Toelichtende nota
Bijlage
Nummer: 2015D33827, datum: 2015-09-16, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Bijlage bij: Wijzigingen van de Overeenkomst tot instelling van het Gemeenschappelijk Fonds voor Grondstoffen, zoals opgenomen in Besluit CFC/GC/XXVI/1 van 10 december 2014 (2015D33826)
Preview document (đ origineel)
Wijzigingen van de Overeenkomst tot instelling van het
Gemeenschappelijk Fonds voor Grondstoffen, zoals opgenomen in Besluit
CFC/GC/XXVI/1 van 10 december 2014
(Trb. 2015, 26, 76 en 116)
TOELICHTENDE NOTA
Inleiding
Op 27 juni 1980 kwam te GenÚve tot stand de Overeenkomst tot instelling van het Gemeenschappelijk Fonds voor Grondstoffen (Trb. 1981, 49 en Trb. 1982, 2, hierna: de Overeenkomst). Dit verdrag dat bij rijkswet is goedgekeurd voor het gehele Koninkrijk (Stb. 1983, 269), is op 19 juni 1989 voor het gehele Koninkrijk in werking getreden.
Ruim 120 staten en organisaties zijn partij bij de Overeenkomst die in het kader van de Verenigde Naties tot stand was gebracht. Het verdrag voorziet in een oprichting van een Gemeenschappelijk Grondstoffenfonds. De oprichting van deze organisatie was gebaseerd op de gedachte dat er gestreefd diende te worden naar een mondiaal beleid voor de gehele grondstoffen sector. Daarbij speelde stabilisering van de grondstoffenprijzen â voornamelijk door middel van buffervoorraden â een rol. Het Gemeenschappelijke Grondstoffenfonds is een centrale instelling die de activiteiten van de afzonderlijke organisaties â vorming buffervoorraden â financieel moet bundelen en ondersteunen.
Het Besluit CFC/GC/XXVI/1 van 10 december 2014
Op 10 december 2014 nam de Raad van Bestuur het Besluit CFC/GC/XXVI/1 aan, waarmee de Overeenkomst wordt gewijzigd. Aanleiding voor de wijzigingen is de wens van de verdragspartijen om onder meer de aanpak van het Gemeenschappelijke Grondstoffenfonds te moderniseren en te stroomlijnen.
Onder punt 1 van het Besluit wordt bevestigd dat de wijzigingen van
de Overeenkomst, zoals gevoegd bij het Besluit, zijn aangenomen. Punt 2
verwijst naar het derde lid van artikel 51 van de Overeenkomst en regelt
dat de wijzigingen in werking treden na een periode van 13 maanden na
aanvaarding van dat Besluit door de Raad van Bestuur. In dit geval is de
inwerkingtreding bepaald op 10 januari 2016.
In het Besluit zijn alle wijzigingen, die - als pakket - het resultaat
van de onderhandelingen vormen, ondergebracht in de regeling zoals
beschreven in het derde lid van artikel 51 van de Overeenkomst. Dit
derde lid biedt de mogelijkheid voor de verdragspartijen om binnen de
gestelde termijn een schriftelijk bezwaar in te dienen tegen de bij
besluit aangenomen wijzigingen. Bij een bezwaar zullen de wijzigingen
niet in werking treden. Wanneer geen bezwaar is gemaakt, worden de
wijzigingen geacht te zijn aanvaard.
Nu alle wijzigingen onder het regime van het derde lid vallen kan alleen bezwaar ingediend worden tegen het hele pakket van wijzigingen zoals aangenomen bij het Besluit. Hiermee wordt voorkomen dat de verdragspartijen bezwaar maken tegen een deel van de wijzigingen, en daarmee het onderhandelingsresultaat teniet doen.
Het wijzigingsregime zoals beschreven in artikel 51 van de Overeenkomst en de parlementaire goedkeuringsprocedure
Artikel 51 van de Overeenkomst regelt de procedure inzake het
wijzigen van de Overeenkomst.
Ingevolge het tweede lid worden de wijzigingen aangenomen door de Raad
van Bestuur met een versterkt gekwalificeerde meerderheid. In de
toelichting op de Overeenkomst was bepaald dat een wijziging die valt
onder dit lid een besluit van een volkenrechtelijke organisatie vormt en
om die reden niet ter goedkeuring aan het parlement voorgelegd wordt1.
Ingevolge het derde lid dienen de wijzigingen met betrekking tot de
gevallen beschreven onder de letters a) tot en met e) aanvaard te worden
door de verdragspartijen. Vanwege deze aanvaarding zullen in het
Koninkrijk der Nederlanden de wijzigingen parlementair moeten worden
goedgekeurd2. Het gaat om wijzigingen die
betrekking hebben op:
a) het recht om terug te trekken;
b) de bepaalde vereisten inzake de meerderheid van stemmen;
c) de beperking van de aansprakelijkheid zoals beschreven in artikel 6
van de Overeenkomst;
d) het recht, ingevolge het vijfde lid van artikel 9, al dan niet op
aandelen in het rechtstreeks, bijgedragen kapitaal in te
schrijven;
e) de procedure tot het wijzigen van de Overeenkomst.
Ten aanzien van de in het Besluit van 10 december 2014 aangenomen
wijzigingen geldt dat geen van deze wijzigingen vallen onder de werking
van het derde lid van artikel 51, behalve die met betrekking tot de
aanpassing van de wijzigingsprocedure van de Overeenkomst. Hoewel in het
Besluit de verdragspartijen onder punt 2 zijn overeengekomen om af te
wijken van de in het verdrag opgenomen wijzigingsprocedure, kan deze
afspraak, die de verdragspartijen kunnen overeenkomen, de nationale
parlementaire procedure die gebaseerd is op het derde lid niet
beĂŻnvloeden. Derhalve wordt hierbij de betreffende aanpassing van de
wijzigingsprocedure aan de Staten-Generaal ter goedkeuring aangeboden.
Echter, voor de overzichtelijkheid zullen hieronder toch ook andere
wijzigingen, die dus op grond van het tweede lid van artikel 51 geen
parlementaire goedkeuring behoeven, kort toegelicht worden.
Toelichting op de Overeenkomst zoals gewijzigd
De toelichting hieronder gaat in op de Overeenkomst zoals gewijzigd. Voor de nummering van een artikel of een hoofdstuk wordt verwezen naar de in het Tractatenblad gepubliceerde geconsolideerde tekst van de Overeenkomst.
De wijzigingen van de Overeenkomst hebben ten tot doel het
moderniseren van de organisatie. Zo wordt in onderdeel b van artikel 2
de doelstelling van het Gemeenschappelijk Fonds uitgebreid beschreven
met een verwijzing naar de duurzaamheid in die zin dat de drie dimensies
daarvan, namelijk sociale-, economische- en milieutechnische aspecten,
onderdeel zijn van de ontwikkeling van het Fonds op
grondstoffenactiviteiten. Verder, in de onderdelen b, c, d en e van
artikel 3 worden de mogelijkheden voor het Fonds gecreëerd om niet
alleen in de capaciteit van een financier op te treden.
Tot slot in artikel 22, tweede lid, wordt het minimale en maximale
aantal bewindvoerders vastgelegd. Het aantal bewindvoerders wordt
teruggebracht. Dit betreft een efficiency maatregel waarbij de tijd en
omvang van de College van Bewindvoerders en daarmee ook de belasting van
het Fonds in overeenstemming worden gebracht met de beperkte omvang van
het Fonds.
Een ander doel van de wijzigingen is het stroomlijnen van de aanpak van
het Gemeenschappelijk Fonds met behoud van de doelstelling van die
organisatie. In dit verband wordt onder meer verwezen naar Hoofdstuk IV
van de Overeenkomst dat bepalingen bevat met betrekking tot âkapitaal en
andere middelenâ. Zo zijn de artikelen 7 en 8 in overeenstemming
gebracht met de na oprichting van het Gemeenschappelijk Fonds ontstane
feitelijke situatie en bijdragen in het Fonds. Verder bevat de
Overeenkomst geen bepaling meer over een gedwongen winkelnering van het
Gemeenschappelijk Fonds bij Internationale
grondstoffenorganen/organisaties (âInternational Commodity Boardsâ).
Voorts wordt er ingevolge artikel 13 een reserve tot zekerheidsstelling
ingesteld. Dat artikel bevat een beschrijving van de wijze waarop over
een aanwending van de fondsen wordt besloten.
Tot slot hebben de wijzigingen het gevolg dat in de Overeenkomst alleen
essentiële hoofdzaken worden vermeld en dat de operationele/procedurele
aspecten in nadere regels worden opgenomen. Bijvoorbeeld met betrekking
tot de kapitaalrekening bevat artikel 18 geen procedure beschrijving
meer, maar worden in het artikel alleen de aard en de specificatie van
de te financieren activiteiten op hoofdlijnen beschreven. De procedures
zelf worden opgenomen in regels en voorschriften die door de Raad van
Bestuur worden aangenomen (zie artikel 16, vijfde lid). Met deze
gewijzigde opzet wordt voorkomen dat voor noodzakelijke aanpassingen in
operationele projecten, criteria en regelingen, elke keer het hele
verdrag gewijzigd moet worden waardoor vertragingen aan de orde zijn.
Verder, artikel 25 geeft de beschikbaarheid en plaats van het Raadgevend
Comité als onderdeel van het Gemeenschappelijk Fonds weer. De rol en
taken van het Comité, alsmede de toetsingscriteria voor projecten en de
wijze van werken worden opgenomen in de door de Raad van Bestuur
aangenomen regels en voorschriften.
De aangepaste procedure met betrekking tot het wijzigen van de Overeenkomst wordt beschreven in artikel 50 (oud artikel 51). Ingevolge dat artikel zullen de verdragspartijen alle wijzigingen binnen zes maanden moeten aanvaarden. Voor deze wijziging in de procedure is gekozen omdat de tweedeling in de onderhandelingen een probleem bleek te zijn.
Deze gewijzigde procedure geldt in de nieuwe situatie dus niet alleen voor de gevallen zoals hierboven beschreven onder de letters a) ten met e), maar voor alle wijzigingen van de Overeenkomst. Verder blijven gehandhaafd: de veronderstelling dat een verdragspartij geacht wordt na zes maanden de wijziging te hebben aanvaard als die partij niet binnen die termijn bezwaar tegen de wijzigingen heeft ingediend en de mogelijkheid om de bezwaartermijn van zes maanden te verlengen. In het geval dat door geen enkele verdragspartij tijdig bezwaar wordt gemaakt, treden de wijzigingen voor alle partijen in werking.
Gelet op het voorgaande zullen in de toekomst alle wijzigingen, behalve die van de Bijlagen (zie hier onder), ter goedkeuring aan de Staten-Generaal aangeboden worden. De nationale procedure dient binnen zes maanden (of langer bij verlenging) na de mededeling van de Raad van Bestuur te zijn afgerond. Het Koninkrijk der Nederlanden zal standaard gebruik maken van het recht om te verzoeken de periode, waarbinnen een verdragspartij tegen een wijziging bezwaar kan indienen, te verlengen. Indien geen parlementaire goedkeuring wordt verkregen, zal tegen de wijzigingen uiteraard bezwaar worden gemaakt.
Bijlagen
De Overeenkomst bevat zes Bijlagen. Zo bevat Bijlage A een overzicht van de inschrijvingen op de aandelen in het rechtstreeks bijgedragen kapitaal. Bijlage B beschrijft de bijzondere betalingsregelingen voor de minst-ontwikkelde landen. In Bijlage C worden de criteria genoemd waaraan internationale grondstoffenorganen moeten voldoen. De Bijlagen D en E hebben betrekking op het toewijzen van stemmen aan de lidstaten respectievelijk de verkiezing van de bewindvoerders. Bijlage F bevat een overzicht van de rekeneenheden, te weten de Euro, de Amerikaanse dollar, de Japanse Yen en het Pond sterling.
Deze Bijlagen vormen een integrerend onderdeel van de Overeenkomst en zijn aan te merken als zijnde van uitvoerende aard. In de toekomst zullen wijzigingen van de Bijlagen op grond van artikel 7, onderdeel f, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen geen parlementaire goedkeuring behoeven, tenzij de Staten-Generaal zich thans het recht tot goedkeuring terzake voorbehouden.
Koninkrijkspositie
Zoals in de inleiding is aangegeven geldt de Overeenkomst voor het gehele Koninkrijk. De wijzigingen van de Overeenkomst zullen dan ook voor het gehele Koninkrijk gelden. Aruba en Curaçao hebben de medegelding bevestigd. De regering van Sint Maarten heeft nog geen besluit over de medegelding kunnen nemen.
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,
De Minister van Buitenlandse Zaken,
Zie Kamerstukken II 1981/82, 17 374 (R1204), nrs. 1 â 4, blz. 14: â⊠in het algemeen komen de wijzigingen dus tot stand en treden zij in werking door middel van een besluit van een orgaan van een volkenrechtelijke organisatie in de zin van artikel 67 (noot: thans artikel 92) van de Grondwet en behoeven zij derhalve niet de goedkeuring der Staten-Generaal. âŠ.ââ©ïž
Zie Kamerstukken II 1981/82, 17 374 (R1204), nrs. 1 â 4, blz. 14: âVoor de inwerkingtreding van de door de Raad van Bestuur aanvaarde wijzigingen betreffende de onder artikel 51, derde lid, onder (a) tot en met (e), genoemde gevallen is aanvaarding door alle lid-staten vereist. Met betrekking tot de laatstbedoelde wijzigingen is artikel 60, tweede lid, van de Grondwet (noot: thans artikel 91) van toepassing en de goedkeuring van de Staten-Generaal vereist.ââ©ïž