[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Lijst van vragen en antwoorden inzake de Bij- en meestook van biomassa in kolencentrales (Kamerstuk 30196, nr. 293)

Bijlage

Nummer: 2015D09841, datum: 2015-03-18, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Bijlage bij: Duurzaamheidscriteria vaste biomassa voor energietoepassingen (2015D09837)

Preview document (🔗 origineel)


Bijlage 1 – Antwoorden op vragen van de vaste commissie Economische
Zaken over de bij- en meestook van biomassa in kolencentrales (Kamerstuk
30 196, nr. 293) 

1.

In hoeverre loopt Nederland internationaal bezien voorop met de eisen
die gaan over toetsing op areaalniveau? 

Antwoord

De duurzaamheidscriteria die gehanteerd zullen worden op basis van het
akkoord tussen de energiebedrijven en natuur- en milieuorganisaties, met
het ingroeipad voor volledige toetsing op areaalniveau, behoren tot de
meest vooruitstrevende en verregaande criteria in de wereld. Momenteel
heeft naast Nederland alleen het Verenigd Koninkrijk
duurzaamheidscriteria voor vaste biomassa ontwikkeld. Op Europees niveau
zijn geen geharmoniseerde criteria van toepassing.

2.

Kunt u inzichtelijk maken óf en welke internationale standaarden inzake
toetsing op areaalniveau er zijn waarbij aangesloten zou kunnen worden?
Voor zover die standaarden er internationaal zijn, waarom wordt daar
niet bij aangesloten?

Antwoord

Er zijn bestaande private duurzaamheidssystemen die certificaten voor
duurzaam bosbeheer afgeven, zoals Forest Stewardship Council (FSC) en
Programme for the Endorsement of Forest Certification (PEFC).
Duurzaamheidssystemen zoals Sustainable Forestry Initiative (SFI),
American Tree Farm System (ATFS) en Canadian Standards Association (CSA)
worden in de belangrijkste herkomstgebieden van houtpellets gebruikt. Om
subsidie te kunnen ontvangen, moet de subsidieontvanger aantonen dat de
biomassa aan de duurzaamheidscriteria voldoet. In het geval dat de
biomassa afkomstig is uit bossen, is het praktisch om hierbij gebruik te
maken van bestaande certificaten. Bekeken zal worden welke van de
bestaande certificaten hiervoor van voldoende kwaliteit zijn. 

3.

Klopt het dat er tot 10% andersoortige biomassa zoals pitten, schillen,
etc. mag worden meegestookt? Zo ja, waarom?

Antwoord

In mijn brief van 24 december 2014 (kamerstuk 31239 nr. 183) gaf ik aan
dat de inzet van 10% alternatieve brandstoffen (in plaats van
houtpellets) zou worden toegestaan. Deze gebruikte alternatieve
brandstoffen, zoals cacaodoppen, diermeel en resten uit de
voedingsmiddelenindustrie, moeten ook voldoen aan de
duurzaamheidscriteria. In het akkoord dat ik met de partijen heb bereikt
is afgesproken dat dit 15% wordt. Dit is afgesproken om innovatie en
flexibiliteit van de te gebruiken brandstoffen mogelijk te maken. 

4. 

Klopt het dat de kosten van deze biomassastromen een stuk lager liggen
dan de kosten voor houtpellets? Zo ja, wordt dan ook het subsidiebedrag
naar rato verlaagd? Waarom wel/ niet?

Antwoord

De kosten voor alternatieve brandstoffen liggen over het algemeen lager
dan voor houtpellets. Daar staat tegenover dat energiebedrijven moeten
investeren om de bij- en meestook van alternatieve brandstoffen mogelijk
te maken. Het effect van de alternatieve brandstoffen op het basisbedrag
is echter beperkt en valt binnen de onzekerheidsmarges die ECN en DNV GL
hanteren bij het berekenen van het basisbedrag. 

5.

Klopt het dat de bedrijven de helft van hun bij- meestook die in het
achtste jaar dat SDE+-subsidie moet worden bijgestookt ook in het
negende subsidiejaar mogen bijstoken? Zo ja, is het gevolg hiervan dat
er veel minder areaal gecertificeerd hout hoeft te worden bijgestookt
over de gehele subsidietermijn als de bedrijven pas in jaar 8 aan de eis
van 100% areaal gecertificeerd biomassa moeten voldoen?

Antwoord

Nee, dit klopt niet. De subsidieduur voor de categorie bij- en meestook
is acht jaar. Het ingroeipad is afhankelijk van het moment dat
daadwerkelijk wordt gestart met de productie van duurzame energie. Met
partijen is afgesproken dat de mogelijkheid wordt gegeven om maximaal
25% van de niet-gerealiseerde productie van hernieuwbare energie in enig
jaar in het daaropvolgende jaar in te halen en daarvoor subsidie te
ontvangen. Hierdoor kan een beperkt deel (maximaal 25%) van de gemiste
productie uit het achtste subsidiejaar in het daaropvolgende jaar worden
ingehaald. Het totale volume aan subsidiabele productie blijft gelijk. 

6.

Klopt het dat de investeringskosten voor bij- en meestook slechts een
relatief klein deel van het basisbedrag betreffen? Zo ja, hoe groot is
het financiële risico mochten de eigenaren van kolencentrales
onverhoopt niet voldoende areaal gecertificeerde biomassa kunnen vinden?
En wat betekent dat voor het rendement op eigen vermogen, stel dat 100%
areaalcertificering vanaf 1 jan. 2022 verplicht wordt gesteld?

Antwoord

De investeringskosten voor een biomassafaciliteit voor een nieuwe
kolencentrale betreffen ongeveer 7% van het basisbedrag, exclusief
rente- en kapitaalslasten (inclusief rente- en kapitaalslasten is dit
10%). Het risico op te beperkte beschikbaarheid van gecertificeerde
biomassa is inderdaad aanwezig, maar het is niet precies te duiden hoe
groot dit risico voor de energiebedrijven is. Dit risico wordt wel deels
ondervangen door de afspraak die de energiebedrijven en natuur- en
milieuorganisaties in het convenant hebben gemaakt om met een specifiek
fonds de hoeveelheid gecertificeerde biomassa te vergroten. 

7. 

Klopt het dat de keuze voor biomassa bijstook ondanks nadelen als weinig
innovatief, vraagtekens rond duurzaamheid en weinig toegevoegde waarde
voor de Nederlandse economie vooral aantrekkelijk werd beoordeeld
vanwege de relatief lage kosten? Zo nee, speelden deze argumenten dan
geen enkele rol? Zo ja, hoe komt het dat de kosten dan nu toch relatief
hoog blijken te zijn?

Antwoord

De bij- en meestook van biomassa is inderdaad een relatief
kostenefficiënte vorm van hernieuwbare energieproductie en levert een
grote bijdrage aan het realiseren van de doelstellingen uit het
Energieakkoord. Het basisbedrag voor verlengde levensduur van bij- en
meestook van biomassa in kolencentrales is 0,108 €/kWh en voor nieuwe
capaciteit van meestook is dit 0,115 €/kWh, terwijl het maximum
basisbedrag 0,15 €/kWh is. In het akkoord dat ik met de partijen heb
bereikt is afgesproken dat 15% alternatieve brandstoffen wordt
toegestaan. Dit is afgesproken om innovatie en flexibiliteit van de te
gebruiken brandstoffen mogelijk te maken. De ambitieuze
duurzaamheidscriteria die zijn afgesproken door de partijen waarborgen
dat dit op duurzame wijze gebeurt. Doordat deze duurzaamheidscriteria
ook van toepassing worden op de bij- en meestook van biomassa in de
industrie, wordt een extra bijdrage geleverd aan de verduurzaming van de
energievoorziening en de Nederlandse economie. 

8. 

Waarom is ervoor gekozen om al een artikel over biomassa in de SDE+
regeling op te nemen, terwijl de duurzaamheidscriteria nog niet zijn
vastgesteld, in plaats van dit artikel later toe te voegen?

Antwoord 

In lijn met de afspraken en ambities van het Energieakkoord heb ik de
SDE+-regeling 2015 al gepubliceerd zodat ondernemers en initiatiefnemers
tijdig subsidieaanvragen voor nieuwe projecten voor zon-, wind en
bio-energie kunnen voorbereiden. In mijn brief van 23 januari (kamerstuk
30 196, nr. 293) heb ik uw Kamer toegezegd geen onomkeerbare stappen te
zullen zetten rond de bij- en meestook van biomassa tot er duidelijkheid
over de duurzaamheidscriteria zou zijn. De werkwijze ten aanzien van de
SDE+ regeling is conform deze toezegging.

9.

Mogen er tussen de publicatie van de SDE+ regeling en de vaststelling
van duurzaamheidscriteria op 1 maart al subsidies worden aangevraagd
voor biomassa?

Antwoord

Nee, de categorie bij- en meestook is op dat moment nog niet geopend. Op
basis van het bereikte akkoord tussen de partijen zal ik de
duurzaamheidscriteria opnemen vóór openstelling van deze categorie. 

10.

Als er tussen de publicatie van de SDE+ regeling en de vaststelling van
duurzaamheidscriteria al subsidies voor biomassa mogen worden
aangevraagd, kunnen subsidieaanvragers dan op deze manier criteria voor
biomassa vermijden?

Antwoord

Zie mijn antwoord op vraag 9.

11.

Indien er op 1 maart nog geen overeenstemming is over de
biomassacriteria, en deze criteria daardoor nog langer uitgesteld
worden, wat gebeurt er dan met het artikel biomassa in de SDE+ regeling,
en mogelijke subsidieaanvragen op basis van dat artikel?

Antwoord 

Zie mijn antwoord op vraag 9.

12.

Hoe gaat u te allen tijde voorkomen dat we in een situatie terechtkomen
dat er subsidies voor biomassa gegeven worden, zonder dat hiervoor goede
duurzaamheidscriteria zijn?

Antwoord

Zie mijn antwoord op vraag 9.

13.

Hoe gaat u ervoor zorgen dat de jaren ‘80 kolencentrales geen gebruik
van de biomassa subsidies kunnen maken?

Antwoord

In de SDE+-regeling is opgenomen dat het aannemelijk moet zijn dat de
producent ten minste voor de duur van de subsidieperiode duurzame
energie kan blijven produceren. In combinatie met de rendementseisen in
het Activiteitenbesluit zorgt dit ervoor dat de jaren ‘80
kolencentrales niet in aanmerking komen voor SDE+-subsidie. 

14.

Bent u van plan dat de criteria zowel certificatie als verificatie gaan
betekenen, en komt er een handhaver of een certificerende instelling?

Antwoord

Het aantonen van de duurzaamheid van de ingezette biomassa mag zowel op
basis van certificatie als verificatie. Het aantonen met certificatie is
de methode met de laagste administratieve lasten en zal waarschijnlijk
de meest gebruikte methode worden. Het aantonen dat de biomassa voldoet
aan de criteria mag ook met behulp van verificatie. In dit geval
verklaart een onafhankelijke verificateur dat de biomassa aan de
duurzaamheidscriteria voldoet. Beide manieren worden de komende tijd
verder uitgewerkt. 

15.

Wat betekent het onderscheid in duurzaamheidscriteria voor biomassa dat
wordt verstookt in kolencentrales en biomassa dat wordt gebruikt voor
andere toepassingen voor de administratieve lastendruk van bedrijven in
de keten en de mogelijkheden om flexibel grondstoffen in te zetten?

Antwoord

Er is geen onderscheid in de duurzaamheidscriteria die van toepassing
zijn voor bij- en meestook in kolencentrales en de bij- en meestook in
de industrie bij de categorie ‘industriële stoom uit houtpellets’.

16.

Hoe verhouden de duurzaamheidscriteria voor biomassa dat wordt verstookt
in kolencentrales zich tot de al bestaande en toekomstige wettelijke
regelingen voor duurzaam bosbeheer?

Antwoord

De bestaande criteria voor duurzaam inkopen van hout zijn als input
gebruikt voor de duurzaamheidscriteria die zijn afgesproken voor de bij-
en meestook in kolencentrales. 

17.

Wordt het basisbedrag voor andere dan houtige biomassasoorten niet
conform de veel lagere biomassaprijzen aangepast? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Zie mijn antwoord op vraag 4.

18.

Hoeveel bedraagt de prijs van de verschillende biomassastromen:
diermeel, agrarische residuen, snoeihout, rioolslib en houtpellets
(uitgedrukt per ton en per calorische waarde)?

Antwoord

In het berekenen van de basisbedragen hanteert ECN de volgende bedragen:


Voor houtpellets (incl. overslag en logistiek) is een marktprijs van ca.
145 €/ton en een energie-inhoud van ca. 17 GJ/ton gebruikt. Daarnaast
geldt een brandstofprijsopslag van 15 €/ton.

Voor diermeel is een prijs aangenomen van ca. 50-80 €/ton en een
energie-inhoud van ca. 19,3 GJ/ton. 

Voor droge voedsel en genotmiddelenindustrie-residuen (waar doppen,
pitten en dergelijke toe behoren) is een prijs van 70-100 €/ton bij
een energie-inhoud van ca. 14,7 GJ/ton gebruikt. 

Voor snoei- en dunningshout is een prijs van ca. 48 €/ton en een
energie-inhoud van ca. 7 GJ/ton gebruikt. Daarnaast geldt een
brandstofprijsopslag van ca. 1 €/ton.

Agrarische residuen hebben een marktprijs die sterk afhankelijk is van
de biomassasoort en de hoofdtoepassing van die biomassasoort. De
energie-inhoud wisselt sterk.

Rioolslib wat vrij komt bij de zuivering van rioolwater in een RWZI
heeft een slibverwerkingsprijs ca. 64 €/ton. In het verzamelen van
informatie over deze categorie heeft ECN geen aanwijzingen voor het
gebruik van rioolslib gevonden. In de jaren ’90 is dit wel verkend,
maar is niet van de grond gekomen vanwege het risico van kwik-emissies.
In de SDE+ is deze alternatieve brandstof niet toegestaan.

Het effect van de alternatieve biomassaprijzen op het basisbedrag voor
bij- en meestook is beperkt en valt binnen de onzekerheidsmarges die ECN
en DNV GL hanteren bij het berekenen van het basisbedrag. 

19.

Kunt u een berekening geven waaruit blijkt dat er geen sprake is van
over subsidiëring indien er 10% overige biomassa naast houtpellets
gebruikt mag worden?

Antwoord

ECN en DNV GL berekenen de basisbedragen voor de SDE+. Voor 2015 hebben
wij gevraagd om te analyseren wat het effect is op het gebruik van
alternatieve brandstoffen. Het effect van de alternatieve
biomassaprijzen op het basisbedrag is beperkt, en valt binnen de
onzekerheidsmarges die ECN en DNV GL hanteren bij het berekenen van de
basisbedragen. Voor de SDE+ 2016 worden nieuwe basisbedragen berekend,
waarbij alle kenmerken van de categorieën opnieuw worden meegenomen.  

20. 

Gaat u bij de uitvoering van de motie Leegte (30196, nr. 277) omtrent
inzicht in de kosten per vermeden ton CO2 per maatregel uit het
Energieakkoord de werkelijke emissies vanaf de productie van de biomassa
meenemen bij de berekeningen voor bij- en meestook (IPCC of Biograce
methodiek voor land gebruik, koolstofschuld en transport)? 

Antwoord

Op dit moment ben ik aan het onderzoeken op welke wijze ik deze motie
het beste kan uitvoeren. Uw Kamer wordt daarover binnenkort
geïnformeerd. 

21.

In hoeverre leidt 10% overige biomassa bij bij- en meestook tegen de
relatief hoge prijzen van 11,5 ct/kWh gebaseerd op schone houtpellets,
tot een ongelijk speelveld voor producenten op dezelfde biomassamarkt
die een veel lager SDE+ bedrag krijgen voor standalone
biomassaproductie?

Antwoord

Het effect van de alternatieve biomassaprijzen op het basisbedrag is
beperkt en valt binnen de onzekerheidsmarges die ECN en DNV GL hanteren
bij het berekenen van het basisbedrag. De kosten die energiebedrijven
maken voor de inkoop van brandstoffen voor bij- en meestook in
kolencentrales zijn dan ook niet significant lager dan kosten van
producenten van standalone biomassaproductie. Ik zie daarom geen reden
om te veronderstellen dat er een ongelijk speelveld gaat ontstaan. 

22.

Wat kost het voor een bedrijf méér om biomassa te verstoken in plaats
van dat het kolen gebruikt, met andere woorden, wat is de meerprijs van
biomassa?

Antwoord

De meerprijs die de overheid subsidieert komt overeen met het verschil
tussen het basisbedrag voor bij- en meestook en het correctiebedrag. 

23.

Uit welke componenten bestaat de meerprijs van biomassa?

Antwoord

Het basisbedrag voor de bij- en meestook van vaste biomassa in
kolencentrales kan gezien worden als een optelsom van diverse
kostencomponenten. In mijn brief van 23 januari jl. ben ik ingegaan op
de verschillende kostencomponenten, te weten: kapitaalskosten voor
centrale en biomassafaciliteiten, investeringen in biomassafaciliteiten,
beheer en onderhoud van biomassafaciliteiten, brandstof,
brandstoflogistiek, brandstofprijsopslag, beheer en onderhoud van
centrale, afschrijving van centrale en contractkosten elektriciteit. In
de bijlage van die brief is aanvullende informatie opgenomen over deze
prijsopbouw. In het antwoord op vraag 24 zijn enkele kostencomponenten
verder toegelicht. 

24.

Waarom komt er voor biomassa ook subsidie op: de kapitaalkosten voor
centrale en biomassafaciliteiten, de brandstofprijsopslag, het beheer en
onderhoud van de centrale, de afschrijving van de centrale en de
contractkosten elektriciteit?

Antwoord

In de SDE+-methodiek wordt gekeken naar de onrendabele top van
biomassa-inzet. Die onrendabele top is opgebouwd uit verschillende
kostencomponenten:

Kapitaalskosten voor de centrale: Op het moment dat centrale draait op
biomassa kan deze niet meer op kolen draaien. De afbetaling van de
centrale moet dus deels uit ongesubsidieerde koleninzet ontstaan en
deels uit gesubsidieerde biomassa-inzet.

Biomassafaciliteiten: Investeringen die enkel en alleen gedaan worden
voor inzet van biomassa, dienen ook via de inzet van biomassa
terugverdiend te worden.

Brandstofprijsopslag: Het contracteren van biomassa voor een periode van
8-12 jaar is in de markt niet mogelijk. Hierdoor ontstaan
projectrisico’s die opgevangen moeten worden.

Beheer en onderhoud van de centrale: Hiervoor geldt hetzelfde als voor
de kapitaalskosten.

Afschrijving van de centrale: De afschrijving van de centrale kan
belastingtechnische voordelen bieden die ertoe kunnen leiden dat minder
subsidie nodig is. Dit is verrekend in het basisbedrag.

Contractkosten elektriciteit: De SDE-methodiek (de correctiebedragen)
maakt gebruik van handelsprijzen op de APX (day ahead). De
contractkosten zijn gebaseerd op de fees die betaald moeten worden om
stroom over de APX te verhandelen.

25.

Klopt het dat voor de berekening van de subsidiebedragen uitgegaan wordt
van rendement van 12% voor bij- en meestook? 

Antwoord

Het rendement op eigen vermogen voor meestook ligt op 12%. Voor enkele
categorieën, met een significant hoger risico, is het rendement op
eigen vermogen gehandhaafd op 15%. Dat zijn projecten waarbij de
biomassa niet beschikbaar komt uit eigen bedrijfsprocessen (extern moet
worden ingekocht), innovatieve categorieën en categorieën met een
minder goed voorspelbare cashflow, zoals windenergie.

26. 

Klopt de analyse dat biomassa bijstook met 11,5 ct/kWh voor nieuwe
centrales één van de duurste technieken onder de SDE+ is?

Antwoord

Er zijn meerdere categorieën waarvoor het basisbedrag in de SDE+ hoger
is, zoals zon-PV en de thermische conversie van biomassa, ≤ 10 MWe.

 

27.

Was u zich bewust van de hoogte van de prijs van bij- en meestook bij
het sluiten van het Energieakkoord?

Antwoord

Ja, bij het afsluiten van het Energieakkoord was globaal duidelijk wat
de kosten voor bij- en meestook zouden worden. De exacte kosten waren
niet te bepalen, omdat er in de SDE+-systematiek voor is gekozen om de
basisbedragen jaarlijks opnieuw te laten berekenen. Daardoor kunnen de
exacte kosten fluctueren. 

 PAGE   \* MERGEFORMAT 1