[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Toelichtende nota

Bijlage

Nummer: 2015D34066, datum: 2015-09-17, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Overeenkomst tussen de Benelux-Staten (het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden) en de Republiek Kazachstan betreffende terug- en overname; Brussel, 2 maart 2015 (2015D34065)

Preview document (🔗 origineel)


Overeenkomst tussen de Benelux-staten (het Koninkrijk België, het
Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden) en de
Republiek Kazachstan betreffende terug- en overname; Brussel, 2 maart
2015 (Trb. 2015, 57)

TOELICHTENDE NOTA

Algemeen

Inleiding

Het onderhavige verdrag vormt tezamen met andere verdragen van dezelfde
strekking, zoals de op 1 april 2014 in werking getreden Overeenkomst
tussen de Benelux-Staten (het Koninkrijk België, het Groothertogdom
Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden) en de Republiek Kosovo
betreffende de overname van onregelmatig verblijvende personen (Brussel,
12 mei 2011; Trb. 2011, 127), een uitvloeisel van hetgeen reeds
verschillende malen met de Staten-Generaal over de betekenis van
dergelijke overnameverdragen is besproken. 

In het regeerakkoord is intensivering van het terugkeer- en uitzetbeleid
aangemerkt als prioriteit. Het beleid met betrekking tot terugkeer is
uiteengezet in de Kamerbrief van 1 juli 2011 «Terugkeer in het
vreemdelingenbeleid» (Kamerstukken II 2010/11, 19 637, nr. 1436),
alsmede in de Kamerbrieven van 6 maart 2013 en 25 februari 2014 inzake
de «Stand van zaken met betrekking tot de strategische landenbenadering
migratie» (Kamerstukken II 2012/13, 29 344, nr. 116; Kamerstukken II
2013/14, 30 573, nr. 124). Doelstelling van dit beleid is, onder meer,
met de zogenoemde herkomstlanden een goede samenwerking op het gebied
van terugkeer te realiseren en te onderhouden, alsmede een betere
samenhang na te streven met het Nederlandse beleid ten opzichte van deze
landen.

In het kader van het terugkeerbeleid wordt ernaar gestreefd met
belangrijke herkomstlanden van migranten een terug- en overnameverdrag
te sluiten. Hierbij gaat het in de eerste plaats, maar niet uitsluitend,
om de landen van herkomst die in het kader van dat beleid als
prioritaire landen zijn aangemerkt. Voorts blijft ook het uitgangspunt
uit de Notitie inzake opname van terug- en overnameclausules in
bilaterale verdragen (Kamerstukken II 2003/04, 29 344, nr. 20)
gehandhaafd dat in bilaterale verdragen met herkomstlanden een terug- en
overnameclausule dient te worden opgenomen, die zowel ziet op de
verplichting eigen onderdanen terug te nemen als op de verplichting op
verzoek een verdrag te sluiten waarin de terugname van eigen onderdanen
en de overname van onderdanen van derde landen en staatlozen wordt
geregeld.

Terug- en overnameverdragen waarbij het Koninkrijk der Nederlanden
partij is of waaraan Europees Nederland als lid van de Europese Unie is
gebonden, worden gesloten op verschillende niveaus. Het Koninkrijk sluit
geen bilaterale terug- en overnameverdragen.

Op grond van de op 11 april 1960 te Brussel totstandgekomen Overeenkomst
tussen het Koninkrijk der Nederlanden, het Koninkrijk België en het
Groothertogdom Luxemburg inzake de verlegging van de personencontrole
naar de buitengrenzen van het Beneluxgebied (Trb. 1960, 40) sluiten de
lidstaten van de Benelux hun terug- en overnameverdragen gezamenlijk. De
Benelux-staten bepalen in overleg met elkaar met welke landen van
herkomst onderhandelingen worden geopend en welke van de Benelux-staten
daarin het voortouw neemt. Daarbij is de omvang van de
terugkeerproblematiek in de drie landen mede bepalend. De terug- en
overnameverdragen die in Benelux-verband worden gesloten, gaan in de
regel vergezeld van een uitvoeringsprotocol waarin specifieke
uitvoeringsbepalingen zijn opgenomen. Het uitvoeringsprotocol wordt
eveneens door de Benelux-staten gezamenlijk met de verdragspartner
overeengekomen. De onderhandelingen met Kazachstan over het onderhavige
verdrag zijn gevoerd door België.

Daarnaast is Nederland gehouden aan overnameovereenkomsten die de
Europese Unie sluit. De Europese Unie is bevoegd tot het sluiten van
dergelijke verdragen op grond van artikel 79, derde lid, van het Verdrag
betreffende de werking van de Europese Unie, volgens de procedure van
artikel 218 van hetzelfde Verdrag (zie Trb. 2008, 51, voor de
geconsolideerde tekst). Op grond van die bepaling verleent de Raad van
de Europese Unie de Europese Commissie op haar voorstel een mandaat om
onderhandelingen te openen met bepaalde landen. Bij de keuze van deze
landen baseert de Raad zich ondermeer op criteria als migratiedruk uit
het desbetreffende land en de geografische ligging ten opzichte van het
grondgebied van de Europese Unie. De Europese Unie heeft tot nu toe
EU-overnameovereenkomsten gesloten met Albanië, Armenië, Azerbeidzjan,
Bosnië-Herzegovina, Georgië, Hongkong, Kaapverdië, Macau, de
voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Moldavië, Montenegro,
Oekraïne, Pakistan, de Russische Federatie, Servië, Sri Lanka en
Turkije. Zolang de Europese Unie geen gebruik maakt van haar bevoegdheid
een EU-overnameovereenkomst te sluiten, blijven de lidstaten bevoegd dat
zelf, op bilateraal, of zoals in het geval van de Benelux op
multilateraal niveau, te doen. 

Bij de overnameovereenkomsten die in EU-verband tot stand komen, kan
elke lidstaat afzonderlijk een uitvoeringsprotocol met de andere partij
sluiten. Een dergelijk uitvoeringsprotocol biedt de partijen de
mogelijkheid nadere afspraken te maken over de praktische uitvoering van
de in de EU-overnameovereenkomst overeengekomen bepalingen en over de
concrete samenwerking tussen de uitvoerende diensten die hiervoor
verantwoordelijk zijn. Nederland sluit uitvoeringsprotocollen in
Benelux-verband, ingevolge de eerdergenoemde Overeenkomst inzake de
verlegging van de personencontrole naar de buitengrenzen van het
Beneluxgebied. 

Inhoud van het verdrag

Het verdrag strekt ertoe de feitelijke uitzetting van vreemdelingen ten
aanzien van wie op basis van het nationale recht de verplichting bestaat
Nederland te verlaten, te vergemakkelijken. De uitoefening van de op
grond van de Vreemdelingenwet 2000 bestaande bevoegdheid om uit te
zetten, wordt vergemakkelijkt doordat de aangezochte partij erkent,
onder bepaalde omstandigheden, tot terug- of overname verplicht te zijn.


Het verdrag wordt gecompleteerd met een uitvoeringsprotocol dat op
dezelfde dag als het verdrag tot stand is gebracht.

Het verdrag bevat voorwaarden waaronder de partijen gehouden zijn eigen
onderdanen terug te nemen, alsmede derdelanders en staatlozen over te
nemen, evenals procedurele bepalingen met betrekking tot het indienen en
beantwoorden van een verzoek tot terug- of overname. De praktijk heeft
geleerd dat door dergelijke afspraken te maken de procedure met
betrekking tot vaststelling van de identiteit en nationaliteit zodanig
is gedefinieerd, dat de termijnen voor de afgifte van vervangende
reisdocumenten daardoor aanzienlijk worden bekort. Het verdrag regelt
voorts de voorwaarden waaronder en de wijze waarop partijen gehouden
zijn de doorgeleiding over elkaars grondgebied toe te staan van naar
derde landen te verwijderen personen.



Koninkrijkspositie

Dit verdrag inzake terug- en overname is van toepassing op het Europese
grondgebied van het Koninkrijk der Nederlanden. Ingevolge artikel 19 kan
het verdrag worden uitgebreid tot het Caribische deel van het
Koninkrijk. De regering van Aruba acht medegelding wenselijk. De
regeringen van Curaçao en Sint Maarten beraden zich nog over de
wenselijkheid van medegelding. De goedkeuring van het verdrag wordt dan
ook voor het gehele Koninkrijk gevraagd.

Artikelsgewijze toelichting 

Artikel 1: Definities en werkingssfeer

Artikel 1 definieert de belangrijkste begrippen uit het verdrag. Zo
wordt in het eerste lid de term “grondgebied” omschreven voor zowel
de Benelux-staten als voor Kazachstan. 

Artikel 2: Terugname van eigen onderdanen

Dit artikel bepaalt wanneer er een verplichting bestaat tot terugname
van eigen onderdanen. Er is sprake van een dergelijke verplichting
indien betrokkene niet of niet langer aan de voorwaarden voor toegang
tot of verblijf op het grondgebied van de verzoekende Partij voldoet en
indien kan worden bewezen dan wel aannemelijk kan worden gemaakt dat
betrokkene de nationaliteit heeft van de aangezochte Partij. Deze
verplichting geldt in de regel ook indien betrokkene de nationaliteit is
kwijtgeraakt. De terugnameverplichting geldt ook voor eventuele
minderjarige kinderen en/of echtgenoot van betrokkene, tenzij hij of zij
over een onafhankelijk recht op verblijf beschikt in de verzoekende
Partij. Op grond van het vierde lid van dit artikel zal de aangezochte
Partij de voor de teruggeleiding van de over te nemen persoon
noodzakelijke reisdocumenten verstrekken.

Artikel 3: Overname van onderdanen van een derde Staat of staatlozen

Artikel 3 ziet op de overname van derdelanders en staatlozen. Er bestaat
een verplichting tot overname indien betrokkene niet of niet langer aan
de voorwaarden voor toegang tot of verblijf op het grondgebied van de
verzoekende Partij voldoet en indien kan worden bewezen dan wel
aannemelijk kan worden gemaakt dat betrokkene een geldige
verblijfsvergunning of een visum, niet zijnde een transitvisum, heeft
van de aangezochte Partij of had ten tijde van de grensoverschrijding. 

Artikel 4: Verzoek om terug- en overname

Artikel 4 legt vast welke gegevens bij een indiening van verzoek tot
terug- of overname dienen te worden overgelegd. Indien betrokkene
beschikt over een geldig reisdocument en, indien van toepassing, een
geldig visum of een geldige verblijfsvergunning van de aangezochte
Partij, kan worden volstaan met een mededeling aan de aangezochte Partij
over de ophanden zijnde overdracht.

Artikel 5: Bewijsmiddelen met betrekking tot eigen onderdanen

Artikel 5 somt de bewijsmiddelen op waarmee de nationaliteit van een
eigen onderdaan kan worden bewezen, dan wel aannemelijk kan worden
gemaakt. Indien geen van de genoemde bewijsmiddelen kan worden
overgelegd, dient de aangezochte Partij een interview af te nemen met
betrokkene om te bepalen of betrokkene een eigen onderdaan is.

Artikel 6: Bewijsmiddelen met betrekking tot onderdanen van een derde
Staat of staatlozen

Artikel 6 somt de bewijsmiddelen op waarmee kan worden aangetoond dat is
voldaan aan de in artikel 3 vermelde voorwaarden voor overname van
derdelanders en staatlozen. 



Artikel 7: Termijnen

In dit artikel worden de termijnen vastgelegd voor de verschillende
procedurestappen. Een verzoek tot terugname kan te allen tijde worden
ingediend. Een verzoek tot overname moet worden ingediend binnen een
jaar nadat is duidelijk is geworden dat betrokkene niet (langer) aan de
voorwaarden voor toegang tot of verblijf op het grondgebied van de
andere partij voldoet. Een aangezochte Partij dient onmiddellijk maar
uiterlijk binnen 21 kalenderdagen op het verzoek te antwoorden. Indien
geen antwoord wordt ontvangen, wordt aangenomen dat met het verzoek
wordt ingestemd en kan overdracht naar de aangezochte partij
plaatsvinden met gebruikmaking van een door de verzoekende Staat af te
geven reisdocument. 

Artikel 8: Overdrachtmodaliteiten en wijze van vervoer

Artikel 8 legt de werkwijze bij de feitelijke overdracht vast. De
aangezochte Partij wordt over een ophanden zijnde overdracht
geïnformeerd. Deze overdrachten vinden in de regel plaats via de lucht,
doch kunnen tevens via het land of de zee plaatsvinden. 

Artikel 9: Onterechte terug- of overname

Artikel 9 legt vast dat wanneer binnen drie maanden na de terug- of
overname blijkt dat betrokkene niet aan de voorwaarden voldeed,
betrokkene wordt teruggenomen door de verzoekende Partij. 

 

Artikel 10: Uitgangspunten voor doorgeleiding

Artikel 10 ziet op doorgeleiding. Doorgeleiding van derdelanders over
elkaars grondgebied is mogelijk indien directe overdracht aan het land
van bestemming niet mogelijk is. Voorts zijn enkele situaties vastgelegd
waarin de doorgeleiding kan worden geweigerd. 

Artikel 11: Doorgeleidingsprocedure

Artikel 11 legt vast welke gegevens bij indiening van een
doorgeleidingsverzoek dienen te worden overgelegd. Ook dient de
aangezochte Partij op verzoek ondersteuning te verlenen aan de
doorgeleiding, met name door het houden van toezicht. 

Artikelen 12 tot en met 14

Deze artikelen bevatten zoals gebruikelijk in deze terug- en
overnameverdragen bepalingen over kosten, gegevensbescherming en de
relatie tot andere internationale verdragen. 

Artikel 15: Uitvoeringsprotocol 

Op de dag van ondertekening van het onderhavige verdrag is tevens een
uitvoeringsprotocol totstandgekomen. Op basis van artikel 15 bevat het
protocol praktische bepalingen voor de uitvoering van het verdrag zoals
procedurevoorschriften en de benoeming van de bevoegde autoriteiten en
te benutten grensposten. 

Het protocol dat hierbij eveneens ter goedkeuring wordt voorgelegd,
betreft uitsluitend de uitvoering van het verdrag, zodat eventuele
wijzigingen ervan op grond van artikel 7, onderdeel b, van de Rijkswet
goedkeuring en bekendmaking verdragen geen parlementaire goedkeuring
behoeven, behoudens het bepaalde in artikel 8 van die Rijkswet.

Bij het protocol is een zevental bijlagen gevoegd: formulieren die ten
behoeve van de terug- en overnameprocedure door de bevoegde instanties
gebruikt worden. Wijziging van deze bijlagen, waarvan de inhoud van
uitvoerende aard is ten opzichte van de bepalingen van het protocol waar
de bijlagen onderdeel van vormen, behoeft op grond van artikel 7,
onderdeel f, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen geen
parlementaire goedkeuring, tenzij de Staten-Generaal zich thans het
recht tot goedkeuring terzake voorbehouden.



Artikelen 16 tot en met 21

De artikelen 16, 17, 18, 19, 20 en 21 van het onderhavige verdrag
bevatten de gebruikelijke bepalingen over het oplossen van geschillen,
wijziging van het verdrag, de depositaris, de territoriale toepassing,
inwerkingtreding, schorsing en opzegging. Deze behoeven geen nadere
toelichting.

DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE,

DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN,

 PAGE   5 

  PAGE   \* MERGEFORMAT  2 

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van het
Koninkrijk wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend
luidt (artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van
State).