[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

34159 Adv RvSt inzake Wijziging van het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met aanvulling van bepalingen over de verdachte, de raadsman en enkele dwangmiddelen

Wijziging van het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met aanvulling van bepalingen over de verdachte, de raadsman en enkele dwangmiddelen

Advies Afdeling advisering Raad van State

Nummer: 2015D06181, datum: 2015-02-19, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 2

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2015Z02981:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


RAADNo.W03.14.0345/II 's-Gravenhage, 28 november 2014

...................................................................................

Bij Kabinetsmissive van 26 september 2014, no.2014001817, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Veiligheid en Justitie, mede namens de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met aanvulling van bepalingen over de verdachte, de raadsman en enkele dwangmiddelen, met memorie van toelichting.

Voorgesteld wordt de bepalingen uit het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) over de raadsman, over de weergave van het verhoor van de verdachte en over de dwangmiddelen aanhouding, ophouden voor onderzoek en inverzekeringstelling te wijzigen.

De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de voorgestelde verruiming van de termijn voor het dwangmiddel ophouden van onderzoek die verband houdt met een tegelijkertijd in te dienen wetsvoorstel tot regeling van het recht op rechtsbijstand voorafgaand en tijdens het politieverhoor.1 De Afdeling maakt opmerkingen over de verdere wijzigingen in de regeling van de dwangmiddelen die niet direct verband houden met het recht op rechtsbijstand. Zij adviseert de verdere wijzigingen niet fragmentarisch te regelen, maar in samenhang met de aankomende modernisering van het Wetboek van Strafvordering. Bovendien acht de Afdeling de noodzaak voor de wijzigingen in de regeling van de dwangmiddelen inverzekeringstelling en aanhouden buiten heterdaad onvoldoende aangetoond. Zij is van oordeel dat in dat verband aanpassing van het wetsvoorstel wenselijk is.

1. Inleiding

Het wetsvoorstel wijzigt de regeling van de strafvorderlijke dwangmiddelen aanhouding, ophouden voor onderzoek en inverzekeringstelling als volgt:

  • de rechtmatigheidstoets door de rechter-commissaris in het kader van de inverzekeringstelling (bestaand artikel 59a Sv) wordt geschrapt;

  • de bevoegdheid tot aanhouding buiten heterdaad wordt verruimd tot alle misdrijven (voorgesteld artikel 54 Sv);

  • de termijn voor ophouden voor onderzoek naar aanleiding van verdenking van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten wordt verruimd van zes naar negen uur (voorgesteld artikel 57 Sv);

  • de termijn voor ophouden voor onderzoek kan bij strafbare feiten waarvoor geen voorlopige hechtenis is toegelaten (eenmaal) met zes uur worden verlengd indien identificatie niet binnen de eerste zes uur kan worden afgerond (voorgesteld artikel 57a Sv);

  • de hulpofficier van justitie krijgt een prominente plaats in de gewijzigde regeling. Hij wordt eerstverantwoordelijke functionaris bij de voorgeleiding, het ophouden voor onderzoek en het bevel inverzekeringstelling.

Directe aanleiding voor het voorstel is de voorgestelde wettelijke regeling van het recht op rechtsbijstand van een raadsman voorafgaand en tijdens het politieverhoor.2

De Afdeling heeft eerder advies uitgebracht over een conceptwetsvoorstel raadsman en politieverhoor waarin ook een aantal onderdelen van het onderhavige wetsvoorstel waren opgenomen.3 Thans is het conceptwetsvoorstel raadsman en politieverhoor gesplitst in twee afzonderlijke voorstellen. Eén voorstel betreft in het bijzonder de rol van de raadsman bij het politieverhoor in het kader van het genoemde voorstel tot implementatie van de richtlijn.4 Het andere deel betreft het onderhavige voorstel omtrent wijziging van met name een aantal dwangmiddelen. Het advies hierover bouwt voort op dat over het oorspronkelijke voorstel.

2. Samenhang met modernisering Wetboek van Strafvordering

In de toelichting wordt gesteld dat op de aanvulling die met dit wetsvoorstel plaatsvindt op bepalingen die de eerste fase van het voorbereidend onderzoek betreffen, kan worden voortgebouwd bij de modernisering van het Wetboek van Strafvordering, onderdeel van het programma versterking prestaties strafrechtsketen. Onderdeel van de modernisering is een herstructurering van het voorbereidend onderzoek.5

De Afdeling ziet het verband tussen consultatiebijstand en de verlenging van de termijn voor het ophouden voor onderzoek ingeval van een verdenking van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. De noodzaak voor de overige voorgestelde wijzigingen in strafvorderlijke dwangmiddelen als verlengde van de rechtsbijstandsvoorzieningen is echter naar het oordeel van de Afdeling met de gegeven algemene onderbouwing onvoldoende gemotiveerd (zie in het bijzonder de punten 3 en 5 van dit advies).

Het is onwenselijk dat essentiële onderdelen van strafvordering die betrekking hebben op de regeling van belangrijke dwangmiddelen in het vooronderzoek op fragmentarische wijze worden herzien, vooruitlopend op de modernisering van het Wetboek van Strafvordering. De inhoud van het huidige voorstel verhindert een afgewogen beoordeling door de Tweede Kamer van de gehele herziening van de regeling van de strafvorderlijke dwangmiddelen. Zo is bijvoorbeeld niet duidelijk of de voorgestelde versterking van de positie van de hulpofficier beperkt blijft tot de aanhouding buiten heterdaad of dit dat moet worden gezien als onderdeel van een bredere trend in het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering.

In het licht van de aangekondigde modernisering van het Wetboek van Strafvordering adviseert de Afdeling het wetsvoorstel met betrekking tot de dwangmiddelen te beperken tot de verlenging van de termijn van het ophouden voor onderzoek.6

Onverminderd het voorgaande merkt de Afdeling het volgende op.

3. Noodzaak aanpassingen inverzekeringstelling

De Afdeling merkt op dat de noodzaak voor het schrappen van de automatische rechtmatigheidstoets en voor de verlenging van de inverzekeringstelling na machtiging door de rechter-commissaris onvoldoende wordt gemotiveerd. Zo wordt niet ingegaan op de functies van de rechtmatigheidstoets welke door het wetsvoorstel in het gedrang dreigen te komen. De rechtmatigheidstoets leidt ertoe dat in geval van onrechtmatigheid de inverzekeringstelling onmiddellijk zal worden beëindigd.7 Bovendien kan de toets de politie tot extra zorgvuldigheid nopen bij de toepassing van de inverzekeringstelling. Voorts kan de toets de legitimiteit van de vrijheidsbeneming bevorderen wanneer de inverzekeringstelling door de rechter-commissaris niet onrechtmatig wordt geoordeeld.

In de toelichting wordt in het bijzonder het feit dat in het weekend geen voorgeleidingen voor de rechter-commissaris plaatsvinden als ‘een belangrijk knelpunt’ bestempeld bij de niet geplande aanhoudingen op donderdag en vrijdag.8 Hierdoor wordt volgens de toelichting in die gevallen ‘een noodgreep’ toegepast die erin bestaat dat de rechtmatigheidstoets op vrijdag wordt toegepast. Overigens is het beleid erop gericht dat de rechtmatigheidstoets plaatsheeft in het kader van de vordering tot bewaring.

Het is de vraag of het gestelde praktische punt dat in het weekend geen rechter-commissaris of facilitaire dienst beschikbaar is voor voorgeleidingen naar aanleiding van de ongeplande aanhoudingen op donderdag en vrijdag, de voorgestelde schrapping van de rechtmatigheidstoets of de verlenging van de inverzekeringstelling na machtiging van de rechter-commissaris rechtvaardigt. Het ligt in de rede dat in een ruimere beschikbaarheid van de rechter-commissarissen en ondersteuning in het weekend wordt voorzien, in plaats van de rechtmatigheidstoets te schrappen.

In dat verband wijst de Afdeling voorts op het volgende. Op dit moment kan de officier van justitie de inverzekeringstelling zelfstandig verlengen.9 Voorgesteld wordt dat de officier van justitie bij de rechter-commissaris machtiging kan vorderen tot verlenging van de inverzekeringstelling.10 Die wijziging wordt niet gemotiveerd. De wijziging brengt echter mee dat in het geval van ongeplande aanhoudingen op donderdag of vrijdag de verdachte in het weekend voor de rechter-commissaris dient te worden geleid.11 Gelet hierop wordt in de toelichting dan ook een ruimere beschikbaarheid van de rechter-commissaris in het weekend voorgesteld.12 Uitdrukkelijk wordt gesteld dat bij de beslissing tot het doen van een vordering de bereikbaarheid van de rechter-commissaris in het weekend geen rol meer zal spelen.13 Uitgaande van die ruimere beschikbaarheid van de rechter-commissaris en van ondersteuning in het weekend valt niet in te zien waarom de voorgestelde afschaffing van de rechtmatigheidstoets noodzakelijk is.

De Afdeling adviseert de noodzaak voor aanpassing van de automatische rechtmatigheidstoets en voor aanpassing van de verlenging van de inverzekeringstelling dragend te motiveren dan wel, zo nodig, het wetsvoorstel aan te passen.

4. Rechtmatigheidstoets rechter-commissaris

Voorgesteld wordt de verplichte voorgeleiding aan de rechter-commissaris uiterlijk drie dagen en vijftien uur na aanhouding ten einde de verdachte te horen en de rechtmatigheid van de ondergane vrijheidsbeneming te toetsen, te schrappen (bestaand artikel 59a Sv). De bestaande rechtmatigheidstoetsing wordt vervangen door de volgende bepalingen:

  1. de officier van justitie kan machtiging door de rechter-commissaris vorderen tot verlenging van de inverzekeringstelling voor drie dagen, indien dit in het belang van het onderzoek dringend noodzakelijk is (voorgesteld artikel 60, eerste lid, Sv);

  2. de verdachte kan tijdens zijn inverzekeringstelling een verzoek tot invrijheidstelling doen aan de rechter-commissaris (voorgesteld artikel 61, eerste lid, Sv);

  3. wanneer niet binnen drie dagen en achttien uur, te rekenen vanaf het tijdstip van de aanhouding, door de rechter-commissaris hetzij machtiging is verleend tot verlenging van de inverzekeringstelling, hetzij een bevel tot bewaring is gegeven, wordt de verdachte in vrijheid gesteld (voorgesteld artikel 60a Sv).

In de toelichting over het voorgestelde artikel 60a Sv wordt het volgende opgemerkt:

“Omdat de automatische rechtmatigheidstoets vervalt, wordt voorgesteld deze bepaling zo te construeren dat de verdachte in vrijheid moet worden gesteld wanneer de rechter-commissaris niet binnen drie dagen en achttien uur (…) hetzij een machtiging heeft verleend tot verlenging van de inverzekeringstelling, hetzij een bevel tot bewaring heeft gegeven. Daarin ligt besloten dat de verdachte binnen de genoemde termijn voor een rechter moet zijn geleid, die over zijn verdere vrijheidsbeneming beslist.”14

Het valt de Afdeling op dat het voorgestelde artikel 60a Sv niet uitdrukkelijk bepaalt dat indien de officier van justitie de verlenging van de inverzekeringstelling of de vordering tot bewaring nodig oordeelt, hij de verdachte onverwijld voor de rechter-commissaris doet voorgeleiden.15 De Afdeling wijst erop dat de bestaande regeling van de automatische voorgeleiding voor de rechter-commissaris van de in verzekering gestelde verdachte, met het oog op de toetsing van de rechtmatigheid van de inverzekeringstelling,16 is gevolgd op de jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) over artikel 5, derde lid, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (EVRM), in het bijzonder de zaak Brogan c.s.17 Artikel 5, derde lid, EVRM luidt, voor zover relevant: Een ieder die is gearresteerd of gedetineerd, overeenkomstig het eerste lid, onder c, moet onverwijld voor een rechter worden geleid.

Gelet op de tekst van artikel 5, derde lid, EVRM adviseert de Afdeling om de verplichte voorgeleiding uitdrukkelijk in de wet op te nemen.

Daarnaast is naar het oordeel van de Afdeling wenselijk dat de wet verzekert dat de rechter-commissaris aan wie de verdachte is voorgeleid ook de rechtmatigheid van de ondergane vrijheidsbeneming beoordeelt, waarbij voldoende ruimte is voor beoordeling van de omstandigheden.18 De toezegging in de toelichting dat de “rechtmatigheid van de (voortgezette) vrijheidsbeneming bij de beoordeling van de vordering tot bewaring of het verzoek om machtiging van verlenging van de inverzekeringstelling in volle omvang aan de orde komt”,19 acht de Afdeling in dit licht onvoldoende.

De Afdeling adviseert in artikel 60a Sv te bepalen dat de verdachte in het kader van de verlenging van de inverzekeringstelling of de vordering tot bewaring wordt voorgeleid aan de rechter-commissaris. Tevens adviseert de Afdeling in artikel 60a Sv op te nemen dat de rechter-commissaris aan wie de verdachte wordt voorgeleid de voorgaande vrijheidsbeneming toetst.

5. Noodzaak verruiming bevoegdheid aanhouding buiten heterdaad

Op dit moment is aanhouding buiten heterdaad alleen mogelijk voor strafbare feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en is de officier van justitie daartoe primair bevoegd. Voorgesteld wordt om aanhouding buiten heterdaad bij verdenking van elk misdrijf mogelijk te maken, en niet slechts bij verdenking van een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten (artikel 67 Sv).

De Raad voor de rechtspraak stelt in zijn over het voormalige conceptwetsvoorstel uitgebrachte advies dat de verruiming tot alle misdrijven een wezenlijke uitbreiding betreft zonder dat de noodzaak wordt aangetoond. In reactie daarop wordt opgemerkt dat het om een in praktische zin betrekkelijk lichte uitbreiding gaat. “In elk individueel geval zal door de hulpofficier van justitie, wiens positie met dit wetsvoorstel wordt versterkt, tevoren worden beoordeeld of aanhouding buiten heterdaad in het concrete geval opportuun is en voldoet aan beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.”20

De Afdeling wijst erop dat in het voorgestelde 54, derde lid, Sv is bepaald dat indien het bevel van de officier of hulpofficier van justitie niet kan worden afgewacht, de opsporingsambtenaar bevoegd is de verdachte van een misdrijf buiten heterdaad aan te houden. Zodoende wordt niet in alle gevallen tevoren door een hulpofficier beoordeeld of de aanhouding opportuun en rechtmatig is.

Bovendien – en dat is wezenlijker – laat de toetsing van de wijze van aanhouding onverlet dat er wel sprake is van verruiming van de categorie van misdrijven waarvoor aanhouding buiten heterdaad mogelijk wordt, terwijl niet wordt gemotiveerd waarom die uitbreiding van die vrijheidsbeneming noodzakelijk is. Zo wordt bijvoorbeeld aanhouding buiten heterdaad mogelijk ter zake van het niet voldoen aan een ambtelijk bevel,21 of het deelnemen aan een samenscholing op welke delicten een gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden is gesteld,22 zonder dat de noodzaak daartoe door, bijvoorbeeld, empirisch onderzoek is onderbouwd. Daarbij wijst de Afdeling er bovendien op dat in het verleden verschillende misdrijven zijn aangemerkt als misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis toegelaten, vooral om een aantal dwangmiddelen, in het bijzonder aanhouding buiten heterdaad, te kunnen toepassen.23 Hieruit volgt dat de misdrijven die onder de grens van vier jaar gevangenisstraf liggen en waarvoor aanhouding buiten heterdaad niettemin onder omstandigheden opportuun kan zijn, al in de wet zijn geregeld.

Gelet hierop adviseert de Afdeling de noodzaak om het dwangmiddel van aanhouding buiten heterdaad uit te breiden van misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten tot alle misdrijven dragend te motiveren en zo nodig, het wetsvoorstel aan te passen.

6. Versterking positie hulpofficier van justitie

Volgens de toelichting wordt beoogd de positie van de hulpofficier te versterken.

Een hulpofficier van justitie beschikt over meer strafvorderlijke bevoegdheden dan een gewone opsporingsambtenaar, maar is geen lid van het openbaar ministerie.24 In de eerste plaats wordt voorgesteld dat de hulpofficier zelfstandig buiten heterdaad de aanhouding kan bevelen. Op dit moment kan de hulpofficier buiten heterdaad slechts aanhouden indien het optreden van de officier van justitie niet kan worden afgewacht.25 Daarnaast wordt duidelijker in de wet tot uitdrukking gebracht dat de hulpofficier van justitie na aankomst van de verdachte op het politiebureau moet beslissen over de noodzaak van verdere vrijheidsbeneming ten behoeve van het onderzoek.

In de toelichting wordt gesteld dat de hulpofficier op “enige afstand” staat van de opsporingsambtenaren die het opsporingsonderzoek uitvoeren. De Afdeling merkt op dat naarmate de hulpofficier van justitie nauwer is betrokken bij de zaak, het lastiger zal zijn om objectief de verschillende belangen af te wegen. Bij een ruimere toekenning van bevoegdheden passen ook ruimere waarborgen.

Gelet hierop adviseert de Afdeling in de wet te bepalen dat de hulpofficier van justitie zo mogelijk niet betrokken is in zaken waarin hijzelf met opsporing is belast.26

7. Onverwijlde kennisgeving aan de officier van justitie

Voorgesteld wordt dat op bevel van de hulpofficier van justitie aanhouding buiten heterdaad door opsporingsambtenaren kan worden verricht.27

De Afdeling merkt op dat hulpofficieren van justitie de plicht hebben om bij hen binnengekomen of door hen opgemaakte processen-verbaal onverwijld te doen toekomen aan de officier van justitie.28 Daarnaast bepaalt de huidige wet dat de hulpofficier van justitie van de aanhouding onverwijld mondeling of schriftelijk kennis geeft aan de officier van justitie.29 Het wetsvoorstel kent deze laatste regeling niet. De Afdeling acht, gelet op de rol van de officier van justitie als leider van het voorbereidend onderzoek en diens betrokkenheid bij de voorgenomen afdoening van de zaak,30 een onverwijlde kennisgeving in hiervoor vermelde zin wenselijk.

De Afdeling adviseert het wetsvoorstel aan te passen.

8. Verhaal kosten rechtsbijstand

Voorgesteld wordt verhaal van kosten van rechtsbijstand te realiseren in de gevallen dat de verdachte over voldoende draagkracht beschikt om een gehele of gedeeltelijke bijdrage te leveren aan de voor hem gemaakte kosten voor rechtsbijstand. Indien de financiële draagkracht van de verdachte uitstijgt boven de in artikel 34 van de Wet op de rechtsbijstand bedoelde grens, kunnen de kosten op de veroordeelde worden verhaald. Die grens bedraagt thans € 25.600 per jaar. In de toelichting wordt uitgegaan van 1300 draagkrachtige veroordeelden, leidende tot een bedrag van € 1.900.000 aan verhaalde rechtsbijstandskosten. Hiervan uitgaande bedraagt de gemiddelde bijdrage per verdachte zo’n € 1000.31

In de toelichting wordt de beraamde gemiddelde hoogte van het bedrag niet gemotiveerd en evenmin wordt ingegaan op het mogelijke risico dat een aantal veroordeelden niet in staat zal zijn het bedrag te voldoen. In dat verband wijst de Afdeling tevens op andere recentelijk voorgestelde maatregelen die op de veroordeelde kunnen komen te rusten, zoals de voorgestelde verplichting om bij te dragen aan de kosten van strafvordering en de kosten voor verblijf in een justitiële inrichting.32

De Afdeling adviseert in de toelichting de beraamde gemiddelde hoogte van de bijdrage van de veroordeelde te motiveren en tevens nader in te gaan op de uitvoerbaarheid van het verhaal van kosten van rechtsbijstand.

9. De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.


De vice-president van de Raad van State,

Redactionele bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no.W03.14.0345/II

  • Aan artikel I, onderdeel I, in artikel 40, eerste lid, Sv onderdeel b, toevoegen: dan wel, indien de verdachte niet in verzekering was gesteld, ten aanzien van hem de bewaring of gevangenhouding is gevorderd; (conform het geldende artikel 41, eerste lid, onderdeel a, Sv).

  • In artikel I, onderdeel J, in artikel 53, derde lid, Sv “onder afgifte aan deze van de bij de verdachte aangetroffen voorwerpen” vervangen door: onder afgifte van de door de verdachte met zich gevoerde voorwerpen (conform artikel 95, eerste lid, Sv).

  • In artikel I, onderdeel K, in artikel 57a, eerste lid, Sv “uren” vervangen door: uur (conform artikel 57, tweede lid, Sv en artikel 60a Sv).

  • In artikel I, onderdeel K, in artikel 58, vijfde lid, Sv “dan wel het afzien van vervolging indien aan bepaalde voorwaarden is voldaan.” vervangen door: dan wel het afzien van vervolging indien al dan niet aan bepaalde voorwaarden is voldaan.

  • In artikel I, onderdeel K, in artikel 59, eerste lid, Sv “het strafbare feit, en de gronden voor de inverzekeringstelling” vervangen door: het feit, de gronden voor de inverzekeringstelling en de omstandigheden die tot het aannemen van de grond hebben geleid (conform het geldende artikel 59, tweede lid, Sv).

  • In de toelichting vermelden of de voorgestelde regeling met betrekking tot het verzoek om invrijheidstelling (artikel 61, eerste lid, Sv) moet worden opgevat als een organieke wet ter uitvoering van artikel 15 van de Grondwet.


  1. Wetsvoorstel tot implementatie van richtlijn nr. 2013/48/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 betreffende het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures.↩︎

  2. In het wetsvoorstel tot implementatie van richtlijn nr. 2013/48/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 betreffende het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures en in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel en het recht om een derde op de hoogte te laten brengen vanaf de vrijheidsbeneming en om met derden en consulaire autoriteiten te communiceren tijdens de vrijheidsbeneming (PbEU L294)↩︎

  3. W03.12.0110/II. Er is nog geen nader rapport verschenen.↩︎

  4. Het implementatievoorstel is eveneens bij de Afdeling aanhangig (W03.14.0344/II).↩︎

  5. Toelichting, paragraaf 1.1, Algemeen, laatste tekstblok.↩︎

  6. Vergelijk de voorgestelde artikelen 57 en 57a Sv.↩︎

  7. Vergelijk het advies van de Raad voor de rechtspraak van 22 juni 2011 over het voormalige conceptwetsvoorstel, blz. 9.↩︎

  8. Toelichting, paragraaf 7.3, Problemen bij inverzekeringstelling, eerste tekstblok.↩︎

  9. Artikel 58, tweede lid, Sv.↩︎

  10. Artikel 60, eerste lid, Sv, als voorgesteld.↩︎

  11. Vergelijk de toelichting op artikel 60a Sv: “Omdat de automatische rechtmatigheidstoets vervalt, wordt voorgesteld deze bepaling zo te construeren dat de verdachte in vrijheid moet worden gesteld wanneer de rechter-commissaris niet binnen drie dagen en achttien uur (…) hetzij een machtiging heeft verleend tot verlenging van de inverzekeringstelling, hetzij een bevel tot bewaring heeft gegeven. Daarin ligt besloten dat de verdachte binnen de genoemde termijn voor een rechter moet zijn geleid, die over zijn verdere vrijheidsbeneming beslist.↩︎

  12. Toelichting, paragraaf 8, Wijziging van de regeling van de inverzekeringstelling.↩︎

  13. Toelichting, paragraaf 7.4, De voorgestelde regeling, eerste tekstblok.↩︎

  14. Toelichting op artikel 60a Sv.↩︎

  15. Vergelijk in dit verband het bestaande artikel 60 Sv, dat met betrekking tot de vordering bewaring bepaalt: “De officier van justitie voor wien de verdachte wordt geleid of die zelf den verdachte heeft aangehouden, doet hem, ingeval hij diens bewaring noodig oordeelt, onverwijld geleiden voor den rechter-commissaris.↩︎

  16. Artikel 59a Sv.↩︎

  17. EHRM 29 november 1988, NJ 1989, 815 (Brogan versus Verenigd Koninkrijk).↩︎

  18. Toelichting, paragraaf 7.4, De voorgestelde regeling, derde tekstblok.↩︎

  19. Toelichting, paragraaf 7.4, De voorgestelde regeling, derde tekstblok.↩︎

  20. Toelichting paragraaf 4.3, De voorgestelde regeling, laatste tekstblok.↩︎

  21. Artikel 184 Sr.↩︎

  22. Artikel 186 Sr.↩︎

  23. Toelichting paragraaf 4.3, De voorgestelde regeling, laatste tekstblok.↩︎

  24. In artikel 146a Sv wordt vermeld wie als hulpofficieren van justitie door de minister van Veiligheid en Justitie kunnen worden aangewezen. Uitgangspunt is dat men hulpofficier van justitie is indien men over een geldig certificaat ‘hulpofficier van justitie’ beschikt, tenminste drie jaar aaneengesloten ervaring heeft binnen een executieve functie binnen de politieorganisatie en benoemd is in schaal 9 of hoger. Vergelijk Corstens/Borgers, blz. 293.↩︎

  25. Artikel 54, tweede lid, Sv.↩︎

  26. Vergelijk Corstens/Borgers, blz. 293.↩︎

  27. Voorgesteld artikel 54 Sv. Tevens wordt voorgesteld dat de aangehouden verdachte op bevel van de hulpofficier van justitie voor onderzoek kan worden opgehouden (voorgesteld artikel 57 Sv).↩︎

  28. Artikel 155 Sv.↩︎

  29. Artikel 54, tweede lid, tweede volzin, Sv.↩︎

  30. Voorgesteld artikel 58, vijfde lid, Sv.↩︎

  31. Toelichting, Maatregel verhaal kosten rechtsbijstand.↩︎

  32. Vergelijk het voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de eigen bijdrage van veroordeelden aan de kosten van de strafvordering en de slachtofferzorg, met memorie van toelichting en het voorstel van wet tot wijziging van de Penitentiaire beginselenwet, de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden, de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen en enige andere wetten in verband met de eigen bijdrage voor verblijf in een justitiële inrichting, met memorie van toelichting (Kamerstukken II 2014/15, 34 068).↩︎