Geannoteerde agenda Sportraad 19 mei 2015 te Brussel
Bijlage
Nummer: 2015D16023, datum: 2015-04-28, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Bijlage bij: Geannoteerde agenda van de Jeugd- en Sportraad op 18 en 19 mei 2015 (2015D16017)
Preview document (đ origineel)
Geannoteerde agenda Sportraad 19 mei 2015 te Brussel.
Er is op dit moment nog geen agenda van de Raad beschikbaar. Hierbij vindt u de inzet van het kabinet op de agendapunten waarvan we zeker zijn dat ze op de agenda zullen komen (naar aanleiding van de Raadswerkgroepen Sport).
Raadsconclusies âoptimaal benutten van breedtesport in de ontwikkeling van transversale vaardigheden, met name bij jongerenâ
Achtergrond
De voorgestelde Raadsconclusies vallen onder de derde pijler âSport en samenlevingâ en onderschrijven dat sport een bijdrage kan leveren aan het ontwikkelen van transversale vaardigheden omdat via niet-formeel leren en informeel leren verworven vaardigheden waardevol kunnen zijn voor de persoonlijke en professionele ontwikkeling van jongeren. De voorgestelde conclusies bevatten geen dwingende of regelgevende maatregelen maar uiteenlopende suggesties en stimulansen om:
de waarde van door niet-formeel en informeel leren tijdens de breedtesport aangeleerde vaardigheden onder de aandacht te brengen, zichtbaar te maken, te bevorderen en te erkennen dat deze ook bruikbaar zijn in andere sectoren ten gunste van werkgelegenheid of een leven lang leren;
samen te werken, goede praktijkvoorbeelden uit te wisselen en vrijwilligerswerk in de sport aan te moedigen.
Inzet Nederland
Nederland heeft in december 2012 in de Europese Onderwijsraad de aanbeveling voor het erkennen en valideren van non formeel en informeel leren, gebaseerd op Europese afspraken over kwalificatieniveaus, ondersteund (Aanbeveling van de Raad van 20 december 2012). De nu voorliggende Raadsconclusies borduren hier op voort en vragen expliciet om aandacht voor en het erkennen van vaardigheden die worden opgedaan via breedtesport.
Met in achtneming van de besluitvorming over deze aanbeveling, die ruimte biedt voor een eigen nationale invulling van erkenningsmechanismen, maar tegelijkertijd rekening houdend met het subsidiariteitscriterium ten aanzien van de sport, heeft Nederland zich in de raadswerkgroepen kritisch-constructief opgesteld. De EU meerwaarde van de Raadsconclusies zijn door de inbreng van meerdere lidstaten enigszins toegenomen. Daardoor heeft het belang voor jongeren om actief te zijn als vrijwilliger - en dus trainers en coaches â die ook grensoverschrijdend actief en mobiel zijn aandacht gekregen. Ook is de belangrijke rol van (inter)nationale sportorganisaties met hun cursussen voor coaches, trainers en vrijwilligers onderdeel geworden. Door de verwijzing naar de eerder aangenomen aanbeveling in de Onderwijsraad is naar ons idee de verwijzing naar Europees vergelijkbare kwalificaties en het Europees kwalificatie Kader EQF van belang voor passende erkenning van competenties opgedaan in sport, voldoende gewaarborgd.
Voor Nederland is het onderwerp van de raadsconclusies geen prioritair thema, maar tegelijkertijd behelzen de conclusies geen bindende maatregelen en is er veel ruimte voor nationaal beleid. In Nederland is het ministerie van OCW verantwoordelijk voor het thema van de raadsconclusies. De uitvoering van erkenning van competenties opgedaan buiten het formele onderwijs geschiedt door het Centrum voor Eerder Verworven Competenties (EVC). Bovendien lijkt het niet verstandig met het oog op het voorzitterschap vanaf 1 januari 2016 om als enig lidstaat de conclusies te blokkeren. De samenwerking met de andere lidstaten op de voor NL prioritaire themaâs vraagt om een meer constructieve benadering.
Voorstel: instemmen met de Raadsconclusies
Beleidsdebat âHet stimuleren van sport en fysieke activiteit in de schoolomgeving en de samenwerking tussen scholen, sport en overheidâ.
Achtergrond
Het discussiestuk is nog niet binnen en het thema is slechts eenmaal benoemd tijdens de laatste RWG Sport.
Inzet Nederland
Het stimuleren van sport en bewegen, ook in de schoolomgeving is een belangrijk nationaal beleidsthema. In het licht van de subsidiariteittoets vraagt NL zich af of dit onderwerp zich leent voor de EU sportagenda. NL is uiteraard wel bereid om in de Raad mee te doen aan het debat en goede voorbeelden te delen om op die manier van elkaar te leren.
NL zal opmerken dat jongeren tot en met 17 jaar bovengemiddeld veel blijven sporten (84 procent in 2011). Ondanks de druk op sportverenigingen blijft het aantal leden van een sportvereniging gelijk rond de 30 procent van de Nederlandse bevolking. De jeugd (t/m 17 jaar) is gemiddeld vaker lid van een sportvereniging (70% in 2011). De sportdeelname van schoolkinderen in Nederland vertoont juist een lichte stijging voor de buitenschoolse sportdeelname. Als de groep jeugd wordt uitgesplitst in de leeftijdsgroepen 6 tot en met 11 jaar en 12 tot en met 17 jaar is er met name een stijging in de buitenschoolse sportdeelname van kinderen in de leeftijd van de basisschool te zien (85% in 2006, 88% in 2011 en 91% in 2013).1 Hiernaast zal worden aangegeven dat kinderen niet alleen buitenschools sporten maar ook tijdens schooluren. De lestijd voor bewegingsonderwijs in het primair onderwijs is al jaren stabiel. Ook in het voortgezet onderwijs is het aantal uren bewegingsonderwijs stabiel. In het eerste leerjaar wordt het meeste bewegingsonderwijs gegeven en gedurende de verdere schooltijd loopt het sterk af. Grootste belemmering voor het aanbieden van meer uren bewegingsonderwijs zowel in PO als VO is het tekort aan accommodaties.
Voorts kan worden gemeld wat in NL in samenwerking tussen scholen, sport en overheid wordt gedaan om sport en beweging te stimuleren:
âą De ministeries van VWS en OCW ondersteunen de onderwijsraden (po, vo en mbo) bij de uitvoering van de Onderwijsagenda Sport, Bewegen en een Gezonde Leefstijl (SBGL).
- Het doel van de Onderwijsagenda SBGL is om te komen tot een kwantitatieve en kwalitatieve toename van sport, bewegen en een gezond leefstijlaanbod in en rondom de school.
- De ambitie van het Nederlands kabinet en de PO-raad is dat vanaf 2017 iedere basisschoolleerling twee uur bewegingsonderwijs door een bevoegd docent krijgt. Waar mogelijk wordt gestreefd naar drie uur.
âą Een uitdagend en gezond schoolplein nodigt kinderen uit spelenderwijs meer te bewegen en sporten. Dit soort schoolpleinen nemen gestaag toe.
âą Daarnaast worden buurtsportcoaches ingezet (gefinancierd vanuit de ministeries van VWS, OCW en de gemeenten). Vanaf 2014 is vanuit VWS en OCW structurele financiering beschikbaar voor 2.900 buurtsportcoaches. Met de inzet van buurtsportcoaches wordt bereikt dat: meer mensen kunnen sporten en bewegen in de buurt, sportverenigingen worden versterkt, verbinding wordt gelegd tussen de sportsector en andere sectoren (zoals onderwijs, welzijn, kinderopvang, zorg) en sport als middel kan worden ingezet voor andere doelen zoals het bevorderen van leefstijl, leefbaarheid, weerbaarheid en participatie.
âą Tenslotte heeft het ministerie van VWS een subsidieregeling beschikbaar voor lokale initiatieven (de Sportimpuls die vanaf 2012 van start is gegaan en loopt t/m eind 2016). De Sportimpuls ondersteunt lokale sport- en beweegaanbieders bij het opstarten en uitvoeren van nieuwe activiteiten in de buurt, met name waar achterstanden worden geconstateerd. De inzet is dat de projecten na een projectperiode van twee jaar zelfstandig kunnen worden voortgezet. Er zijn drie verschillende Sportimpuls regelingenâ: Ă©Ă©n gericht op alle doelgroepen, Ă©Ă©n gericht op kinderen (âkinderen sportief op gewichtâ) en Ă©Ă©n gericht op jeugd in lage inkomensbuurten.
Ongevallen en Bewegen in Nederland (Obin), 2013, zie: http://beheer.nisb.nl/cogito/modules/uploads/docs/31511397570657.pdfâ©ïž