[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Eindtekst 34068

Wijziging van de Penitentiaire beginselenwet, de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden, de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen en enige andere wetten in verband met de eigen bijdrage voor verblijf in een justitiële inrichting

Eindtekst

Nummer: 2015D26576, datum: 2015-06-23, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2014Z19915:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


De Tweede Kamer der Staten- PRIVATE  

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

23 juni 2015



	Wijziging van de Penitentiaire beginselenwet, de Beginselenwet
verpleging ter beschikking gestelden, de Beginselenwet justitiële
jeugdinrichtingen en enige andere wetten in verband met de eigen
bijdrage voor verblijf in een justitiële inrichting







GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET



	Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins
van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is
gedetineerden, ter beschikking gestelden, ouders van jeugdigen en
jongvolwassenen te laten bijdragen in de kosten van het verblijf in de
justitiële inrichting, gelet op de hoge kosten die daarvoor worden
gemaakt en die het gevolg zijn van het overtreden van de strafwet door
een beperkt aantal personen;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State
gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden
en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

In de Penitentiaire beginselenwet wordt na hoofdstuk II een hoofdstuk
ingevoegd, luidende:

Hoofdstuk IIA. Eigen bijdrage voor verblijf

Artikel 7a

1. Gedetineerden betalen een bijdrage in de kosten van het verblijf in
de inrichting. 

2. In afwijking van het eerste lid, betalen gedetineerden in
vreemdelingenbewaring geen eigen bijdrage. Ook voor de ondergane
verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis is geen eigen
bijdrage verschuldigd indien de zaak is geëindigd zonder oplegging van
straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit
waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten.

3. Eveneens is geen bijdrage als bedoeld in het eerste lid verschuldigd
indien op een andere wijze in een bijdrage aan de kosten is voorzien.

Artikel 7b

1. Onze Minister is belast met de inning van de bijdrage. Bij algemene
maatregel van bestuur kan een organisatie worden aangewezen die namens
hem belast wordt met de inning van de bijdrage. 

2. De bijdrage bedraagt per detentieperiode maximaal €11.680. Dit
bedrag kan bij algemene maatregel van bestuur worden aangepast aan de
ontwikkeling van de consumentenprijsindex sinds de vorige aanpassing van
dit bedrag.

3. Bij algemene maatregel van bestuur wordt de hoogte van de bijdrage
per dag vastgesteld. Ook worden nadere voorschriften gegeven voor de
inningsprocedure. Deze voorschriften hebben in ieder geval betrekking op
de plaats en wijze van betaling, de verantwoording van de ontvangen
geldbedragen, alsmede op de kosten van verhaal, de invorderingskosten
daaronder begrepen.

4. De bijdrageplichtige, bedoeld in artikel 7a, verstrekt Onze Minister
desgevraagd alle gegevens die noodzakelijk zijn voor de inning van de
bijdrage. De inlichtingen moeten, indien dit wordt verzocht,
schriftelijk worden verstrekt binnen een door Onze Minister schriftelijk
te stellen termijn.

5. De rijksbelastingdienst, het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur
uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, en de Sociale verzekeringsbank,
genoemd in hoofdstuk 6 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk
en inkomen, verstrekken Onze Minister de gegevens over de
bijdrageplichtige die noodzakelijk zijn voor de inning van de bijdrage.

6. Indien de bijdrageplichtige nalatig blijft de eigen bijdrage en de
daarop op grond van artikel 4:113 van de Algemene wet bestuursrecht
gevallen verhoging geheel te voldoen binnen de in de aanmaning gestelde
termijn van twee weken, kan door Onze Minister verhaal worden genomen op
de goederen, de inkomsten en het vermogen van de bijdrageplichtige. De
artikelen 575, eerste, tweede, vierde en vijfde lid, en 576, eerste tot
en met vijfde en zevende lid, van het Wetboek van Strafvordering zijn
van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat onder ‘het
openbaar ministerie’ steeds wordt verstaan: de Minister van Veiligheid
en Justitie.

Artikel 7c

	1. In afwijking van het bepaalde in de artikelen 7a en 7b kan Onze
Minister, op verzoek van de bijdrageplichtige, besluiten van inning of
gedeeltelijk van verdere inning af te zien, indien de bijdrageplichtige:

	a. gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft
voldaan;

	b. gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen
heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode,
vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de
invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;

	c. gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en het niet
aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten.

	2. Het besluit tot afzien van inning of verdere inning wordt
ingetrokken of ten nadele van de bijdrageplichtige gewijzigd indien
onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van
de juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Artikel 7d

1. In afwijking van het bepaalde in de artikelen 7a en 7b kan Onze
Minister, op verzoek van de bijdrageplichtige, bedoeld in artikel 7a,
besluiten van inning of gedeeltelijk van verdere inning af te zien door
medewerking aan een schuldregeling, indien:

a. redelijkerwijs te voorzien is dat de bijdrageplichtige niet zal
kunnen voortgaan met betalen van zijn schulden of indien hij in de
toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen;

b. redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking
tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig
besluit niet tot stand zal komen;

c. een naar het oordeel van Onze Minister betrouwbaar voorstel voor een
schuldregeling tot stand is gekomen door tussenkomst van een
schuldhulpverlener als bedoeld in artikel 48 van de Wet op het
consumentenkrediet;

d. aannemelijk is dat medewerking aan een schuldhulpregeling niet
concurrentieverstorend werkt; en

e. uitdeling in het kader van de schuldregeling plaatsvindt
overeenkomstig artikel 349 van de Faillissementswet. 

2. Het besluit tot afzien van inning of verdere inning wordt ingetrokken
of ten nadele van de bijdrageplichtige gewijzigd indien:

a. niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit bekend is gemaakt een
schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan de eisen, bedoeld in
het eerste lid;

b. de bijdrageplichtige zijn schuld aan Onze Minister niet
overeenkomstig de schuldregeling voldoet; of

c. onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking
van de juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben
geleid.

3. Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot dit artikel
nadere regels worden gesteld ten aanzien van de bevoegdheid om mee te
werken aan schuldregelingen.

ARTIKEL II

In de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden wordt na
hoofdstuk II een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

Hoofdstuk IIA. Eigen bijdrage voor verblijf

Artikel 10a

Ter beschikking gestelden betalen een bijdrage in de kosten van het
verblijf in de inrichting, tenzij de ter beschikking gestelde reeds een
eigen bijdrage voor zijn verblijf verschuldigd is op grond van de
Zorgverzekeringswet of de Wet langdurige zorg.

Artikel 10b

1. Onze Minister is belast met de inning van de bijdrage. Bij algemene
maatregel van bestuur kan een organisatie worden aangewezen die namens
hem belast wordt met de inning van de bijdrage. 

2. De bijdrage bedraagt per ter beschikking stelling maximaal €11.680.
Op het in de vorige volzin bedoelde maximumbedrag moet het bedrag in
mindering worden gebracht dat de bijdrageplichtige reeds verschuldigd is
op grond van zijn verblijf in een penitentiaire inrichting in verband
met een in combinatie met de ter beschikking stelling opgelegde
vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel. Het maximumbedrag kan
bij algemene maatregel van bestuur worden aangepast aan de ontwikkeling
van de consumentenprijsindex sinds de vorige aanpassing van dit bedrag.

3. Bij algemene maatregel van bestuur wordt de hoogte van de bijdrage
vastgesteld. Ook worden nadere voorschriften gegeven voor de
inningsprocedure. Deze voorschriften hebben in ieder geval betrekking op
de plaats en wijze van betaling, de verantwoording van de ontvangen
geldbedragen, alsmede op de kosten van verhaal, de invorderingskosten
daaronder begrepen.

4. De bijdrageplichtige, bedoeld in artikel 10a, verstrekt Onze Minister
desgevraagd alle gegevens die noodzakelijk zijn voor de inning van de
bijdrage. De inlichtingen moeten, indien dit wordt verzocht,
schriftelijk worden verstrekt binnen een door Onze Minister schriftelijk
te stellen termijn.

5. De rijksbelastingdienst, het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur
uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, en de Sociale verzekeringsbank,
genoemd in hoofdstuk 6 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk
en inkomen, verstrekken Onze Minister de gegevens over de
bijdrageplichtige die noodzakelijk zijn voor de inning van de bijdrage.

6. Indien de ter beschikking gestelde nalatig blijft de bijdrage en de
daarop op grond van artikel 4:113 van de Algemene wet bestuursrecht
gevallen verhoging geheel te voldoen binnen de in de aanmaning gestelde
termijn van twee weken, kan door Onze Minister verhaal worden genomen op
de goederen, de inkomsten en het vermogen van de bijdrageplichtige. De
artikelen 575, eerste, tweede, vierde en vijfde lid, en 576, eerste tot
en met vijfde en zevende lid, van het Wetboek van Strafvordering zijn
van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat onder ‘het
openbaar ministerie’ steeds wordt verstaan: de Minister van Veiligheid
en Justitie.

Artikel 10c

	1. In afwijking van het bepaalde in de artikelen 10a en 10b kan Onze
Minister, op verzoek van de bijdrageplichtige, besluiten van inning of
gedeeltelijk van verdere inning af te zien, indien de bijdrageplichtige:

	a. gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft
voldaan;

	b. gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen
heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode,
vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de
invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;

	c. gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en het niet
aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten.

	2. Het besluit tot afzien van inning of verdere inning wordt
ingetrokken of ten nadele van de bijdrageplichtige gewijzigd indien
onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van
de juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Artikel 10d

1. In afwijking van het bepaalde in de artikelen 10a en 10b kan Onze
Minister, op verzoek van de bijdrageplichtige, bedoeld in artikel 10a,
besluiten van inning of gedeeltelijk van verdere inning af te zien door
medewerking aan een schuldregeling, indien:

a. redelijkerwijs te voorzien is dat de bijdrageplichtige niet zal
kunnen voortgaan met betalen van zijn schulden of indien hij in de
toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen;

b. redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking
tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig
besluit niet tot stand zal komen;

c. een naar het oordeel van Onze Minister betrouwbaar voorstel voor een
schuldregeling tot stand is gekomen door tussenkomst van een
schuldhulpverlener als bedoeld in artikel 48 van de Wet op het
consumentenkrediet;

d. aannemelijk is dat medewerking aan een schuldhulpregeling niet
concurrentieverstorend werkt; en

e. uitdeling in het kader van de schuldregeling plaatsvindt
overeenkomstig artikel 349 van de Faillissementswet. 

2. Het besluit tot afzien van inning of verdere inning wordt ingetrokken
of ten nadele van de bijdrageplichtige gewijzigd indien:

a. niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit bekend is gemaakt een
schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan de eisen, bedoeld in
het eerste lid;

b. de bijdrageplichtige zijn schuld aan Onze Minister niet
overeenkomstig de schuldregeling voldoet; of

c. onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking
van de juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben
geleid.

3. Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot dit artikel
nadere regels worden gesteld ten aanzien van de bevoegdheid om mee te
werken aan schuldregelingen.

ARTIKEL III

In de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen wordt na hoofdstuk II
een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

Hoofdstuk IIA. Bijdrage voor verblijf

Artikel 7b

1. De volgende personen zijn een ouderbijdrage verschuldigd aan de
kosten van het verblijf van de jeugdige in de inrichting:

a. de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie
een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek
is toegewezen; en

b. degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag
uitoefent over een jeugdige.

2. In afwijking van het eerste lid is in ieder geval geen ouderbijdrage
verschuldigd indien:

a. de jeugdige met het oog op adoptie niet meer door zijn ouders wordt
verzorgd en opgevoed; of

b. de ouders van het gezag over de jeugdige zijn ontheven of ontzet.

3. Er is eveneens geen ouderbijdrage overeenkomstig dit hoofdstuk
verschuldigd:

1°. voor de ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige
hechtenis van de jeugdige indien de zaak is geëindigd zonder oplegging
van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een
feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten;

2°. indien op een andere wijze in een bijdrage aan de kosten is
voorzien.

4. Indien ten aanzien van een jeugdige meer dan één van de in het
eerste lid genoemde personen de ouderbijdrage is verschuldigd, is ieder
der bijdrageplichtigen de ouderbijdrage verschuldigd, met dien verstande
dat indien de een heeft betaald, de ander is bevrijd. 

5. Indien bijdrageplichtige ouders of stiefouders gescheiden wonen en er
geen bedrag is bepaald op de voet van de artikelen 406 of 407 van het
Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek of van artikel 822, eerste lid,
onderdeel c, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, is de
ouder of stiefouder die ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet
onmiddellijk voorafgaande aan de aanvang van de jeugdhulp recht op
kinderbijslag heeft, de ouderbijdrage verschuldigd.

6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld
met betrekking tot de ouderbijdrage, waaronder regels ten aanzien van:

a. de hoogte van de ouderbijdrage, waarbij een maximum aan de totaal te
betalen bijdrage kan worden gesteld;

b. de termijn waarbinnen de verschuldigde ouderbijdrage moet zijn
voldaan;

c. de wijze van invordering van de ouderbijdrage; en

d. overige uitzonderingsgronden voor het verschuldigd zijn van een
ouderbijdrage.

Artikel 7c

Jeugdigen van 21 jaar en ouder betalen een bijdrage in de kosten van het
verblijf in de inrichting. Artikel 7b, derde en zesde lid, is van
overeenkomstige toepassing. 

Artikel 7d

1. De ouderbijdrage wordt geïnd door Onze Minister. Bij algemene
maatregel van bestuur kan een organisatie worden aangewezen die namens
hem belast wordt met het innen van de bijdrage. 

2. Onze Minister kan artikel 7b, eerste lid, en artikel 7c buiten
toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het
belang dat dit artikel beoogt te beschermen zal leiden tot een
onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 7e

1. De bijdrageplichtige is verplicht Onze Minister desgevraagd alle
gegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de inning van de
bijdrage. De inlichtingen moeten, indien dit wordt verzocht,
schriftelijk worden verstrekt binnen een door Onze Minister schriftelijk
te stellen termijn.

2. Onze Minister kan het burgerservicenummer van een persoon die een
ouderbijdrage verschuldigd is, gebruiken:

a. in het verkeer met de persoon op wie het nummer betrekking heeft; en

b. in zijn contacten met personen en instanties voor zover deze zelf
gemachtigd zijn tot het gebruik van het nummer. 

3. De rijksbelastingdienst, het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur
uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, en de Sociale verzekeringsbank,
genoemd in hoofdstuk 6 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk
en inkomen, verstrekken Onze Minister de gegevens over de
bijdrageplichtige die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van artikel
7d.

ARTIKEL IV

In artikel 77ff, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt na
‘komen’ ingevoegd: , voor zover niet bij of krachtens enige wet
anders is bepaald,.

ARTIKEL V

Onder vernummering van het derde tot en met vijfde lid tot vierde tot en
met zesde lid, wordt in artikel 288 van de Faillissementswet een lid
ingevoegd, luidende:

3. Onder schulden die voortvloeien uit een onherroepelijke veroordeling
als bedoeld in het tweede lid, onder c, wordt voor de toepassing van
deze wet niet verstaan de eigen bijdrage die gedetineerden, ter
beschikking gestelden, ouders van jeugdigen en jeugdigen verschuldigd
zijn op grond van de artikelen 7a van de Penitentiaire beginselenwet,
10a van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden en 7b en
7c van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen.

ARTIKEL VI

Indien het bij koninklijke boodschap van 5 november 2014 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in
verband met de eigen bijdrage van veroordeelden aan de kosten van de
strafvordering en de slachtofferzorg (34 067) tot wet is of wordt
verheven en artikel II van die wet eerder in werking is getreden of
treedt dan artikel V van deze wet, komt artikel V van deze wet als volgt
te luiden:

ARTIKEL V

In artikel 288, derde lid, van de Faillissementswet wordt een volzin
toegevoegd, luidende: 

Daaronder wordt eveneens niet verstaan de eigen bijdrage die
gedetineerden, ter beschikking gestelden, ouders van jeugdigen en
jeugdigen verschuldigd zijn op grond van de artikelen 7a van de
Penitentiaire beginselenwet, 10a van de Beginselenwet verpleging ter
beschikking gestelden en 7b en 7c van de Beginselenwet justitiële
jeugdinrichtingen.

ARTIKEL VIa

	Onze Minister van Veiligheid en Justitie zendt binnen vijf jaar na de
inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de
doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk. 

ARTIKEL VII

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk
besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of
onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

	Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

 

 

 PAGE    

 PAGE   8