[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Lijst van vragen en antwoorden

Bijlage

Nummer: 2015D26046, datum: 2015-06-30, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Lijst van vragen en antwoorden inzake informatie over ontwikkeling Sproncklaboratorium (2015D26045)

Preview document (🔗 origineel)


1

Heeft het staken van de bouw van een Nederlands Biosafety level (BSL)-4 laboratorium invloed op de stand van de in Nederland aanwezige kennis op het gebied van microbiologie?

Nee, de aanwezige kennis is niet afhankelijk van de aanwezigheid van een Biosafety level-4 laboratorium.

2

Wat is de voornaamste reden om de bouw van een Nederlands BSL-4 laboratorium te staken: de forse investering in een weerbarstig project met vele knelpunten, het vertrek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) van het Anthonie van Leeuwenhoekterrein (ALt) en de verkoop van het ALt, of het voortschrijdend inzicht dat een Nederlands BSL-4 laboratorium niet meer noodzakelijk werd geacht? Wat zegt dit over de manier waarop het project gemanaged is? Welke lessen zijn getrokken?

De ontwikkelingen rond het Anthonie van Leeuwenhoek terrein, zoals het vertrek van het RIVM naar het Utrecht Science Park, de verkoop van het Anthonie van Leeuwenhoekterrein en het feit dat het BSL-4 lab nog niet was afgebouwd, waren aanleiding voor een heroverweging van het project. Zeker nadat begin 2013 duidelijk werd dat de afbouw nog een forse investering vergt. In deze heroverweging bleek de beoogde capaciteit in Nederland niet noodzakelijk te zijn, daarom heb ik in overleg met de Minister voor Wonen en Rijksdienst besloten om de afbouw van het BSL-4 lab stop te zetten.

Het projectmanagement staat los van de besluitvorming om de bouw van het BSL-4 laboratorium te beëindigen.

3

In hoeverre acht de minister de bouw en ingebruikname van het Sproncklaboratorium extra vertraagd door de wisselingen in projectleiderschap binnen de Rijksgebouwendienst (RGD), het RIVM en de stuurgroep? Is er altijd een goede overdracht geweest?

Er is geen sprake van extra vertraging door de wisselingen in bemensing van de teams van de RGD, het RIVM en de Stuurgroep.

4

Hoe komt het dat de exploitatie-, investerings- en uitvoeringskosten gedurende het traject vaak moesten worden bijgesteld?

Er was sprake van een langjarig traject. In de planvorming kon niet teruggevallen worden op ervaringen met vergelijkbare projecten, omdat een dergelijke infrastructurele faciliteit in Nederland niet eerder ontworpen, laat staan in uitvoering, is genomen. Kennis en kunde groeiden tijdens de planvorming, waarbij steeds weer aanvullende condities nodig bleken op grond van in de loop van de jaren aangescherpte veiligheidseisen, inzichten van geraadpleegde deskundigen, etc. Dit noodzaakte tot aanpassingen in het tijdpad voor de planvorming en werkte door in de raming van de investerings- en exploitatiekosten.

5

Kan de minister uitgebreid toelichten waarom zij van mening is dat Nederland geen BSL-4 laboratorium hoeft? Welke criteria gebruikt zij in deze afweging? Acht de minister de kans aanwezig dat het voor Nederland op termijn wel noodzakelijk wordt om een BSL-4 laboratorium te bouwen?

In 2001 is tot de bouw van een BSL-4 (Bio Safety Level) laboratorium op het Anthonie van Leeuwenhoekterrein besloten. Bij de start van het project was uitgangspunt dat een dergelijk laboratorium noodzakelijk was voor het verrichten van diagnostiek van zeer ernstige zeldzame infectieziekten zoals ebola en andere hemorrhagische koortsen. In de afgelopen tien jaar is de manier waarop diagnostiek van hoog risico pathogenen wordt verricht echter ingrijpend gewijzigd. Waar het vroeger gebruikelijk was daarvoor deze pathogene micro-organismen te vermeerderen – met alle risico’s van dien – wordt nu gebruik gemaakt van moleculaire en serologische technieken waarbij het pathogeen geïnactiveerd wordt en derhalve minder risicovol zijn voor de medewerkers die deze testen uitvoeren. Deze diagnostiek mag en kan dan ook veilig worden uitgevoerd in labs met een ‘lager’ veiligheidsniveau (BSL-3).

Bovendien waren er tien jaar geleden in de wereld nog slechts enkele werkende BSL-4 laboratoria die bij een calamiteit overbelast zouden kunnen raken. Dat is nu anders. Er zijn momenteel in Europa zes operationele BSL-4 laboratoria in vier verschillende landen (Engeland, Duitsland, Zweden en Frankrijk) en er zijn nog zeven tot acht van dergelijke laboratoria in aanbouw. Deze laboratoria werken samen in een door het European Center for Disease Control (ECDC) gesponsord netwerk ENIVD (European Network for Diagnostics of ‘Imported’ Viral Diseases). In een memorandum of understanding is gewaarborgd dat er altijd snelle diagnostiek (<24 uur) zal worden gedaan bij acute gevallen van patiënten met hemorrhagische koorts. Deze samenwerkingsvormen bieden vandaag de dag voldoende garanties, ook voor Nederland.

Voor de diagnostiek en de bestrijding van zeldzame doch zeer ernstige bedreigende infectieziekten en dus voor de nationale veiligheid is het nu – in tegenstelling tot 10 jaar geleden - niet langer noodzakelijk dat de Nederlandse overheid beschikt over een eigen BSL-4 faciliteit voor diagnostiek. Ik acht de kans dat het voor Nederland op termijn wel noodzakelijk wordt om een BSL-4 laboratorium te bouwen dus niet groot.

6

In hoeverre valt te verantwoorden dat de beslissing om te stoppen met de bouw van het BSL-4 laboratorium in een periode is genomen waarin het dreigingsniveau voor terrorisme lager was dan het huidige dreigingsniveau?

Het besluit om te stoppen met de bouw van het BSL-4 laboratorium is genomen op basis van overwegingen omtrent veranderde diagnostische mogelijkheden en afspraken rond het gebruik van faciliteiten in andere Europese lidstaten. Het dreigingsniveau speelt, door de ontwikkelingen op het gebied van diagnostiek, bij deze afweging geen rol.

7 Waarom heeft de minister opdracht gegeven tot de archiefvorming over de ontwikkeling van het Sproncklaboratorium?
8

Waarom heeft de minister de archiefvorming naar de Kamer gestuurd?

Antwoord vraag 7 en 8

Het ontwikkelen en bouwen van een dergelijk voor Nederland uniek en zeer specifiek laboratorium bleek een weerbarstig project. Daarbij had het project een lange doorlooptijd waarbij verschillende partijen betrokken waren. Er is daarom ambtelijk besloten om een feitenrelaas op te stellen. Vanwege de transparantie is het relaas naar uw Kamer gestuurd.

9

Wat valt er allemaal onder de verkoop van het Anthonie van Leeuwenhoekterrein aan Bilthoven Biologicals? Gaat het om het gehele noordelijke terrein? Is dit inclusief de onbebouwde "schapenweide"? Is het inclusief het al dan niet afgebouwde Sproncklaboratorium?

Onder de verkoop viel het Rijkscomplex aan de Anthonie van Leeuwenhoeklaan 9 in Bilthoven, inclusief alle opstallen, (ondergrondse) infrastructuur en een viertal voormalige dienstwoningen. Het Sproncklaboratorium is onderdeel van het complex. Het gaat om het gehele noordelijke terrein. De “Schapenweide” maakt geen deel uit van de verkoop.

10

Is het Sproncklaboratorium inmiddels tot een hoogwaardig BSL-3 lab afgebouwd? Zo ja, wie is eigenaar van dit BSL-3 lab? Wie neemt dit BSL-3 lab in gebruik?

Vanaf de verkoop van het terrein is Bilthoven Biologicals (Bbio) eigenaar ook van het Sproncklaboratorium en draagt zorg voor de afbouw.

Inmiddels heeft Bbio besloten het gebouw zelf nog dit jaar als BSL 3 laboratorium in gebruik te nemen.

11

Tot de verhuizing van het RIVM in 2018 naar het Utrecht Science Park zal de Staat de gebouwen die het RIVM gebruikt van de nieuwe eigenaar huren, zo schreef de minister op 4 juli 2013 (Kamerstuk 33 567, nr. 2). Hoe hoog is de huur per jaar die de Staat aan Bilthoven Biologicals betaalt?

De staat betaalt jaarlijks € 9,1 miljoen huur aan Bilthoven Biologicals (prijspeil 2015). Dit is huur voor de gebouwen die al in gebruik zijn door het RIVM, het Planbureau voor de Leefomgeving en de Projectdirectie ALt.

12

De verkoop van het ALt heeft € 48.319.286 opgeleverd. Naar welke begroting wordt dit overgemaakt?

Het bedrag is in 2014 naar de begroting van het agentschap Rijksgebouwendienst, onderdeel van het begrotingshoofdstuk 18 Wonen en Rijksdienst, overgemaakt.

13

Kan de minister aangeven wat andere BSL-3 laboratoria in Nederland ongeveer hebben gekost? Is het Sproncklaboratorium, dat uiteindelijk als BSL-3 is afgebouwd, door alle bouwperikelen (veel) duurder geworden dan wanneer van het begin af aan gekozen was voor een BSL-3 faciliteit?

Het Spronck laboratorium is een op zichzelf staand gebouw met een BSL4 laboratorium en een aantal BSL3 laboratoria. Daardoor zijn de kosten van het Spronck lab niet vergelijkbaar met andere BSL3 laboratoria in Nederland. Indien uitsluitend BSL3 laboratoria zouden zijn gebouwd, dan waren inderdaad de bouwkosten lager geweest. Dit neemt niet weg dat de hogere kosten niet uitsluitend te wijten waren aan de complexiteit van een BSL4 unit, maar dat dit tevens gold voor de BSL3 unit.

14 Waarom was er voor Berenschot sprake van een korte doorlooptijd voor de archiefvorming?
15 Waarom was er niet meer tijd beschikbaar voor Berenschot om tot verifiërende gesprekken te komen?
16

Waarom zag het ministerie van VWS niet het belang van verifiërende gesprekken in, gezien de doorlooptijd van dit project en het ermee gemoeide bedrag van bijna € 30 miljoen?

Antwoord op vraag 14/15 /16:

Berenschot heeft in circa vijf maanden een veelheid van documenten doorgenomen. Zij beschouwen het tijdsbeslag als een korte doorlooptijd. Zij hebben zich gebaseerd op feiten uit documenten uit het archief van VWS, RIVM en RGD die beslismomenten markeren in de opdrachtverlening, de budgettering en de aanloop naar het bouwproces, het daadwerkelijke bouwproces en de besluitvorming omtrent de toekomst van het Sproncklaboratorium. Hiermee wordt zo een feitelijk mogelijke weergave gegeven van de handelingen.

Medewerkers van het RIVM en de RGD hebben aan Berenschot toelichting gegeven op de stukken. Het document is voorgelegd aan RIVM, VWS en RGD. Dit heeft aanleiding gegeven tot enkele aanpassingen van feitelijke aard. Dit werd voldoende geacht voor het geordend weergeven van de feiten.

17

Kan de minister garanderen dat deze archiefvorming voldoet aan de eisen van de Archiefwet?

Op de archieven van VWS en het Rijksvastgoedbedrijf, inclusief de stukken over het Spronck Laboratorium, is de Archiefwet van toepassing. Hierin staat onder meer dat de archiefbescheiden in een ‘goede, geordende en toegankelijke staat’ moeten worden bewaard. De archiefbijdrage die met het feitenrelaas is beoogd, ziet echter op een ander soort van archiefbijdrage dan met de Archiefwet wordt beoogd. Het feitenrelaas ziet op het ordenen van alle feiten omtrent het dossier Spronck Laboratorium. Hiermee is niet gedoeld op de archivering zoals bedoeld in de Archiefwet, maar op het clusteren van de feiten in het dossier. Met het feitenrelaas wordt niets afgedaan of gewijzigd aan de archivering van VWS en het RGD op basis van de Archiefwet. 

18

Hoe staat het nu met de dreiging van bioterrorisme? Hoe verschilt deze dreiging met het dreigingsniveau dat in 2001 aanleiding was om plannen te maken voor het Sproncklaboratorium?

Het besluit om te stoppen met de bouw van het BSL-4 laboratorium is genomen op basis van overwegingen omtrent veranderde diagnostische mogelijkheden en afspraken rond het gebruik van faciliteiten in andere Europese lidstaten. De dreiging van bioterrorisme speelt geen rol bij deze afweging.

19

Hoe kon de raming in 2003 voor exploitatiekosten met circa € 3 miljoen (bijna 2/3 van de totale kosten) dalen door te besparen op veiligheid, terwijl veiligheid juist de hoofdprioriteit zou moeten zijn bij de bouw van het Sproncklaboratorium? Was de veiligheid nog voldoende geborgd met zo'n grote besparing? Waaruit bleek dat?

Bij de bouw van een BSL-3/4 faciliteit, is sprake van zowel veiligheid als van beveiliging. De kostenbesparingen zoals genoemd hebben geen invloed gehad op de veiligheid van, en daarmee het veilig werken in, het Sproncklaboratorium. De besparing in exploitatiekosten is o.a. gevonden in een reductie van begrote personeelskosten, een versobering van de beveiligingsvoorzieningen en doordat een aantal bestaande RIVM voorzieningen niet hoefde te worden vervangen door de komst van het Sproncklab.

20

In oktober 2003 gaf VWS aan dat de financiële zaken rondom de bouw weinig reden tot tevredenheid gaf, en dat de financiële gevolgen betrokken werden bij de BUR2003. Kan de minister aangeven of dit laatste gebeurd is en wat de resultaten hiervan waren?

Bij de Begrotingsuitvoeringsrapportage 2003 is besloten dat de kosten die voor het Sproncklab in het jaar 2003 gemaakt werden, binnen de beschikbare middelen opgevangen konden worden.

21

Vindt de minister dat een BSL-3/4 laboratorium in de huidige tijd moet beschikken over een proefdierfaciliteit? Kan de minister haar antwoord toelichten?

De vraag of een BSL-3/4 laboratorium moet beschikken over een proefdierfaciliteit is niet eenduidig te beantwoorden. Dit is helemaal afhankelijk van de vraagstelling van het onderzoek dat in een dergelijk laboratorium gedaan wordt. Daarbij geldt te allen tijde het overheidsbeleid t.a.v. dierproeven ‘ vervangen, verminderen en verfijnen’ en daarom stimuleert de overheid ook onderzoek naar alternatieven voor dierproeven

22

Waar wordt in Nederland gebruikgemaakt van proefdierfaciliteiten bij onderzoek naar het voorkomen en bestrijden van infectieziekten en virussen?

Proefdieronderzoek vindt plaats bij academische ziekenhuizen en universiteiten, onderzoeksinstituten en bij het bedrijfsleven. Een volledig overzicht met vergunninghouders wordt jaarlijks gepubliceerd in het Jaaroverzicht van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit over dierproeven en proefdieren.

23 In 2004 vraagt VWS het RIVM met klem om zo snel mogelijk een samenwerkingsovereenkomst met het Erasmus MC aan te gaan. Kan de minister aangeven wat uiteindelijk deze samenwerkingsovereenkomst opgeleverd heeft?
24 Heeft het Erasmus MC zelf ook geïnvesteerd in het laboratorium? Heeft het ministerie van OCW geïnvesteerd in het laboratorium?
25

In het namens het RIVM opgestelde Projectbeheersplan van 2006 staat bij de verantwoordelijkheidsverdeling het Erasmus MC niet meer genoemd, terwijl het EMC in februari 2005 nog expliciet als uitzondering wordt genoemd. Waarom is dit?

Antwoord op vraag 23, 24, 25 en 28:

Op basis van de uitkomst van de internationale conferentie in 2005, de conclusies van een consultant over proefdierfaciliteiten op BSL-4 niveau en de bevindingen van een internationaal review team in 2006, heeft VWS in afstemming met het RIVM besloten af te zien van het doen van proefdieronderzoek op BSL-4 niveau en het ontwerp van het Sproncklaboratorium niet uit te breiden met een proefdierfaciliteit. Na dit besluit was de voorgenomen samenwerking tussen RIVM en Erasmus MC op BSL-4 niveau niet meer opportuun. Om deze reden wordt het Erasmus MC dan ook niet meer genoemd in het projectbeheersplan van september 2006.

Los van de discussie over de noodzaak van proefdierfaciliteiten op BSL-4 niveau beschikt het Anthonie van Leeuwenhoekterrein over een kwalitatief hoogwaardige proefdierfaciliteit op BSL 3 niveau. Deze proefdierfaciliteit is onderdeel van Intravacc. Naast Intravacc maken Bilthoven Biologicals, het RIVM en derden hier gebruik van.

Het ministerie van OCW heeft niet bijgedragen aan de bouw van het Sproncklaboratorium.

26

Is destijds contractueel afgesproken dat de bouw van het Sproncklaboratorium zou worden afgeblazen als zou blijken dat de bouw niet aan de veiligheidseisen zou voldoen?

De veiligheidseisen zijn neergeslagen in het bestek. Zekerheidshalve is er een peer review gehouden om te kijken of de veiligheidseisen voldoende geborgd waren in het bestek. Nadat dit was gebeurd, is vervolgens het bestek aangereikt aan de aannemer om dit te realiseren. Hierdoor was de aannemer gehouden om te bouwen conform de veiligheidseisen. Echter mocht achteraf gebleken zijn dat het opgeleverde werk niet zou voldoen aan de veiligheidseisen, was contractueel vastgelegd dat de aannemer dit moest herstellen.

Validatie maakte deel uit van het bestek. Het onderdeel performance Qualification niet. Nadat de opdracht aan de aannemer op het realiseren van het bestek enkele jaren is uitgebleven, is in de tussentijd een nieuw validatiemasterplan opgesteld bij de doorstart. In de uiteindelijke opdracht aan de aannemer voor de uitvoering van het bestek is niet verwezen naar dit nieuwe validatiemasterplan.

27

Op 14 november 2005 heeft het RIVM een internationale conferentie georganiseerd, waarin geconcludeerd werd dat er zo snel mogelijk met de bouw van de geplande diagnostiekfaciliteit gestart moest worden. Kan de minister aangeven welke landen bij deze conferentie aangesloten waren, en of hier (bindende) afspraken zijn gemaakt?

Deze internationale conferentie werd georganiseerd om binnen Nederland de behoefte aan een proefdierfaciliteit op BSL-4 niveau te peilen. Hierbij waren vertegenwoordigers van de volgende disciplines uitgenodigd: diagnostiek, research, proefdieronderzoek en industrie. Om het onderwerp voldoende te kunnen belichten waren ervaringsdeskundigen uitgenodigd uit Canada, Zweden, Verenigd Koninkrijk en Frankrijk. Deze conferentie was niet bedoeld om (bindende) afspraken met andere landen te maken.

Kan de minister daarnaast aangeven hoeveel BSL-4 laboratoria er op dat moment in Europa gebouwd waren?

In 2005 waren vijf BSL-4 faciliteiten operationeel: Frankrijk, Zweden, Verenigd Koninkrijk en twee in Duitsland.

28

In september 2006 concludeert een ingehuurde consultant dat proefdierfaciliteiten op BSL-4 niveau in Nederland van toegevoegde waarde zijn voor (met name) virologisch wetenschappelijk onderzoek en dat daarvoor academische inbedding en structurele financiering vereist zijn. Kan de minister aangeven wat er met deze conclusies gedaan is? Is ooit overwogen om OCW hieraan mee te laten betalen?

Zie antwoord op vraag 25.

29

Aan de hand van welke argumenten kwam de consultant in september 2006 tot de conclusie dat proefdierfaciliteiten op BSL-4 niveau in Nederland van toegevoegde waarde zijn voor virologisch wetenschappelijk onderzoek? Waarom zijn deze argumenten nu niet meer van toepassing?

In een BSL-4 laboratorium met proefdierfaciliteit kan onderzoek uitgevoerd worden waarbij levende pathogenen gebruikt worden. Het gaat hierbij om het beantwoorden van onderzoeksvragen waarvoor proefdieronderzoek essentieel is en er nog geen goede alternatieven zijn. De argumenten zijn nog steeds van toepassing. De eerste prioriteit voor het Sproncklaboratorium lag echter bij het realiseren van een diagnostische BSL-4 faciliteit en niet bij het doen van wetenschappelijk onderzoek.

30

Welke financiële nadelen worden ondervonden nu de bouw van het Sproncklaboratorium van de baan is? Hoeveel groter zijn deze financiële nadelen dan vergeleken met de situatie in december 2007?

De afbouw tot BSL-4 lab zou nog aanzienlijke investeringen vragen. Door het besluit dat niet te doen zijn deze investeringen vervallen. Verder is het lab mee verkocht aan Bilthoven Biologicals als onderdeel van het terrein. De waardering van het terrein, inclusief het Sproncklab, heeft op de gebruikelijke wijze plaatsgevonden.

31

Hoe groot was het financiële nadeel op 14 december 2007 volgens het RIVM als de start van de bouw uitgesteld zou worden?

Als er uitgesteld zou zijn, dan zou het financieel nadeel bestaan uit de kosten gebaseerd op de indexering op basis van het BDB-indexcijfer (Bouwkostenindex). Er lag een afspraak met de aannemer dat diens kostenopgave vanwege de vertraging aan de prijsontwikkeling aangepast zou worden door indexering op basis van het BDB-

indexcijfer. Voor enkele bijzondere onderdelen van het lab zou de aannemer de kosten actualiseren op basis een nieuwe offerte van de toeleverancier voor het betreffende bijzondere onderdeel.

Het financiële nadeel bestaat dan uit de aanpassing van de kostenopgave van de aannemer geïndexeerd met het indexcijfer per BDB per maand uitstel. Over een geheel jaar is dit ca. 5,5%, per maand circa een half percent. Daarnaast de actualisatie van de prijs op basis van een nieuwe offerte, deze kan boven het indexcijfer uitstijgen.

- per maand volgens de index ca. 0.005 * 4,7 miljoen is € 23.500

- per maand voor de specials is 0,01 * 8 ton is € 8.000,-

- bedragen excl. btw

32

In het Programma van Eisen van 2008 wordt toegelicht dat het BSL-4 laboratorium gebruikt zal worden voor trainingen, diagnostiek van hoogrisico pathogenen en een onderzoeksprogramma in het kader van extreem resistente tuberculose. Kan de minister aangeven waar en hoe deze trainingen, diagnostiek en onderzoeksprogramma nu uitgevoerd worden, nu de BSL-4 faciliteit geen doorgang krijgt?

Voor moleculaire diagnostiek van hoogrisico pathogenen is een BSL-3 laboratorium voldoende, voor de overige diagnostiek zijn er samenwerkingsafspraken met andere BSL-4 laboratoria in Europa. De diagnostiek van ebola is in de afgelopen periode bijvoorbeeld bij het Erasmus Medisch Centrum op BSL-3 niveau uitgevoerd. Er wordt in Nederland geen onderzoeksprogramma in het kader van extreem resistente tuberculose uitgevoerd. Trainingen voor het werken in een BSL-4 faciliteit kunnen niet worden gegeven.

33

In 2009 was het nog onduidelijk of bij oplevering de zogenaamde performance qualification (PQ) afgerond en goedgekeurd diende te zijn. Is de PQ ooit afgerond en goedgekeurd? Zo ja, wanneer? Is dat voor of na oplevering?

De volledige PQ (Performance Qualification) behorend tot het contract met Burgers Ergon is niet afgerond en dus niet goedgekeurd.

34

In een memo van 28 oktober 2010 meldt de RGD dat er op veel onderdelen kritische zaken open staan en dat er daardoor onvoldoende aanleiding is om zonder meer de oplevering te accepteren. Een maand later accepteert de RGD de oplevering alsnog. Welke kritische zaken stonden er nog open in oktober? Wat is hier in een maand tijd aan veranderd waardoor de RGD alsnog de oplevering kon accepteren?

De volgende kritische zaken stonden open:

  • Bewijslast dat de brandbeveiligingsinstallaties en brandmeldinstallaties voldoen aan de eisen was nog niet beschikbaar;

  • Er waren gebreken in de brandwerende afdichtingen van doorvoeren;

  • De buitendeuren waren moeilijk te openen bij een brandalarm;

  • De luchtbalans en ventilatie van de BSL 3 laboratoria voldeden niet aan de eisen;

  • De lekdichtheid van BSL 3 laboratoria voldeden niet aan de eisen;

  • De luchtstroming in het BSL 4 laboratorium voldeed niet aan de eisen;

  • De autoclaven functioneerden onvoldoende;

  • De alarmen van de killtank functioneerden onvoldoende, de temperatuur van het afvalwater was te hoog voor lozing op het riool;

  • Knelpunten in de stoomtoevoer van de autoclaven en de killtanks;

  • Er waren problemen met de klep van de materiaalsluis;

  • De Leeflucht en decontaminatiedouche waren niet op UPS aangesloten;

  • Hepa-filters waren niet getest op integriteit;

  • Er waren verkeerde filters gemonteerd in de pijpen voor de drukverschilmetingen, de afdichting van de pijpen zelf was onvoldoende;

  • De revisie was onvoldoende gereed.

De inschatting was dat de benodigde werkzaamheden voor het oplossen van bovengenoemde zaken in een maand uit te voeren waren. Binnen een maand waren deze punten grotendeels opgelost en voor het overige in het verslag van oplevering opgenomen.

35

Bij het accepteren van de oplevering in november 2010 door de RGD stuurt de aannemer Burgers Ergon een verslag van oplevering met 25 openstaande punten. Is het gebruikelijk dat oplevering wordt geaccepteerd, ondanks dat er nog openstaande punten zijn? Over welke openstaande punten ging het in dit geval?

Het is gebruikelijk om een oplevering met een aantal openstaande punten te accepteren, mits het gebreken betreffen die binnen afzienbare tijd zijn te herstellen.

36

Is de korting op de bouwsom, die de RGD op 11 oktober 2010 aan de aannemer Burgers Ergon meldde, ook geïnd? Hoe groot was de omvang van de korting op de bouwsom?

De korting bedroeg € 36.000,- en is niet geïnd. De kosten om dit te verhalen bleken uiteindelijk hoger te zijn dan het te innen bedrag.

37

Het RIVM besluit op 18 februari 2011 de RGD een vergoeding te betalen van rentelasten van € 250.000. Waarom besluit het RIVM hiertoe, terwijl het op dat moment nog van mening is dat de RGD de oplevering niet had mogen accepteren?

Inmiddels was het budget van de RGD uitgeput door onder andere de doorlopende (bouw)rentekosten. Om de RGD echter de mogelijkheid te geven de aannemer opdracht te kunnen verstrekken tot het afronden van de gesignaleerde afwijkingen en de voortgang niet nog verder te vertragen, heeft het RIVM in februari 2011 een bedrag van € 250.000 beschikbaar gesteld.

38

Waarom slaagden het RIVM en de RGD er eind 2010 niet in om gezamenlijk te komen tot oplossing van de restpunten voordat de overdracht van het Sproncklaboratorium werd geaccepteerd door het RIVM?

In het Rijkshuisvestingsstelsel is bepaald dat het moment van oplevering ook het moment van overdracht naar de gebruiker is. Het RIVM heeft de overdracht niet geaccepteerd, omdat zij zelf een onafhankelijke opname wilde doen van diverse restpunten en de opleverdocumentatie en revisiestukken wilde beoordelen. Om die reden is het plan van aanpak Afrondingsfase MDL opgesteld om gezamenlijkheid te bereiken en tot een afronding van de overdracht te komen.

39

VWS besluit op 7 oktober 2011 tot afbouw. Was de minister betrokken bij dit besluit? Was de minister op de hoogte van dit besluit?

Antwoord op vraag 39, 40, 45 en 46:

De offerte van de RGD is besproken in een overleg tussen VWS en het RIVM. De omvang van de extra kosten voor RIVM/VWS waren zodanig, dat is besloten de problematiek op breed bestuurlijk niveau te bespreken.

In het voorjaar van 2012 zijn beide ministers geïnformeerd. Op basis daarvan is door de minister besloten tot een verdere aanpak en het voorstel tot verdeling van de extra kosten tussen RGD en RIVM over het Sproncklaboratorium.

De Kamer wordt op de hoogte gesteld van belangrijke wijzigingen in het beleid. Tussentijdse overwegingen die geen invloed op het beleid hadden i.c. voorzetting van de bouw zijn niet gecommuniceerd.

40

Is de Kamer geïnformeerd over het besluit van 7 oktober 2011 om het laboratorium ondanks alle overschrijdingen en de voorgenomen verhuizing naar Utrecht per 2018 af te bouwen? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?

Zie antwoord op vraag 39.

41

Wanneer is de Kamer geïnformeerd over het ministeriële besluit tot verhuizing van het RIVM naar de Uithof in 2018?

De Kamer heeft geen separate brief ontvangen met dit besluit. De voorgenomen verhuizing is onder andere opgenomen in de brief aan uw Kamer over de toekomst van het Nederlands Vaccin Instituut van 2 juli 2012 (nr. 32 589-5).

42

In het nieuwsbericht van juni 2011 over de verhuizing naar Utrecht staat dat er beter samengewerkt kan worden met de medische en veterinaire faculteit van de Universiteit Utrecht en het UMC. Was op dit moment het EMC nog betrokken bij het project in Bilthoven?

Zoals beschreven in het antwoord op vraag 23, 24, 25 en 28 was na het besluit om het Sproncklaboratorium niet uit te breiden met een proefdierfaciliteit, de voorgenomen samenwerking tussen RIVM en Erasmus MC op BSL-4 niveau niet meer opportuun

43

Een van de redenen waarom tot verhuizing naar Utrecht is besloten, was dat nieuwbouw goedkoper zou zijn dan renovatie van de bestaande gebouwen. Is in deze berekening rekening gehouden met de verschillende scenario's rond het Sproncklaboratorium? Ging de minister bij dit besluit nog uit van het afbouwen van de BSL-4 faciliteit te Bilthoven?

Bij het nemen van het besluit tot vertrek van het RIVM naar het Utrecht Science Park werd nog uitgegaan van het afbouwen van het BSL-4 laboratorium op het Anthonie Leeuwenhoek-terrein. De scenario’s met betrekking tot het Sproncklaboratorium zijn eind 2012/begin 2013 ontwikkeld in opdracht van de stuurgroep.

44

In hoeverre is de minister van mening dat de nieuw aan het licht gekomen restpunten in 2012 al in eerder stadium voorzien hadden moeten worden?

Na een eerste inventarisatie van geconstateerde tekortkomingen in maart 2011, is gestart met het beoordelen van de documentatie en de geplaatste techniek en is een meer diepgaande analyse uitgevoerd. Daarbij zijn tevens restpunten geconstateerd die pas naar voren konden komen na het langdurig draaien en testen van installaties.

45

Met de brief van 26 augustus 2011 tilt het RIVM de afhandeling van het conflict met de RGD naar ministerieel niveau. Betekent dit dat de minister van VWS en de minister van Wonen en Rijksdienst pas vanaf dit moment op de hoogte zijn gebracht van de problemen? Zo nee, wanneer zijn de ministers wel voor het eerst geïnformeerd?

Zie antwoord op vraag 39.

46

Op 26 augustus 2011 meldt het RIVM aan de RGD nog niet te kunnen reageren op de offerte vanwege politieke en bestuurlijke implicaties. Op welke politieke en bestuurlijke implicaties doelde het RIVM?

Zie antwoord op vraag 39.

47

De onderzoeker van Berenschot geeft aan dat het op basis van de onderzochte bestanden onduidelijk is aan wie de scenario's worden gepresenteerd.

Zijn deze scenario's aan de minister gepresenteerd? Zo niet, is zij wel op de hoogte gesteld van de verschillende scenario's? Zo ja, wanneer is zij hiervan op de hoogte gesteld?

De scenario’s hebben ten grondslag gelegen aan een beargumenteerde keuze die in het voorjaar 2013 aan de bewindspersoon voorgelegd is inzake toekomst Anthonie van Leeuwenhoekterrein en het Sproncklaboratorium. Het besluit van de ministers om de afbouw stop te zetten is op 4 juli 2013 aan de Kamer gestuurd.

48

Is de RGD, het RIVM of VWS nog een proces tegen Heijmans (voorheen Burgers Ergon) begonnen vanwege tekortkomingen in de oplevering van het Sproncklaboratorium en niet-naleving van de overeengekomen afspraken? Zo nee, waarom niet?

Nee, omdat door de partijen is gekozen voor een schikking.

49

Heeft Heijmans alle vorderingen voldaan? Zo nee, waarom niet?

Alle vorderingen zijn verwerkt in de schikking. Er is finale kwijting over en weer tussen Heijmans en de Rijksgebouwendienst.

50

Had de conclusie dat voor de diagnostiek van zeldzame doch zeer ernstige bedreigende infectieziekten nu – in tegenstelling tot tien jaar geleden – geen microbiologische laboratorium op BSL-4 niveau meer nodig is niet veel eerder dan in 2013 getrokken moeten worden? Waarom is die conclusie niet in een eerder stadium getrokken?

De ontwikkeling van nieuwe diagnostische mogelijkheden is een gradueel proces; daarin is niet één moment te markeren. In de loop van 10 jaar is de noodzaak voor het hebben van een BSL-4 laboratorium voor diagnostische doeleinden steeds verder afgenomen. Een BSL-4 laboratorium kan echter nog wel heel nuttig zijn voor meer fundamenteel onderzoek. Maar zoals ook hiervoor is aangegeven is in de loop van de jaren de balans tussen de kosten voor afbouw en de baten van gebruik steeds ongunstiger komen te liggen waardoor uiteindelijk besloten is niet verder te gaan. Achteraf gezien had deze conclusie mogelijk eerder getrokken kunnen worden, maar dat is wijsheid achteraf.

51

In mei 2013 vraagt VWS juridisch advies over het scheiden van het Sproncklaboratorium van het RIVM, zodat het laboratorium een aparte milieuvergunning zou kunnen krijgen. Wat is de uitkomst van dit juridisch advies?

In het advies van de Landsadvocaat is beschreven dat het Sproncklaboratorium aangemerkt kan worden als aparte inrichting met een aparte milieuvergunning, als de bedrijfsvoering over het deel van het perceel waarop het laboratorium is gelegen buiten de omschrijving van het Anthonie van Leeuwenhoekterrein in de oprichtingsakte van de Stichting Anthonie van Leeuwenhoekterrein en de gebruiksovereenkomsten wordt gelaten. Als gevolg daarvan lag de zeggenschap binnen het Sproncklaboratorium bij het RIVM en is verdedigbaar dat in juridisch opzicht sprake is van twee inrichtingen.

52

Hoe verhoudt de juridische adviesaanvraag van mei 2013 zich met het door de minister in februari 2013 aan de Kamer gecommuniceerde voornemen om de vergunning van het RIVM over te dragen aan een stichting (Kamerstuk 33 567, nr. 1)?

De Stichting ALt is door mij op 31 mei 2013 opgericht (zie kamerstuk 106099-

128418-BPZ dd 4 juli 2013) en heeft het beheer en onderhoud van de

Omgevingsvergunning over genomen van het RIVM.

53

In hoeverre kan het Sproncklaboratorium straks dienst doen als BSL-3 lab, per wanneer, en wat is het tijdpad om de activiteiten af te bouwen in verband met de verkoop van het ALt?

Zie antwoord op vraag 10.

54

Op pagina's 17 en 22 blijkt dat in het besluitvormingsproces overwogen is dat het inefficiënt is om op twee verschillende plekken (Bilthoven en Utrecht) een BSL-3 faciliteit voor het RIVM te bouwen. Wordt er in Utrecht een BSL-3 faciliteit gebouwd voor het RIVM, nu de faciliteit in Bilthoven verkocht is? Zo, nee, waarom is dat nu niet meer nodig?

In de beginfase van het project nieuwe huisvesting voor het RIVM is overwogen of het efficiënt zou zijn voor laboratoriumwerkzaamheden met een groter veiligheidsrisico gebruik te maken van de BSL-3-faciliteit in Bilthoven. Dit is niet verstandig omdat bij onderzoek van materiaal in een BSL-2-laboratorium kan blijken dat het veiligheidsrisico groter is dan aanvankelijk gedacht. En dan moet er gemakkelijk naar een BSL-3-laboratorium overgestapt kunnen worden. Daarom zit er in de nieuwbouw in het Utrecht Science Park een BSL-3-laboratorium. Daarvan is ook in de aanbestedingsdocumenten voor de nieuwe huisvesting uitgegaan.

55 De totale investeringskosten van de faciliteit tot en met 2013 bedragen € 29,3 miljoen. Zijn er sinds die tijd nog kosten bij gekomen?

Er zijn sinds die tijd geen kosten voor de faciliteit vanuit de Staat meer bij gekomen.