[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken te Brussel van 12 en 13 maart 2015

Bijlage

Nummer: 2015D11502, datum: 2015-03-30, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Verslag van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken van 12 en 13 maart 2015 (2015D11500)

Preview document (🔗 origineel)


Verslag van de bijeenkomst van het

Gemengd Comité en de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken,

12 en 13 maart 2015 te Brussel

Belangrijkste resultaten

Binnenlandse Zaken / Immigratie en Asiel 

Migratiedruk: De lidstaten hebben gesproken over de voortgang in de
uitvoering van de operationele taken die zijn aangegeven door de
Taskforce Middellandse Zeegebied en in de conclusies van de Raad van 10
oktober 2014 over maatregelen om de migratiestromen beter te beheersen.
Daarnaast waren lidstaten het eens over de noodzaak om het toezicht aan
de buitengrenzen aan te scherpen, en de middelen en de operationele
capaciteit van Frontex te versterken. Ook benadrukten zij dat de strijd
tegen criminele netwerken van mensensmokkelaars en mensenhandelaars een
prioriteit moet blijven. Het versterken van de samenwerking met derde
landen is nog steeds cruciaal voor een doeltreffende beheersing van de
migratiestromen.

Routekaart Griekenland: De Raad nam kennis van de Griekse routekaart
2015 inzake asiel. Griekenland is aangesproken op de recent in de media
verschenen verontrustende uitlatingen van Griekse bewindspersonen.
Griekenland verklaarde daarop dat de Griekse regering geen unilaterale
acties zal ondernemen die strijdig zijn met de EU-verplichtingen.

Veiligheid en Justitie

Terrorisme: De Raad kwam overeen dat meer systematische controles aan de
Schengen-buitengrenzen worden uitgevoerd op basis van onder andere
risico indicatoren/risico-analyse, van personen die het vrij verkeer
genieten. Bij die controles wordt gebruikt gemaakt van daartoe relevante
databases, zoals het Schengen Informatie Systeem (SISII). Daarnaast
worden de reisdocumenten van personen die de buitengrens passeren
systematisch gecontroleerd in de relevante databases zoals SIS II en de
‘Stolen and Lost Documents Database’. Hiermee kan direct gestart
worden, doch uiterlijk per 15 juni 2015. Europol, de Commissie en de
lidstaten kregen opdracht de opzet van de EU Internet Referral Unit uit
te werken. Ook COSI werkt dit verder uit en krijgt een rol bij het
monitoren daarvan, zo ook ten aanzien van de maatregelen voor de aanpak
van illegale handel in vuurwapens. Informeel overleg met het EP over
EU-PNR ter voorbereiding van de triloog wordt voortgezet. Een
voortgangsrapport over alle onderwerpen van de ER-Verklaring en de
Verklaring van Riga komt op de agenda van de volgende JBZ-Raad als input
voor de ER van juni 2015.

Commissaris Jourová pleitte in de ministerslunch over bestrijding van
radicalisering in gevangenissen voor een EU-beleidscyclus op dit
terrein, zoals die ook bestaat voor georganiseerde criminaliteit, en
Luxemburg zal over dit onderwerp in het najaar een high
level-conferentie organiseren.

Verordening gegevensbescherming: Er werd met instemming van Nederland
een gedeeltelijke algemene benadering vastgesteld voor Hoofdstukken II,
VI en VII, maar diverse lidstaten maakten daarbij studievoorbehouden.
Veel lidstaten ondersteunden de wens van het Voorzitterschap om een
algemene benadering te bereiken in de JBZ-Raad in juni 2015. Enkele
lidstaten stemden tegen Hoofdstuk II (algemene beginselen) en enkele
andere lidstaten stemden tegen de tekst over het one-stop-shop
mechanisme. 

Verordening Europees Openbaar Ministerie (EOM): De meeste lidstaten
waren van mening dat de transactie voor het EOM een nuttig instrument
kan zijn bij een effectieve bestrijding van EU-fraude. Er bestaan echter
ook nog zorgen. Op technisch niveau zullen de besprekingen moeten worden
voortgezet. Nederland merkte op dat zijn positie ten aanzien van het EOM
ongewijzigd is en refereerde aan het standpunt van het nationale
parlement.

Richtlijn voorlopige gefinancierde rechtsbijstand: Er werd een algemene
benadering vastgesteld en de onderhandelingen met het Europees Parlement
kunnen starten. Een groep van zeven lidstaten heeft evenwel zorgen bij
de voorliggende tekst omdat die het recht op voorlopige gefinancierde
rechtsbijstand te zeer zou beperken. Hun verklaring daaromtrent wordt
door het Voorzitterschap gehecht aan de notulen van de Raad.

Verordening Eurojust: De JBZ-Raad bereikte een algemene benadering van
de Eurojustverordening. Voor de bepalingen die betrekking hebben op de
relatie tussen Eurojust en het nog op te richten Europees Openbaar
Ministerie (EOM) geldt dat zij tussen vierkante haken zullen worden
geplaatst in afwachting van meer duidelijkheid over de structuur en
bevoegdheid van het EOM.

Verordening vereenvoudigde aanvaarding van openbare akten: De JBZ-Raad
bereikte een gedeeltelijke algemene benadering. Een meerderheid van
lidstaten stelde als voorwaarde voor een volledige algemene benadering
in juni dat een oplossing wordt gevonden voor de externe competentie.
Die lidstaten benadrukten dat zij hun externe competentie op het terrein
van deze verordening wensen te behouden. Daarnaast pleitten
verschillende lidstaten voor een gezamenlijke politieke verklaring van
de Raad en de Commissie over de externe competentie.

De Minister van Veiligheid en Justitie kon niet in de Raad aanwezig zijn
en werd in de Raad vertegenwoordigd door de Permanente Vertegenwoordiger
bij de EU.

I. Gemengd Comité / Lunchbespreking

1. 	Migratiedruk: tendensen en verdere maatregelen

Tijdens de lunch bespraken de ministers het onderwerp migratiedruk aan
de hand van twee vragen, namelijk de vraag hoe de activiteiten van
Frontex verder te kunnen versterken, en welke verdere specifieke
maatregelen er genomen kunnen worden om het hoofd te bieden aan de
heersende situatie aan de zuidelijke zeegrenzen en aan de landgrenzen in
de Westelijke Balkan. 

In antwoord op de eerste vraag wees de Commissie op de verlenging van
operatie Triton tot eind 2015, en de verhoging van het operationele
budget van Frontex met € 18,25 miljoen. In de zomer van 2015 zal de
evaluatie van Frontex gereed zijn. Mede naar aanleiding van de studie
naar het Europese grenswachtensysteem zou er dan een debat gevoerd
moeten worden over de toekomst van de controles aan de Europese
buitengrenzen. Ten aanzien van de tweede vraag gaf de Commissie aan dat
de druk door de routes via de Centrale en Oostelijke Middellandse Zee
niet zal verminderen. Een geïntegreerde aanpak door lidstaten en
agentschappen is van belang. Ook benoemde de Commissie het belang van
enkele derde landen, zoals Turkije, Tunesië en Marokko. Verder gaf de
Commissie aan dat criminele smokkelaars gestopt moeten worden, en in dat
kader lanceert de Commissie op 17 maart bij Europol de Joint Operation
Mare. In het kader van de recente verhoogde instroom vanuit de
Westelijke Balkan is Commissaris Avramopoulos onlangs naar Belgrado en
Pristina gegaan, waarbij verschillende acties overeen zijn gekomen. De
instroomcijfers laten momenteel een daling zien. Ten aanzien van de
Agenda voor Migratie, die in mei uitkomt, gaf de Commissie aan dat aan
de hand van de vier eerder door de Commissie gecommuniceerde speerpunten
van Voorzitter Juncker een geïntegreerde aanpak zal worden voorgesteld,
met sterke banden met de externe dimensie. De Commissie nodigde
ministers uit om input te leveren op de agenda voor Migratie.

De Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) wees op het grote belang
van een geïntegreerde aanpak, inclusief de externe betrekkingen. Deze
EU-aanpak moet samen met de herkomst- en transitlanden tot stand komen.
Daarbij is onder andere een aantal mobiliteitspartnerschappen van belang
evenals het Khartoumproces. Ten aanzien van de Westelijke Balkan is de
Hoge Vertegenwoordiger actief in contacten tussen bepaalde landen.

Nederland gaf aan dat Frontex-operaties versterkt moeten worden door
onder andere intensievere informatie-uitwisseling met Europol. Verder
zou Frontex meer capaciteit beschikbaar moeten hebben teneinde meer data
inzake smokkelbewegingen te kunnen inwinnen. Verder moet in het oog
worden gehouden dat operatie Triton een grensbewakingsmissie is en geen
reddingsoperatie, om te voorkomen dat de operatie een pull factor wordt.
Nederland is verder voorstander van de breed gedragen noodzaak van een
geïntegreerde benadering van de interne en externe dimensie, en van de
daarbij behorende adequate financiering. 

In reactie op de vraag hoe de Frontex-activiteiten verder te kunnen
versterken stelde een aantal lidstaten onder andere dat het budget van
Frontex verhoogd zou moeten worden. Enkele lidstaten voegden daaraan toe
dat er ook meer budget zou moeten komen voor de uitvoering van de 
gezamenlijke terugkeervluchten door Frontex. Verder gaf een aantal
lidstaten aan dat het samenwerkingsakkoord tussen Europol en Frontex nu
snel gesloten zou moeten worden. Daarnaast pleitten enkele lidstaten
voor betere samenwerking tussen de diverse agentschappen in de strijd
tegen mensensmokkel. 

Ook hadden lidstaten gedachten over de vraag welke verdere maatregelen
er genomen kunnen worden om het hoofd te bieden aan de heersende
situatie aan de zuidelijke zeegrenzen en aan de landgrenzen in de
Westelijke Balkan. Een aantal lidstaten drong er bij de Commissie op aan
om een pilot die hervestiging door meer EU lidstaten zou moeten
stimuleren voortvarend op te pakken. Verschillende malen werd het belang
van intensievere samenwerking met derde landen genoemd, evenals gewenste
voortgang van de pilot voor versterkte samenwerking op het terrein van
terugkeer. Ook pleitten enkele lidstaten voor meer aandacht voor
regionale ontwikkelings- en beschermingsprogramma’s. Enkele lidstaten
gaven aan voorstander te zijn van een evenwichtiger verdeling van de
asielinspanningen tussen de EU-lidstaten. In reactie op een pleidooi van
een lidstaat voor asielbehandeling in Noord-Afrika wees Nederland erop
dat de Raad al in 2004 aan de Commissie om een haalbaarheidsstudie heeft
gevraagd inzake de praktische en juridische aspecten rond gezamenlijke
asielbehandeling in derde landen. Enkele lidstaten, waaronder Nederland,
onderstreepten in dit stadium belang te hechten aan uitvoering en
praktische vooruitgang. Ten aanzien van de Westelijke Balkan pleitten
enkele lidstaten voor de oprichting van een Taskforce Westelijke Balkan
en van een snellere procedure bij kennelijk ongegronde asielverzoeken.
Ook zou snelle terugkeer een afschrikkende werking moeten hebben.

Het Voorzitterschap concludeerde dat de lidstaten tevredenheid hebben
geuit over de vorderingen in de uitvoering van de operationele taken die
zijn aangegeven door de Taskforce Middellandse Zeegebied en in de
conclusies van de Raad van 10 oktober 2014 over maatregelen om de
migratiestromen beter te beheersen. Daarnaast waren lidstaten het eens
over de noodzaak om het toezicht aan de buitengrenzen aan te scherpen,
en de middelen en de operationele capaciteit van Frontex te versterken.
Ook benadrukten zij dat de strijd tegen criminele netwerken van
mensensmokkelaars en mensenhandelaars een prioriteit moet blijven. Het
versterken van de samenwerking met derde landen is nog steeds cruciaal
voor een doeltreffende beheersing van de migratiestromen.

2.	Routekaart voor 2015 inzake asiel van de Griekse regering (follow-	up
van het herziene Griekse actieplan inzake asiel en 	migratiebeheer)

	=	informatie van Griekenland

De nieuwe Griekse minister lichtte de plannen uit de Routekaart voor
2015 inzake asiel toe, met als introductie dat de nieuwe Griekse
regering een andere aanpak voorstaat. Er komt een verantwoordelijk
ministerie met een geïntegreerd beleid op bescherming, integratie en
mensenrechten. Griekenland houdt vast aan de noodzaak van solidariteit
door de EU, en roept op tot herverdeling over alle lidstaten en
solidariteitsmaatregelen voor lidstaten die veel migranten ontvangen, in
het bijzonder door relocatie. Ten aanzien van de Routekaart stelde de
Griekse minister dat Griekenland zijn EU-verplichtingen zal vervullen,
inclusief alle richtlijnen. Griekenland wil dit bereiken door middel van
extra plaatsen in open opvangcentra, door herziening van het
detentieregime, waaronder het niet langer dan 18 maanden in detentie
houden van asielzoekers, het wegwerken van achterstanden, snellere
procedures voor mensen die in aanmerking komen voor bescherming, het
opzetten van een nationale strategie voor het beleid ten opzichte van
alleenstaande minderjarige vreemdelingen en versterkte inzet op
terugkeer. Tot slot gaf de Griekse minister aan geen unilaterale acties
te beogen die strijdig zijn met de Schengen-, Dublin- en
Eurodacwetgeving.

De Commissie stelde dat de Routekaart gestaafd moet worden met houdbare
financiële budgetten. Meer plekken in open opvangcentra zijn een goed
doel, al dient er uiteraard meer te gebeuren. De herziening van het
detentieregime van kwetsbare groepen juicht de Commissie toe. Daarbij
dient wel bedacht te worden dat de beëindiging van detentieplekken de
behoefte aan extra open opvangcentra creëert. Verder gaf de Commissie
aan dat er zo spoedig mogelijk overeenstemming moet worden bereikt over
het aanwenden van het Asiel-, Migratie- en Integratiefonds (AMIF), het
fonds voor Interne Veiligheid (ISF) en de structuurfondsen. Deze laatste
zijn bij wijze van uitzondering voor Griekse regio’s geopend, op
voorwaarde dat ze worden aangewend ten behoeve van opvangcentra.

Nederland sprak waardering uit voor de Griekse voornemens in het kader
van de Routekaart. Dat gezegd hebbende gaf Nederland aan dat de recente
uitlatingen door Griekse bewindspersonen tot zorgen geleid hebben geleid
in Nederland. Het is niet acceptabel als lidstaten hun verplichtingen
niet naleven of daarmee dreigen. De interventie van de Griekse minister,
dat Griekenland inderdaad zijn verplichtingen zal nakomen, was wel
geruststellend.

Ook enkele andere lidstaten spraken hun ongerustheid uit over de recente
uitlatingen van Griekse bewindspersonen en spraken Griekenland daarop
aan. Daarbij werd onder andere gesteld dat de Griekse buitengrens van
strategisch belang is voor de EU, dat echte solidariteit moet komen van
praktische samenwerking tussen de EU-lidstaten en niet van zaken als
relocatie in verband met de aanzuigende werking, dat Griekenland al de
nodige steun heeft ontvangen van lidstaten via de agentschappen.

De Griekse minister vroeg de lidstaten vanwege solidaire en humanitaire
redenen door te gaan met opschorting van de toepassing van de
Dublinverordening. Ook gaf hij aan dat de benodigde acties rond het AMIF
en het ISF binnen drie maanden afgerond zullen zijn.

De voorzitter van de Raad concludeerde dat akte is genomen van de
Routekaart, en dat dit onderwerp zonodig terugkomt op de agenda van een
volgende JBZ-Raad.

II. Binnenlandse Zaken / Immigratie en Asiel

Raad - wetgevende besprekingen

3.	Diversen wetgevend

	= informatie over wetgevende dossiers

richtlijn inzake de voorwaarden voor toelating en verblijf van
onderdanen van derde landen met het oog op onderzoek, studie,
scholierenuitwisseling, betaalde en onbetaalde stage, vrijwilligerswerk
en au pairs

aanpassing Dublin-verordening m.b.t. welke lidstaat verantwoordelijk is
voor de behandeling van een asielverzoek dat door een alleenstaande
minderjarige vreemdeling wordt ingediend.

Wat betreft de ter tafel liggende wetgevingsvoorstellen voor de
richtlijn studenten, onderzoekers en andere categorieën en de wijziging
van de Dublin-verordening gaf het Voorzitterschap aan dat er trilogen
staan gepland.

verordening CEPOL

Het Voorzitterschap gaf aan, nu de Raad een algemene benadering heeft
bereikt, de triloog zo spoedig mogelijk te willen laten starten, na
plenaire stemming door het Europees Parlement. 

richtlijn betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband
met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met
het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging
van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en
betreffende het vrije verkeer van die gegevens

Het Voorzitterschap lichtte toe dat de nadruk in de onderhandelingen
binnen de Raad tot nu toe heeft gelegen op de algemene verordening
gegevensbescherming. Richtlijn en verordening vormen echter een pakket.
Het Voorzitterschap wil in april 2015 weer starten met discussie over de
richtlijn op werkgroepniveau.

Raad – niet wetgevende besprekingen

4. 	Migratiedruk: tendensen en verdere maatregelen

Zie hiervoor onder I.1

5.	Routekaart voor 2015 inzake asiel van de Griekse regering (follow-	up
van het herziene Griekse actieplan inzake asiel en 	migratiebeheer)

	=	informatie van Griekenland

Zie hiervoor onder I.2

6. 	PNR-overeenkomst met Mexico en Argentinië (verzoek van Spanje)

Commissaris Avramopoulos gaf aan bereid te zijn om een
onderhandelingsmandaat te vragen voor de onderhandelingen met Mexico en
Argentinië voor een PNR-overeenkomst met de EU. Spanje lichtte toe dat
dit kan dienen om uitstel te krijgen van de invoering van nationale
PNR-regels in Mexico en Argentinië. Als er geen uitstel komt, dan
dreigen hoge boetes voor Europese luchtvaartmaatschappijen. Het
finaliseren van de onderhandelingen zal vervolgens moeten wachten totdat
het EU-Hof van Justitie uitspraak heeft gedaan in het beroep van het
Europees Parlement tegen de ontwerpovereenkomst PNR EU-Canada. Uitstel
van invoering van nationale regels in Mexico en Argentinië voorkomt in
ieder geval een race tussen lidstaten om bilaterale overeenkomsten te
sluiten met deze landen. 

De Commissaris gaf vervolgens aan dat hij binnen twee maanden Mexico en
Argentinië zal bezoeken om persoonlijk contact te leggen met de
autoriteiten.

III.	Veiligheid en Justitie, Grondrechten en Burgerschap

Raad - wetgevende besprekingen

7. 	Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de 	Raad
betreffende de bescherming van natuurlijke personen in 	verband met de
verwerking van persoonsgegevens en betreffende 	het vrije verkeer van
die gegevens (algemene verordening 	gegevensbescherming)

	= gedeeltelijke algemene benadering

Het Voorzitterschap leidde de discussie in door te stellen dat een
moeilijk compromis is bereikt, specifiek voor het One Stop Shop (OSS)
mechanisme. Dit mechanisme bestaat uit de samenwerking tussen
verschillende nationale toezichthouders en het feit dat burgers contact
kunnen opnemen met de nationale toezichthouder. Ook kan een burger
beroep aantekenen tegen een besluit van de toezichthouder in de
rechtbank van de eigen lidstaat. Het Voorzitterschap zette uiteen dat
deze Raad besluit over de controleur in Europa op het gebied van
gegevensbescherming. Het voegde toe dat dit compromis hopelijk een
gedeeltelijke algemene benadering op de drie hoofdstukken mogelijk maakt
(Hoofdstuk II over algemene beginselen, Hoofdstukken VI en VII over
OSS).

De Commissie gaf aan tevreden te zijn met het resultaat tot nu. Tijdens
JBZ-Raad van 4-5 december 2014 heeft de Commissie de architectuur van de
OSS ondersteund. Het nu bereikte compromis over OSS, baseert zich op de
nationale toezichthouder die het beste geplaatst is en richt zich alleen
op de hoofdvestiging. Het compromis handhaaft de belangrijkste
vereenvoudigingselementen: één toezichthouder, één aanspreekpunt
voor bedrijven, betere bescherming van de burger door efficiëntere
handhaving (nabijheid nationale toezichthouder en de mogelijkheid
automatisch naar de eigen rechtbank te stappen). Dit systeem heeft
toegevoegde waarde voor burgers en bedrijven. 

Ten aanzien van Hoofdstuk II (Algemene beginselen) van de Verordening
stelde de Commissie dat gegevensbescherming een element is in de groei
van de digitale economie en markt. Aan de kernprincipes zoals het
gegevensminimaliseringsprincipe moet worden vastgehouden. 

Nederland stelde dat op de hoofdstukken II, VI en VII voldoende
vorderingen zijn gemaakt om te kunnen spreken van een evenwichtig
compromis en stemde dus in met de gedeeltelijke algemene benadering.
Nederland maakte daarbij twee opmerkingen: allereerst dat Nederland
situaties wil vermijden waarbij er een stortvloed van verzoeken van
nationale toezichthouders naar de Europese Data Protectie Board (EDPB)
gaat en steunde een lidstaat die hierover dezelfde zorgen uitsprak.
Nederland pleitte met deze lidstaat gesteund door andere lidstaten dan
ook voor een kwantitatieve drempel van toezichthouders, met dien
verstande dat Nederland vindt dat 1/3 van het totaal aantal
toezichthouders moet instemmen met een voorstel om een zaak in de EDPB
te behandelen. De steun voor dit Nederlandse voorstel onder andere
lidstaten ontbrak.

Ten tweede gaf Nederland met diverse andere lidstaten steun aan een door
dezelfde lidstaat geopperde herzieningsclausule op de OSS. Na een
bepaalde periode zou op basis van een dergelijke clausule de werking van
het OSS kunnen worden geëvalueerd, bijvoorbeeld ten aanzien van het
effect van het ontbreken van een kwantitatieve drempel. Er zullen nog
toekomstige discussies op werkgroepniveau over de herzieningsclausule
gevoerd worden.

Ten slotte gaf Nederland, gesteund door tenminste een andere lidstaat,
aan van mening te zijn dat de Europese Data Protectie Supervisor (EDPS)
stemrecht in de EDPB moet krijgen.

De andere lidstaten reageerden kritisch en langs de volgende lijnen. 

Diverse lidstaten hadden een aantal voorbehouden op het OSS, en een
enkele kon daarom de gemeenschappelijke benadering niet steunen: de
definitie van transnationale verwerking in art. 4 sub 19b baart zorgen,
straks kan één toezichthouder een zaak doorverwijzen. Er was dan ook
steun onder een behoorlijk aantal lidstaten voor een kwantitatieve
drempel zodat één toezichthouder de steun moet krijgen van andere
toezichthouders om te voorkomen dat de EDPB te veel doorverwijzingen
krijgt. Er was kritiek op de tekst, die te lang en ingewikkeld is voor
kleine bedrijven en burgers. De OSS is voor hen een verwarrend systeem
van samenwerking tussen nationale toezichthouders. Dit wordt alleen maar
erger door juridisch verbindende bevoegdheden aan de EDPB te geven en
een beroepsmechanisme waarbij de burger naar een eigen rechtbank kan. 

Wat betreft de OSS, steunden de meeste andere lidstaten toch de
gedeeltelijke algemene benadering, zij waren tevreden over het evenwicht
van de meerwaarde en rechtszekerheid enerzijds voor bedrijven en de
nabijheid voor burgers anderzijds (OSS). Burgers moeten klachten kunnen
indienen, ook al staat het bedrijf in een andere lidstaat. Bedrijven
moeten, ook al zijn er meer vestigingen in de EU, naar één
toezichthouder kunnen gaan. Het OSS moet een efficiënt en democratisch
mechanisme worden met een evenwicht voor burgers en bedrijven. Wel
maakten diverse lidstaten nog studievoorbehouden, zoals over de
bevoegdheden van de verantwoordelijke bij de overheid.

Aan de gedeeltelijke algemene benadering van Hoofdstuk II (de algemene
beginselen) werd door veel lidstaten steun gegeven. Er werd ingestemd
met de expliciete mogelijkheid dat gevoelige gegevens kunnen worden
gebruikt voor de strijd tegen fraude. Over de definitie van
gezondheidsgegevens, moet bijvoorbeeld nog nader worden onderhandeld. 

Maar veel andere lidstaten gaven met betrekking tot Hoofdstuk II zorgen
en soms principiële problemen te hebben met regelingen over wat nodig
is om gebruik te mogen maken van gegevens. Bijvoorbeeld ten aanzien van
het verzamelen van gegevens voor onderzoek of een bijdrage aan de
statistieken. Die regeling zou betere garanties moeten bevatten. Ook
werd aandacht gevestigd op de bescherming van kinderen, en gegevens met
betrekking tot genetische informatie en gezondheid. Dit zijn gevoelige
punten. Het is goed dat rekening wordt gehouden met nationale wetgeving
en zij in hun rechtsorde specifiekere bepalingen kunnen opnemen,
benadrukten enkele lidstaten. Er werden zorgen geuit over de controle
van individuen over eigen persoonsgegevens, die moet beter.

Enkele lidstaten konden niet instemmen met een algemene benadering van
Hoofdstuk II, de meeste andere lidstaten uiteindelijk toch wel, zij het
veelal met studievoorbehouden.

Veel lidstaten waaronder Nederland gaven tot slot aan dat de JBZ-Raad in
juni 2015, voldoende tijd moet inruimen voor het doorhakken van knopen
op dit dossier en het bereiken van een algemene benadering.

De Commissie dankte de lidstaten voor hun constructieve houding. De
Commissie stelde alle geuite zorgen serieus te nemen. Voor wat betreft
de herzieningsclausule vestigde de Commissie de aandacht op hoofdstuk XI
art 90, waarin een algemene herzieningsclausule is opgenomen. Hier zal
de komende periode verder over worden gesproken. De eerste evaluatie op
basis van dit artikel zal uiterlijk 4 jaar na van kracht worden van de
Verordening verschijnen. Deze rapporten zullen rekening houden met
vooruitgang van de technologie en zullen openbaar zijn. Dit zal de
mogelijkheid bieden om eventuele nodige wijzigingen, ook in het OSS,
door te voeren. De Commissie waarschuwde tot slot dat de lidstaten het
niet alleen op een lange JBZ-Raad in juni moeten laten aankomen en dat
tot dan hard moet worden gewerkt aan de tekst. 

Het Voorzitterschap dankte de lidstaten voor hun constructieve
benadering. Het stelde vast dat niet alle lidstaten helemaal tevreden
zijn. Het sturende principe is: nothing is agreed until everything is
agreed. Het doel van het Voorzitterschap is een algemene benadering te
bereiken tijdens het Letse Voorzitterschap. Alle gemaakte voorstellen
tijdens deze Raad worden toegevoegd aan de notulen van de Raad. Het
Voorzitterschap concludeerde dat een gedeeltelijke algemene benadering
is vastgesteld voor Hoofdstukken II, VI en VII.

8. 	Voorstel voor een verordening van de Raad tot instelling van het
Europees Openbaar Ministerie  (EOM)

	= oriënterend debat / stand van zaken

Het Voorzitterschap leidde de discussie in door aan te geven dat het de
ambitie heeft om verder te werken aan een ontwerptekst over een deel van
de verordening, meer in het bijzonder de bepalingen over de structuur en
bevoegdheid van het EOM, waarover tijdens de JBZ-Raad van juni 2015
overeenstemming kan worden bereikt. De ontwerptekst is ter informatie,
als annex, gevoegd bij het voorliggende Raadsdocument. Tijdens de
onderhavige JBZ-Raad lag de vraag voor of het EOM om een transactie zou
moeten kunnen opleggen. Het Voorzitterschap heeft daartoe een
ontwerpbepaling opgesteld. Het Voorzitterschap verzocht de lidstaten
zich uit te spreken over de preliminaire vraag of het EOM al dan niet
moet kunnen beschikken over de mogelijkheid transacties op te leggen, en
stelde enkele vragen over de eventuele vormgeving van een daartoe
strekkende bepaling, te weten over de voorwaarden voor een schikking, en
de rol van nationale rechtbanken bij het opleggen daarvan.

Commissaris Jourová benadrukte dat het uitgangspunt moet blijven dat
het EOM een meerwaarde zal bieden bij de bestrijding van EU-fraude. De
door een meerderheid van lidstaten bepleitte collegiale structuur is
voor de Commissie aanvaardbaar, zolang de Permanent Chambers besluiten
over de sleutelbeslissingen in een strafrechtelijk onderzoek, zoals de
vervolgingsbeslissingen en sepots. De Commissie pleitte ook voor een
stevige rol voor het centrale niveau van het EOM in grensoverschrijdende
zaken. De gedelegeerde aanklagers moeten het dagelijkse werk doen, maar
niet volledig losgekoppeld van het centrale niveau van het EOM. De
Commissie noemde een open benoemingsprocedure als een van de voorwaarden
voor een onafhankelijk EOM. Voorts moet de werklast op het centrale
niveau evenredig worden verdeeld. Met betrekking tot de bevoegdheid van
het EOM bij de bestrijding van EU-fraude kan de Commissie een gedeelde
bevoegdheid tussen het EOM en het nationale openbaar ministerie
aanvaarden. Die gedeelde bevoegdheid moet volgens de Commissie zien op
lichte feiten. Daarnaast blijft het nationale openbaar ministerie
bevoegd voor zaken waarbij het EOM geen gebruik maakt van het
evocatierecht. 

Met betrekking tot de discussie over transacties merkte de Commissie op
dat zij de transactie als nuttig instrument voor een effectief
functioneren van het EOM beschouwt. De Commissie pleit voor een sui
generis model, te weten een eigenstandige regeling voor toepassing van
het instrument transacties door het EOM in de verordening, en gaf aan
zich te kunnen vinden in de uitgangspunten zoals die zijn opgenomen in
de door het Voorzitterschap voorgelegde tekst. De voorwaarden voor het
opleggen van een transactie, zijn volgens de Commissie van belang voor
een uniforme toepassing en rechtsgelijkheid.

Nederland merkte op dat zijn positie ten aanzien van het EOM ongewijzigd
is. Nederland refereerde in dat verband aan de kritiek van beide Kamers
van het nationale parlement. Onder dat voorbehoud kan Nederland zich
voorstellen dat, als het EOM er zou komen, het instrument van de
transactie voor het EOM nuttig kan zijn. Nederland stelde zich op het
standpunt dat bij de vormgeving van een transactieregeling rekening moet
worden gehouden met het nationale recht van de lidstaten. De discussie
laat volgens Nederland zien dat er op technisch niveau verder over zal
moeten worden gesproken.

De meeste lidstaten onderschreven dat het EOM de mogelijkheid zou moeten
hebben om in bepaalde zaken een transactie op te leggen. Deze lidstaten
beschouwen de transactie als een nuttig instrument voor een effectieve
bestrijding van EU-fraude door het EOM. Maar over de vormgeving van een
regeling bestonden tussen lidstaten wel verschillen van mening. Deze
lidstaten willen de discussie op technisch niveau voortzetten om nog
nader te kijken naar de gevallen waarin en voorwaarden waaronder het EOM
een transactie moet kunnen opleggen. Sommige lidstaten hechten sterk aan
een nadere inkadering van de transactiemogelijkheid. Enkele lidstaten
spraken zich net als de Commissie expliciet uit voor een sui generis
model. 

Als aandachtspunten voor de vervolgbesprekingen op technisch niveau
worden onder andere genoemd de ernst van de zaak, de mate van schuld, de
gevolgen voor de betrokkene en ne bis in idem.

Een aantal lidstaten gaf aan voorstander te zijn van de mogelijkheid om
de nationale rechter te betrekken bij een transactie, bijvoorbeeld in de
vorm van validatie. Een paar andere lidstaten stelden zich op het
standpunt dat betrokkenheid van de rechter niet nodig is en zij achten
een verplichting tot introductie daarvan niet wenselijk. Enkele andere
lidstaten stelden zich flexibel op. 

Enkele lidstaten spraken zich uit tegen de mogelijkheid voor het EOM om
transacties op te kunnen leggen. Dit waren de lidstaten die op nationaal
niveau onbekend zijn met het instrument van de transactie en zij gaven
aan veel bezwaren te hebben tegen een verplichting om het instrument te
introduceren voor toepassing door het EOM. Door een enkele lidstaat werd
betwist dat artikel 86 VWEU een rechtsbasis biedt voor een
transactieregeling.

Een aantal lidstaten pleitte er tot slot voor dat in het vervolg van de
onderhandelingen nadrukkelijker rekening wordt gehouden met de zorgen
van alle lidstaten. Daarbij werd specifiek gewezen op de
benoemingsprocedure, waarbij werd betreurd dat de Hoofd Aanklager niet
uit het College komt, en het behoud van stemrecht van de Europese
aanklager uit de betrokken lidstaat bij de besluitvorming in de
Permanent Chamber. Nederland toonde begrip voor die geuite zorgen en
wees in zijn algemeenheid op het feit dat er nog veel zorgen rond het
dossier bestaan. 

De Commissie steunde het streven van het Voorzitterschap om een
gedeeltelijk akkoord te bereiken tijdens de JBZ-Raad van juni 2015. De
Commissie gaf aan te hopen op afronding van de onderhandelingen voor het
einde van het jaar. 

Het Voorzitterschap concludeerde dat de meeste lidstaten van mening zijn
dat de transactie voor het EOM een nuttig instrument kan zijn bij een
effectieve bestrijding van EU-fraude. Er bestaan echter ook nog zorgen.
Op technisch niveau zullen de besprekingen moeten worden voortgezet.

9. 	Voorstel voor een richtlijn betreffende voorlopige rechtsbijstand 
voor verdachten en beklaagden wie de vrijheid is ontnomen en 
rechtsbijstand in procedures ter uitvoering van een Europees 
aanhoudingsbevel (EAB)

	= algemene benadering

Het Voorzitterschap leidde de discussie in door op te merken dat de
voorliggende tekst niet de uiteindelijke tekst is en wijzigingen nog
mogelijk zijn. De algemene benadering tijdens deze Raad is bedoeld om
over de richtlijn voorlopige gefinancierde rechtsbijstand in
onderhandeling te treden met het Europees Parlement, zodra dat zijn
positie heeft bepaald. 

De Commissie wees op de richtlijn toegang tot een raadsman (2013/48) en
de relatie met deze richtlijn voorlopige rechtsbijstand. De Commissie
wees er tevens op dat het thans voorliggende  voorstel een beperkte
reikwijdte heeft. Alleen als dit echt noodzakelijk is, in geval van
vrijheidsbeneming of in EAB-procedures, bestaat een recht op voorlopige
gefinancierde rechtsbijstand. De nu voorliggende tekst acht de Commissie
onvoldoende ambitieus. De huidige tekst leidt ertoe dat personen die van
hun vrijheid zijn beroofd niet volledig gebruik kunnen maken van het
recht op toegang tot een raadsman. Alleen diegenen die dit kunnen
betalen, kunnen hiervan gebruik maken. De Commissie gaf aan het
essentieel te vinden dat direct aan het begin van een strafrechtelijke
vervolging een recht op gefinancierde rechtsbijstand bestaat. Volgens de
Commissie is een aantal lidstaten met de Commissie van mening dat deze
tekst niet aanvaardbaar is. Het is van belang dat de procedurele rechten
van verdachten in het voorstel worden versterkt. Hieraan moet worden
gewerkt in de triloog met het EP. 

De lidstaten reageerden langs de volgende lijnen.

Door een aantal lidstaten werd aangegeven dat er tijdens de
onderhandelingen over richtlijn 2013/48 op is gewezen dat de
effectiviteit van het recht op toegang tot een raadsman net zo
belangrijk is als het recht zelf. Er mag geen ongelijkheid zijn tussen
diegenen die wel kunnen betalen voor bijstand door een raadsman en
diegenen die dat niet kunnen. Te veel ruimte voor eigen interpretatie
van het recht op bijstand, door lidstaten, zou de ongelijkheid tussen
lidstaten versterken. Een aantal lidstaten heeft met name zorgen bij de
uitzonderingen in de artikelen 2 (minor offences) en 4 (uitzondering op
recht op voorlopige rechtsbijstand) van de richtlijn. Als tegemoet wordt
gekomen aan die zorgen, en onder voorwaarden als neergelegd in een door
zeven lidstaten opgestelde verklaring hieromtrent, kunnen die lidstaten
akkoord gaan met een algemene benadering en kunnen de onderhandelingen
met het EP starten. 

Tegenover deze interventies steunden diverse andere lidstaten de
voorliggende tekst. De richtlijn zal volgens die lidstaten een
belangrijke bijdrage leveren aan het versterken van procedurele rechten
van verdachten. Er werd gesteld dat het voorliggende compromis een goede
balans vormt tussen de kosten voor lidstaten en de rechten van de
verdachte. In reactie op de zorgen van verschillende lidstaten, wezen
enkele andere lidstaten er voorts op dat die zorgen deels op
misverstanden berusten. De voorgestelde uitzonderingen hebben namelijk
betrekking op ofwel vrijheidsbeneming van korte duur ofwel zaken die
bestuursrechtelijk worden afgedaan. In dergelijke gevallen is een recht
op gefinancierde rechtsbijstand niet noodzakelijk.

Nederland gaf aan te kunnen instemmen met de voorliggende tekst als
basis voor de onderhandelingen met het EP maar zorgen te houden bij de
proportionaliteit. 

Nederland benadrukte dat de tekst veel elementen bevat waar Nederland
zich achter kan scharen, zoals schrapping van de bepaling over
gefinancierde rechtsbijstand in de uitvaardigende lidstaat in
EAB-procedures en de uitzondering op het recht op voorlopige
gefinancierde rechtsbijstand in artikel 4(2a). Maar  Nederland behoudt
bij die bepaling ook zorgen. De interests of justice, de criteria van
het EHRM, moeten bepalend zijn voor de beoordeling of sprake is van een
recht op gefinancierde rechtsbijstand. Het is volgens Nederland aan de
lidstaten om te bepalen hoe een toets daarop wordt ingevuld. Nederland
gaf aan dat het parlementaire studievoorbehoud is opgeheven. 

Het Voorzitterschap concludeerde dat een algemene benadering is
vastgesteld en dat de onderhandelingen met het EP kunnen starten. Het
Voorzitterschap gaf aan de verklaring van de zeven lidstaten te hechten
aan de notulen van de Raad.

10.	Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de 	Raad
	betreffende het EU-Agentschap voor justitiële samenwerking 	in
strafzaken (Eurojust)

	= algemene benadering

Het Voorzitterschap lichtte toe dat het heeft gewerkt aan, in het
bijzonder, de bepalingen over gegevensbescherming en vertrouwelijkheid.
Voor de bepalingen die betrekking hebben op de relatie tussen Eurojust
en het nog op te richten Europees Openbaar Ministerie (EOM) geldt dat
zij tussen vierkante haken zullen worden geplaatst in afwachting van
meer duidelijkheid over de structuur en bevoegdheid van het EOM. Deze
bepalingen vallen derhalve buiten de nu voorgestelde algemene
benadering.

De Commissie gaf aan een algemene benadering te steunen. Wel zal een
aantal zorgpunten tijdens de triloog nader moeten worden besproken. Deze
zorgpunten betreffen vooral de structuur, meer in het bijzonder het feit
dat de Commissie geen onderdeel uitmaakt van het College op het moment
dat het College besluit over administratieve zaken. Volgens de Commissie
moeten de horizontale afspraken over EU-agentschappen worden gevolgd. 

Eén lidstaat kon nadrukkelijk niet instemmen met een algemene
benadering omdat verordening 1049/2001 met betrekking tot toegang tot
documenten niet volledig op de gegevens van Eurojust van toepassing
wordt verklaard. Er was ook kritiek op het feit dat de triloog wordt
aangevangen zonder duidelijkheid over de relatie tussen Eurojust en het
EOM. 

Het Voorzitterschap concludeerde dat de JBZ-Raad een akkoord heeft
bereikt over de algemene benadering van de verordening. 

11. 	Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de 
Raad ter bevordering van het vrije verkeer van burgers en 	bedrijven
door vereenvoudigde aanvaarding van bepaalde 	openbare akten in de
Europese Unie en tot wijziging van 	Verordening (EU) nr. 1024/2012

	= gedeeltelijke algemene benadering

Het Voorzitterschap stelde dat goede vorderingen zijn gemaakt en daarom
nu een gedeeltelijke algemene benadering kan worden vastgesteld. Tijdens
de JBZ-raad in juni hoopt het Voorzitterschap een volledige algemene
benadering te kunnen vaststellen waarin tevens een oplossing is gevonden
voor de externe competentie, de meertalige modelformulieren bij de
verordening en de overwegingen. 

De Commissie gaf aan tevreden te zijn dat het doel van het voorstel, het
verminderen van bureaucratie en bevordering van het vrij verkeer,
gedeeld wordt door de lidstaten. Ook gaf de Commissie aan tevreden te
zijn met de afschaffing van apostille tussen lidstaten, dat met het IMI
(Interne Markt Informatie)-systeem de samenwerking van lidstaten ten
behoeve van fraudebestrijding kan worden verbeterd en dat een oplossing
is gevonden voor de vertaling van openbare akten. Er moet nog wel
gewerkt worden aan de meertalige modelformulieren. Daarnaast gaf de
Commissie aan eraan te hechten dat de reikwijdte van de verordening
wordt verruimd, zodat de verordening ook voordelen biedt voor bedrijven.
De Commissie wil met de lidstaten samenwerken om te zorgen voor een goed
afgebakende en juridisch correcte formulering van de externe
competentie. Een dergelijke formulering zou ertoe moeten leiden dat een
gezamenlijke politieke verklaring over de externe competentie niet
noodzakelijk is. 

De grote meerderheid van lidstaten gaf vervolgens aan de gedeeltelijke
algemene benadering te steunen. Enkele lidstaten betreurden evenwel dat
het voorstel weinig ambitieus is. Een enkele lidstaat kon niet
instemmen.  

Een meerderheid van lidstaten stelde als voorwaarde voor een volledige
algemene benadering in juni dat een oplossing wordt gevonden voor de
externe competentie. Die lidstaten benadrukten dat zij hun externe
competentie op het terrein van deze verordening wensen te behouden.
Daarnaast bepleitten verschillende lidstaten een gezamenlijke politieke
verklaring van de Raad en de Commissie over de externe competentie. 

Het Voorzitterschap concludeerde dat de Raad een gedeeltelijke algemene
benadering heeft vastgesteld. Tevens concludeerde het Voorzitterschap
dat de Raad erop aandringt het werk voort te zetten aan een oplossing
voor de externe bevoegdheid, de meertalige modelformulieren bij de
verordening en de overwegingen. Ten slotte concludeerde het
Voorzitterschap dat de Raad hecht aan een gezamenlijke politieke
verklaring tussen Raad en de Commissie over de externe competentie. 

12.	Diversen

Informatie van het voorzitterschap over ter tafel liggende
wetgevingsvoorstellen:

	Richtlijn gegevensbescherming opsporing en vervolging

Het Voorzitterschap gaf aan dat de discussie over de richtlijn
gegevensbescherming opsporing en vervolging, dat een pakket vormt met de
algemene verordening gegevensbescherming, in april 2015 zal worden
opgepakt op werkgroepniveau ten behoeve van een spoedige voortgang.

Raad - niet wetgevende besprekingen

13.	Bestrijding van terrorisme: follow-up van de verklaring van de 
leden van de Europese Raad van 12 februari en van de 	gezamenlijke
verklaring van Riga van de ministers van Justitie en 	Binnenlandse Zaken
van de EU van 29 januari

= uitvoering van maatregelen

Het Voorzitterschap lichtte het voorliggende document (6891/15) toe dat
is gebaseerd op de ER-Verklaring en de JBZ-Verklaring van Riga. Het
betreft informatie over implementatie van de volgende vier onderwerpen
en zal uiteindelijk dienen als input voor de ER van juni 2015:

Versterkte toepassing van de Schengengrenscode (toekomstige maatregelen
met als uitgangspunt het beter benutten van al bestaande mogelijkheden
in combinatie met een versterking hiervan, zoals de systematische
controles)

Versterken Internet Referral Capability (bij Europol)

Aanpak illegale handel in vuurwapens

Intensiveren Informatie uitwisseling en operationele samenwerking

Doel is om op basis van de voorstellen een politiek akkoord te bereiken
dat vervolgens op technisch niveau zal worden uitgewerkt. 

Met betrekking tot de versterkte toepassing van de Schengengrenscode
werd de lidstaten gevraagd zich uit te spreken over de haalbaarheid van
de datum van 15 mei 2015. 

Met betrekking tot het EU-PNR dossier merkte het Voorzitterschap op
verder te willen werken met het EP, op informele basis en ter
voorbereiding van de komende triloog die hopelijk snel na maart 2015
start. 

De Commissie gaf aan de voorstellen uit document 6891/15 te
ondersteunen. 

Met betrekking tot 1) de versterkte toepassing van de Schengengrenscode,
lichtte de Commissie toe dat het beter gebruik van al bestaande middelen
uitgangspunt is voor de versterking van de controles aan de
buitengrenzen. Bestaande middelen zijn de database SIS II en SLTD en de
controle van personen op basis van risico indicatoren. Volgend jaar komt
de Commissie met een evaluatie van SIS II.

Ten aanzien van 2) de Internet Referral Unit sprak de Commissie steun
uit en deelde hij mee dat het overleg met de Internet Service Providers
(ISPs) wordt voortgezet. Lidstaten moeten nu met Europol de opzet
bespreken, waarbij overlap met de activiteiten van de Commissie vermeden
moet worden en de financiële implicaties in beeld worden gebracht.
Activiteiten op het terrein van internet dienen complementair te zijn
aan de regionale activiteiten die worden ontwikkeld binnen het RAN
(radicalisation awareness network). 

Met betrekking tot 3) de aanpak van illegale handel in vuurwapens deelde
de Commissie mede gestart te zijn met de inventarisatie wat op EU-niveau
bestaat en welke activiteiten al plaatsvinden. 

Ten aanzien van 4) intensivering van informatie-uitwisseling ging de
Commissie in op dataretentie en deelde hij mede dat eerst een
inventarisatie wordt gedaan van de reacties van de lidstaten op de
uitspraak van het Hof om daarna te bezien of de Commissie met een nieuw
voorstel komt. 

De EU-contra terrorisme coördinator (CTC) gaf aan de noodzakelijke
verbeteringen en versterking voor de controles aan de buitengrenzen
sterk te ondersteunen en ook voorstander te zijn van het vaststellen van
deadlines hiervoor. Hij wees erop, gesteund door Europol, dat de opzet
van een EU-referral unit bij Europol ook inspanningen van de lidstaten
vereist, zoals het plaatsen van personeel bij Europol. De CTC riep
lidstaten op data uit te wisselen met het Focal Point Travelers. Tot
slot vroeg de CTC aandacht voor de gemengde migratiestromen waar
terroristen gebruik van kunnen maken.

Europol gaf een overzicht van de mogelijkheden voor de opzet van een
Internet Referral Unit op basis van al bestaande ervaringen met o.m.
Check the Web. Het is volgens Europol noodzakelijk dat de Commissie op
korte termijn een bijeenkomst belegt op senior expert niveau.

België informeerde de Raad over de discussie tijdens het werkontbijt op
12 maart 2015, waaraan 11 lidstaten (most affected door foreign
fighters) hebben deelgenomen. Tijdens dat informele overleg is gesproken
over de noodzaak afspraken te maken met internetaanbieders en sociale
media. 

Nederland onderstreepte de volgende drie aandachtspunten: 1)
uitwisseling informatie tussen lidstaten en opsporingsdiensten is erg
belangrijk. Momenteel delen te weinig lidstaten informatie met Europol,
2) grenscontroles moeten worden geïntensiveerd vóór de zomer zonder
het vrij verkeer van personen en goederen te belemmeren en indien nodig
zal de SGC moeten worden gewijzigd en 3) naast de opzet van de Internet
Referral Unit is ook voldoende aandacht nodig voor de preventie van
radicalisering met inachtneming van de opgedane ervaringen op lokaal
niveau. Bij de opzet van de Unit bij Europol moet nauw worden
samengewerkt met de lidstaten ter voorkoming van doorkruising van
nationale onderzoeken.

De lidstaten konden zich over het algemeen vinden in de genoemde
voorstellen en reageerden langs de volgende lijnen. 

1) Ten aanzien van de versterkte toepassing van de Schengengrenscode
(SGC)

Denemarken gaf een toelichting op de recente aanslagen in Kopenhagen, en
gaf met veel andere lidstaten aan van mening te zijn dat het
noodzakelijk is dat er snel een sterk en efficiënt systeem van
controles aan de buitengrenzen tot stand komt. De SGC moet volledig
worden toegepast en het is wenselijk dat risico-indicatoren worden
ontwikkeld voor deze systematische controles aan de buitengrenzen, aldus
deze lidstaten. Deze risico-indicatoren moeten dynamisch en aanpasbaar
zijn, waarbij een coördinerende rol bestaat voor Europol in overleg met
veiligheidsdiensten. Diverse lidstaten benadrukten het belang van
gemeenschappelijke risico-indicatoren. Opgemerkt werd door lidstaten dat
de controle van zowel personen als documenten, via speciale systemen kan
en moet worden versterkt. Maar dan dreigt volgens sommige andere
lidstaten juist een te groot tijdsbeslag per reiziger met als gevolg
veelal EU-burgers die in de rij zullen staan bij de controles. Dat is
kostbaar en niet efficiënt. Er was onder veel lidstaten steun voor maar
onder enkelen ook enig verzet tegen de door het Voorzitterschap
voorgestelde deadline van 15 mei 2015 voor het nemen van de maatregelen
ter versterking van de toepassing van de SGC. Deze is bijvoorbeeld te
vroeg voor het inrichten van grensposten met adequate instrumenten voor
de elektronische controle van identiteitskaarten en reisdocumenten.
Diverse lidstaten gaven aan het aantal controles in de databases SIS II
en SLTD al te hebben verhoogd evenals het aantal systematische controles
aan de buitengrenzen. Er werd aandacht gevraagd voor het trainen van de
grenspolitie.

2) Ten aanzien van het versterken van de Internet Referral Capability
bij Europol

Er was steun van veel lidstaten voor het voor het gestelde door het
Voorzitterschap. Er werd door enkele lidstaten gesteld dat de opzet van
de Internet Referral Unit eerst ook besproken wordt in de management
board van Europol. Het is van belang dat boodschappen met een
gewelddadige inhoud getraceerd en verwijderd kunnen worden. Het is van
belang de verantwoordelijke private partners hier goed bij te betrekken
en aandacht te hebben voor nationale projecten. Diverse lidstaten konden
instemmen met een rol voor COSI bij de opzet van een Internet Referral
Unit en centrale monitoring door COSI.

3) Ten aanzien van de aanpak van de illegale handel in vuurwapens

Opgemerkt werd dat alle lidstaten zullen moeten meewerken aan de
uitwerking van een operationeel actieplan om de illegale handel in
vuurwapens gezamenlijk te kunnen aanpakken, voor de uitwerking en
monitoring is er een rol voor COSI. Daarbij is ook de situatie in de
Westelijke Balkan en Oekraïne van belang. Er werd door een aantal
lidstaten gepleit voor het snel opstellen van minimum normen voor het
onklaar maken van vuurwapens. Maar er werd ook gesteld dat uitwisseling
van informatie prioriteit zou moeten hebben boven het opstellen van
nieuwe regelgeving. Er werd door een enkele lidstaat gepleit voor een
vergunningstelsel voor vuurwapens.

4) Ten aanzien van het intensiveren van informatie-uitwisseling en
operationele samenwerking

Er was veel steun voor het door het Voorzitterschap gestelde over
informatie-uitwisseling tussen opsporingsdiensten. Het belang van het
doorgeven van gegevens aan het Focal Point Travelers bij Europol, en aan
Interpol, werd onderstreept. Gepleit werd voor uitwisseling van gegevens
in real time en het opnemen van foreign fighters in SISII.

Lidstaten spraken steun uit voor de snelle totstandkoming van een EU-PNR
systeem, sommige lidstaten ook nadrukkelijk voor vluchten binnen de EU.
Dat is onontbeerlijk voor het verkrijgen van inzicht in reisbewegingen
van foreign fighters. De hoop werd uitgesproken dat het EP voor juni
2015 haar standpunt heeft bepaald zodat spoedig daarna de triloog kan
starten opdat voor het einde van 2015 een akkoord op EU-PNR bereikt kan
worden. 

Het standpunt van de Commissie dat op korte termijn geen nieuw voorstel
voor dataretentie volgt, en dat het nu aan de lidstaten is om te
handelen in overeenstemming met de uitspraak van het Hof, kreeg steun
van diverse lidstaten. 

Na de lidstaten, lichtte Frontex toe dat het met de Commissie werkt aan
het opstellen van de risico-indicatoren voor systematische controles aan
de buitengrenzen, en lidstaten zal helpen bij implementatie van de te
nemen maatregelen voor controles aan de buitengrenzen. Frontex kan
georganiseerde operaties organiseren aan alle buitengrenzen (zee, land,
lucht). 

Het Voorzitterschap stelde dat in de ER van juni 2015 een verslag over
de implementatie van de te nemen maatregelen moet worden voorgelegd en
dat het verwacht dat alle lidstaten hieraan bijdragen. Voorts
concludeerde het dat ministers wat betreft versterking van het
Schengenkader steun hebben uitgesproken voor een meer systematisch en
efficiënt gebruik van bestaande middelen. De Raad heeft een akkoord
bereikt over een meer systematisch en efficiënt gebruik van controles
van documenten en personen, waarbij de systematische checks altijd
gebaseerd moeten worden op risico-indicatoren. Checks moeten efficiënt
zijn en de mogelijkheid moet zo spoedig mogelijk bestaan van realtime
consultatie van de databases (SIS II en STLD). De voorgestelde deadlines
voor controles van personen en documenten zullen worden besproken in de
Raadswerkgroep Grenzen, op basis waarvan deadlines zullen worden
voorgesteld. Het Voorzitterschap gaf aan systematische en
gecoördineerde checks op EU-burgers niet later dan 15 juni 2015 te
verwachten. De JBZ-Raad van juni 2015 zal vervolgens de deadlines
vaststellen. 

De ministers hebben voorts ingestemd met de opzet van een Internet
Referral Unit bij Europol, de technische zaken daaromtrent worden
besproken in COSI. Vastgesteld is daarnaast dat verdere bespreking over
de voorstellen met betrekking tot vuurwapens geschiedt in COSI. 

Het Voorzitterschap concludeerde tevens dat ministers hun steun hebben
uitgesproken voor de voorgestelde vervolgstappen in het EU-PNR dossier.
Het Voorzitterschap benadrukte dat ook bij de lidstaten bereidheid moet
bestaan om tot compromissen te komen, zodat overeenstemming kan worden
bereikt in de komende triloog.

Tot slot concludeerde het Voorzitterschap dat de ministers hebben
ingestemd met een overall monitoring rol van COSI bij de implementatie
van de voorgestelde maatregelen.

 

IV. Lunchbespreking

14.	Lunchbespreking: bestrijden radicalisering in gevangenissen

Commissaris Jourová stelde dat het prioriteit heeft dat de Raad spreekt
over preventie van radicalisering in gevangenissen. Zij wees op het
gegeven dat de aanvaller in Kopenhagen net uit de gevangenis was
gekomen. Gesproken moet worden over onder meer het traceren van
verdachte activiteiten van terroristen in gevangenissen, de bestrijding
van het verspreiden van haatboodschappen, de samenwerking met Europol en
Eurojust. De Commissie vroeg naar de mogelijkheid van een high level
conferentie onder Luxemburgs of Nederlands Voorzitterschap. De Commissie
deelde mee geld te hebben voor preventieve acties in gevangenissen. 

Ook de EU-CTC, de heer De Kerchove, gaf aan het van groot belang te
vinden om op dit terrein meer te doen. Het is nuttig dat lidstaten op
het terrein van gevangenissen meer info uitwisselen. De CTC is benieuwd
naar wat de lidstaten bijvoorbeeld doen op het gebied van rehabilitatie,
na het einde van de gevangenschap) en wat de ervaringen van lidstaten
zijn op het terrein van analyse van gedragsverandering? 

Eurojust gaf aan bereid te zijn op dit terrein meer werk te verrichten.
Er is nu te veel nadruk op alleen de vervolging. Er moet creatiever
worden gekeken naar behoeften en meer aan maatwerk worden gedaan. Op 24
en 25 juni zal een conferentie over contraterrorisme worden
georganiseerd waar dit onderwerp ook aan de orde zal komen. 

Enkele lidstaten deelden op verzoek van het Voorzitterschap best
practices. Zo kwamen onder meer aan de orde een speciaal programma voor
risicogevangenen, stringent beleid inzake vertrek van mogelijke foreign
fighters, betrokkenheid van imams die zich aanbieden voor werk in
gevangenissen. Maar ook werd gesteld dat illegale immigratie van
terroristen een groter gevaar is, dan radicalisering in gevangenissen. 

Commissaris Jourová stelde tot slot dat de omstandigheden in
gevangenissen in de lidstaten moeten worden verbeterd en dat dit
onderwerp deel moet uitmaken van het EU-beleid op het gebied van
strafrechtelijke samenwerking, zoals dat ook al bestaat voor
georganiseerde misdaad (beleidscyclus).

 PAGE   \* MERGEFORMAT 1