Toelichtende nota
Bijlage
Nummer: 2015D21937, datum: 2015-06-10, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Bijlage bij: Wijzigingen van het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering; Nairobi, 17 november 2006 en Doha, 8 december 2012 (2015D21936)
Preview document (🔗 origineel)
Wijzigingen van het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (Nairobi, 17 november 2006; Trb. 2007, 206 en Doha, 8 december 2012; Trb. 2013, 44)
TOELICHTENDE NOTA
A. ALGEMEEN
Op 9 mei 1992 kwam te New York tot stand het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (Trb. 1992, 189; hierna: het Raamverdrag). Bij dit verdrag is op 11 december 1997 te Kyoto tot stand gebracht het Protocol van Kyoto (Trb. 1998, 170; hierna: het Kyoto Protocol).
Het Raamverdrag en het Protocol zijn goedgekeurd voor het gehele Koninkrijk. Beide verdragen zijn voor het Europese deel van Nederland in werking, het Raamverdrag sinds 21 maart 1994 en het Protocol sinds 16 februari 2005.
Het Protocol, dat een Bijlage A en een Bijlage B bevat, is ontwikkeld
om de uiteindelijke doelstelling van het Raamverdrag, de stabilisatie
van de concentraties van broeikasgassen in de atmosfeer op een niveau
waarop gevaarlijke antropogene verstoring van het klimaatsysteem wordt
voorkomen, te realiseren (Kamerstukken II 1999-2000, 27 089 (R1652), nr.
3). In het Protocol zijn partijen daarom afspraken aangegaan over
emissiereductie. Zo zijn voor zes broeikasgassen (CO2, CH4, N20, HFCs,
PFCs en SF6) emissiedoelstellingen vastgesteld. Deze broeikasgassen zijn
opgenomen in Bijlage A en de emissiedoelstellingen in Bijlage B.
Het Raamverdrag bevat in Bijlage I een lijst met partijen, waaronder
Nederland en de Europese Unie (EU) als rechtsopvolger van de Europese
Gemeenschap (EG). Deze partijen moeten de emissiedoelstellingen
afzonderlijk of gezamenlijk hebben gerealiseerd in de periode 2008-2012,
de zogenoemde eerste verplichtingenperiode. Alleen de doelstellingen
voor de afzonderlijke in deze Bijlage I opgenomen partijen (waarbij de
EG/EU één partij is) zijn bindend. Partijen kunnen dus, ondanks het
gezamenlijk voldoen aan de afspraken, altijd worden gehouden aan hun
individuele doelstelling. Dit is echter pas aan de orde als partijen hun
gezamenlijke doel niet halen.
De EG en de 15 EG-lidstaten die in 1998 het Protocol ondertekenden, hebben, conform de mogelijkheid van artikel 4 van het Protocol, verklaard de verplichtingen gezamenlijk te willen nakomen voor de eerste verplichtingenperiode. Voor de EG/EU is in het Protocol een reductieverplichting van 8% opgenomen.
De EU voldoet aan deze reductieverplichting door middel van de wetgeving uit het Klimaat en Energiepakket 20201. Dit betreft de regeling voor emissiehandel (EU ETS) en de beschikking inzake de verdeling over de EU-lidstaten van de inspanning voor niet ETS-sectoren. Daarnaast gold binnen de EU voor het rapporteren over de uitstoot van broeikasgassen sinds 2004 de beschikking betreffende een bewakingssysteem voor de uitstoot van broeikasgassen in de Gemeenschap en de uitvoering van het Kyoto Protocol2; deze is in 2013 vervangen door Verordening (EU) Nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de unie met betrekking tot klimaatverandering3. In Nederland is dit geïmplementeerd in onder meer de Wet milieubeheer. Daarnaast zijn om aan de verplichtingen te voldoen beleidsmaatregelen getroffen, zoals de Klimaatagenda4.
B. De wijzigingen van het Kyoto Protocol
De wijzigingen van het Kyoto Protocol en van de Bijlagen behoeven goedkeuring van de Staten-Generaal5. Er wordt voor het gehele Koninkrijk goedgekeurd.
Hierbij wordt ten eerste ter goedkeuring voorgelegd een wijziging van Bijlage B bij het Protocol (zie Trb. 2007, 206). Deze wijziging die op 17 november 2006 te Nairobi is overeengekomen, voorziet uitsluitend in een toevoeging van Belarus aan de lijst van landen en de desbetreffende emissiedoestellingen. Het gaat slechts om een wijziging van technische aard.
Verder worden ter goedkeuring voorgelegd de wijzigingen van Doha (zie hierna de artikelsgewijze toelichting). Op 8 december 2012, tijdens de VN-klimaatconferentie van Doha, zijn bij Besluit 1/CMP.8 (zie Trb. 2013, 44) de 192 partijen bij het Protocol een wijziging van het Protocol en de Bijlagen overeengekomen. De Tweede Kamer is over de resultaten van de klimaatconferentie geïnformeerd bij brief van 11 december 20126.
De belangrijkste wijzigingen van Doha zoals overeengekomen in het Besluit zijn:
Er is een tweede verplichtingenperiode afgesproken, die ingaat op 1 januari 2013 en afloopt op 31 december 2020. Voor deze tweede verplichtingenperiode zijn voor partijen in Bijlage B bij het Protocol nieuwe verplichtingen inzake emissiereductie opgenomen. De EU en haar lidstaten hebben een reductie van 20%7 afgesproken. Hieraan kan worden voldaan met bestaande regelgeving en maatregelen.
Er is een broeikasgas aan Bijlage A bij het Protocol toegevoegd, namelijk NF3 (stikstoftrifluoride). De emissies van dit broeikasgas tellen mee voor de totale uitstoot.
Er is een vereenvoudigde procedure afgesproken voor partijen die hun ambitie van emissiereductie willen verhogen.
Ten aanzien van de tweede verplichtingenperiode zijn de EU en haar lidstaten voornemens om, conform de mogelijkheid van artikel 4 van het Kyoto Protocol, samen te werken met IJsland. Voor deze samenwerking worden op dit moment technische uitvoeringsbepalingen opgesteld. Om dit mogelijk te maken wordt de eerdergenoemde Verordening (EU) Nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme gewijzigd8.
De wijzigingen van Doha treden, volgens artikel 21, zevende lid, van het Protocol in werking volgens de procedure die is vastgelegd in artikel 20 van het Protocol, dat wil zeggen: 90 dagen nadat drie vierde van de partijen bij het Protocol de wijziging aanvaard hebben. Op dit moment (stand van zaken april 2015) is de wijziging aanvaard door 27 van de 193 partijen9. De EU en haar lidstaten streven ernaar hun aktes van aanvaarding van de wijziging gelijktijdig te deponeren. Dit sluit aan bij het vereiste van eenheid in het internationale optreden van de EU.
Omdat de in het Europese deel van Nederland geldende wet- en regelgeving al voldoet aan de eisen van het gewijzigde Protocol en de Bijlagen, zal nadat de goedkeuring daartoe van de Staten-Generaal is verkregen, kunnen worden overgegaan tot aanvaarding van de wijzigingen voor het Europese deel van Nederland.
Er is niet voorzien in een uitbreiding van de toepassing van de wijzigingen tot het Caribische deel van Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba), omdat de EU-afspraak over het behalen van de doelstellingen onder het voornoemde Klimaat en Energiepakket 2020 alleen betrekking heeft op het Europese deel van Nederland.
Het Raamverdrag en het Kyoto Protocol zijn voor het hele Koninkrijk goedgekeurd, maar een bekrachtiging voor het Caribische deel van Nederland is (nog) niet voorzien. Voor deze verdragen geldt, evenals voor andere milieuverdragen waar Nederland partij bij is, dat zij binnen de kaders van de ter zake gemaakte afspraken ook kunnen gaan gelden voor het Caribische deel van Nederland. Hiervoor moet de noodzakelijke uitvoeringswetgeving zijn getroffen. Dat is op dit moment nog niet het geval. Het opstellen van dergelijke wetgeving voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba kost tijd.
De tweede verplichtingenperiode van het Protocol eindigt in 2020. Met de tijd die gemoeid is met het afronden van het wetgevingsproces waarbij ook aandacht besteed moet worden aan de implementatie specifiek voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba, wordt echter al dicht tegen het jaar 2020 aangezeten. Dit is dus het moment waarop de verplichtingen van Kyoto Protocol aflopen.
Een derde verplichtingenperiode zal er niet komen. Momenteel wordt, conform de in december 2011 (17e sessie van de Vergadering van de Partijen, “COP 17”) in Durban, Zuid Afrika, gemaakte afspraken, onderhandeld over een nieuw juridisch instrument onder het Raamverdrag dat vanaf 2020 moet gaan gelden.
Het uitgangspunt bij het nieuwe, post-2020, instrument zal zijn dat dit ook voor het Caribische deel van Nederland zal gelden. Zodra met in achtneming van het nieuwe instrument de daarvoor benodigde uitvoeringswetgeving gereed is, kunnen de milieuverdragen in kwestie eveneens voor dat deel van Nederland worden bekrachtigd.
C. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Besluit 1/CMP.8 van 8 december 2012 wijzigt de artikelen 3 en 4 van het Protocol (zie artikel 1, onderdelen C tot en met L van het Besluit), Bijlage A (zie artikel 1, onderdeel B, van het Besluit) en Bijlage B (zie artikel 1, onderdeel A, van het Besluit). Op de belangrijkste wijzigingen wordt hieronder nader ingegaan. Daar waar in het onderstaande wordt gesproken van Nederland wordt gedoeld op het Europese deel van Nederland.
Het Protocol
Reductiepercentages voor de tweede verplichtingenperiode
(toevoeging lid 1 bis aan artikel 3)
In deze bepaling, die wordt toegevoegd aan het eerste lid van
artikel 3, worden, in combinatie met de derde kolom in Bijlage B, de
vastgestelde reductiepercentages aangegeven voor de tweede
verplichtingenperiode. Het eerste lid zag alleen op de eerste
verplichtingenperiode. Gemiddeld zullen de emissies van alle in Bijlage
I bij het Verdrag opgenomen partijen gezamenlijk met 18% moeten worden
gereduceerd ten opzichte van 1990.
Tussentijdse verlaging van het reductiepercentage/verhoging van
de ambitie (toevoeging lid 1 ter aan artikel 3)
Lid 1 ter betreft een nieuwe bepaling na artikel 3, lid 1 bis. Dit
nieuwe lid maakt het mogelijk voor een partij die in Bijlage B is
opgenomen om een voorstel in te dienen om zijn percentage in de derde
kolom van Bijlage B te verlagen, en daarmee de ambitie te verhogen (want
een verlaging van het percentage van 80% naar 70% bijvoorbeeld, betekent
een verhoging van de ambitie doordat er meer gereduceerd moet worden
(van 20% naar 30%). Een dergelijk voorstel kan worden aangenomen tijdens
een Conferentie van Partijen.
Het nieuwe artikel 3, lid 1, quater (zie hieronder) heeft een versnelde
procedure voor aanvaarding van een dergelijke tussentijdse verlaging van
het percentage in het leven geroepen.
Ambitiemechanisme (toevoeging lid 1 quater aan artikel 3)
Artikel 3, eerste lid, van het Protocol bevat de
reductieverplichting voor partijen opgenomen in Bijlage I, waaronder
Nederland en de EU. Deze partijen verplichten zich tot het verminderen
van emissies van de in Bijlage A genoemde broeikasgassen gezamenlijk,
met de percentages genoemd in Bijlage B.
Het nieuwe onderdeel quater van het eerste lid voorziet in een
vereenvoudigde procedure waardoor een partij haar verplichtingen kan
aanpassen en haar ambitie tussentijds –tijdens een
verplichtingenperiode- kan ophogen. Onder het Protocol is dat – nu nog -
slechts mogelijk via een aanpassing van Bijlage B, die volgens de
procedure van artikel 20 en artikel 21 tot stand kan komen en in werking
kan treden. Dat wil zeggen dat alle partijen bij het Protocol de
wijziging bij consensus moeten aannemen en dat vervolgens drie vierde
van die partijen de wijziging moeten bekrachtigen voor de wijziging in
werking kan treden. Met de wijziging is de procedure om de ambitie te
verhogen aanzienlijk vereenvoudigd. Een voorstel van een partij tot
verhoging van haar eigen ambitie wordt geacht te zijn aangenomen door de
Conferentie van Partijen behoudens bezwaar van drie vierde van de
partijen. Dat besluit van de conferentie is bindend voor alle
partijen.
Onder het huidige regime van het Kyoto Protocol komen wijzigingen van de
Bijlagen tot stand middels een verdrag voor welk verdrag parlementaire
goedkeuring nodig is. Het nieuwe artikel 3, lid 1, quater maakt daarop
dus een uitzondering: de bevoegdheid om Bijlage B aan te passen conform
artikel 3, lid 1, ter komt bij de Conferentie van Partijen te liggen die
daartoe kan besluiten. Omdat in de tweede verplichtingenperiode
Nederland samen met de EU (en IJsland) reeds aan de verplichtingen uit
het Protocol voldoet, zie het algemene deel van deze toelichting waar
wordt verwezen naar de betreffende EU-regelgeving, zal Nederland niet
zelfstandig zo’n voorstel kunnen doen conform de nieuwe bepaling, lid 1
ter, die aan artikel 3 wordt toegevoegd. Een eventuele verhoging van de
ambitie is een collectieve EU-aangelegenheid; er bestaat immers onder
het Kyoto Protocol alleen een collectieve EU-doelstelling en geen
gedifferentieerde naar lidstaat. Een verhoging van die collectieve
ambitie zal in de Europese context worden besproken en daartoe zal in
Europees verband worden besloten, waarbij het nationale parlement via de
reguliere wijze bij de Europese besluitvorming wordt betrokken.
Nederland kan wel besluiten feitelijk zijn individuele ambitie te
verhogen door toegewezen eenheden of rechten te annuleren. Dit is geen
juridische verhoging van het afgesproken doel, maar een administratieve
handeling door het schrappen van toegewezen eenheden in het nationale
register, dat wordt beheerd door de Nederlandse emissie autoriteit. Hier
komt geen besluit van de Conferentie van Partijen aan te pas. Een
dergelijk besluit tot schrappen van rechten zou aan de Tweede Kamer
worden gemeld.
Toegewezen eenheden tweede verplichtingenperiode (toevoeging lid
7 bis aan artikel 3)
Artikel 3, lid 7, bevat een regeling voor de toegewezen eenheden
van partijen uit Bijlage I bij het Kyoto Protocol voor de eerste
verplichtingenperiode van 2008-2012. Er is een nieuw onderdeel bis aan
artikel 3, lid 7, toegevoegd, dat de toegewezen eenheden voor de tweede
verplichtingenperiode van 2013-2020 regelt.
Aanpassing van de toegewezen hoeveelheden (toevoeging lid 7 ter aan
artikel 3)
De wijzigingen van Doha maakt het mogelijk automatisch de toegewezen
eenheden van een partij te annuleren, voor zover haar toegewezen
hoeveelheid voor de tweede verplichtingenperiode meer bedraagt dan haar
gemiddelde emissies in de eerste drie jaar van de voorgaande
verplichtingenperiode vermenigvuldigd met acht (het aantal jaren in de
tweede verplichtingenperiode). Dit betekent dat de wijzigingen van Doha
de doelstelling van een partij automatisch aanpast om te voorkomen dat
haar emissies in de periode 2013-2020 stijgen tot boven de gemiddelde
emissies voor de periode 2008-2010. Deze automatische aanpassing is
geregeld in het nieuwe onderdeel ter van artikel 3, zevende lid. Het
doel hiervan is te voorkomen dat er opnieuw overschotten aan emissie
eenheden ontstaan, zoals in de eerste verplichtingenperiode gebeurde
doordat sommige landen door een economische crisis die ook de zware
industrie trof, veel minder uitstootten dan zij aan rechten hadden.
Bijlage A
Toevoeging van een nieuw broeikasgas: NF3
Aan Bijlage A, waarin de broeikasgassen zijn opgesomd, wordt een
nieuw broeikasgas toegevoegd: stikstoftrifluoride (NF3). NF3 is een
sterk broeikasgas, met momenteel slechts geringe maar toenemende
emissies, en heeft een aardopwarmingsvermogen van 17 200 (één ton NF3
die in de atmosfeer komt, staat gelijk aan 17 200 ton kooldioxide).
Omdat partijen worden afgerekend op de emissies van alle in bijlage A
genoemde broeikasgassen, telt NF3 mee voor de totale emissies van een
partij.
In de EU en Nederland zijn de emissies van NF3 verwaarloosbaar10. In Nederland wordt NF3 toegepast in onder andere reinigings- en etsprocessen in de halfgeleider industrie als alternatief voor gefluoreerde broeikasgassen met een veel groter aardopwarmingsvermogen. Bij deze processen komen emissies vrij. De omvang van de NF3 emissies op de totale broeikasgasuitstoot in Nederland is zeer gering. Naar verwachting heeft het opnemen van NF3 dan ook geen gevolgen voor het halen van de reductiedoelstelling voor Nederland.
Bijlage B
Mitigatieverplichtingen voor de tweede
verplichtingenperiode
Artikel 3, negende lid, van het Protocol voorziet in afspraken voor een
nieuwe verplichtingenperiode. Bijlage B bij het Protocol wordt door de
wijziging in zijn geheel vervangen door een nieuwe bijlage B. Hierin is
een aanvullende, derde, kolom opgenomen met mitigatieverplichtingen voor
de tweede verplichtingenperiode van 2013 tot en met 2020. Voor Nederland
en voor de EU in zijn geheel is dit 80%, dat wil zeggen een reductie van
20%. In een voetnoot heeft de EU haar voorwaardelijke aanbod herhaald om
haar reductiedoelstelling te zullen ophogen naar 30% indien ontwikkelde
landen zich verplichten tot vergelijkbare reducties en
ontwikkelingslanden adequaat bijdragen op basis van hun
verantwoordelijkheid en respectievelijke mogelijkheden.
De wetgeving van de EU om de doelstelling van de tweede
verplichtingenperiode, 20% reductie tegen 2020, te halen, is er al11. Daarom zijn de EU en de
EU-lidstaten in Doha overeengekomen om hun verplichtingen en
verantwoordelijkheden in de tweede verplichtingenperiode op 1 januari
2013 onmiddellijk ten uitvoer te leggen. Uit de meest recente
voorspellingen van het Europees Milieuagentschap van broeikasgasemissies
van de lidstaten en uitgaande van de bestaande beleidsinitiatieven en
maatregelen volgt dat de EU op dit moment al een reductie van 18% haalt
en verwacht wordt dat, omdat emissies verder dalen, een reductie van 21%
zal worden behaald in 202012.
Zoals eerder aangegeven hebben de EU en haar lidstaten het voornemen
uitgesproken de verplichtingen opnieuw gezamenlijk na te komen, maar dit
keer gezamenlijk met IJsland. De Europese Commissie heeft in november
2013 voorstellen13 gepresenteerd die hier verder vorm
aan moeten geven: een voorstel voor bekrachtiging van de tweede
verplichtingenperiode en een voorstel voor aanpassing van Verordening
(EU) Nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013
14 in verband met de technische
implementatie van het Protocol. De besluitvorming over deze voorstellen
zal naar verwachting in 2014 zijn afgerond.
D. VERHOUDING TOT EU-REGELGEVING
De EU is, evenals haar lidstaten, partij bij het Kyoto Protocol. Het Protocol draagt bij tot het bereiken van de doelstellingen van het milieubeleid van de EU (artikel 191 van het op 25 maart 1957 te Rome tot stand gekomen Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie; zie Trb 2008, 51). Volgens het vierde lid van dit artikel zijn zowel de EU als de lidstaten bevoegd internationale overeenkomsten te sluiten op milieuterrein. De wijzigingen van Doha zullen dan ook zowel door de lidstaten als door de EU worden geratificeerd.
De emissiereductieverplichtingen voor de EU, de lidstaten en IJsland uit de tweede verplichtingenperiode zijn gebaseerd op de emissiereductiedoelstellingen van het Klimaat- en Energiepakket 2020 dat in 2009 is aangenomen, met name op de EU-regeling voor de emissiehandel (EU-ETS) en de beschikking inzake de verdeling van de inspanning15. Dit is in lijn met de conclusies van de Europese Raad in 2012, waarin onder meer wordt aangegeven dat de emissiereductieverplichtingen van individuele lidstaten in de tweede verplichtingenperiode niet verder moeten gaan dan de verplichtingen die in wetgeving van de EU zijn vastgesteld. De EU-wetgeving om de emissiedoelstelling te halen is er al.
Het nieuw toegevoegde broeikasgas NF3 valt niet onder de EU-ETS en de beschikking inzake de verdeling van de inspanning. Het valt al wél onder de verordening betreffende het bewakingssysteem, die bewaking en rapportage van NF3-emissies voorschrijft. Echter, de totale NF3-emissies in de EU zijn verwaarloosbaar. De EU-lidstaten dienen hun NF3-emissies zelf te verrekenen met de hun toegewezen hoeveelheden.
Voor Nederland betekenen de wijzigingen van Doha dat de totale uitstoot van de broeikasgassen genoemd in bijlage A (dat wil zeggen inclusief NF316) in 2020 met 20% moet zijn verminderd ten opzichte van het basisjaar (1990 voor CO2, N2O en CH4 en 1995 voor F-gassen). Voor de EU- lidstaten gezamenlijk bedraagt het emissiereductiepercentage voor de nieuwe verplichtingenperiode eveneens 20%. Zoals hiervoor werd opgemerkt kan de EU met bestaande regelgeving voldoen aan deze verplichting; dit geldt ook voor Nederland. Er is dus geen nadere uitvoeringswetgeving nodig voor het nakomen van de tweede verplichtingenperiode die voortvloeit uit de wijziging van het Kyoto Protocol die in Doha is aanvaard.
E. KONINKRIJKSPOSITIE
Evenals bij het Raamverdrag en het Kyoto Protocol worden de onderhavige wijzigingen voor het gehele Koninkrijk goedgekeurd. In afwachting van de uitvoeringswetgeving worden het Verdrag en het Protocol nog niet toegepast op Aruba, Curaçao en Sint Maarten. Als door een Land aangegeven wordt dat zijn wetgeving gereed is, dan zullen behalve het Verdrag en het Protocol, ook de betreffende wijzigingen van Doha kunnen worden aanvaard voor dat Land.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
De Minister van Buitenlandse Zaken,
Wetgeving aangenomen op 23 april 2009, met inbegrip van:
- Richtlijn 2009/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG teneinde de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten van de Gemeenschap te verbeteren en uit te breiden (PBEU 2009, L 140), en
- Beschikking nr. 406/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake de inspanningen van de lidstaten om hun broeikasgasemissies te verminderen om aan de verbintenissen van de Gemeenschap op het gebied van het verminderen van broeikasgassen tot 2020 te voldoen (PbEU 2009, L 140).↩︎Beschikking Nr. 280/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 (PbEU 2004, L 49).↩︎
Verordening (EU) Nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de unie met betrekking tot klimaatverandering, en tot intrekking van Beschikking nr. 280/2004/EG (PbEU 2013, L 165).↩︎
Kamerstukken II 2013-2014, 32 813, nr. 70↩︎
Kamerstukken II 1999-2000, 27 089 (R 1652), nr.3, blz. 14.↩︎
Kamerstukken II 2012-2013, 31 793, nr. 73.↩︎
Ten opzichte van het peiljaar 1990.↩︎
COM(2013) 769 final.↩︎
Bangladesh, Barbados, Brunei, China, Comoren, Djibouti, Grenada, Guyana, Honduras, Indonesië, Kenia, Liechtenstein, Marokko, Mauritius, Mexico, Micronesia, Monaco, Namibië, Nauru, Noorwegen, Palau, Peru, Salomonseilanden, Singapore, Sudan, Tuvalu en de Verenigde Arabische Emiraten.↩︎
Zie COM(2013) 768 final.↩︎
Zie voetnoot 1.↩︎
Trends and projections in Europe 2013 – Tracking progress towards Europe's climate and energy targets until 2020 (Europees Milieuagentschap; 9 oktober 2013): “When considering the scope of the EU's climate and energy package, which includes emissions from international aviation, the reduction of 2012 EU emissions is about 18 % compared to 1990 levels. The EU is therefore very close to reaching its 20 % reduction target, eight years ahead of 2020. Aggregated projections from Member States indicate that total EU‑28 emissions will further decrease
between 2012 and 2020. With the current set of national domestic measures in place, EU emissions
are expected to reach a level in 2020 which is 21 % below 1990 levels (including emissions from
international aviation).” (p. 93)↩︎
COM(2013) 768 final, 6.11.2013↩︎
COM(2013) 769 final, 6.11.2013; herziening van Verordening (EU) Nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de unie met betrekking tot klimaatverandering, Pb EU 2013, L 165/13.↩︎
Zie voetnoot 1.↩︎
In het rapport dat Nederland in 2015 moet indienen ter facilitering van de berekening van de toegewezen rechten (assigned amount) wordt de keuze voor het basisjaar voor NF3 gemaakt.↩︎