Geannoteerde Agenda Informele Milieuraad 22 en 23 juli 2015
Bijlage
Nummer: 2015D28241, datum: 2015-07-13, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Bijlage bij: Geannoteerde agenda van de Informele Milieuraad op 22 en 23 juli 2015 in Luxemburg (2015D28240)
Preview document (🔗 origineel)
Geannoteerde Agenda Informele Milieuraad 22 en 23 juli 2015
Sustainable Development Goals
Inhoud
De Post-2015 ontwikkelingsagenda bestaat uit vier onderdelen: een politieke verklaring, de Sustainable Development Goals (SDGs), afspraken over monitoring en verantwoording van deze doelen en tot slot afspraken over financiering van de SDGs voor armere landen.
De SDGs zijn de opvolgers van de millenniumdoelen, die dit jaar aflopen. Het is een set van 17 duurzaamheidsdoelen die in twee opzichten anders zijn dan de millenniumdoelen: ten eerste zijn ze universeel (en gelden dus voor alle landen) en ten tweede hebben de economische, sociale en ecologische pijlers er een gelijkwaardige plek in gekregen.
Naar verwachting wordt in de Informele Milieuraad besproken wat de SDGs voor het Europese beleid betekenen. Daarnaast zal teruggeblikt worden op de uitkomsten van de Financing for Development (Ffd) conferentie in Addis Abeba (13-16 juli a.s.), waar Nederland vertegenwoordigd wordt door minister Ploumen.
Stand van zaken
In september zullen staatshoofden in VN-verband de SDGs aannemen. Internationaal is er al consensus over de inhoud van deze doelen. Echter nog niet over de financiering die nodig is om deze doelen te bereiken. Ook de onderhandelingen over monitoring en verantwoording van de doelen lopen nog.
De mondiale onderhandelingen over financiering bevinden zich in een cruciaal stadium met de komende Ffd conferentie. Lidstaten van de EU treden in de onderhandelingen over SDG’s en Ffd gezamenlijk op. Belangrijkste geschilpunt in de mondiale onderhandelingen is de relatie tussen de SDGs en Ffd. De inzet van de EU is dat (financiële) middelen primair gericht worden op het bereiken van de SDGs. De G77 (ontwikkelingslanden) willen deze middelen daarentegen breder inzetten.
Nederlandse positie
Zoals uiteengezet in de Kamerbrief Post-2015 Ontwikkelingsagenda en Financing for development van 17 juni jl., is Nederland blij met de uitkomst van de onderhandelingen over de inhoud van de 17 SDGs. De internationale ambities sluiten goed aan bij de Nederlandse prioriteiten op het gebied van hulp, handel en investeringen.
Nederland is voorstander van stevige afspraken over monitoring en verantwoording. De inzet is om zoveel mogelijk gebruik te maken van bestaande mechanismen, rapportages en regelgeving om extra administratieve lasten te voorkomen.
Tot slot zet Nederland zich actief in voor een succesvolle uitkomst van de FfD conferentie en steunt Nederland de Europese inzet.
Klimaatfinanciering
Inhoud
Klimaatfinanciering is een belangrijk onderwerp in de klimaatonderhandelingen op weg naar Parijs. In 2009 is in Kopenhagen afgesproken dat ontwikkelde landen vanaf 2020 hiervoor gezamenlijk $100 miljard per jaar zullen mobiliseren . Nu draait het om het vertrouwen in het nakomen van die afspraak. Daarnaast, staat voor de periode ná 2020 de vraag centraal wie aan deze klimaatfinanciering moeten bijdragen.
Op beide punten bestaat nog een sterk verschil van mening tussen ontwikkelde landen en ontwikkelingslanden. Het Luxemburgse voorzitterschap heeft het onderwerp klimaatfinanciering geagendeerd om na te gaan waar we staan en welke opties er zijn om tegenstellingen te overbruggen.
Stand van zaken
Ontwikkelingslanden vragen om transparante en voorspelbare klimaatfinanciering en geven aan te geringe financiering voor klimaatadaptatie te ontvangen. Zij dringen aan op het vastleggen van kwantitatieve tussendoelstellingen voor opschaling richting 2020 vanuit ontwikkelde landen. Ter verbetering van transparantie en voorspelbaarheid van klimaatfinanciering is in Lima afgesproken dat ontwikkelde landen waar mogelijk meer kwalitatieve en kwantitatieve informatie moeten opnemen in hun strategieën om klimaatfinanciering op te schalen richting het gezamenlijke doel van US $100 miljard per jaar vanaf 2020.
De EU is van mening dat na 2020 alle landen naar vermogen en naar rato van hun verantwoordelijkheid moeten bijdragen aan klimaatfinanciering en uitstootvermindering. Door de snelle economische ontwikkeling sinds 1992 is de strikte scheiding tussen donoren en ontvangende landen die toen is vastgelegd niet langer houdbaar. Tijdens de klimaatconferentie in Lima (2014) is daarom voor het eerst erkend dat niet alleen ontwikkelde landen bij kunnen dragen aan internationale klimaatfinanciering. Dit is een belangrijke eerste stap, maar tot nu toe is er weinig bereidheid om verder te gaan.
Nederlandse positie
Nederland ziet klimaatfinanciering als een middel om de transitie naar een emissiearme en klimaatweerbare wereld te realiseren, dat primair door marktpartijen wordt gedragen. Overheden kunnen mondiaal klimaatbeleid stimuleren met publieke klimaatfinanciering als hefboom voor private financiering, afspraken maken over het beprijzen van koolstof en subsidies verlagen op het gebruik van fossiele brandstoffen. Zulke afspraken leiden tot prijsprikkels die koolstofarme en klimaatweerbare investeringen in alle landen stimuleren .
Nederlandse overheidsfinanciering voor die transitie richt zich primair op de meest kwetsbare en armste landen die zelf niet in staat zijn de nodige financiering te mobiliseren.
Gezien het grote belang dat Nederland hecht aan adaptatie moet goed nagegaan worden hoe de financiering van adaptatie versterkt kan worden. Hierbij moet bijvoorbeeld worden gekeken naar de institutionele structuur van fondsen die adaptatie-inspanningen van ontwikkelingslanden ondersteunen.
Nederland is geen voorstander van het formuleren van tussentijdse kwantitatieve klimaatfinancieringsdoelen omdat dit niet aansluit bij de begrotingssystematiek. Wel is Nederland van mening dat de inspanningen en ambitieniveaus van ontwikkelde landen meer inzichtelijk moeten worden. Het vormgeven van een aanpak hiervoor, vóór 2020, kan helpen bij het vragen om evenredige inspanningen van alle landen na 2020. Dit draagt bij aan de transparantie van klimaatfinanciering en aan vertrouwen in het nakomen van de toezegging uit Kopenhagen.
Stand van zaken mondiale klimaatonderhandelingen
Inhoud
De Informele Raad zal zich naar verwachting richten op de vraag hoe de EU in de tweede helft van 2015 zo effectief mogelijk kan bijdragen aan het bereiken van een nieuw mondiaal klimaatakkoord in Parijs. Over de stand van zaken van de onderhandelingen en de Nederlandse inzet daarbij bent u eerder, op 8 juni 2015, geïnformeerd1.
Stand van zaken
De ambtelijke onderhandelingsronde, van 1 tot en met 11 juni 2015 in Bonn, heeft niet opgeleverd waarop gehoopt werd: een ingekorte tekst met duidelijke opties waarover op inhoud onderhandeld kan worden. Er rest nog weinig tijd tot aan Parijs. Belangrijk is daarom dat de voorzitters van de onderhandelingen mandaat gekregen hebben om te komen met een verkorte, gestroomlijnde tekst met duidelijke opties. In Bonn zijn de standpunten nog duidelijker geworden, waardoor de voorzitters de teksten beter kunnen stroomlijnen. De nieuwe tekst wordt uiterlijk op 24 juli verwacht.
Het voornaamste obstakel voor te totstandkoming van een mondiaal klimaatakkoord waar alle landen aan meedoen blijft de huidige differentiatie: het strikte onderscheid dat in het klimaatverdrag en het Kyoto protocol wordt gemaakt tussen ontwikkelde en ontwikkelingslanden. Hoewel er door de klimaattoppen van Warschau (2013) en Lima (2014) met de invoering van het concept van Voorgenomen Nationaal Bepaalde Bijdragen (Intended Nationally Determined Contributions/INDCs) een vorm van zelf-differentiatie is ontstaan, blijft de ‘oude’ scheiding tussen ontwikkelde en ontwikkelingslanden in bijna alle items waarover onderhandeld wordt meespelen.
Hoe hier uiteindelijk in het nieuwe akkoord mee omgegaan zal worden, zal vóór Parijs niet besloten worden. Dat geldt naar verwachting ook voor een aantal andere zaken zoals een lange termijn doelstelling, cycli die moeten zorgen voor een opwaartse ambitiespiraal, de juridische bindendheid van Nationaal Bepaalde Bijdragen en internationale klimaatfinanciering.
De volgende ambtelijke ronde zal van 31 augustus tot en met 4 september 2015 plaatsvinden en het tempo van de onderhandelingen zal in de tweede helft van dit jaar sterk omhoog moeten.
Bijeenkomsten en activiteiten buiten de ambtelijke onderhandelingen kunnen bijdragen aan het verhogen van dat tempo. De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu heeft op 29 juni 2015 tijdens de VN Klimaatbijeenkomst in New York in een plenaire interventie steun uitgesproken voor een flexibel, ambitieus en juridisch bindend klimaatakkoord en een lans gebroken voor noodzakelijke aanvullende actie door bedrijven, steden en subnationale overheden. Die zullen moeten komen met de praktische oplossingen voor het reduceren van CO2-emissies. In het kader van de Lima-Paris Action Agenda kondigde Nederland aan zich te zullen concentreren op de transportsector en goede initiatieven en aansprekende voorbeelden te zullen samenbrengen in Parijs. Daarnaast zal Nederland zich richten op de invulling van het water-deel van de adaptatieagenda.
De actieve Nederlandse rol op transportgebied was tevens het onderwerp van een side-event dat Nederland samen met de Peruaanse milieuminister, tevens COP-voorzitter, Pulgar-Vidal, voorafgaande aan de klimaatbijeenkomst organiseerde in New York. De internationale transportassociaties, de Climate and Clean Air Coalition en andere stakeholders toonden zich verheugd dat Nederland bereid is te assisteren in het zichtbaar maken, uitdragen en verhogen van hun ambities.
In lijn met de actieve inzet van Nederland op klimaatactie van niet-statelijke actoren, nam staatssecretaris Mansveld van 7-9 juli 2015 deel aan de Climate Summit of the Americas in Toronto, een conferentie van regionale en lokale overheden uit Noord- en Zuid-Amerika. Hier sloten overheden zich aan bij het Under2MoU, een Memorandum of Understanding waarin lokale en regionale overheden van over de hele wereld zich scharen achter de 2-graden doelstelling. Nederland heeft toegezegd dit MoU aan te bevelen bij provincies en steden in Nederland. Belangrijke thema’s die verder besproken werden in Toronto waren de wijze waarop verschillende systemen voor het beprijzen van CO2 in Amerika en Europa gekoppeld kunnen worden en het verder stimuleren van duurzaam transport en Zero Emission Vehicles.
De komende maanden worden nog diverse bijeenkomsten georganiseerd die kunnen bijdragen aan een positief momentum richting Parijs. Frankrijk zal doorgaan met het organiseren van informele – soms ministeriële -consultaties, en begin november zal er een ministeriële pre-COP zijn.
Intussen worden er steeds meer INDCs ingediend, waaronder recentelijk die van China, Zuid-Korea, IJsland, Servië, Singapore en Nieuw Zeeland. Het aantal partijen met een INDC staat daarmee inmiddels op 45. Samen zijn deze landen verantwoordelijk voor meer dan 50% van de mondiale emissies. In oktober organiseert de Europese Commissie samen met de regering van Marokko een ministeriele bijeenkomst waar het geaggregeerde niveau van de dan ingediende INDCs besproken zal worden.
Nederlandse positie
Parijs is een cruciale stap op weg naar een effectieve mondiale aanpak van het klimaatprobleem, die niet alleen leunt op overheden en verdragen, maar ook op publiek-private coalities en initiatieven van niet-statelijke actoren. De INDCs vormen de fundamenten van de oplossing, de acties eromheen vormen de rest van het bouwwerk. Nederland vraagt specifiek aandacht voor concrete actie door zowel statelijke als niet-statelijke actoren. Het nieuwe akkoord kan de acties van bedrijven, steden en maatschappelijke actoren helpen versterken. In de tweede helft van het jaar richting Parijs moet de EU-inzet verder gericht zijn op het aan boord krijgen van alle partijen. Daarbij is ook de juridische vorm van het akkoord een belangrijk thema.
De uitkomst van Parijs moet een internationaal klimaatregime opleveren dat landen in staat stelt naar vermogen bij te dragen aan de oplossing van het klimaatprobleem. Daarnaast moet het mechanismen bevatten waarmee partijen periodiek hun ambitie naar vermogen verhogen en die investeringen in alle landen stimuleren, ook door de private sector. Een lange termijn doelstelling zoals klimaatneutraliteit kan hierbij als kompas fungeren. Ook voor adaptatie moet voldoende aandacht zijn in het nieuwe akkoord. De EU kan bovengenoemde onderwerpen gebruiken om bruggen te bouwen richting belangrijke onderhandelingspartners.
Kamerstuk 31 793 nr. 116↩︎