beroep en hoger beroep de aldus genomen beschikking op dit onderdeel toetst.

De Afdeling maakt in dit verband de volgende opmerkingen.

i. nieuwe bestuurlijke motivering

De toelichting vermeldt dat er niet zozeer sprake is van een nieuw beoordelingskader, maar van een nieuwe wijze van motivering van de asielbeschikking. Het zal naar verwachting niet leiden tot verschuivingen in het aantal toe- of afwijzingen van asielaanvragen.4

Het leerstuk van de ‘positieve overtuigingskracht’ zal vervallen. Op grond van dit leerstuk moet van het asielrelaas positieve overtuigingskracht uitgaan om het geloofwaardig te achten, indien een vreemdeling bijvoorbeeld toerekenbaar geen documenten heeft overgelegd of zich niet onverwijld heeft gemeld.5 In plaats daarvan zal steeds een 'integrale geloofwaardigheidsbeoordeling' plaatsvinden waarin ‘alle omstandigheden van het geval worden bekeken en gewogen’. Afhankelijk van het asielrelaas kan aan verschillende (deel)aspecten van het asielrelaas en daarin door het bestuursorgaan aangetroffen onvolkomenheden verschillend gewicht worden toegekend.6 Er is sprake van ‘zwaardere omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de geloofwaardigheid’ en ‘lichtere omstandigheden die integraal kunnen worden meegewogen met hetgeen de asielzoeker overigens in zijn relaas naar voren heeft gebracht’.7 De Afdeling acht deze passages in de toelichting slechts in beperkte mate verhelderend. Zij wijst er daarbij op dat een dergelijke weging, die van geval tot geval kan verschillen, het risico meebrengt dat de bestuurlijke beoordeling minder inzichtelijk wordt, hetgeen juist niet is beoogd. Ook wijst de Afdeling er op dat dat niet duidelijk is waarin de ‘integrale geloofwaardigheidsbeoordeling’ verschilt van het leerstuk van de positieve overtuigingskracht aangezien de relevante elementen uit de ‘integrale geloofwaardigheidsbeoordeling’,8 letterlijk zijn overgenomen uit artikel 3.35, derde lid, Voorschrift Vreemdelingen waarin het leerstuk van de positieve overtuigingskracht is opgenomen.9

De Afdeling adviseert in de toelichting te verduidelijken hoe de beoordeling door het bestuursorgaan zal plaatsvinden en nader toe te lichten op welke punten de ‘integrale geloofwaardigheidsbeoordeling’ verschilt van het leerstuk van de positieve overtuigingskracht.

ii. verzwaarde toetsing in rechte

Ingevolge het voorgestelde artikel 83a van de Vw 2000 omvat de toetsing door de rechtbank een 'volledig en ex nunc onderzoek' naar zowel de feitelijke als de juridische gronden.10 De toelichting spreekt in dit verband van een ‘volle toetsing’.11 Volgens de toelichting blijft de taak van de rechtbank het toetsen van de asielbeschikking en niet het vormen van een zelfstandig oordeel over de geloofwaardigheid van het asielrelaas.12 Primair wordt het besluit getoetst aan de vereisten van behoorlijk bestuur, met name de evenredigheid en de motivering. Het oordeel van het bestuursorgaan over de geloofwaardigheid kan op dezelfde wijze worden getoetst.13 Door het opnemen van de 'integrale geloofwaardigheidsbeoordeling' in de asielbeschikking wordt, aldus de toelichting, deze beschikking beter toetsbaar voor de rechter, waardoor dat onderzoek bij haar toetsing niet alleen wordt gewaarborgd, maar ook vergemakkelijkt.14

Volgens de Afdeling is daarmee de rol van de ‘toetsende’ rechter nog niet geheel duidelijk. In dit verband vraagt de Afdeling aandacht voor het feit dat een bestuurlijke weging van omstandigheden de toetsende rechter volgens de gangbare uitgangspunten tot een zekere terughoudendheid noopt. In dat licht bezien is het zonder nadere toelichting niet evident hoe de ‘integrale geloofwaardigheidsbeoordeling’ – mede in het licht van de hiervoor gesignaleerde onzekerheid over hoe die beoordeling op bestuurlijk niveau zal gaan plaatsvinden – de rechterlijke volle toets zal vergemakkelijken. In ieder geval is wel duidelijk dat het overgaan op een volle toets gevolgen heeft voor de werkwijze en werklast van de rechtbanken, omdat deze een diepgaand onderzoek van de geloofwaardigheid vereist. De toelichting onderkent dit ook.15

Met betrekking tot de fase van hoger beroep stelt de toelichting dat de verplichting tot 'een volledig en ex nunc onderzoek' beperkt blijft tot de toetsing door de rechtbank en dat de beoordeling in hoger beroep niet of nauwelijks wijzigt. Tegelijkertijd blijkt uit de toelichting dat de nieuwe wijze van toetsing door de rechtbanken gevolgen zal hebben voor de rol die de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) zal spelen bij het bewaken van de rechtseenheid. De toelichting gaat er daarbij vanuit dat zij in haar toekomstige jurisprudentie richtlijnen zal geven voor de rechterlijke toetsing en het volledige en ex nunc onderzoek dat daar deel van gaat uitmaken.16

De Afdeling wijst er op dat de gevolgen voor de ABRvS daartoe niet beperkt zullen zijn. De hoger beroepsrechter zal immers desgevraagd ook zelf moeten toetsen of de rechtbank de volledige en ex nunc toetsing juist heeft uitgevoerd. Bij een slagend hoger beroep zal de ABRvS bovendien ingevolge artikel 8:41a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het geschil finaal moeten beslechten en dan zelf ook een volledig en ex nunc onderzoek moeten verrichten in het kader van de toetsing van het besluit. Hierdoor is de verwachting gerechtvaardigd dat, net als voor de rechtbanken, ook voor de werkwijze en werklast van de hoger beroepsrechter aanzienlijke consequenties zijn verbonden aan de introductie van de volledige en ex nunc toetsing in rechte.

De Afdeling adviseert in de toelichting op bovenstaande punten nader in te gaan.

b. overgangsrecht

In artikel II van het wetsvoorstel is het overgangsrecht geregeld. De toelichting bij dit artikel maakt duidelijk dat de hoofdregel van de Procedurerichtlijn eerbiedigende werking behelst.17 In het voorstel wordt een uitzondering gemaakt voor het volledige en ex nunc onderzoek door de rechter. Voor deze nieuwe rechterlijke beoordeling geldt onmiddellijke werking.18

Onmiddellijke werking voor het volledige en ex nunc onderzoek betekent voor rechtbanken dat met het in werking treden van deze wet ook de beschikkingen van vóór de inwerkingtreding van deze wet (‘oude beschikkingen’) volledig en ex nunc zullen moeten worden beoordeeld. In die beschikkingen zal mogelijk niet aan de punten zijn voldaan waaraan een beschikking nieuwe stijl moet voldoen, zoals de ‘integrale geloofwaardigheidsbeoordeling’. De vraag dringt zich op of die besluiten niet reeds hierom zullen moeten worden vernietigd en of dat wenselijk is. Zoals hiervoor reeds is opgemerkt kunnen de beoordeling door het bestuursorgaan en de rechterlijke toetsing immers niet los van elkaar worden gezien.

De Afdeling adviseert het laatste zindeel van artikel II, eerste lid, van het voorstel te schrappen, evenals de daarop betrekking hebbende de passage in de

toelichting.

2. Afwijzing van de aanvraag

In het voorstel wordt een aantal gronden genoemd waarop de aanvraag kan worden afgewezen: niet ontvankelijkheid,19 (kennelijke)20 ongegrondheid21 en het niet in behandeling nemen.22 De Afdeling wijst er op dat de Awb, noch de Procedurerichtlijn nopen tot de kwalificatie van deze besluiten als ‘afwijzing’. De Afdeling acht de aanduiding ‘afwijzing’ in dit verband minder gelukkig, omdat daarmee niet duidelijk is of een beslissing op een vervolgaanvraag moet worden aangemerkt als een besluit van gelijke strekking en of de ‘ne bis in idem’ regel van toepassing is.

In dat licht adviseert de Afdeling het gebruik van de term ‘afwijzing’ in de artikelen 30, 69, tweede lid, onder b, 82, tweede lid, onder a, en 83b, derde lid, onder a, van de Vw 2000 nader te bezien en de toelichting op deze onderdelen daarop aan te passen.

3. Afwijzing wegens niet-ontvankelijkheid

Het voorgestelde artikel 30a, eerste lid, van de Vw 2000 regelt dat een aanvraag in bepaalde gevallen wordt afgewezen wegens niet-ontvankelijkheid. Dit artikellid is imperatief vormgegeven. In vijf verschillende situaties gaat de minister over tot afwijzing wegens niet-ontvankelijkheid. De toelichting stelt echter dat ‘bijzondere omstandigheden er [toe] kunnen nopen op het dwingende karakter van deze afwijzingsgrond een uitzondering te maken en over te gaan tot een inhoudelijke beoordeling van het verzoek, gelet ook op de geldende internationale verplichtingen, met name het verbod van refoulement en het verbod op blootstelling aan onmenselijke en vernederende behandeling in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden’.23 De Afdeling neemt aan dat hiermee gedoeld wordt op de zogenoemde Bahaddar-jurisprudentie van het EHRM.24

De Afdeling wijst er op dat het met het oog op een uitzondering voor deze internationale verplichtingen niet wenselijk is om artikel 30a, eerste lid, Vw 2000 imperatief vorm te geven. Artikel 33, tweede lid, van de Procedurerichtlijn vereist dit ook niet. Daarnaast wijkt de in de wet voorgestelde imperatieve formulering af van de facultatieve formulering van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, terwijl blijkens de toelichting juist aansluiting bij dit artikel is beoogd. In dit kader wijst de Afdeling erop dat in het Nederlandse vreemdelingenrecht geen verschil bestaat in de rechterlijke beoordeling van afwijzingen van een herhaalde aanvraag, enerzijds, en een verzoek om terug te komen van een in rechte onaantastbaar besluit, anderzijds. Het voorstel verduidelijkt niet of bedoeld is voor de bestuurlijke fase een verschil tussen beide besluiten te maken.

Om bovenstaande redenen is de Afdeling van oordeel dat het niet wenselijk is om artikel 30a, eerste lid, van de Vw 2000 imperatief vorm te geven.

De Afdeling adviseert om het voorgestelde artikel 30a, eerste lid, van de Vw 2000 facultatief vorm te geven, evenals de voorgestelde artikelen 30b en 30c van de Vw 2000.

4. Bewaring en openbare orde

Het voorgestelde artikel 59b, eerste lid, van de Vw 2000 bevat de verschillende grondslagen voor inbewaringstelling gedurende de asielprocedure van rechtmatig verblijvende vreemdelingen.25 Zo bevat het artikel onder andere een grondslag voor inbewaringstelling indien de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid of openbare orde.26 In de toelichting wordt gesteld dat de termen ‘openbare orde’ en ‘nationale veiligheid’ in het voorgestelde artikel een andere betekenis hebben dan dezelfde begrippen in (het al geldende) artikel 59 van de Vw 2000.27 In artikel 59 van de Vw 2000 wordt de betekenis naar nationaal recht bedoeld. In het voorgestelde artikel 59b, eerste lid, onderdeel d, van de Vw 2000 wordt de betekenis bedoeld die deze termen hebben in artikel 8, derde lid, onderdeel e, van de Opvangrichtlijn.28

De Afdeling merkt op dat dit verschil in betekenis niet blijkt uit de tekst van het voorstel. Om verwarring uit te sluiten, adviseert de Afdeling dit verschil in betekenis in de tekst van het voorstel tot uitdrukking te brengen.

5. Uitstel van het terugkeerbesluit

Op grond van het voorgestelde artikel 59b van de Vw 2000 kan een rechtmatig verblijvende vreemdeling in bewaring worden genomen, onder meer wanneer op redelijke gronden aangenomen kan worden dat hij de asielaanvraag – waardoor zijn verblijf rechtmatig wordt29 – louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen.30 Volgens de toelichting is dit een omzetting van artikel 8, derde lid, onderdeel d), van de Opvangrichtlijn en codificeert het de Arslan-jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie.31 In de toelichting wordt ‘louter’ uit de tekst van het voorstel omschreven als ‘met het enige doel’.32

De Afdeling stelt vast dat het in de praktijk lastig zal zijn te bewijzen dat het voorkómen van uitvoering van het terugkeerbesluit het enige motief is dat de vreemdeling voor ogen moet hebben (gehad). De Afdeling adviseert de toelichting te verduidelijken met concrete voorbeelden, zodanig dat daaraan aanknopingspunten kunnen worden ontleend wanneer mag worden verondersteld dat ‘louter’ dit motief aan de aanvraag ten grondslag ligt.

De Afdeling adviseert de toelichting in die zin aan te vullen.

6. Toetsing van bewaringsbesluiten

Het voorstel laat artikel 94, vierde lid, van de Vw 2000 ongewijzigd.33 De Afdeling merkt op dat het Hof van Justitie van de Europese Unie op 5 juni 2014 een arrest heeft gewezen waarin het Hof heeft bepaald op welke wijze besluiten omtrent bewaring en de verlenging daarvan door de rechter moeten worden getoetst.34 Gezien de intensiteit van de door het Hof voorgeschreven toetsing is het naar het oordeel van de Afdeling de vraag of artikel 94, vierde lid, van de Vw 2000, met name door de frase ’dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is’ daarmee in overeenstemming is.

De Afdeling adviseert het voorstel zo nodig aan te vullen met een wijziging van artikel 94, vierde lid, van de Vw 2000 en in de toelichting in te gaan op de gevolgen van het arrest Mahdi.

7. Toegang tot informatie

Artikel 12 van de Procedurerichtlijn komt grotendeels overeen met artikel 10 van richtlijn 2005/85/EG. Onderdeel d is nieuw en verplicht lidstaten te waarborgen dat verzoekers, en in voorkomend geval, hun juridisch adviseurs of andere raadslieden overeenkomstig artikel 23, eerste lid, van de Procedurerichtlijn, toegang hebben tot de nauwkeurige en actuele informatie over de algemene situatie in de landen van oorsprong van de verzoekers en, waar nodig, in de landen van doorreis, en over de gevraagde adviezen over specifieke kwesties zoals medische, culturele, religieuze, en kind- of gendergerelateerde kwesties. De transponeringstabel stelt dat implementatie in regelgeving onnodig is, omdat sprake is van feitelijk handelen.

De Afdeling is van oordeel dat feitelijk handelen niet volstaat, aangezien dit artikel de rechten en vrijheden van particulieren betreft.35 Artikel 12, onderdeel d, behoeft implementatie in het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).

De Afdeling adviseert hierop in de toelichting in te gaan en zo nodig bovenstaande in het Vb 2000 nader te regelen en de transponeringstabel aan te passen.

8. Waarborgen bij niet-begeleide minderjarigen

Artikel 25 van de Procedurerichtlijn biedt waarborgen voor niet-begeleide minderjarigen. De mogelijkheden om de versnelde en/of grensprocedure toe te passen op niet-begeleide minderjarigen zijn in artikel 25, zesde lid, van de Procedurerichtlijn beperkt. In reactie op het advies van de ACVZ liet de regering weten de waarborgen van artikel 25, zesde lid, van de Procedurerichtlijn uit te zullen werken in het Vb 2000.36 De transponeringstabel vermeldt dat het zesde lid, onderdeel b, het zesde lid, onderdeel c, en de laatste alinea van het zesde lid worden vastgelegd in het Vb 2000 en dat het artikel(lid) voor het overige geen implementatie behoeft.

Naar het oordeel van de Afdeling is onduidelijk waarom deze overige onderdelen van artikel 25, zesde lid, van de Procedurerichtlijn geen implementatie behoeven.

De Afdeling adviseert hierop in de toelichting in te gaan en zo nodig bovenstaande in het Vb 2000 nader te regelen en de transponeringstabel aan te passen.

9. Talenregime bij gehoor

In artikel 38 van de Vw 2000 wordt de taal waarvan kan worden aangenomen dat de vreemdeling die kan verstaan vervangen door een taal waaraan hij de voorkeur geeft, tenzij er een andere taal kan worden gebruikt die hij begrijpt en waarin hij helder kan communiceren. Volgens de toelichting zal dit in de praktijk naar verwachting geen gevolgen hebben.37

De Afdeling meent dat de gewijzigde formulering wel degelijk mogelijk maakt dat de praktijk verandert. Gezien het belang van het talenregime voor de vreemdeling adviseert de Afdeling in de toelichting nader te verduidelijken welke invulling zal worden gegeven aan het artikel.

De Afdeling adviseert de toelichting in die zin aan te vullen.

10. Transponeringstabel

De transponeringstabel is een onderdeel van de toelichting waarin aan de lezer inzichtelijk wordt gemaakt hoe en waar in de nationale implementatieregelgeving de bepalingen van de richtlijn(en) terecht zijn gekomen. De transponeringstabellen in de toelichting bij het voorstel laten naar het oordeel van de Afdeling te veel onduidelijkheid bestaan waar de richtlijnbepalingen zijn omgezet. De transponeringstabellen zijn thans niet uitgesplitst naar artikelleden. Daarnaast ontbreekt van de richtlijnbepalingen die met de herziening niet zijn gewijzigd de vindplaats of een verwijzing naar de toelichting waarin wordt aangegeven op welke wijze bestaand recht als implementatie van de richtlijnbepaling moet worden gezien. Ook komt het voorstel in sommige gevallen niet overeen met de transponeringstabellen. De Afdeling geeft hiervan in de redactionele bijlage een aantal voorbeelden.

Gezien de complexiteit en de gelaagdheid van de vreemdelingenwetgeving, het hoge aantal beroepsprocedures, en met het oog op de aankomende wijzigingen van het Vb 2000 en de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 ter implementatie van de herziene richtlijnen, is het van belang dat de toelichting en de transponeringstabellen precies aangeven waar de richtlijnbepalingen zijn omgezet.

De Afdeling adviseert transponeringstabellen op te stellen met inachtneming van bovenstaande opmerking.

11. De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.


De vice-president van de Raad van State,

Redactionele bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no.W03.14.0215/II

  • In Artikel I, voor onderdeel A de volgende aanhef invoegen: De Vreemdelingenwet 2000 wordt als volgt gewijzigd:.

  • In Artikel I, onderdeel B, in het zesde lid, “als bedoeld” schrappen.

  • In Artikel I, onderdeel H, “aanhef” vervangen door: onder b.

  • In Artikel I, onderdeel L, telkens “onderdeel d” vervangen door: onderdeel e.

  • In Artikel I, onderdeel BB, telkens “artikel 6” vervangen door: 6.

  • De toelichting aanvullen met specifieke artikelen uit de Richtlijnen plus specifieke artikelen uit de Vreemdelingenwet of het wetsvoorstel. Bijvoorbeeld, in paragraaf 3.1.1. van de toelichting, “De Procedurerichtlijn biedt de mogelijkheid om in verschillende situaties aanvragen niet ontvankelijk te verklaren, kennelijk ongegrond te verklaren of (tijdelijk) buiten behandeling te stellen”, vervangen door: Artikelen 28, 32 en 33 van de Procedurerichtlijn bieden lidstaten respectievelijk de mogelijkheid om in verschillende situaties aanvragen (tijdelijk) buiten behandeling te stellen, kennelijk ongegrond te verklaren of niet ontvankelijk te verklaren.

  • In de toelichting, in paragraaf 3.1.1, onder i, “Denemarken” vervangen door: Liechtenstein en Zwitserland.

Transponeringstabel

  • Bij de implementatie van artikel 2 van de Procedurerichtlijn, onderdeel q) toevoegen.

  • Bij de implementatie van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, artikel 30b van de Vw 2000 toevoegen.

  • Bij de implementatie van artikel 43, eerste en tweede lid, van de Procedurerichtlijn, artikel 3 Vw 2000 toevoegen.

  • Het voorstel bevat geen wijzigingen van artikel 8 Vw 2000 ter implementatie van artikel 9, tweede en derde lid, en artikel 41, eerste lid, van de Procedurerichtlijn. Voorstel en transponeringstabel met elkaar in overeenstemming brengen.

  • In de transponeringstabellen de enkele stelling dat een bepaling geen implementatie behoeft beperken tot die richtlijnbepalingen waarvoor dit daadwerkelijk geldt en, overeenkomstig Aanwijzing 338, derde lid, van de Aanwijzingen voor de regelgeving (Ar), telkens aangeven wat de reden is voor het niet implementeren of om het niet in bestaande wet- of regelgeving op te nemen.

  • Bij de implementatie van artikel 5 van de Opvangrichtlijn, “feitelijk handelen” vervangen door: Is neergelegd in artikel 2, derde en vierde lid, Rva2005.

  • Bij de implementatie van artikel 7 van de Opvangrichtlijn, “behoeft geen implementatie in regelgeving” vervangen door: Artikel 7, derde lid, van de Opvangrichtlijn is neergelegd in artikel 13, eerste lid, Rva2005. De rest van artikel 7 behoeft geen implementatie in regelgeving.

  • Bij de implementatie van artikel 8 van de Opvangrichtlijn, “het tweede lid” vervangen door: het eerste en tweede lid.

  • Bij de implementatie van artikel 9, zesde lid, van de Opvangrichtlijn, de verwijzing naar de Wet op de rechtsbijstand nader specificeren.

  • Bij de implementatie van artikel 10, eerste lid, van de Opvangrichtlijn, artikel 9, eerste lid, Pbw toevoegen.

  • Bij de implementatie van artikel 10, tweede lid, van de Opvangrichtlijn, artikel 49 Pbw toevoegen.

  • Bij de implementatie van artikel 11, tweede lid, van de Opvangrichtlijn, artikel 12 Pbw toevoegen.

  • Bij de implementatie van artikel 11, vierde lid, van de Opvangrichtlijn, artikel 11 Pbw toevoegen.

  • Bij de implementatie van artikel 12 van de Opvangrichtlijn, “feitelijk handelen” vervangen door: Is neergelegd in artikel 3, derde lid, onderdeel d) en artikel 11, derde lid, van de Rva2005.

  • Bij de implementatie van artikel 17, tweede lid, van de Opvangrichtlijn “feitelijk handelen” vervangen door: Is neergelegd in artikel 9, eerste lid, Rva2005.

  • Bij de implementatie van artikel 17, derde lid, van de Opvangrichtlijn, artikel 2, eerste lid, Rva2005 toevoegen.

  • Bij de implementatie van artikel 17, vierde lid, van de Opvangrichtlijn, artikel 20 Rva2005 toevoegen.

  • De implementatie van artikel 18 van de Opvangrichtlijn aanvullen met specifieke bepalingen uit de Rva2005 voor die richtlijnbepalingen die reeds in de Rva2005 zijn neergelegd.

  • Bij de implementatie van artikel 19 van de Opvangrichtlijn, artikel 16, eerste lid, Rva2005 toevoegen.

  • Bij de implementatie van artikel 20 van de Opvangrichtlijn, artikel 7 Rva2005 toevoegen.

  • Bij de implementatie van artikel 24, tweede lid, van de Opvangrichtlijn, “feitelijk handelen” vervangen door: Is neergelegd in artikel 3, tweede lid, onderdeel b) en artikel 11, derde tot en met vijfde lid, Rva2005.

  • Bij de implementatie van artikel 25, eerste lid, van de Opvangrichtlijn, “feitelijk handelen” vervangen door: Is neergelegd in artikel 9, vierde lid, Rva2005.


  1. In termen van de Procedurerichtlijn: verzoek om internationale bescherming, vergelijk artikel 2, onderdeel b), van de Procedurerichtlijn.↩

  2. Memorie van toelichting, Algemeen deel, paragraaf 3.1.1, onderdeel v, Overige wijzigingen ten gevolge van deze nieuwe bevoegdheden.↩

  3. Ontleend aan artikel 32 van de Procedurerichtlijn. In lagere regelgeving zullen de omstandigheden voor geloofwaardigheid nader worden uitgewerkt (memorie van toelichting, paragraaf 3.1.1, onderdeel v).↩

  4. Memorie van toelichting, Algemeen deel, paragraaf 3.1.1, Afwijzing wegens het niet in behandeling nemen, niet-ontvankelijkheid, kennelijk ongegrondheid en het buiten behandeling stellen van de aanvraag, onder v. Overige wijzigingen ten gevolge van deze nieuwe bevoegdheden.↩

  5. Dit leerstuk is uitgewerkt in Kamerstukken II, 1998/99, 26 732, nr. 3, blz. 40-41.↩

  6. Zie artikel 31, zesde lid, met name onder e (artikel I, onderdeel J van het voorstel) en de toelichting op het voorstel; memorie van toelichting, paragraaf 3.1.1, Afwijzing wegens het niet in behandeling nemen, niet-ontvankelijkheid, kennelijk ongegrondheid en het buiten behandeling stellen van de aanvraag, onder v. Overige wijzigingen ten gevolge van deze nieuwe bevoegdheden.↩

  7. Memorie van toelichting, paragraaf 3.1.1, ‘Afwijzing wegens het niet in behandeling nemen, niet-ontvankelijkheid, kennelijk ongegrondheid en het buiten behandeling stellen van de aanvraag’, onder v: ‘Overige wijzigingen ten gevolge van deze nieuwe bevoegdheden’.↩

  8. Opgesomd in het voorgestelde artikel 31, zesde lid, van de Vw 2000.↩

  9. Ook de relevante bepalingen uit de ‘oude’ (richtlijn 2004/83/EG) en de ‘nieuwe’ (richtlijn 2011/95/EU) kwalificatierichtlijn komen vrijwel letterlijk met elkaar overeen.↩

  10. Het voorgestelde artikel 83a Vw 2000 (artikel I, onderdeel X, van het voorstel) luidt: ‘De toetsing van de rechtbank omvat een volledig en ex nunc onderzoek naar zowel de feitelijke als de juridische gronden, met inbegrip van, indien van toepassing, een onderzoek naar de behoefte aan internationale bescherming.’↩

  11. Memorie van toelichting, paragraaf 3.1.2, ‘Volledig en ex nunc onderzoek’, onder i: ‘volledig onderzoek’.↩

  12. Het voorgestelde artikel 83a van de Vw 2000 (artikel I, onderdeel X, van het voorstel) luidt: ‘De toetsing van de rechtbank omvat een volledig en ex nunc onderzoek naar zowel de feitelijke als de juridische gronden, met inbegrip van, indien van toepassing, een onderzoek naar de behoefte aan internationale bescherming.’.↩

  13. Idem.↩

  14. Memorie van toelichting, paragraaf 3.1.2. Volledig en ex nunc onderzoek, onder i, ‘volledig onderzoek’.↩

  15. Memorie van toelichting, paragraaf 4. Administratieve lasten, financiĂ«le gevolgen en gevolgen voor de rechtspraktijk.↩

  16. Memorie van toelichting, paragraaf 3.1.2, onder i. Zie ook met betrekking tot de gevolgen voor de werklast van rechter en hoger beroepsrechter, paragraaf 4.↩

  17. Zie artikel 52 van de Procedurerichtlijn.↩

  18. Artikel II, eerste lid, in fine: ‘met uitzondering van artikel 83a (nieuw) van de Vreemdelingenwet 2000’.↩

  19. Artikel 30a (artikel I, onderdeel I, van het voorstel).↩

  20. Artikel 30b (idem).↩

  21. Artikel 31 (idem).↩

  22. Artikel 30 (idem).↩

  23. Memorie van toelichting, paragraaf 3.1.1, ‘Afwijzing wegens het niet in behandeling nemen, niet-ontvankelijkheid, kennelijk ongegrondheid en het buiten behandeling stellen van de aanvraag’, onder ii, ‘Afwijzen wegens niet-ontvankelijkheid’ (artikel 30a van de Vw 2000).↩

  24. Europees Hof voor het Rechten van de Mens 19 februari 1998, Bahaddar t. Nederland, nr. 25894/94, JV 1998/45, punt 45.↩

  25. Het artikel vormt de implementatie van artikel 8, derde lid, van de Opvangrichtlijn.↩

  26. Het voorgestelde artikel 59b, eerste lid, onderdeel d), van de Vw 2000.↩

  27. Memorie van toelichting, paragraaf 3.2.2, Inbewaringstelling van rechtmatig verblijvende vreemdelingen, onderdeel d).↩

  28. Ook de ‘zwaarwegende belangen van openbare orde en nationale veiligheid’ in het voorgestelde artikel 59b, vijfde lid, onderdeel b, van de Vw 2000 verwijzen naar de begrippen zoals bedoeld in de Opvangrichtlijn.↩

  29. Ingevolge artikel 8, onder f, Vb 2000 heeft een vreemdeling in afwachting van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, rechtmatig verblijf in Nederland.↩

  30. Artikel 59b, eerste lid, onder c, 3°, van de Vw 2000.↩

  31. Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 30 mei 2013, zaak C-534/11, Arslan, ECLI:EU:C:2013:343.↩

  32. Engelse tekst: ‘merely’, Franse tekst: ‘à seule fin’, Duitse tekst: ‘nur’↩

  33. Onderdeel Z van het voorstel wijzigt artikel 94 van de Vw 2000.↩

  34. Arrest van het Hof van Justitie van de EU van 5 juni 2014, zaak C-146/14 PPU, Mahdi, ECLI:EU:C:2014:1320, punt 64.↩

  35. Toelichting bij aanwijzing 332 van de Aanwijzingen voor de regelgeving (Ar); Handboek Wetgeven en Europa, blz. 99.↩

  36. Memorie van toelichting, Algemeen deel, paragraaf 5.5, Advies van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ).↩

  37. Memorie van toelichting, Artikelsgewijze toelichting, onderdeel M.↩