34218 Advies Raad van State inzake de Wet continuïteit ondernemingen I
Wijziging van de Faillissementswet in verband met de aanwijzing door de rechtbank van een beoogd curator ter bevordering van de afwikkeling van een eventueel faillissement en vergroting van de kansen op voorzetting van een onderneming of van een doorstart van rendabele bedrijfsonderdelen (Wet continuïteit ondernemingen I)
Advies Afdeling advisering Raad van State
Nummer: 2015D21550, datum: 2015-06-04, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van zaak 2015Z10491:
- Indiener: G.A. van der Steur, minister van Veiligheid en Justitie
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2015-06-09 15:30: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2015-06-17 13:30: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2015-09-03 14:00: Wijziging van de Faillissementswet in verband met de aanwijzing door de rechtbank van een beoogd curator ter bevordering van de afwikkeling van een eventueel faillissement en vergroting van de kansen op voorzetting van een onderneming of van een doorstart van rendabele bedrijfsonderdelen (Wet continuïteit ondernemingen I) (34218) (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2016-03-09 14:30: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2016-03-10 14:10: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2016-05-16 00:00: Wet continuïteit ondernemingen I (34218) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2016-06-13 11:00: Implementatiewet richtlijn collectief beheer (34243) en de Wet continuïteit ondernemingen I (34218) (Wetgevingsoverleg), vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2016-06-15 13:15: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2016-06-21 15:05: Stemmingen (Stemmingen), TK
Preview document (🔗 origineel)
No.W03.14.0221/II 's-Gravenhage, 6 oktober 2014
...................................................................................
Bij Kabinetsmissive van 8 juli 2014, no.2014001353, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Veiligheid en Justitie, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Faillissementswet in verband met de aanwijzing door de rechtbank van een beoogd curator ter bevordering van de afwikkeling van een eventueel faillissement en vergroting van de kansen op voortzetting van een onderneming of van een doorstart van rendabele bedrijfsonderdelen (Wet continuïteit ondernemingen I), met memorie van toelichting.
Volgens het voorstel kan de rechtbank op verzoek van een schuldenaar voor wie faillissement dreigt een beoogd curator en beoogd rechter-commissaris aanwijzen, mits aannemelijk is dat een dergelijke aanwijzing meerwaarde heeft. Doel van deze aanwijzing is om in relatieve rust een mogelijk aankomend faillissement van een onderneming te kunnen voorbereiden en, indien aan de orde, de kansen op een verkoop van rendabele onderdelen van de onderneming tegen een zo hoog mogelijke prijs te vergroten (ten behoeve van een doorstart). De mogelijkheid van een dergelijke “stille fase” waarin een faillissement zo goed mogelijk wordt voorbereid wordt al door acht van de elf rechtbanken toegepast. Hiervoor bestaat echter geen wettelijke grondslag. Daarnaast zijn er verschillen in de wijze waarop deze rechtbanken deze praktijk uitvoeren. Het voorstel beoogt een uniform kader te geven voor alle rechtbanken.1
De Afdeling zet vraagtekens bij de opportuniteit van het voorstel, omdat de mogelijke risico’s van het voorstel in de vorm van misbruik of oneigenlijk gebruik van deze rechtsfiguur en van het over het hoofd zien van andere gegadigden onvoldoende worden ondervangen door de voorgestelde waarborgen van de benoeming van een beoogd curator en een beoogd rechter-commissaris door de rechtbank, en van de aannemelijkheid van de meerwaarde van een aanwijzing bij een dreigend faillissement. Van belang is of zodanige voorwaarden aan de toepassing van deze rechtsfiguur kunnen worden verbonden dat de hiervoor genoemde risico’s redelijkerwijs kunnen worden voorkomen. De Afdeling is van oordeel dat de risico’s van deze nieuwe rechtsfiguur onvoldoende worden ondervangen door de voorgestelde waarborgen. Zij is van oordeel dat het wetsvoorstel in verband daarmee nader dient te worden overwogen.
1. Opportuniteit; waarborgen
a. Inleiding
Blijkens de toelichting sluit de regeling aan bij een praktijk die zich in de afgelopen jaren heeft ontwikkeld en inmiddels door acht van de elf rechtbanken wordt toegepast. Hiermee zijn ervaringen in de praktijk opgedaan die ondersteund worden door het bieden van een uitdrukkelijke wettelijke grondslag en het verschaffen van meer duidelijkheid over de rol, taken en bevoegdheden van de beoogd curator en de voorwaarden voor een aanwijzing van deze persoon.2
De toelichting stelt dat de “stille fase” gebruikt kan worden om een doorstart te bewerkstelligen. Hierdoor kan een zo hoog mogelijke verkoopprijs worden gerealiseerd en wordt de kans op verkoop van de rendabele onderdelen van de onderneming met behoud van werkgelegenheid vergroot. Er is een dubbel doel. Ten eerste leidt dit tot een zo hoog mogelijke opbrengst in het belang van de schuldeisers. Ten tweede kunnen de onderneming en de daaruit voortvloeiende werkgelegenheid behouden blijven. In de “stille fase“ heeft de beoogd curator gelegenheid in relatieve rust te bezien of en op welke wijze hij na faillissement tot zo’n doorstart kan beslissen, voordat de in de toelichting beschreven onbeheersbare en oncontroleerbare situatie van het faillissement intreedt.3 Op deze wijze kunnen ook de belangen van de crediteuren al eerder in aanmerking worden genomen.4
De Afdeling onderkent dat het betrekken van een beoogd curator met toezicht van een beoogd rechter-commissaris in de voorbereiding van een faillissement voordelen kan bieden. Het risico bestaat evenwel dat schuldenaren de voorgestelde “stille fase” oneigenlijk zullen gebruiken. De schuldenaar zou de procedure kunnen gebruiken om op oneigenlijke wijze schulden te saneren, teneinde in een krappe markt hiermee voordeel te behalen ten opzichte van zijn concurrenten of de ontslagbescherming van medewerkers te omzeilen. Een dergelijke toepassing van de voorgestelde procedure kan daarom tot situaties leiden waarin de belangen van schuldeisers, werknemers of concurrerende ondernemingen worden geschaad. Veel van de schuldeisers hoeven zich onder de voorgestelde regeling voorts niet bewust te zijn dat er sprake is van een aanstaand faillissement. Doordat de doorstart in stilte wordt voorbereid, is een transparante verkoop met meer gegadigden zeer lastig en kunnen andere ondernemingen die een serieus overnamebod zouden willen doen over het hoofd worden gezien. “Handjeklap” moet evenwel voorkomen worden.
b. Waarborgen
In de toelichting wordt aandacht besteed aan bovenstaande risico’s tegen het gebruik van een “stille fase”. Daarbij wordt ingegaan op de onafhankelijkheid van de beoogd curator, de vraag of het voorstel zal leiden tot meer doorstarts op oneigenlijke gronden, de vraag of sprake kan zijn van concurrentievervalsing en hoe om te gaan met het gebrek aan transparantie.5
De met het oog op deze risico’s gecreëerde waarborgen betreffen in het bijzonder de beoordeling van een verzoek tot aanwijzing door de rechtbank, de voorwaarde van aannemelijkheid van de meerwaarde van een aanwijzing, alsmede een onafhankelijke beoogd curator en een beoogd rechter-commissaris.
De Afdeling merkt het volgende op.
i. Beoogd curator
Anders dan in het Verenigd Koninkrijk stelt niet de schuldenaar een beoogd curator aan, maar wijst de rechtbank de beoogd curator alsmede een beoogd rechter-commissaris aan. De toelichting spreekt in dit verband van “regie van de rechtbank”. De aanwijzing heeft in principe de korte termijn van veertien dagen. De schuldenaar betrekt de beoogd curator bij de voorbereiding van het mogelijke faillissement. Hij verschaft hem gevraagd en ongevraagd alle inlichtingen.6 De beoogd curator behartigt daarbij de belangen van de gezamenlijke schuldeisers.7 Die belangen prevaleren boven mogelijke maatschappelijke belangen, zoals die van de openbare orde en veiligheid of van het behoud van werkgelegenheid.8 De beoogd rechter-commissaris houdt toezicht op de beoogd curator.
De Afdeling gaat in op twee aspecten van de positie van de beoogd curator, te weten zijn onafhankelijkheid en zijn rol in verband met het gebrek aan transparantie van de “stille fase”.
Onafhankelijkheid
De Afdeling merkt op dat weliswaar de rechtbank de beoogd curator, als aan de gestelde voorwaarden is voldaan, aanwijst, maar daarmee houdt de regie van de rechtbank op. Voor eventuele verlenging of voor de intrekking van de aanwijzing is de rechtbank afhankelijk van een verzoek. Niet alleen de rechtbank, maar ook de beoogd curator is voor zijn betrokkenheid bij de voorbereiding van een mogelijk faillissement afhankelijk van de informatie die hij van de schuldenaar ontvangt. In het geval van een grotere onderneming zal het ingewikkelde proces van een doorstart vaak al vergaand zijn voorbereid. De beoogd curator zal daaromtrent zeer grote hoeveelheden informatie ontvangen. Het is de vraag of in die situaties de beoogd curator in betrekkelijk korte tijd de mogelijkheid heeft te doorzien of de reeds voorbereide doorstart de belangen van de gezamenlijke schuldeisers dient. Voorts is de vraag hoe wordt voorkomen dat het betrekken van de beoogd curator verandert in het meetrekken van de beoogd curator in wat de schuldenaar beoogt. Tijd en gelegenheid voor een “quick scan” van de markt waarin de desbetreffende onderneming opereert, de positie in de markt ten opzichte van concurrerende ondernemingen of de vooruitzichten op langere termijn, zijn er nauwelijks. Daarbij komt dat de beoogd curator niet zonder toestemming van de schuldenaar van derden inlichtingen kan vragen.9 Van “relatieve rust” waarbinnen de beoogd curator zou opereren, kan nauwelijks worden gesproken. Het toezicht op de beoogd curator van de beoogd rechter-commissaris kan in dit opzicht enige waarborg bieden, maar de vraag is of onder de hoge druk waarin het (mogelijke) faillissement en de doorstart wordt voorbereid, van dat toezicht veel verwacht mag worden.
Weliswaar zal de beoogd curator bij benoeming onafhankelijk zijn, maar de vraag is of hij als “beoogd” curator in het belang van de gezamenlijke schuldeisers zijn onafhankelijkheid in de voldoende mate kan behouden. Hij is immers degene die beoogd is om als curator in het faillissement de beheers- en beschikkingsbevoegdheid over te nemen. De schuldenaar heeft er alle belang bij om hem de beslissing tot doorstart te laten nemen die de schuldenaar wil. Of het toezicht van de beoogd rechter-commissaris daaraan voldoende tegenwicht kan bieden, valt te betwijfelen. Daarbij komt dat de beoogd curator nauwelijks middelen heeft om in de betrokkenheid bij de voorbereiding van de doorstart de belangen van de gezamenlijke schuldeisers te bewaken. Hij kan slechts dreigen met een verzoek om de aanwijzing in te trekken.10 Dat is een uiterst middel.
Transparantie
Risico van de onttrekking aan de openbaarheid van de voorbereiding van een doorstart is het over het hoofd zien van andere gegadigden die een serieus overnamebod zouden willen doen. De toelichting noemt in hoofdzaak twee argumenten in verband met het gebrek aan transparantie.
In de eerste plaats stelt de toelichting dat ook nu in faillissement doorstarts plaatsvinden en dat crediteuren ook nu maar beperkte tijd en middelen hebben om invloed uit te oefenen op de wijze waarop de curator tot verkoop van de onderneming overgaat. Zij kunnen op basis van artikel 69 Faillissementswet opkomen tegen de transactie bij de rechter-commissaris.11 De Afdeling merkt hierover op dat het faillissement en de afwikkeling daarvan in de openbaarheid plaatsvinden en dat de schuldeisers middelen hebben om het handelen van de curator bij de rechter-commissaris aan de orde te stellen. Daarmee is de situatie van faillissement niet te vergelijken met die van de voorgestelde “stille fase” buiten faillissement.
Voorts wordt in de toelichting opgemerkt dat het risico dat andere gegadigden over het hoofd worden gezien, wordt ondervangen doordat de voorbereiding van de verkoop van de bedrijfsonderdelen plaatsvindt onder toeziend oog van de beoogd curator en de beoogd rechter-commissaris. De ondoorzichtigheid van de “stille fase” moet worden gecompenseerd door het toezicht van de beoogd curator en de beoogd rechter-commissaris alsmede door verslag van de beoogd curator achteraf. De vraag of het risico van het over het hoofd zien van andere gegadigden voldoende wordt ondervangen, hangt daarmee samen met de positie van de beoogd curator. Daarop is hierboven reeds ingegaan.
De Afdeling betwijfelt op grond van het voorgaande of de beoogd curator in de in principe korte periode dat deze inzicht krijgt in de reeds in voorbereiding zijnde doorstart na faillissement voldoende gelegenheid heeft om inzicht te krijgen in het geheel van zaken dat rond de onderneming speelt. Voorts is er een reëel risico dat andere gegadigden voor een doorstart over het hoofd zullen worden gezien. Verder betwijfelt de Afdeling of de onafhankelijkheid van degene die beoogd is om curator te worden in het belang van de gezamenlijke schuldeisers voldoende gewaarborgd is.
ii. Misbruik of oneigenlijk gebruik; meerwaarde
De toelichting spreekt de verwachting uit dat het wetsvoorstel niet zal leiden tot een toename van het aantal doorstarts vanwege oneigenlijke redenen.12 Daarvoor worden twee redenen aangevoerd. In de eerste plaats brengt het wetsvoorstel geen wijziging in de geldende regel dat de aangifte van een faillissement misbruik van bevoegdheid kan opleveren, bijvoorbeeld wanneer deze als enig doel heeft van de verplichtingen jegens werknemers af te komen. Bij het verzoek tot aanwijzing van de beoogd curator kan de rechtbank vragen stellen. Als het er de schijn van heeft dat de schuldenaar langs de weg van faillissement een snelle sanering wenst te bewerkstelligen, kan de rechtbank het verzoek afwijzen, zo stelt de toelichting.
De tweede reden waarom voor misbruik of oneigenlijk gebruik niet behoeft te worden gevreesd, betreft de voorwaarde dat een aanwijzing “ meerwaarde” moet hebben in het kader van de afwikkeling van een faillissement of de vergroting van de kansen op een verkoop van rendabele onderdelen tegen een zo hoog mogelijke prijs.13 De schuldenaar moet de meerwaarde aannemelijk maken. Het verzoek wordt toegewezen als de rechtbank “summierlijk van feiten en omstandigheden blijkt, die de bedoelde meerwaarde aantonen”.14 Het gaat om een kort, maar kritisch onderzoek.15 Daarvoor zal de schuldenaar ook de nodige documenten moeten overleggen. Over de aard en omvang van de documenten noch over de waardering daarvan zeggen tekst en toelichting iets. Dat wordt overgelaten aan de rechters-commissarissen in faillissement die een vragenlijst ontwikkelen.16
De Afdeling wijst op artikel 5, vierde lid, van richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001.17 Daarin is bepaald dat de lidstaten de nodige maatregelen treffen om misbruik van insolventieprocedures met het doel de werknemers van de in deze richtlijn bedoelde rechten te beroven, te voorkomen. Artikel 5, eerste lid, van deze richtlijn bepaalt dat de artikelen 3 en 4 van de richtlijn over het behoud van de rechten van werknemers bij overgang van ondernemingen niet van toepassing zijn op – kort gezegd – een overgang, wanneer de vervreemder verwikkeld is in een faillissementsprocedure of in een soortgelijke procedure met het oog op de liquidatie van het vermogen van de vervreemder, tenzij de lidstaten anders bepalen. Artikel 5, eerste lid, van de richtlijn is in artikel 7:666 lid 1 BW omgezet. Nederland heeft geen gebruik gemaakt van de uitzondering om anders te bepalen. In het licht van artikel 7:666 lid 1 BW is het eens te meer van belang dat, wanneer de doorstart in het faillissement na de “stille fase” plaatsvindt en de rechten van werknemers niet behouden blijven, misbruik van insolventieprocedures wordt voorkomen.
De Afdeling merkt op dat beide hierboven genoemde argumenten waarom het voorstel niet zal leiden tot misbruik of oneigenlijk gebruik, staan of vallen met de informatie en die de rechtbank krijgt en zijn waardering daarvan. Daarbij gaat het niet alleen om de aard van de te verschaffen informatie, maar ook om de waardering van de verschafte informatie en de weging van de verkregen informatie van uiteenlopend karakter ten opzichte van elkaar. De rechtbank is daarbij afhankelijk van de door de schuldenaar verschafte informatie. Het is de vraag of de rechtbank op basis van de verschafte informatie kan bepalen dat het gaat om een schijnfaillissement. Bij aangifte van een faillissement valt dat in het algemeen nu al moeilijk vast te stellen. Voorts rijst de vraag of de rechtbank de schuldenaar al snel het voordeel van de twijfel zal geven dat de aanwijzing van de beoogd curator meerwaarde heeft. Het door de rechtbank te verrichten onderzoek is immers summierlijk.
De Afdeling is dan ook van oordeel dat bij de in de toelichting geuite verwachting dat het wetsvoorstel niet zal leiden tot een toename van het aantal doorstarts vanwege oneigenlijke redenen, grote vraagtekens moeten worden gezet, mede gelet op de eis die voortvloeit uit artikel 5, vierde lid van richtlijn 2001/23/EG.
iii. Concurrentieverstoring
In een krappe markt met veel concurrenten kan het voordelig zijn via een faillissement snel zowel de schulden te saneren als werknemers te laten afvloeien. Concurrentieverstoring via aanwijzing van een beoogd curator behoort tot de mogelijkheden. De toelichting noemt dit probleem. Zij spreekt van concurrentievervalsing.18 De toelichting stelt dat in de consultatie over het voorontwerp door de Nederlandse Vereniging van Banken is opgemerkt dat het risico op concurrentievervalsing bij een onder toeziend oog van de beoogd curator en de beoogd rechter-commissaris voorbereide verkoop en daarop volgende doorstart kleiner is dan bij een “klassieke doorstart” uit faillissement. Dit komt omdat bij de verkoop van de bedrijfsonderdelen bij de koper een aanzienlijk betere prijs kan worden bedongen. De koper/”doorstarter” zal dus meer moeten investeren, wil hij de bedrijfsonderdelen overnemen.19
De Afdeling wijst erop dat in het consultatiedocument van VNO/NCW en MKB Nederland onder andere is voorgesteld om ter indamming van de risico’s verbonden aan de rechtsfiguur van de “stille fase” als voorwaarde aan de aanwijzing te verbinden dat deze niet zal leiden tot een ernstige verstoring van de concurrentieverhoudingen. Het is de Afdeling opgevallen dat niet wordt ingegaan op dit voorstel van VNO/NCW en MKB Nederland, maar alleen het standpunt van de NVB wordt onderschreven. Een overtuigende motivering van de regering waarom het risico van concurrentieverstoring kleiner is dan in faillissement ontbreekt.
c. Analyse doorstarts
Bij al het voorgaande mist de Afdeling in de toelichting inzicht in het aantal gevallen tot nu toe waarin een rechtbank een beoogd curator heeft aangewezen en in het aantal gevallen waarin dit heeft geleid tot een succesvolle doorstart.20 Voorts is van belang of een dergelijke doorstart ook op de wat langere termijn houdbaar blijkt of dat alsnog een faillissement van de doorstart volgt. Ook de gevallen waarin geen of geen succesvolle doorstart heeft plaatsgevonden, worden niet vermeld noch de redenen daarvoor. Deze gegevens zijn van belang voor de beoordeling van de vraag of de wetgever de rechtsfiguur van de “stille fase” met beoogd curator wettelijk zou moeten vormgeven en zo ja, onder welke voorwaarden. De Afdeling adviseert de toelichting aan te vullen.
d. Conclusie
Aan de voorgestelde regeling zijn risico’s verbonden ten aanzien van het behoud van onafhankelijkheid van de beoogd curator, het over het hoofd zien van andere gegadigden voor een doorstart, misbruik of oneigenlijk gebruik van deze nieuwe rechtsfiguur. De in het voorstel gecreëerde waarborgen tegen deze risico’s in de vorm van een beoordeling van het verzoek tot aanwijzing van de beoogd curator door de rechtbank, aanwijzing van een beoogd curator en een beoogd rechter-commissaris en de voorwaarde van aannemelijkheid van de meerwaarde van de aanwijzing bij dreigend faillissement acht de Afdeling onvoldoende om de geschetste risico’s te ondervangen. Daarbij betrekt de Afdeling ook de opdracht tot het treffen van maatregelen om misbruik van insolventieprocedures te voorkomen uit artikel 5, vierde lid, van richtlijn 2001/23/EG. De Afdeling adviseert dan ook in het bijzonder de voorwaarde van aannemelijkheid van de meerwaarde en de positie van de beoogd curator te heroverwegen. Aanscherping van de waarborgen is naar het oordeel van de Afdeling nodig om de risico’s die aan de voorgestelde regeling kleven, in te dammen.
Onverminderd het voorgaande merkt de Afdeling het volgende op.
2. Toezicht van de raad van commissarissen
De toelichting gaat niet in op de vraag of het bestuur van een NV of BV goedkeuring van een raad van commissarissen (RvC), zo die er is, moet verkrijgen voordat het een verzoek om aanwijzing doet. De Afdeling wijst erop dat op grond van de artikelen 2:164, lid 1, onder i en 2:274, lid 1, onder i van het Burgerlijk Wetboek de RvC goedkeuring moet verlenen voor een besluit van het bestuur tot aangifte van faillissement en een aanvraag van surseance van betaling. Het ligt in de rede en het is naar het oordeel van de Afdeling ook gewenst dat deze goedkeuring zich ook uitstrekt tot het besluit om bij de rechtbank om aanwijzing van een beoogd curator te verzoeken. Reden daarvoor is dat het verzoek tot het aanwijzen van een beoogd curator slechts bij dreiging van faillissement tot de mogelijkheden behoort. Voor zover het besluit tot een verzoek om aanwijzing van een beoogd curator niet onder de thans vereiste goedkeuring van een besluit tot aangifte van een faillissement kan worden begrepen, adviseert de Afdeling dit uitdrukkelijk te bepalen.
De Afdeling adviseert in de toelichting op het voorgaande in te gaan en het voorstel zo nodig aan te passen.
3. Wettelijke regeling van normen die meerwaarde bepalen
Het voorstel is een kaderregeling die, blijkens de toelichting, rechtbanken de ruimte biedt om ten aanzien van de in het verzoekschrift te betrekken informatie een gezamenlijk beleid te ontwikkelen.21 De Raad voor de rechtspraak heeft aangekondigd dat het landelijk overleg van rechters-commissaris hiervoor een vragenlijst zal ontwikkelen.22 De Afdeling merkt op dat de aannemelijkheid van de meerwaarde van een aanwijzing een wezenlijk element van de voorgestelde wettelijke regeling vormt, mede gelet op de risico’s die de nieuwe rechtsfiguur van de “stille fase” meebrengt. In dat licht moet naar het oordeel van de Afdeling de kern van wat de meerwaarde omvat wettelijk geregeld worden en kan vervolgens nadere uitwerking plaatsvinden bij algemene maatregel van bestuur. Dit dient de rechtszekerheid en de rechtsgelijkheid.
De Afdeling adviseert het voorstel met inachtneming van het bovenstaande aan te passen.
4. De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage.
De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging
het voorstel van wet niet te zenden aan de Tweede Kamer der
Staten-Generaal dan nadat met het vorenstaande rekening zal zijn
gehouden.
De vice-president van de Raad van State,
Redactionele bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no.W03.14.0221/II
In het voorgestelde artikel 364, eerste lid, Faillissementswet het eerste woord “noch” schrappen en “meerdere” vervangen door: meer.
In het voorgestelde artikel 366, eerste lid, Faillissementswet “stelt” vervangen door: roept.
In het voorgestelde artikel 366, vierde lid, Faillissementswet voor de zinsnede “voor zover de aangifte” invoegen: slechts. Voorts de woorden “dan wel van” vervangen door: dan wel.
Toelichting, paragraaf 2, Doel van het wetsvoorstel.↩︎
Toelichting, paragraaf 1, Inleiding.↩︎
Toelichting, paragraaf 2, Doel van het wetsvoorstel.↩︎
Toelichting, paragraaf 4, Belangen van de gezamenlijke schuldeisers.↩︎
Toelichting, paragraaf 4, Belangen van de gezamenlijke schuldeisers.↩︎
Artikel 364, derde lid.↩︎
Artikel 364, eerste lid.↩︎
Toelichting, artikelsgewijs onderdeel H, artikel 363, eerste lid, tweede zin.↩︎
Artikel 364, vijfde lid.↩︎
Artikel 366, eerste lid.↩︎
Toelichting, paragraaf 4, laatste tekstblok.↩︎
Toelichting, paragraaf 4, derde tekstblok.↩︎
Artikel 363, eerste lid, tweede volzin.↩︎
Artikel 363, tweede lid.↩︎
Toelichting, artikelsgewijs, onderdeel H, artikel 363, tweede lid.↩︎
De Afdeling heeft kennis genomen van een bij het consultatiedocument van Insolad gevoegde bijlage die – naar de Afdeling begrijpt – de door de rechtbank Rotterdam gebruikte uitgebreide vragenlijst bevat. De vragen variëren van deponering van de laatste drie jaarrekeningen tot de liquiditeitsprognose op korte termijn, mogelijke taxatierapporten ter voorbereiding van een activatransactie, wat tot op heden is gedaan aan marktverkenning, of wat het relevante werknemersbelang is.↩︎
Richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen, Pb EG L82/16.↩︎
Toelichting, paragraaf 4, derde en vierde tekstblok.↩︎
Toelichting, paragraaf 4, vierde tekstblok.↩︎
De Afdeling merkt op dat over doorstarts na een “stille fase” met daarop volgend faillissement reeds verschillende procedures worden gevoerd.↩︎
Toelichting, Artikelsgewijs, onderdeel H, artikel 363, lid 2.↩︎
Advies van de Raad voor de rechtspraak van 5 februari 2014 over het wetsvoorstel Wet continuïteit ondernemingen I.↩︎