[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Hoofdlijnennota Optimalisering wettelijk kader voor premieovereenkomsten

Bijlage

Nummer: 2014D48136, datum: 2014-12-20, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Hoofdlijnennota "Optimalisering wettelijk kader voor premieovereenkomsten" (2014D48135)

Preview document (🔗 origineel)


Hoofdlijnennota optimalisering wettelijk kader voor premieovereenkomsten

1. Aanleiding

Het huidige wettelijke kader voor premieovereenkomsten kent als
belangrijkste knelpunt dat het nemen van beleggingsrisico in zakelijke
waarden nu alleen in de opbouwfase van de premieovereenkomst is
toegestaan. Het volledig opgebouwde pensioenkapitaal moet uiterlijk op
de pensioendatum in een vaste, nominale levenslange pensioenuitkering
worden omgezet. Hierdoor gaat potentieel beleggingsrendement in de
uitkeringsfase verloren. Als gevolg van de huidige rentestand is dit
probleem pregnanter geworden. 

In deze nota worden een aantal voorstellen gedaan hoe het wettelijke
kader voor premieovereenkomsten geoptimaliseerd zou kunnen worden. Kern
van die voorstellen is dat in de uitkeringsfase (deels) beleggingsrisico
genomen kan blijven worden. Dit met als doel om het pensioenresultaat
voor deelnemers in premieovereenkomsten te verbeteren tegen een
acceptabel risico voor deze deelnemers. 

In deze nota worden twee nieuwe (hoofd)varianten voor de uitkeringsfase
van de premieovereenkomsten nader belicht. De opbouwfase van beide
varianten is individueel op basis van een individuele
beleggingsstrategie (“life cyle”). Dit komt neer op de volgende
varianten: 

een variant, waarbij deelnemers in de uitkeringsfase deels kunnen
doorbeleggen op basis van een individuele beleggingsstrategie. 

een variant, waarbij deelnemers in de uitkeringsfase deels kunnen
doorbeleggen door vanaf de pensioeningangsdatum toe te treden tot een
collectief, waarin gepensioneerden beleggingsrisico en langlevenrisico
met elkaar delen. Tevens wordt de mogelijkheid uitgewerkt  om de
toetreding tot het collectief geleidelijk te laten plaatsvinden
gedurende een periode van maximaal 10 jaar voorafgaand aan de
pensioenrichtleeftijd. 

Een individuele beleggingstrategie wil overigens niet zeggen dat er
helemaal geen sprake meer is van collectieve elementen. Zo kunnen ten
behoeve van de beleggingsstrategie die de individuele deelnemer wil
volgen op collectief niveau één of meer beleggingsprofielen worden
aangeboden die passen binnen de te volgen “life cycle” en is in alle
varianten sprake van collectieve deling van langlevenrisico.

Binnen de twee genoemde hoofdvarianten zijn twee subvarianten mogelijk.
Hier wordt verderop in deze nota dieper ingegaan. Deze nieuwe
mogelijkheden voor risicodragende pensioenuitkeringen laten onverlet dat
voor de deelnemer de mogelijkheid blijft bestaan om de
premieovereenkomst op de pensioeningangsdatum volledig om te zetten in
een uitkeringsovereenkomst of een (nominaal) zekere pensioenuitkering
bij een verzekeraar aan te kopen. Deelnemers aan een premieovereenkomst
krijgen de keuze tussen een reeds bestaande vaste pensioenuitkering of
een risicodragende pensioenuitkering. Voor alle vormen van verkende
contractvormen voor premieovereenkomsten blijft overigens het
uitgangspunt dat sprake moet zijn van een levenslange pensioenuitkering.

2. Opzet van deze nota

Paragraaf 3 geeft een korte beschrijving van het proces op basis waarvan
de voorstellen in deze nota tot uitbreiding van het wettelijke kader
voor premieovereenkomsten tot stand zijn gekomen. 

Paragraaf 4 bespreekt de randvoorwaarden die ervoor zorgen dat het
karakter van de premieovereenkomst met heldere eigendomsrechten behouden
blijft. 

De paragrafen 5 en 6 bevatten een beschrijving van het huidige
wettelijke kader voor premieovereenkomsten en welke nadelen dit voor de
deelnemers in deze overeenkomsten met zich mee kan brengen. 

Paragraaf 7 geeft de resultaten van de onderzoeken naar nieuwe vormen
van premieovereenkomsten weer. 

Paragraaf 8 gaat dieper in op de nieuwe contractvormen die het kabinet
nader wil uitwerken met als doel om voor deze conctractvormen een
wettelijk kader te creëren. 

In aanvulling daarop beschrijft paragraaf 9 welke aspecten in ieder
geval geregeld zouden moeten worden om deze nieuwe contractvormen
mogelijk te maken. Het kabinet benadrukt dat de opsomming van de nadere
contractvoorwaarden niet uitputtend is, omdat dit samenhangt met de
exacte uitwerking van de contractvormen. 

Tot slot geeft paragraaf 10 een beschrijving met aandachtspunten die
raakvlakken hebben met de optimalisering van het wettelijk kader van de
premieovereenkomst. 

3. Proces

De afgelopen maanden is door de ministeries van SZW en Financiën
intensief overleg gevoerd met de pensioen- en verzekeringssector,
sociale partners en toezichthouders (De Nederlandsche Bank - DNB - en de
Autoriteit Financiële Markten - AFM) om tot oplossingen te komen voor
de huidige tekortkomingen in premieovereenkomsten.

In het voorbereidende traject zijn daarnaast twee onderzoeken gedaan
naar mogelijkheden om het pensioenresultaat voor deelnemers in
premieovereenkomsten te verbeteren. Het eerste onderzoeksrapport van het
actuarieel adviesbureau Lane, Clark en Peacock Netherlands, geeft een
inventarisatie van de mogelijkheden voor een andere vormgeving van de
overgang naar en de inrichting van de uitkeringsfase. Dit onderzoek
heeft de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, mede
namens de Staatssecretaris van Financiën, op 15 juli jl. aangeboden.
Met dit inventariserende onderzoek, waarbij partijen uit de pensioen- en
verzekeringssector in staat zijn gesteld om met voorstellen te komen, is
tevens uitvoering gegeven aan de motie Lodders c.s. 

Het tweede onderzoeksrapport, opgesteld door Ortec Finance, is als
bijlage bij deze hoofdlijnennota gevoegd. Dit rapport “Onderzoek naar
mogelijkheden van collectieve risicodeling binnen beschikbare
premieregelingen” bevat een kwantitatieve analyse van een aantal
mogelijke varianten voor premieovereenkomsten (ook wel beschikbare
premieregelingen genoemd), met verschillende gradaties van collectieve
deling van het beleggingsrisico. Het doel van deze analyse is de
uitkomsten van deze verkende varianten op een objectieve wijze onderling
te kunnen vergelijken en deze varianten af te zetten tegen de huidige
premieovereenkomst, waarin niet kan worden doorbelegd in de
uitkeringsfase. Bij de uitkomsten is niet alleen gekeken naar de hoogte
van de te verwachten pensioenuitkeringen, maar ook naar de risico’s.
Dit onderzoek is uitgevoerd door Ortec Finance, waarbij commentaar is
geleverd door een aparte technische werkgroep waarin, naast de
ministeries van SZW en Financiën, specialisten van de pensioen- en
verzekeringssector, sociale partners en DNB zitting hadden. 

De aanleiding voor het tweede onderzoek naar de mogelijkheden van
collectieve risicodeling binnen premieovereenkomsten is de wens van een
aantal grote ondernemingen en hun pensioenfondsen om binnen
premieovereenkomsten collectief het beleggings- en langlevenrisico te
kunnen delen. Ook dit met als doel om een beter pensioenresultaat voor
de deelnemers te kunnen realiseren. In de brief aan uw Kamer van 4 april
jl. is aangekondigd dat het kabinet in overleg zal treden met de
pensioensector om deze wens nader vorm te kunnen geven en om te
onderzoeken welke vormen en welke mate van collectieve risicodeling
binnen premieovereenkomsten tot de meest optimale pensioenuitkomsten
voor deelnemers leiden. Dat wil zeggen op welke wijze een potentieel
hoger verwacht pensioenresultaat dan in huidige premieovereenkomsten
mogelijk is, tegen een acceptabel risico voor de deelnemers.

4. Randvoorwaarden 

Een belangrijk kenmerk van de huidige premieovereenkomst is dat deze
heldere individuele eigendomsrechten kent, waardoor potentiële
generatiedebatten over het eigendom van een collectief pensioenvermogen
in beginsel niet aan de orde zijn. Iedere deelnemer is eigenaar van een
fiscaal begrensd individueel pensioenkapitaal dat wordt gevormd door de
betaalde premie en het rendement dat daarover wordt behaald. De waarde
van dit individuele eigendom wordt niet beïnvloed door discretionaire
beslissingen van bijvoorbeeld een fondsbestuur. Die waarde wordt alleen
tijdens de deelname beïnvloed door de ontwikkeling van externe
factoren: de beleggingsresultaten en de ontwikkeling van de
levensverwachting en de fiscale begrenzing van de uitkering. Het kabinet
wil geen afbreuk doen aan deze kenmerken. Daarom zijn in de brief aan uw
Kamer van 25 april jl. een aantal essentiële randvoorwaarden benoemt,
waarbinnen voorstellen voor eventuele nieuwe premieovereenkomsten met
collectieve risicodeling moeten passen. Deze randvoorwaarden zijn dan
ook het startpunt geweest voor het onderzoek naar mogelijkheden van
collectieve risicodeling in premieovereenkomsten. Deze randvoorwaarden
zijn: 

Zowel in de opbouw- als de uitkeringsfase is sprake van heldere
individuele eigendomsrechten;

Collectieve risicodeling mag niet leiden tot systematische ex ante
herverdeling van waarde tussen (groepen van) deelnemers;

De waarde van het individuele eigendomsrecht kan niet worden beïnvloed
door een discretionaire beslissing, bijvoorbeeld door een aanpassing van
de rekenrente of een wijziging van het beleggingsbeleid;

Vormen van premieovereenkomsten met collectieve risicodeling blijven
binnen het bestaande fiscale kader voor premieovereenkomsten;

Het onderzoek naar mogelijkheden van collectieve risicodeling bij
premieovereenkomsten kan er niet toe leiden dat (elementen van) het
reële contract opnieuw ter discussie worden gesteld, waaronder de
discussie naar het “invaren” van reeds in het verleden opgebouwde
pensioenaanspraken en -uitkeringen. Sociale partners en
pensioenuitvoerders zijn verantwoordelijk voor het bieden van de
eventuele mogelijkheid om reeds opgebouwde rechten in een nieuw
pensioencontract onder te brengen. 

5. Huidig wettelijke kader 

Op basis van een premieovereenkomst wordt door de werkgever aan de
werknemer voor zijn pensioenvoorziening uitsluitend een premie
toegezegd. Dit in tegenstelling tot de uitkeringsovereenkomst, waar de
werkgever een jaarlijkse loongerelateerde pensioenaanspraak toezegt,
waarvoor een kostendekkende premie betaald moet worden. De beschikbaar
gestelde premie op basis van een premieovereenkomst bedraagt een
percentage van het pensioengevend salaris verminderd met de
AOW-franchise. In de Wet op de loonbelasting 1964 worden
leeftijdsafhankelijke premiestaffels voorgeschreven.

Om voor de omkeerregel in aanmerking te komen, moet de premie binnen de
in de fiscaal maximaal voorgeschreven premieruimte passen. Vanuit de
gedachte dat naarmate de leeftijd stijgt, de premie minder lang kan
renderen, stijgt de maximale premie met de leeftijd. De uitvoering van
de premieovereenkomst in de opbouwfase is in handen van een verzekeraar,
premiepensioeninstelling (PPI) of pensioenfonds. De meest voorkomende
situatie is dat van het opgebouwde individuele pensioenkapitaal bij een
verzekeraar of PPI op de pensioendatum in één keer een gegarandeerd,
levenslang pensioen wordt aangekocht bij een verzekeraar. Deelnemers in
een premieovereenkomst, uitgevoerd door een verzekeraar of PPI hebben op
pensioeningangsdatum een zogenoemd shoprecht, waarbij zij een wettelijk
recht hebben om te kunnen kiezen bij welke verzekeraar zij hun
opgebouwde pensioenkapitaal willen omzetten in een levenslange
uitkering. 

Er zijn premieovereenkomsten waarbij het beleggingsbeleid bij de
pensioenuitvoerder ligt, maar er zijn er ook, die dat bij de
afzonderlijke deelnemers leggen. Als het beleggingbeleid bij de
pensioenuitvoerder ligt, dan is deze gebonden aan de zogenoemde
“prudent-person”regel. 

Zodra een deelnemer in een premieovereenkomst invloed kan uitoefenen op
de wijze waarop pensioenpremie belegd wordt, is er sprake van
beleggingsvrijheid. Het staat werkgever en werknemer vrij onderling te
bepalen wat de mate van beleggingsvrijheid is. Bij premieovereen-komsten
met beleggingsvrijheid geldt op grond van de pensioenwetgeving voor de
pensioenuitvoerder de zorgplicht. Uiteindelijk blijft de
pensioenuitvoerder ook bij dit soort premieovereenkomsten
verantwoordelijk voor de beleggingen en moet hij daarbij handelen
volgens de prudent-person regel.

Een andere bestaande wettelijke mogelijkheid is dat de
premieovereenkomst in de opbouwfase is ondergebracht bij een
pensioenfonds en daar in de uitkeringsfase wordt voortgezet als
uitkeringsovereenkomst. Dit betekent dat in de uitkeringsfase
(collectief) beleggingsrisico genomen kan blijven worden. Hieraan is
echter wel de voorwaarde gebonden dat er een collectieve
zekerheidsbuffer aangehouden moet worden aangehouden op basis van de in
het financieel toetsingskader voorgeschreven zekerheidsmaat van 97,5%.
In de praktijk wordt weinig gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de
uitkeringsfase van een premieovereenkomst door een pensioenfonds te
laten uitvoeren, ook al is collectief risicovol doorbeleggen op basis
van het huidige wettelijke kader al wel mogelijk. 

6. Knelpunten huidig kader

Het huidige wettelijke kader voor premieovereenkomsten leidt tot twee
knelpunten. 

Ten eerste is de deelnemer nu verplicht om het opgebouwde
pensioenkapitaal uiterlijk op pensioeningangsdatum in één keer om te
zetten in een levenslange, (nominaal) vast pensioenuitkering. Dit
vereiste maakt het pensioenresultaat afhankelijk van de waarde van de
beleggingsportefeuille op dat moment en vooral ook van de rentestand op
dat moment (=conversierisico). Bij een lage rentestand krijgen
deelnemers voor hun opgebouwde pensioenkapitaal daarom een relatief lage
vaste pensioenuitkering terug. 

Ten tweede leidt de conversie op één moment in een vaste, levenslange
pensioenuitkering ertoe dat de beleggingshorizon in zakelijke waarden
onnodig wordt verkort. Hierdoor worden beleggingsrisico’s voor de
pensioendatum al geleidelijk afgebouwd om op die manier risico’s ten
aanzien van beleggingschokken vlak voor het moment van omzetting te
beperken. De afbouw van deze risico’s belemmert het nastreven van een
hoger rendement: veiligere beleggingen bieden immers geen of een lagere
risicopremie. 

Het huidige wettelijke kader vormt dus een hindernis om tot een optimaal
pensioenresultaat voor deelnemers in premieovereenkomsten te komen. De
hoogte van de pensioenuitkering is onder de huidige regelgeving sterk
afhankelijk van de rentestand op één moment en er gaat in het huidige
kader rendementspotentieel verloren, omdat het beleggingsrisico
uiterlijk op de pensioendatum volledig afgebouwd moet zijn. Als langer
doorbelegd zou kunnen worden, kan een hogere pensioenuitkering worden
gerealiseerd. Tegelijkertijd moet oog worden gehouden voor de risico’s
van langer doorbeleggen voor de deelnemers. Het is van belang dat
deelnemers geen onverantwoorde risico’s lopen, juist ook in de
uitkeringsfase. Om die reden vereisen deze nieuwe vormen van
premieovereenkomsten een toegesneden wettelijk kader, bijvoorbeeld als
het gaat om de zorgplicht, de prudent person-regel en communicatie.
Paragraaf 9 gaat hier nader op in. 

7. Uitkomsten onderzoek 

De rapporten van LCP en Ortec Finance bevatten een analyse van een
aantal potentieel nieuwe contractvarianten voor de premieovereenkomst.
Het doel van de analyse in deze rapporten is om de pensioenuitkomsten
voor de deelnemer in deze nieuwe varianten onderling te vergelijken en
om deze varianten af te zetten tegen de pensioenuitkomsten in de huidige
premieovereenkomsten, waarin niet wordt doorbelegd in de uitkeringsfase.
Bij de uitkomsten is niet alleen gekeken naar de hoogte van het door de
deelnemer te verwachten pensioenresultaat, maar ook naar de risico’s
voor de deelnemer. Het rapport van LCP richt zich op individuele
contractvarianten waarbij er sprake is van een risicodragende uitkering
na de pensioeningangsdatum. Het LCP rapport geeft aan dat een
risicodragende uitkering na pensioendatum kan worden vormgegeven via de
aankoop van een levenslange risicodragende pensioenuitkering (variabele
annuïteit) of het mogelijk maken van doorbeleggen na de
pensioeningangsdatum. Het rapport van Ortec Finance kijkt daarnaast ook
naar contractvarianten met verschillende niveaus van collectieve
risicodeling van beleggingsrisico. 

De belangrijkste conclusie in beide rapporten is dat een risicodragende
uitkering na pensioeningangsdatum resulteert in meer optimale
pensioenuitkomsten voor de deelnemer omdat dit leidt tot een hogere
verwachte pensioenuitkering met verbetering van de verwachte koopkracht.
Doorbeleggen na de pensioendatum verhoogt de kans dat de
pensioenuitkering gedurende de uitkeringsfase stijgt en de ontwikkeling
van de koopkracht kan worden bijgehouden.

In beide rapporten wordt stilgestaan bij de gevolgen van het nemen van
beleggingsrisico’s voor de deelnemer – namelijk de kans op een
verlaging van de pensioenuitkering bij economische tegenvallers. Het LCP
rapport beschrijft de mogelijkheid om de risico’s voor de deelnemer te
beperken door middel van een combinatie met een zekere uitkering, zodat
de hoogte van de uitkering aan de onderkant begrensd is. Het LCP rapport
maakt eveneens inzichtelijk dat het aankopen van een levenslange
risicodragende pensioenuitkering te prefereren is boven doorbeleggen
waarbij de aankoop van een levenslange uitkering wordt uitgesteld. In
het LCP rapport is daartoe een contractvariant, die gelijkenis vertoont
met banksparen in de derde pijler, nader geanalyseerd. De analyse van
LCP toont aan dat langer doorbeleggen voor eigen rekening, zonder deling
van het langlevenrisico door inkoop van een levenslange annuïteit, kan
leiden tot sterk dalende pensioenuitkeringen op hogere leeftijd, hetgeen
onwenselijk voor de deelnemer uitpakt. Het rapport van Ortec Finance
voegt toe aan het LCP rapport dat de gevolgen van beleggingsrisico’s
verder beperkt kunnen worden voor de deelnemer door middel van het
spreiden van mee- en tegenvallers over de tijd. Een mee- of tegenvaller
in het beleggingsrendement leidt dan niet direct tot een forse verhoging
of verlaging van de pensioenuitkering, maar in plaats daarvan is er een
geleidelijke aanpassing van de pensioenuitkering gedurende een
spreidingsperiode van een aantal jaar. Het spreiden van mee- en
tegenvallers verkleint de jaarlijkse volatiliteit van de
pensioenuitkering voor de deelnemer, waardoor de kans op een verlaging
van de pensioenuitkering en de gemiddelde omvang daarvan afneemt.
Bekeken over de gehele uitkeringsperiode heeft het spreiden van
marktschokken geen invloed op de hoogte van het pensioen van een
deelnemer. Immers, de omvang van de marktschok blijft gelijk, het
verschil is dat de schok geleidelijk wordt verwerkt in het te verkrijgen
pensioen.

Tevens gaan beide rapporten in op het verminderen van het risico op een
lage rentestand op de pensioeningangsdatum (conversierisico) en geven
aan dat doorbeleggen na pensioendatum de gevoeligheid voor de rentestand
op de pensioendatum kan verminderen. 

Het rapport van Ortec Finance laat zien dat er in beginsel nagenoeg geen
verschil is in de pensioenuitkomst voor de deelnemer tussen een
individuele en een collectieve regeling bij het nemen van een
vergelijkbaar beleggingsrisico. Wel kunnen er andere overwegingen zijn
op basis waarvan sociale partners een voorkeur kunnen baseren voor een
regeling met of zonder een collectief voor het delen van
beleggingsrisico’s. Bij beide rapporten is om technische reden
overigens geen rekening gehouden met de fiscale begrenzing, die als
randvoorwaarde is gesteld aan de nieuwe contractvarianten.

8. Nieuwe varianten 

De conclusies van de rapporten van LCP en Ortec Finance maken duidelijk
dat de knelpunten van de huidige premieovereenkomst vaak leiden tot
suboptimale pensioenuitkomsten voor de deelnemer. Verbetering van de
premieovereenkomst kan worden bereikt door risicodragende uitkeringen na
de pensioeningangsdatum mogelijk te maken. Het kabinet gaat daarom een
aantal varianten binnen de premieovereenkomst verder uitwerken. Als de
uitwerking naar tevredenheid verloopt, zal hier binnen de
pensioenwetgeving ruimte voor worden geboden. In deze nader uit te
werken varianten is er na pensioeningangsdatum sprake van een
risicodragende uitkering tegen acceptabele risico’s. De varianten
verschillen van elkaar in de wijze waarop dit wordt bereikt. Daarbij
geldt wel in alle varianten dat er na de pensioendatum sprake is van het
verzekeren of onderling delen van het risico op langleven, zodat wordt
voorkomen dat er op hoge leeftijd sprake is van lage of sterk dalende
pensioenuitkomsten. De volgende twee nieuwe varianten voor de
premieovereenkomst zullen verder worden uitgewerkt:

contractvormen zonder collectieve risicodeling van beleggingsrisico’s;

contractvormen met collectieve risicodeling van beleggingsrisico’s in
de uitkeringsfase, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen:

één moment (de pensioeningangsdatum) waarop de deelnemer toetreedt tot
het collectief, en een variant hierop namelijk;

de mogelijkheid om toetreding tot het collectief geleidelijk te laten
plaatsvinden gedurende een periode van maximaal 10 jaar voorafgaand aan
de pensioenrichtleeftijd.

Contractvormen zonder collectieve risicodeling van beleggingsrisico’s
(variant 1)

De uitwerking van een wettelijk kader waarin nieuwe contractvormen
zonder collectief delen van beleggingsrisico’s mogelijk worden
gemaakt, geeft uitvoering aan de eerdergenoemde motie Lodders c.s. Bij
de uitwerking van deze varianten wordt gekeken op welke wijze een
individueel risicodragende pensioenuitkering mogelijk gemaakt kan worden
en hoe doorbeleggen na de pensioeningangsdatum kan worden gecombineerd
met het verzekeren van het risico op langleven. Hierbij wordt niet
alleen gekeken naar de mogelijkheid om het langlevenrisico extern te
verzekeren bij een derde partij (bijvoorbeeld bij een verzekeraar) maar
wordt tevens de mogelijkheid onderzocht om het langlevenrisico onderling
te delen door sterfterisico’s binnen individuele regelingen te
bundelen. Het voorstel om te kunnen doorbeleggen in de uitkeringsfase
van premieovereenkomsten betekent dat – anders dan bij de inmiddels
afgeschafte regeling Pensioenknip - beleggingsrisico’s niet behoeven
af te nemen naarmate de pensioeningangsdatum nadert. 

Contractvormen met collectieve risicodeling van beleggingsrisico’s
(variant 2)

Het kabinet gaat ook de mogelijkheden uitwerken om binnen de
premieovereenkomst beleggingsrisico’s collectief te delen. De reden
dat er naast individuele varianten ook collectieve varianten worden
uitgewerkt, is dat het kabinet niet wil voorsorteren op één specifieke
vormgeving van nieuwe contracten. In plaats daarvan worden verschillende
varianten uitgewerkt zodat sociale partners de mogelijkheid hebben om te
komen tot een vormgeving die aansluit bij de specifieke situatie en
voorkeuren. Een stap naar een individuele contractinvulling kan in
sommige gevallen (te) groot zijn te meer omdat de huidige
pensioenregelingen op dit moment veelal worden gekenmerkt door (veel)
collectieve elementen. Voor deze pensioenregelingen kan er dan ook een
voorkeur bestaan voor een contractinvulling die collectieve onderdelen
bevat. Voor alle varianten, ook de varianten met collectieve
risicodeling, geldt uiteraard wel dat deze moeten voldoen aan de in
paragraaf 4 gestelde randvoorwaarden. 

Eén toetredingsmoment (variant 2a) 

De opbouwfase van de premieovereenkomst blijft in deze contractvormen
ongewijzigd: de beschikbaar gestelde premies worden op een individuele
rekening belegd. In de nieuwe varianten met collectieve deling van
beleggingsrisico’s in de uitkeringsfase en één toetredingsmoment
wordt een risicodragende pensioenuitkering mogelijk doordat een
deelnemer op de pensioeningangsdatum toetreedt tot een collectief waarin
beleggingsrisico wordt gedeeld. De mee- en tegenvallers van het
beleggingsrisico en langlevenrisico worden onderling verdeeld over de
deelnemers binnen het collectief via een toedelingsmechanisme. Dit
toedelingsmechansime legt vooraf (dus voordat het risico zich feitelijk
voordoet) vast op welke wijze toekomstige opbrengsten of verliezen
worden toebedeeld over de deelnemers binnen het collectief. Opbrengsten
of verliezen worden direct verdeeld over de deelnemers van het
collectief op het moment dat deze zich voordoen. Op deze wijze is er
achteraf nooit onenigheid tussen belanghebbenden over de verdeling van
mee- en tegenvallers. 

Geleidelijke toetreding gedurende een periode van maximaal 10 jaar
(variant 2b) 

Daarnaast wordt uitgewerkt hoe de mogelijkheid kan worden geboden om de
toetreding tot het collectief geleidelijk te laten plaatsvinden
gedurende een periode van maximaal 10 jaar voorafgaand aan de
pensioenrichtleeftijd, in plaats van het hanteren van één
toetredingsmoment op de pensioeningangsdatum. Met de huidige
pensioenrichtleeftijd van 67 jaar houdt dit in dat vanaf een leeftijd
van 57 jaar geleidelijk kan worden ingekocht in het collectief.
Geleidelijke toetreding kan praktische voordelen bieden ten opzichte van
eenmalige toetreding, bijvoorbeeld in de fase waarin het collectief
wordt opgestart. Het collectief kan in de opstartfase sneller groeien in
termen van het aantal deelnemers en kan daarmee sneller het benodigde
aantal deelnemers bereiken voor het onderling delen van risico’s. Deze
doelen worden bewerkstelligd met een ingroeipad van maximaal 10
voorafgaand aan de pensioenrichtleeftijd, omdat een langere periode zal
leiden tot een aantal complexer afwegingen. Er is in dat geval dan
sprake van een heterogeen collectief waarin de risicovoorkeuren en
belangen sterk verschillend zijn tussen de werkende en gepensioneerde
generaties binnen het collectief. Deze kwesties raken aan discussies die
eerder ook bij voorstellen voor het reële contract een rol speelden.
Contractvormen met (meer verregaande) vormen van risicodeling – zoals
meegenomen in het Ortec rapport - tussen werkende en gepensioneerde
generaties binnen de premieovereenkomst worden dan ook niet verder
uitgewerkt. Discussies daarover zijn van een dusdanig fundamentele aard
dat zij niet passen in het huidige traject dat uitsluitend tot doel
heeft om premieovereenkomsten te optimaliseren. In de brede
toekomstdiscussie rondom het pensioenstelsel, die op dit moment loopt,
kunnen alle varianten aan de orde komen, waaronder dus ook
contractsvormen met een verdergaande mate van collectieve risicodeling. 

9. Uitwerking

De uitwerking van bovengenoemde nieuwe varianten voor de
premieovereenkomst wordt verbonden aan een aantal voorwaarden. Deze
zijn: 

vastleggen van individuele eigendomsrechten;

vastleggen van het toedelingsmechanisme voor het collectief op basis van
de risicovrije rente;

vastleggen van keuzemogelijkheden voor deelnemers; 

voorkomen dat de gevolgen van tegenvallende beleggingsresultaten te ver
vooruitschuiven; 

beperken van jaarlijkse volatiliteit van de pensioenuitkering;

nadere invulling van de zorgplicht en van het prudent-person beginsel; 

communicatie naar de deelnemer die eenvoudig en uitlegbaar is; 

aanvullende fiscale bovenmatigheidstoets bij toepassing van een
3%-staffel. 

De onderdelen 1 t/m 3 hebben betrekking op het mogelijk maken van een
risicodragende uitkering na pensioeningangsdatum zodat een hogere
verwachte pensioenuitkering voor de deelnemer kan worden bereikt. 

De onderdelen 4 t/m 7 hebben betrekking op het beperken van de gevolgen
van het nemen van beleggingsrisico’s voor de deelnemer – namelijk de
jaarlijkse kans op een verlaging van de pensioenuitkering bij
economische tegenvallers. 

Onderdeel 8 heeft betrekking op het inpassen van de nieuwe varianten
binnen de bestaande fiscale kaders.

Ad.1. vastleggen van individuele eigendomsrechten 

Het vastleggen van individuele eigendomsrechten heeft als doel om
belangenconflicten tussen deelnemers binnen het collectief te vermijden
door helder te maken wat het vermogensaandeel is van een deelnemer
binnen het collectief. Het collectieve kapitaal is de optelsom van de
individuele kapitalen van de bestaande deelnemers binnen het collectief
zodat altijd helder is waar een deelnemer recht op heeft. De verdeling
van het kapitaal over de individuele deelnemers wordt niet beïnvloed
door discretionaire beslissingen van bijvoorbeeld een fondsbestuur. Het
individuele vermogen wordt alleen beïnvloed door de ontwikkeling van
externe factoren: de beleggingsresultaten en de ontwikkeling van de
levensverwachting en de fiscale begrenzing van de uitkering. De
financiële mee- en tegenvallers als gevolg van de gerealiseerde
beleggingsrendementen en de ontwikkeling van de levensverwachting worden
direct toebedeeld aan de bestaande deelnemers binnen het collectief via
een toedelingsmechanisme. Door de heldere eigendomsrechten is het voor
(huidige en toekomstige) deelnemers duidelijker waar zij aan toe zijn.
Er is geen sprake van een anoniem tekort of overschot dat (nog) niet is
toebedeeld aan (huidige of toekomstige) deelnemers. 

Ad.2. vastleggen van het toedelingsmechanisme voor het collectief op
basis van de risicovrije rente

Het vastleggen van regels ten aanzien van het toedelingsmechanisme voor
het collectief heeft als doel ervoor te zorgen dat er op voorhand
(ex-ante) geen herverdeling (systematische overdrachten) optreedt tussen
leeftijdsgroepen binnen het collectief. Dit wordt bereikt door het
hanteren van een compleet en symmetrisch toedelingsmechanisme voor
positieve en negatieve schokken dat is gebaseerd op de risicovrije
rente. De risicovrije rente speelt daarbij de rol als evenwichtige en
objectieve verdeelsleutel: er is sprake van een positieve schok wanneer
het behaalde beleggingsrendement hoger is dan het risicovrije rendement,
en een negatieve schok wanneer het beleggingsrendement lager is. Het
toedelingsmechanisme is symmetrisch in de zin dat positieve en negatieve
schokken op dezelfde wijze worden verdeeld. Een symmetrisch
spreidingsmechanisme zorgt voor een evenwichtige risicodeling: groepen
van deelnemers binnen het collectief die een groter deel van het
beleggingsrisico lopen, profiteren ook in grotere mate van de kans op
meevallende beleggingsrendementen. De risicovrije rente heeft hier niet
de rol van een discontovoet ten behoeve van de waardering van
aanspraken. Het individuele eigendomsrecht is immers niet gedefinieerd
in termen van een aanspraak, maar is gedefinieerd in termen van een
individueel kapitaal. Ook heeft de risicovrije rente niet de rol van een
conversierente (of inkooprente) op het moment dat een deelnemer
toetreedt tot het collectief. Deelnemers behouden immers een individueel
kapitaal wanneer zij toetreden tot het collectief zodat het opgebouwde
kapitaal niet hoeft te worden omgezet in een aanspraak. Samenvattend is
de risicovrije rente  daarom geen discontovoet of conversierente, maar
de grondslag voor het evenwichtig en objectief toedelen van
beleggingsrendementen aan de deelnemers binnen het collectief. Deze
nieuwe manier van het vastleggen van eigendomsrechten binnen een
collectief, in termen van individueel kapitaal in plaats van aanspraken,
is een innovatie die aanpassing van de pensioenwetgeving vereist. 

Ad.3. vastleggen van keuzemogelijkheden voor deelnemers 

Deelnemers krijgen afhankelijk van de contractvariant op
pensioeningangsdatum dan wel op pensioenrichtleeftijd een keuze of zij
een reeds bestaande zekere pensioenuitkering wensen of een
risicodragende uitkering. Dit betekent een uitbreiding van het
individueel shoprecht. In de huidige pensioenwetgeving is het shoprecht
voor de deelnemer beperkt tot het geval dat het pensioenkapitaal is
opgebouwd bij een verzekeraar of PPI.

Ad. 4. voorkomen dat de gevolgen van tegenvallende beleggingsresultaten
te ver vooruitschuiven

Het spreiden van financiële mee- en tegenvallers binnen een individuele
of collectieve contractinvulling kan een risico met zich meebrengen
indien de spreidingsperiode te lang is. Bij een situatie van
tegenvallende beleggingsrendementen kan deze negatieve schok dan zo ver
vooruit worden geschoven dat de deelnemer door vroegtijdig overlijden
deze schok zelf niet volledig in de uitkering verwerkt. De schok moet
dan in het collectief, of in het geval van een individuele regeling door
de uitvoerder, worden opgevangen. Om dit risico te beperken wordt een
maximale spreidingsperiode van 5 jaar vastgelegd bij het toepassen van
spreiding van schokken in een collectief toedelingsmechanisme. Deze
maximale spreidingstermijn hangt samen met de leeftijdsopbouw van het
collectief dat voor het merendeel uit gepensioneerden bestaat. Bij
individuele varianten kan ook met vormen van spreiding worden gewerkt in
welk geval dezelfde maximale spreidingsperiode geldt. Bij deze
individuele varianten zijn ook andere vormen van demping denkbaar, zoals
werken met een ondergrens aan de uitkering. 

Ad. 5. beperken van jaarlijkse volatiliteit van de pensioenuitkering 

Variabele pensioenuitkeringen bij premieovereenkomsten zijn in de
huidige pensioenwetgeving niet mogelijk en dit moet dus wettelijk
mogelijk worden gemaakt. Om te voorkomen dat de deelnemer echter wordt
geconfronteerd met (te) grote schommelingen van de pensioenuitkering na
de pensioeningangsdatum dient jaarlijkse volatiliteit van de
pensioenuitkering te worden beperkt. Binnen een collectief kan de
jaarlijkse volatiliteit worden beperkt door het hanteren van een
spreidingsperiode. Binnen de individuele contractvormen zijn daarnaast
ook andere oplossingen denkbaar, zoals een ondergrens aan de uitkering.

Ad. 6. nadere invulling van de zorgplicht en het prudent person beginsel

Bij de huidige premieovereenkomsten waar sprake is van individuele
beleggingsvrijheid is de zorgplicht van toepassing. Zorgplicht in de
context van premieovereenkomsten betekent dat de deelnemer in staat moet
zijn al dan niet met ondersteuning door de pensioenuitvoerder om keuzes
ten aanzien van het individuele beleggingsbeleid te kunnen maken. Indien
bij de nieuwe varianten van premieovereenkomsten deelnemers eveneens
individuele beleggingsvrijheid hebben, zal de zorgplicht ook hierop van
toepassing zijn. Wanneer er geen sprake is van individuele keuzevrijheid
dan zal net als in de huidige situatie het prudent person beginsel van
toepassing zijn.

Door de introductie van nieuwe varianten op premieovereenkomsten loopt
de deelnemer in de uitkeringsfase ook beleggingsrisico en daarnaast
bijvoorbeeld langlevenrisico. Daarom zullen de zorgplicht en het prudent
person beginsel die rusten op de pensioenuitvoerder beoordeeld moeten
worden vanuit deze dimensies. 

De invulling van deze herijkte zorgplicht en het prudent person beginsel
zal nader uitgewerkt moeten worden. Bij de nadere uitwerking (zoals in
termen van kwalitatieve uitgangspunten, zelf opgelegde kwantitatieve
limieten en transparantie) zal ook aansluiting worden gezocht bij de
uitwerking van het prudent person beginsel die momenteel plaats heeft in
het kader van het nieuwe financiële toetsingskader.

Ad.7 communicatie naar de deelnemer die eenvoudig en uitlegbaar is 

Ook nieuwe varianten op premieovereenkomsten moeten in het belang van de
deelnemer zijn. Premieovereenkomsten moeten dan ook eenvoudig en
uitlegbaar zijn. Hiermee wordt bedoeld: 

De vormgeving en gemaakte keuzes voor de premieovereenkomst zijn eerlijk
en uitlegbaar voor deelnemers. Een voorbeeld hiervan is dat het
risicoprofiel van de beleggingen moet passen bij de risicohouding van de
deelnemers;

De uitvoering van de premieovereenkomst vindt zo efficiënt mogelijk
plaats. Hogere kosten van de ene uitvoerder ten opzichte van de andere
moeten uitlegbaar zijn;

De uitkomsten van de premieovereenkomst, met de hierbij behorende
risico’s en onzekerheden, zijn transparant en uitlegbaar voor de
deelnemer. De deelnemer moet kunnen begrijpen wat de hoogte van de
pensioenuitkomst is op de pensioendatum en wat de risico's hierbij zijn.
In dit kader zijn de algemene normen aan pensioencommunicatie uit het
wetsvoorstel pensioencommunicatie, zoals dat op dit moment aanhangig is
in de Tweede Kamer leidend;

De (keuzes binnen de) premieovereenkomst sluit(en) aan bij het gedrag
van consumenten. Vanuit de gedragseconomie weten we dat de deelnemer
slechts beperkt in staat is om financiële keuzes te maken. Daarom is
het van belang af te wegen welke keuzes een deelnemer kan maken.
Bovendien moet er een goede default zijn voor deelnemers die geen keuze
willen of kunnen maken.

Ad.8 aanvullende fiscale bovenmatigheidstoets bij toepassing van een 3%
staffel

Premierovereenkomsten (fiscaal aangeduid als beschikbare
premieregelingen) worden fiscaal gefaciliteerd via de omkeerregel. Voor
premieregelingen geldt daarbij in beginsel een begrenzing op de premie,
uitgaande van een 4% rekenrente. Het is ook toegestaan uit te gaan van
een 3% rekenrente, mits op de uitkering wordt begrensd. Het bovenmatige
deel dat uitkomt boven de fiscale uitkeringsbegrenzing vervalt aan de
pensioenuitvoerder of het collectief. Na de pensioeningangsdatum kan de
pensioenuitkering door de variabele annuïteit echter dalen of stijgen.
Om te voorkomen dat door middel van de risicodragende uitkering een
hogere pensioenuitkering kan worden bewerkstelligd dan bij
uitkeringsovereenkomsten mogelijk is, vindt in aanvulling op het huidige
toetsingskader 10 jaar na de pensioeningangsdatum opnieuw een
uitkeringsbegrenzing plaats. 

10. Overige aandachtspunten

Bij de optimalisering van het wettelijk kader voor premieovereenkomsten
zijn, naast de in paragraaf 9 benoemde noodzakelijke aanpassingen om de
hierbovengenoemde contractvarianten te faciliteren, andere aanpassingen
nodig in het wettelijke kader. Dat betreft in onder andere het volgende:


De pensioenwetgeving biedt de mogelijkheid om een keuze te bieden waarin
de hoogte van het pensioen na ingang varieert. Dit wordt de hoog-laag
constructie genoemd. Hieraan zijn nu grenzen gesteld. Nader zal
onderzocht moeten worden op welke wijze de flexibiliteit in
uitkeringshoogte vorm gegeven kan worden, die nodig is voor het
doorbeleggen na de pensioendatum.

De relatie tot reeds bestaande premieovereenkomsten. Nader zal worden
bezien op welke wijze bij invoering van geoptimaliseerde
premieovereenkomsten moet worden omgegaan met deelnemers aan
premieovereenkomsten voor wie het beleggingsrisico overeenkomstig de
huidige lifecyles al geheel of gedeeltelijk is afgebouwd. Daarbij speelt
de vraag of deze deelnemers opnieuw de keuze wordt gegeven om
beleggingsrisico te accepteren in de uitkeringsfase.

Daarnaast zijn er raakvlakken met andere onderwerpen te onderscheiden.
Dit betreft onder andere: 

De verhouding tot kapitaalovereenkomsten. Bij een kapitaalovereenkomst
wordt een streefkapitaal berekend op basis van een eindloon- of
middelloonregeling. Voor het streefpensioen wordt nu een gegarandeerd
kapitaal verzekerd dat op de pensioendatum zal worden aangewend. De
deelnemer loopt tot aan de pensioendatum geen beleggingsrisico, maar
afhankelijk van de precieze toezegging is er op de pensioendatum sprake
van soortgelijke risico’s als bij een premieovereenkomst. Nader zal
worden onderzocht in hoeverre de uitkeringsfase bij
kapitaalovereenkomsten op een soortgelijke wijze kan worden
geoptimaliseerd als bij premieovereenkomsten. Daarbij is er ook een
relatie met de zorgplicht, aangezien de huidige zorgplicht is
gerelateerd aan premieovereenkomsten op basis van beleggingen.

De verhouding tot waardeoverdracht met name in relatie tot geleidelijke
toetreding zal worden meegenomen in het kader van de herziening van de
waardeoverdracht. 

De verhouding tot de netto pensioenregeling. Nader zal worden bezien hoe
de voorstellen tot optimalisering van de premieovereenkomsten kunnen
worden geïntegreerd met de netto pensioenregeling waarbij wordt
aangesloten bij de daarin gestelde voorwaarden. 

 Het kan in sommige gevallen ook gaan om een met een vast percentage
stijgende pensioenuitkering,

 Zie: paragraaf 6. Bij de uitvoering van de uitkeringsfase van een
premieovereenkomst door pensioenfondsen kan wel beleggingsrisico genomen
blijven worden, maar moet een deel van het individuele pensioenkapitaal
dat is opgebouwd op de pensioendatum worden aangemerkt als collectieve
buffer ter bescherming van de individuele deelnemer. Ook dat kan
onaantrekkelijk zijn voor een individuele deelnemer. 

 Kamerstukken II 2013/14, 32 043, nr. 226

 Kamerstukken II 2013/14, 32 043, nr. 185

 Kamerstukken II 2013/14, 32 043, nr. 205

 Kamerstukken II 2013/14, 32 043, nr. 219

 De combinatie van doorbeleggen na de pensioeningangsdatum en het
onderling delen van langlevenrisico binnen een collectief is uitgewerkt
in het voorstel voor Persoonlijke Pensioenrekeningen met risicodeling,
zie Netspar NEA Paper 56,  HYPERLINK "http://www.netspar.nl"
www.netspar.nl .

 Deze aanvullende fiscale voorwaarde laat de bestaande fiscale
begrenzingen onverlet. Dit betekent onder meer dat een premiebegrenzing
geldt bij toepassing van een 4% rekenrente. Een 3% rekenrente is
toegestaan onder voorwaarde van een uitkeringsbegrenzing die wordt
getoetst op pensioeningangsdatum en enige andere momenten (zoals
waardeoverdracht en echtscheiding). Ook blijft een 100%-toets gelden
(zowel bij toepassing van een 3% rekenrente als bij toepassing van een
4% rekenrente).

 Kamerstukken II 2013/14, 34 008.

 
https://eiopa.europa.eu/fileadmin/tx_dam/files/publications/reports/Repo
rt_Good_Practices_Info_for_DC_schemes.pdf

  PAGE   \* MERGEFORMAT  11