[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Toelichtende nota bij het verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van de Nederlandse Antillen, en Bermuda (zoals gemachtigd door de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland) inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingen, met Protocol; Hamilton, 28 september 2009

Bijlage

Nummer: 2015D01666, datum: 2015-01-20, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van de Nederlandse Antillen, en Bermuda (zoals gemachtigd door de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland) inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingen, met Protocol; Hamilton, 28 september 2009 (2015D01664)

Preview document (🔗 origineel)


Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van de
Nederlandse Antillen, en Bermuda (zoals gemachtigd door de Regering van
het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland) inzake
de uitwisseling van informatie betreffende belastingen, met Protocol;
Hamilton, 28 september 2009 (Trb. 2009, 200 en Trb. 2010, 194)

Toelichtende nota

ALGEMEEN

Inleiding

In april 1998 heeft de Organisatie voor Economische Samenwerking en
Ontwikkeling (OESO) het rapport “Harmful Tax Competition, an emerging
global issue” uitgebracht, waarin de lijnen zijn uitgezet voor de
aanpak van schadelijke belastingconcurrentie. Het vervolgrapport van
juni 2000 bevat zowel een lijst van mogelijk schadelijke fiscale
praktijken in de OESO-landen als een lijst van belastingparadijzen. In
het kader van dit rapport hebben de Nederlandse Antillen, als één van
de genoemde landen met een bijzonder belastingregime, op 30 november
2000 een schriftelijke toezegging aan de OESO afgegeven om de als
schadelijk gekenmerkte fiscale praktijken te gaan beëindigen en in het
bijzonder om transparantie en effectieve gegevensuitwisseling met
betrekking tot belastingzaken tot stand te brengen. Binnen een
OESO-werkgroep hebben de Nederlandse Antillen zich ervoor ingezet om een
modelverdrag te ontwikkelen dat de minimum standaard voor effectieve
gegevensuitwisseling op verzoek vormt. Dit “Model Agreement on
Exchange of Information on Tax Matters” (hierna: OESO-modelverdrag) is
op 18 april 2002 tot stand gekomen en openbaar gemaakt.

De OESO beoogt via deze wijze van gegevensuitwisseling internationale
samenwerking in belastingaangelegenheden tot stand te brengen om
belastingontwijking, fraude, witwassen en terrorismefinanciering tegen
te gaan. De Nederlandse Antillen ondersteunden dit gedachtegoed en
streefden ernaar om zoveel mogelijk met andere landen verdragen ter
voorkoming van dubbele belasting met een inlichtingenartikel conform de
laatste update van artikel 26 van het OESO “Model Tax Convention on
Income and Capital” (2005) te sluiten, alsmede een breed netwerk van
de zogenaamde Tax Information Exchange Agreements (TIEA’s) naar het
OESO-modelverdrag op te bouwen.

Recente ontwikkelingen

In 2009 heeft de OESO een overzicht gepubliceerd van landen die
respectievelijk de OESO-standaard hebben ingevoerd (de ‘witte
lijst’), landen die gecommitteerd zijn maar de OESO-standaard nog niet
substantieel hebben geïmplementeerd (de ‘grijze lijst’) en landen
die zich niet hebben verbonden aan de OESO-normen (de ‘zwarte
lijst’). Onder de ‘grijze lijst’ was een dertigtal gecommitteerde
jurisdicties opgesomd, waaronder ook de Nederlandse Antillen. Bij het
verschijnen van deze lijsten gold als criterium voor het substantieel
implementeren van de OESO-normen dat een land ten minste twaalf
informatie-uitwisselingverdragen (TIEA’s) of belastingverdragen
(DTA’s) met een bepaling conform de laatste versie van artikel 26 van
het OESO-modelverdrag uit 2005 moest hebben afgesloten. De publicatie
van deze lijsten heeft wereldwijd geleid tot een exponentiële groei van
het aantal overeengekomen TIEA’s en een snelle toename van het aantal
(her)onderhandelingen van belastingverdragen. De Nederlandse Antillen
gingen mee in deze ontwikkelingen en stonden ten tijde van het tot stand
komen van het onderhavige Verdrag op de ‘witte lijst’ van de OESO.
De goedkeuring wordt thans gevraagd voor Curaçao, Sint Maarten en het
Caribische deel van Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba).

Onderhandelingen met Bermuda

Het onderhavige Verdrag kwam tot stand na onderhandelingen tussen de
fiscale autoriteiten van de Nederlandse Antillen en vertegenwoordigers
van Bermuda. De contacten met Bermuda zijn gelegd door Nederland in het
kader van een proefproject van de OESO in de Caribische regio en de
Grote Oceaan. 

In de praktijk dreigden sommige, veelal kleine, jurisdicties om
uiteenlopende redenen achter te blijven bij het voldoen aan de
OESO-normen, omdat die landen enerzijds niet hoog genoeg op
prioriteitenlijsten van OESO-lidstaten stonden om TIEA’s mee te
sluiten en anderzijds de middelen en expertise misten om zelf TIEA’s
te onderhandelen. Voorkomen moest worden dat deze jurisdicties gebruikt
zouden worden als nieuwe locatie voor niet-transparante structuren en
verborgen vermogens, hetgeen immers het “level playing field” met
coöperatieve financiële centra als de Nederlandse Antillen aanzienlijk
zou kunnen verstoren. Om die reden is binnen de OESO voornoemd
proefproject opgestart in het kader van informatie-uitwisseling, waarbij
coördinatoren namens een groep van OESO- en niet-OESO-landen zijn
aangewezen om onderhandelingen te voeren met bepaalde aangewezen
gebieden. Op uitnodiging van Nederland, als één van de bedoelde
coördinatoren, deden de Nederlandse Antillen als achterban mee met dit
proefproject. 

In het verlengde van de onderhandelingen in het kader van het
proefproject heeft Nederland onderhandelingen gevoerd met verschillende
landen in de Caribische regio, waaronder Bermuda. Bermuda gaf hierbij
aan interesse te hebben in een TIEA met de Nederlandse Antillen. De
Nederlandse Antillen zijn op deze uitnodiging ingegaan en zagen dit als
een eerste stap naar het verder aanhalen van de fiscale betrekkingen,
alsmede als een opstap naar een Verdrag ter voorkoming van dubbele
belasting (DTA) met deze naburige jurisdictie. Door nauw met financiële
centra in de regio samen te werken, wordt enerzijds immers het hoofd
geboden aan de onderlinge schadelijke belastingconcurrentie en de
daarmee samenhangende uitholling van de belastinggrondslag, en worden
anderzijds dubbele belasting en dubbele vrijstelling voorkomen.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

II. 1	VERDRAG

Voor het voorliggende Verdrag heeft de tekst van het OESO-modelverdrag
van 2002 als basis gediend. De verdragstekst met Bermuda komt in grote
lijnen overeen met het OESO-modelverdrag. Voor zover de bepalingen van
het Verdrag substantieel afwijken van de bepalingen in het
OESO-modelverdrag, worden deze verschillen hieronder toegelicht. Dit
geldt voor de artikelen 1, 4, 5, 7, 8, 9 en 13. Daar waar de bepalingen
niet of niet substantieel afwijken van het OESO-modelverdrag, is het
daarmee corresponderende OESO-commentaar van overeenkomstige toepassing
en wordt voor de toelichting ervan verwezen naar dat commentaar.

Artikel 1 Doelstelling en reikwijdte van het Verdrag

Dit artikel beschrijft het doel en het toepassingsgebied van het
Verdrag, namelijk het uitwisselen van fiscale gegevens ten behoeve van
de vaststelling, heffing, controle en inning van belastingen, de
invordering en tenuitvoerlegging van belastingvorderingen en het
onderzoek naar en de vervolging van belastingzaken. Op verzoek van
Bermuda is het woord “voorzienbaar” uit deze bepaling verwijderd.
Uit de omschrijving van het begrip “relevantie” in artikel 4, tweede
lid, blijkt dat geen beperking wordt beoogd hiermee. Voor een nadere
toelichting wordt naar de toelichting op deze bepaling verwezen. In het
tweede lid is bepaald dat ten aanzien van het Koninkrijk der Nederlanden
het Verdrag alleen van toepassing is op de Nederlandse Antillen. Nu de
Nederlandse Antillen zijn ontmanteld, is de toepassing overgegaan op
Curaçao, Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland (Bonaire,
Sint Eustatius en Saba). Dit heeft geen gevolgen voor de status van het
Verdrag. Zie voor een verdere toelichting hierop de Koninkrijkspositie
hierna onder III.

Artikel 3 Belastingen waarop het Verdrag van toepassing is

Het OESO-modelverdrag laat aan verdragspartijen over te bepalen welke
belastingen onder het Verdrag zullen vallen. In het eerste lid worden
per Partij de belastingwetten opgesomd waarop het Verdrag van toepassing
is. In het tweede lid is bepaald dat belastingen die na de ondertekening
van dit Verdrag worden ingevoerd en die gelijk zijn aan of in wezen
gelijksoortig zijn met en dienen ter aanvulling op of ter vervanging 
van de in dit artikel genoemde belastingen, eveneens onder de reikwijdte
van dit Verdrag vallen. Anders dan in het OESO-modelverdrag is hierbij
niet bepaald dat de competente autoriteiten moeten instemmen met
toepassing van het Verdrag op  in wezen gelijksoortige belastingen die
na de ondertekening van het Verdrag worden ingevoerd. Deze in wezen
gelijksoortige belastingen vallen hierdoor automatisch onder de
reikwijdte van het Verdrag. Wel is in het tweede lid de mogelijkheid
vastgelegd om via briefwisseling de belastingen die onder het Verdrag
vallen uit te breiden of aan te passen. Een eventueel ongewilde
automatische uitbreiding kan hierdoor achteraf worden teruggedraaid.

Ten aanzien van het tweede lid kan in relatie tot het Caribische deel
van Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba) het navolgende worden
opgemerkt. Sinds 1 januari 2011 is een nieuw fiscaal stelsel van
toepassing in het Caribische deel van Nederland. In dit nieuwe stelsel
is de traditionele Nederlands-Antilliaanse winstbelasting vervangen door
de vastgoedbelasting en de opbrengstbelasting. Deze heffingen komen niet
alleen in de plaats van een in het eerste lid, onderdeel a, opgesomde
belasting, maar zijn tevens te beschouwen als een ‘in wezen
gelijksoortige belasting' die na de datum van ondertekening van dit
Verdrag zal worden geheven. In de nota naar aanleiding van het verslag
bij de Belastingwet BES is het voorgaande duidelijk verwoord, alwaar is
gesteld dat ‘In het voorgestelde fiscale stelsel voor de BES-eilanden
(…) de door (…) lichamen behaalde winst niet meer via een
traditionele winstbelasting in de belastingheffing [wordt] betrokken. In
plaats daarvan wordt (…) de door lichamen behaalde winst forfaitair
belast via de vastgoedbelasting en, bij uitdeling, via de
opbrengstbelasting. De opbrengstbelasting beoogt alle door lichamen
behaalde winst op enig moment te belasten, hetzij bij uitdeling hetzij
bij het eindigen van de belastingplicht op de BES-eilanden, door middel
van een eindafrekeningsverplichting’. Dit betekent dat dit Verdrag na
de staatkundige hervorming in ieder geval van toepassing zal zijn op de
inkomstenbelasting, loonbelasting, vastgoedbelasting en
opbrengstbelasting die in het Caribische deel van Nederland (Bonaire,
Sint Eustatius en Saba) zullen worden geheven. 

Artikel 4 Begripsomschrijvingen

In dit artikel worden de in het Verdrag gehanteerde begrippen
gedefinieerd, die inhoudelijk overeenkomen met het OESO-modelverdrag. De
onderdelen a en b van het eerste lid bevatten een omschrijving van het
grondgebied waarop het Verdrag van toepassing is. In onderdeel f van het
eerste lid worden de competente autoriteiten van de verdragssluitende
partijen gedefinieerd. Voor wat betreft het begrip “strafrechtelijke
belastingzaken” in onderdeel g, geven partijen uitdrukkelijk aan dat
hieronder tevens strafrechtelijke belastingzaken dienen te worden
verstaan die zij administratiefrechtelijk plegen af te doen. Deze
definitie is verder van belang voor de toepassing van artikel 13 (zie
hierna). In onderdeel k van het eerste lid is voor de volledigheid, doch
in afwijking van het OESO-modelverdrag, een definitie opgenomen van het
begrip “onderdaan”. Dit begrip is van belang voor de toepassing van
artikel 7, zesde lid, dat voor het overige OESO-conform is.

Het tweede lid bevat een ruime omschrijving van het begrip
“relevantie”. De gevraagde informatie zal namelijk ook in die
gevallen als relevant worden geacht, waarbij pas na ontvangst van de
informatie duidelijk kan worden of die informatie van belang is voor een
onderzoek dat reeds is aangevangen.

Artikel 5 Uitwisseling van informatie op verzoek

In dit artikel zijn de belangrijkste uitgangspunten van internationale
inlichtingenuitwisseling op verzoek neergelegd. Hoewel dit artikel
inhoudelijk niet afwijkt van het OESO-modelverdrag, verdient het
desalniettemin een toelichting op enkele onderdelen. Voor het overige
wordt verwezen naar het OESO-commentaar bij dit artikel.

Dit artikel bevat de verplichting van de verdragssluitende partijen om
inlichtingen op verzoek te verschaffen. Het tweede lid geeft de
inspanningsverplichting van de verdragssluitende partijen weer, welke
inhoudt dat, indien de voorhanden zijnde informatie niet voldoende is om
aan het verzoek om informatie te voldoen, de verplichting bestaat om de
gevraagde informatie door middel van alle relevante methoden van
informatievergaring te verschaffen. De verplichting hiertoe geldt ook in
situaties waarin er geen sprake is van een feit dat zowel volgens de wet
van de aangezochte partij als volgens de wet van de vragende partij als
strafbaar zou worden aangemerkt (de zogenoemde “double
incriminality”) of indien de aangezochte partij de informatie zelf
niet nodig heeft voor de eigen nationale belastingheffing, maar het
verzoek om informatie uitsluitend het belang van de verdragspartner zou
dienen. Het zogeheten “domestic tax interest”-beginsel kan derhalve
geen grond zijn voor de aangezochte partij om informatieverstrekking te
weigeren. Daarnaast hebben de verdragssluitende partijen de verplichting
om ervoor zorg te dragen dat hun competente autoriteiten bevoegd zijn
informatie op te vragen en uit te wisselen die gehouden wordt door
banken en overige financiële instellingen, gevolmachtigden,
zaakwaarnemers en agenten, alsmede informatie betreffende de
uiteindelijk gerechtigden op vennootschappen, trusts, stichtingen en
overige rechtspersonen. Met deze bepaling wordt een eventueel bankgeheim
expliciet doorbroken.

Curaçao, Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland (Bonaire,
Sint Eustatius en Saba) hebben geen juridisch beletsel om aan de
verplichting voortvloeiende uit het Verdrag te voldoen. Ter nakoming van
deze verdragsverplichting is voor Curaçao en Sint Maarten in Hoofdstuk
VIII, Afdeling 2, van de Algemene landsverordening Landsbelastingen
(hierna ALL) een zestal artikelen opgenomen dat de regels en interne
procedures van internationale bijstandverlening, waaronder ook de
bepalingen met betrekking tot de rechtsbescherming van degenen van wie
inlichtingen worden gevraagd,vastlegt. 

In de voorlaatste zin van het eerste lid van artikel 1 is bepaald dat
het Verdrag de in de nationale wetgeving neergelegde regels of
procedures ter bescherming van de rechten van belastingplichtigen
onverminderd respecteert. Deze regels of procedures mogen echter niet zo
zwaar en tijdrovend zijn dat de informatieverstrekking daardoor onnodig
wordt verhinderd of vertraagd. Dit betekent dat de notificatie aan de
belanghebbende zoals deze is neergelegd in artikel 62 van de ALL voor
Curaçao en Sint Maarten, respectievelijk artikel 8.128 van de
Belastingwet BES voor het Caribische deel van Nederland, alsmede de aan
deze belanghebbende ter beschikking staande mogelijkheid van beroep
tegen het voornemen tot uitwisseling, niet mag leiden tot een onnodige
vertraging. Ter waarborging van een snelle uitwisseling van informatie
tussen de verdragsluitende partijen, is in het achtste lid van artikel 5
van dit Verdrag de bepaling opgenomen dat de aangezochte partij, binnen
60 dagen na ontvangst, de bevoegde autoriteiten van de verzoekende
partij in kennis stelt van de ontvangst van het verzoek dan wel het
ontbreken van enige gegevens in het verzoek. Indien de aangevraagde
informatie om welke reden dan ook niet binnen de aangegeven termijn van
90 dagen voorhanden is of niet uitgewisseld kan worden, is de
aangezochte partij gehouden dit terstond aan de verzoekende partij mede
te delen.

Ingevolge het vijfde lid is er geen verplichting tot het verstrekken van
informatie met betrekking tot een periode van meer dan zes jaar
voorafgaand aan het belastingtijdvak waarvoor de informatie wordt
gevraagd. De in deze bepaling opgenomen termijn sluit aan bij de
bewaartermijn die geldt in Bermuda.

Het zesde en zevende lid zijn gericht op de uitvoering van de
informatie-uitwisseling. Het gaat om de inrichting van verzoeken door de
verzoekende partij op een zodanige manier dat gewaarborgd wordt dat de
aangezochte partij niet onnodig wordt belast met informatieverzoeken en
tijdig kan reageren. Ten behoeve van de duidelijkheid is in dit kader in
het zesde lid overeengekomen om officieel te laten bevestigen- via
ondertekening van de verzoeken door een hoge functionaris van de
bevoegde autoriteit- dat de informatie relevant en noodzakelijk is voor
het vaststellen van de belastingplicht van de in het onderzoek betrokken
persoon op basis van de wetgeving van de verzoekende partij.
Informatieverzoeken gericht aan en vanuit Curaçao, Sint Maarten en het
Caribische deel van Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba) op grond
van bijvoorbeeld TIEA’s, worden afgehandeld door respectievelijk de
Directie Fiscale Zaken op Curaçao, de Afdeling Fiscale Zaken van het
Ministerie van Financien op Sint Maarten en het Ministerie van
Financiën voor het Caribische deel van Nederland. De hierbij betrokken
functionarissen gelden als hoge functionarissen in de zin van dit
Verdrag.

Artikel 7 Mogelijkheid een verzoek af te wijzen

Dit artikel bevat de uitzonderingen op de verplichting tot
informatieverstrekking op verzoek. Hoewel de formulering enigszins
afwijkt van het corresponderende artikel in het OESO-modelverdrag, komt
de inhoud daarmee nagenoeg volledig overeen. In afwijking van het
OESO-modelverdrag is op verzoek van Bermuda nog expliciet opgenomen dat
informatieverstrekking door de aangezochte partij geweigerd kan worden
wanneer de verzoekende partij - in een spiegelbeeld situatie – niet in
staat zou zijn op verzoek van de aangezochte partij in eigen land
soortgelijke informatie te verkrijgen. 

Artikel 8 Vertrouwelijkheid

De bescherming van persoonsgegevens wordt geregeld in artikel 2 van het
Protocol bij het onderhavige Verdrag. Het beschermingsniveau waarin
wordt voorzien, komt overeen met het beschermingsniveau zoals bepaald in
de Europese Richtlijn van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van
natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens
en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (Richtlijn 95/46/EEG,
PbEG L 281, blz. 31-50). Deze richtlijn geldt voor de Lidstaten van de
Europese Unie. 

In het Caribische deel van Nederland wordt het beschermingsniveau voor
persoonsgegevens geregeld door de Wet bescherming persoonsgegevens BES
(Stb. 2010, 349). Voor Curaçao en Sint Maarten worden de door Bermuda
verstrekte persoonsgegevens gewaarborgd in de Landsverordening
bescherming persoonsgevens (voor Curaçao: A.B. 2010, 84 en voor Sint
Maarten: A.B. 2010, GT no. 2). Deze komt in grote lijnen overeen met de
Wet bescherming persoonsgegevens BES.

Artikel 9 Kosten

Partijen zijn overeengekomen dat de bepalingen over de vergoeding van
kosten voor het verkrijgen van de informatie door de bevoegde
autoriteiten in onderling overleg nader worden vastgesteld.

Artikel 13 Inwerkingtreding

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van het Verdrag. Voor de
toepassing van het Verdrag wordt onderscheid gemaakt tussen
strafrechtelijke belastingzaken en overige belastingzaken. Ten aanzien
van strafrechtelijke belastingzaken vindt het Verdrag toepassing met
ingang van de dag van inwerkingtreding. Voor overige belastingzaken
wordt onderscheid gemaakt tussen belastingen die over een tijdvak worden
geheven en tijdstipbelastingen. Voor tijdvakbelastingen vindt het
Verdrag toepassing op de eerste dag van het tijdvak dat aanvangt op of
na de dag waarop het Verdrag in werking treedt. Op tijdstipbelastingen
is het Verdrag van toepassing vanaf de datum van inwerkingtreding. Deze
bepaling wijkt hierbij af van de regeling in het OESO-modelverdrag waar
voor de inwerkingtreding wordt aangesloten bij de aanvang van een
kalenderjaar. Met de in dit Verdrag gekozen tekst kan in voorkomende
gevallen eerder dan op basis van het OESO-modelverdrag een beroep op het
Verdrag worden gedaan.

Artikel 14 Beëindiging

Dit artikel regelt de opzegging van het Verdrag. Opzegging van het
Verdrag kan pas plaats vinden na verloop van drie jaar na
inwerkingtreding van het Verdrag. 

II. 2	PROTOCOL

Artikel 1 (betreffende artikel 5, zevende lid, onderdeel (e))

In artikel 5, zevende lid, letter e van het Verdrag is het
“uitputtingsbeginsel” van het OESO-modelverdrag overgenomen. Dit
houdt in dat de verzoekende partij pas een verzoek om informatie zal
doen indien het niet mogelijk is bedoelde informatie op enige manier in
eigen land te verkrijgen, dan wel wanneer hierdoor een onevenredige
moeilijkheid zou ontstaan voor de verzoekende partij. Op verzoek van
Bermuda is artikel 1 van het Protocol opgenomen dat onder het uitputten
van alle in eigen land voorhanden zijnde middelen, zoals bedoeld in
artikel 5, zevende lid, letter e van het Verdrag, mede wordt verstaan
het gebruik van verdragen met derde landen indien bedoelde informatie
zich in dat derde land bevindt.

In het Peer review-rapport van het Global Forum on Transparency and
Exchange of Information for Tax Purposes (Global Forum) over Bermuda
wordt bezwaar gemaakt tegen deze bepaling, omdat daarmee de
informatie-uitwisseling op basis van het onderhavige Verdrag te zeer zou
worden belemmerd. Om tegemoet te komen aan dit bezwaar hebben de
competente autoriteiten van Curaçao, Sint Maarten en Nederland, ten
behoeve van het Caribische deel van Nederland, enerzijds en de comptente
autoriteiten van Bermuda anderzijds in een briefwisseling vastgesteld
dat deze bepaling soepel zal worden toegepast. Het secretariaat van het
Global Forum is hiermee akkoord gegaan. 

Artikel 2 (betreffende artikel 5)

Artikel 2 voorziet in een aantal basisregels die tussen de
verdragsluitende partijen gelden voor de behandeling van
persoonsgegevens. 

Artikel 3 (betreffende artikel 12)

In navolging van de TIEA tussen Nederland en Bermuda (Londen, 8 juni
2009; Trb. 2009, 108), is op verzoek van Bermuda ten aanzien van artikel
12 vastgelegd dat, indien één van beide partijen op basis van
veronderstelde schadelijke belastingconcurrentie maatregelen neemt tegen
ingezetenen van de andere partij, een overlegprocedure kan worden
gestart om tot een oplossing te komen. Aangezien Curaçao, Sint Maarten
en het Caribische deel van Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba)
dit soort maatregelen niet toepassen, is de verwachting dat deze
bepaling niet gebruikt zal worden.

Artikel 4 (betreffende herziening van het Verdrag)

Dit artikel geeft op voorhand aan onder welke omstandigheden partijen
bereid zijn besprekingen aan te gaan met de andere partij betreffende
een mogelijke herziening van het Verdrag.

KONINKRIJKSPOSITIE

Het Verdrag en het Protocol zullen voor wat betreft het Koninkrijk der
Nederlanden, alleen gelden voor Curaçao, Sint Maarten en het Caribische
deel van Nederland. De staatkundige hervorming - waarbij het land de
Nederlandse Antillen is opgeheven, Bonaire, Sint Eustatius en Saba elk
een openbaar lichaam van Nederland zijn geworden en Curaçao en Sint
Maarten de status van zelfstandig land binnen het Koninkrijk hebben
verkregen - heeft geen gevolgen voor de status van verdragen die ten
behoeve van de Nederlandse Antillen met derde landen zijn gesloten. De
internationaalrechtelijke verplichtingen voortvloeiende uit het
onderhavige Verdrag en het Protocol gaan van rechtswege over op de
rechtsopvolgers van het land de Nederlandse Antillen, te weten op de
landen Curaçao en Sint Maarten en, met betrekking tot het Caribische
deel van Nederland, op Nederland. 

DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN,

 OESO, “Towards a Global Tax co-operation: Progress in Identifying and
Eliminating Harmful Tax Practices”, juni 2000

 Voor de tekst van dit model, inclusief de toelichting, zie:
http://www.oecd.org/dataoecd/15/43/2082215.pdf

 Het model van de zogenaamde Double Taxation Agreement (DTA); zie
hiervoor:
http://www.oecd.org/document/53/0,3343,en_2649_33767_33614197_1_1_1_1,00
.html

 Zie hiertoe: OESO, Overview of the OECD’s Work on Countering
International Tax Evasion, Parijs 28 september 2009, beschikbaar via.
http://www.oecd.org/dataoecd/32/45/43757434.pdf.

 Australië, België, Denemarken, Faeröer, Finland, Griekenland,
Groenland, Ierland, IJsland, Nederland, Noorwegen, Slowakije, Verenigd
Koninkrijk en Zweden.

 Kamerstukken II 2009/10, 32 189, nr. 7, blz. 26.

 P.B. 2001, no. 89, zoals laatst gewijzigd bij Landsverordening van 17
december 2007, P.B. 2007, no. 110.

 PAGE   1 

  PAGE   \* MERGEFORMAT  5 

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van het
Koninkrijk wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend
luidt (artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van
State).