[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Toelichtende nota

Bijlage

Nummer: 2015D34077, datum: 2015-09-17, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van CuraƧao, en de Republiek Argentiniƫ voor de uitwisseling van informatie betreffende belastingen; Buenos Aires, 14 mei 2014 (2015D34076)

Preview document (šŸ”— origineel)


Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van CuraƧao,
en de Republiek Argentiniƫ voor de uitwisseling van informatie
betreffende belastingen; Buenos Aires, 14 mei 2014 (Trb. 2014, 125)

Toelichtende nota

ALGEMEEN

Inleiding

In april 1998 heeft de Organisatie voor Economische Samenwerking en
Ontwikkeling (OESO) het rapport ā€œHarmful Tax Competition, an emerging
global issueā€ uitgebracht, waarin de lijnen zijn uitgezet voor de
aanpak van schadelijke belastingconcurrentie. Het vervolgrapport van
juni 2000 bevat zowel een lijst van mogelijk schadelijke fiscale
praktijken in de OESO-landen als een lijst van belastingparadijzen. In
het kader van dit rapport hebben de toenmalige Nederlandse Antillen, als
Ć©Ć©n van de genoemde landen met een bijzonder belastingregime, op 30
november 2000 een schriftelijke toezegging aan de OESO afgegeven om de
als schadelijk gekenmerkte fiscale praktijken te gaan beƫindigen en in
het bijzonder om transparantie en effectieve gegevensuitwisseling met
betrekking tot belastingzaken tot stand te brengen. Op 18 april 2002
maakte OESO het ā€œModel Agreement on Exchange of Information on Tax
Mattersā€ (hierna: OESO-modelverdrag) openbaar, dat als basis diende
voor het onderhavige Verdrag.

De OESO beoogt via deze wijze van gegevensuitwisseling internationale
samenwerking in belastingaangelegenheden tot stand te brengen om
belastingontwijking, fraude, witwassen en terrorismefinanciering tegen
te gaan. CuraƧao ondersteunt dit gedachtegoed en streeft ernaar om
zoveel mogelijk met andere landen verdragen ter voorkoming van dubbele
belasting met een inlichtingenartikel conform de laatste update van
artikel 26 van het OESO ā€œModel Tax Convention on Income and Capitalā€
te sluiten, alsmede een breed netwerk van de zogenaamde Tax Information
Exchange Agreements (TIEAā€™s) naar het OESO-modelverdrag op te bouwen.

Recente ontwikkelingen

In 2009 heeft de OESO een overzicht gepubliceerd van landen die
respectievelijk de OESO-standaard hebben ingevoerd (de ā€˜witte
lijstā€™), landen die gecommitteerd zijn maar de OESO-standaard nog niet
substantieel hebben geĆÆmplementeerd (de ā€˜grijze lijstā€™) en landen
die zich niet hebben verbonden aan de OESO-normen (de ā€˜zwarte
lijstā€™). Onder de ā€˜grijze lijstā€™ was een dertigtal gecommitteerde
jurisdicties opgesomd, waaronder toentertijd ook de Nederlandse
Antillen. Bij het verschijnen van deze lijsten gold als criterium voor
het substantieel implementeren van de OESO-normen dat een land ten
minste twaalf informatie-uitwisselingverdragen (TIEAā€™s) of
belastingverdragen (DTAā€™s) met een bepaling conform de laatste versie
van artikel 26 van het OESO-modelverdrag moest hebben afgesloten. De
publicatie van deze lijsten heeft wereldwijd geleid tot een
exponentiĆ«le groei van het aantal overeengekomen TIEAā€™s en een snelle
toename van het aantal (her)onderhandelingen van belastingverdragen. De
toenmalige Nederlandse Antillen gingen mee in deze ontwikkelingen en
CuraƧao staat op de ā€˜witte lijstā€™ van de OESO. 

Onderhandelingen met Argentiniƫ

Het onderhavige Verdrag kwam tot stand na onderhandelingen tussen de
fiscale autoriteiten van CuraƧao, die de onderhandelingen overnamen van
de Nederlandse Antillen, en van Argentiniƫ. 

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Voor het voorliggende Verdrag heeft de tekst van het OESO-modelverdrag
van 2002 als basis gediend. De tekst van het verdrag met Argentiniƫ
komt in grote lijnen overeen met het OESO-modelverdrag. Voor zover de
bepalingen van het Verdrag substantieel afwijken van de bepalingen in
het OESO-modelverdrag, worden deze verschillen hieronder toegelicht. Dit
geldt voor de artikelen 4, 8 en 11. Daar waar de bepalingen niet of niet
substantieel afwijken van het OESO-modelverdrag, is het daarmee
corresponderende OESO-commentaar van overeenkomstige toepassing en wordt
voor de toelichting ervan verwezen naar dat commentaar.

Artikel 1 Doelstelling en reikwijdte van het Verdrag

Dit artikel beschrijft het doel en het toepassingsgebied van het
Verdrag, namelijk het uitwisselen van voorzienbaar relevante fiscale
gegevens ten behoeve van de vaststelling, heffing, controle en inning
van belastingen, de invordering en tenuitvoerlegging van
belastingvorderingen en het onderzoek naar en de vervolging van
belastingzaken. De maatstaf van ā€voorzienbare relevantieā€ wordt
gehanteerd om te garanderen dat verzoeken niet worden afgewezen in
gevallen waarbij het belang van de informatie voor het onderzoek pas na
ontvangst van deze informatie kan worden vastgesteld.

In het tweede lid is bepaald dat ten aanzien van het Koninkrijk der
Nederlanden het Verdrag alleen van toepassing is op CuraƧao.

Artikel 3 Belastingen waarop het Verdrag van toepassing is

Het OESO-modelverdrag laat aan verdragspartijen over te bepalen welke
belastingen onder het Verdrag zullen vallen. In het eerste lid worden
per Partij de belastingen opgesomd waarop het Verdrag van toepassing is.
In het tweede lid is bepaald dat belastingen die na de datum van
ondertekening van dit Verdrag worden ingevoerd en die gelijk zijn aan of
in wezen gelijksoortig zijn met en dienen ter aanvulling op of ter
vervanging van de in dit artikel genoemde belastingen, eveneens onder de
reikwijdte van dit Verdrag vallen, mits de bevoegde autoriteiten dit
overeenkomen. Verder is de mogelijkheid vastgelegd om via briefwisseling
de belastingen die onder het Verdrag vallen uit te breiden of aan te
passen. 

Artikel 4 Begripsomschrijvingen

In het eerste lid van dit artikel worden de in het Verdrag gehanteerde
begrippen gedefinieerd. In onderdeel b worden de bevoegde autoriteiten
van de verdragsluitende partijen gedefinieerd. Voor CuraƧao is dat de
Minister van Financiƫn of zijn bevoegde vertegenwoordiger. Bij
onderdeel n is op verzoek van ArgentiniĆ« het begrip ā€strafrechtelijke
belastingzakenā€ uit het OESO-modelverdrag vervangen door ā€fiscale
delictenā€, omdat volgens Argentijnse wetgeving daar niet alleen
misdrijven maar ook overtredingen onder vallen. Een definitie van
ā€strafwettenā€, zoals in het OESO-modelverdrag is opgenomen, is
daardoor niet nodig.

Artikel 5 Uitwisseling van informatie op verzoek

In dit artikel zijn de belangrijkste uitgangspunten van internationale
informatie-uitwisseling op verzoek neergelegd. Hoewel dit artikel
inhoudelijk niet afwijkt van het OESO-modelverdrag, verdient het
desalniettemin een toelichting op enkele onderdelen. Voor het overige
wordt verwezen naar het OESO-commentaar bij dit artikel.

Op basis van het eerste lid zijn de bevoegde autoriteiten van de
aangezochte partij verplicht om op verzoek informatie uit te wisselen
voor de doeleinden zoals vermeld in artikel 1. Hierdoor is er sprake van
een ruime uitwisseling van fiscale gegevens. Deze uitwisseling ziet niet
alleen op de verzekering van belastingheffing, maar ook op de
invordering, de opsporing en vervolging van fiscale vergrijpen. 

CuraƧao heeft geen juridisch beletsel om aan de verplichting
voortvloeiende uit het Verdrag te voldoen. Ter nakoming van deze
verdragsverplichting zijn voor CuraƧao in Hoofdstuk VIII, Afdeling 2,
van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (hierna ALL) zes
artikelen opgenomen. Hiermee zijn de regels en interne procedures van
internationale bijstandverlening, waaronder ook de bepalingen met
betrekking tot de rechtsbescherming van degenen van wie informatie
worden gevraagd, vastgelegd. 

In de voorlaatste zin van het eerste lid van artikel 1 is bepaald dat
het Verdrag de in de nationale wetgeving neergelegde regels of
procedures ter bescherming van de rechten van belastingplichtigen
onverminderd respecteert. Dit betekent dat de notificatie aan de
belanghebbende zoals deze is neergelegd in artikel 62 van de ALL,
alsmede de aan deze belanghebbende ter beschikking staande mogelijkheid
van beroep tegen het voornemen tot uitwisseling, niet mag leiden tot een
onnodige vertraging.

In artikel 62 ALL is de internationale informatie-uitwisseling op
verzoek geregeld. In verband met het aanpassen van de procedure om tot
uitwisseling over te gaan en de aanbevelingen van de OESO tijdens de
phase 1 Peer Review is het artikel ingaande 1 mei 2013 opnieuw
geredigeerd. Anders dan voorheen dient de Minister slechts degene van
wie de informatie afkomstig is en die in CuraƧao woont of is gevestigd,
schriftelijk in kennis te stellen van zijn voornemen om tot inwilliging
van een verzoek om informatie over te gaan. De in kennis gestelde kan
dan binnen tien dagen na de dagtekening van de kennisgeving de Minister
gemotiveerd verzoeken om tot een heroverweging te komen van zijn
voornemen om tot inwilliging van het verzoek om informatie over te gaan.


Indien het besluit van de Minister, na afweging van de bezwaren, toch
tot uitwisseling strekt, zal degene van wie de informatie afkomstig is
een schriftelijk besluit ontvangen, waartegen beroep bij de Raad van
Beroep in belastingzaken openstaat. Een eventueel ingesteld beroep
schort evenwel de uitwisseling van de gevraagde informatie niet op. 

Het tweede lid geeft de inspanningsverplichting van de verdragsluitende
partijen weer, die inhoudt dat, indien de voorhanden zijnde informatie
niet voldoende is om aan het verzoek om informatie te voldoen, de
verplichting bestaat om de gevraagde informatie door middel van alle
relevante methoden van informatievergaring te verschaffen. De
verplichting hiertoe geldt ook in situaties waarin er geen sprake is van
een feit dat zowel volgens de wet van de aangezochte partij als volgens
de wet van de vragende partij als strafbaar zou worden aangemerkt (de
zogenoemde ā€œdouble incriminalityā€) of indien de aangezochte partij
de informatie zelf niet nodig heeft voor de eigen nationale
belastingheffing, maar het verzoek om informatie uitsluitend het belang
van de verdragspartner zou dienen. Het zogeheten ā€œdomestic tax
interestā€-beginsel kan derhalve geen grond zijn voor de aangezochte
partij om informatieverstrekking te weigeren. 

Het derde lid bevat de mogelijkheid voor de verzoekende partij om, met
het oog op bewijsvoeringvereisten, de uit te wisselen informatie in een
bepaalde vorm (zoals een gewaarmerkt afschrift van een origineel stuk),
die valt binnen de mogelijkheden van de wet- en regelgeving van de
aangezochte partij, aan te vragen. Indien de gevraagde vorm niet is
toegestaan onder de nationale wetten van de aangezochte partij, kan deze
laatste weigeren de informatie in genoemde vorm te verschaffen. Dit
ontheft de aangezochte partij echter niet van zijn verplichting de
informatie, zij het in een andere vorm, te verschaffen.

Krachtens het vierde lid hebben de verdragsluitende partijen de plicht
om ervoor zorg te dragen dat hun bevoegde autoriteiten bevoegd zijn
informatie op te vragen en uit te wisselen die gehouden wordt door
banken en overige financiƫle instellingen, gevolmachtigden,
zaakwaarnemers en agenten, alsmede informatie betreffende
eigendomsrechten met betrekking tot rechtspersonen. 

Het vijfde lid bevat de plicht van de verzoekende partij om bij het
indienen van het verzoek bepaalde gegevens te overhandigen om de
ā€voorzienbare relevantieā€ aan te tonen.

Het zesde lid ziet toe op een snelle uitwisseling van informatie tussen
partijen. Teneinde dit te kunnen bewerkstelligen zal de aangezochte
partij, binnen 60 dagen na ontvangst, de bevoegde autoriteiten van de
verzoekende partij in kennis stellen van de ontvangst van het verzoek
dan wel het ontbreken van enige gegevens in het verzoek. Indien de
aangevraagde informatie om welke reden dan ook niet voorhanden is of
niet uitgewisseld kan worden, is de aangezochte partij gehouden dit
binnen 90 dagen aan de verzoekende partij mede te delen.

Het zevende lid vermeldt de talen waarin verzoeken op grond van artikel
5 dienen te zijn gesteld. Voorts kunnen verzoeken elektronisch worden
ingediend.

Artikel 7 Mogelijkheid een verzoek af te wijzen

Dit artikel bevat een aantal beperkingen op de verplichting tot het
vergaren en uitwisselen van informatie. Partijen zijn bijvoorbeeld niet
gehouden maatregelen te treffen die in strijd zijn met de nationale
wetgeving of administratieve praktijk en/of de openbare orde.

Zo sluit het derde lid, in opgesomde gevallen, de plicht tot het
vergaren van informatie ten aanzien van de vertrouwelijke communicatie
tussen bijvoorbeeld een advocaat en zijn cliƫnt. In dit verband wordt
verwezen naar artikel 46, tweede lid, ALL op basis waarvan enkele
beroepsgroepen zich kunnen beroepen op hun geheimhoudingsplicht.

Artikel 8 Vertrouwelijkheid

In dit artikel worden de geheimhouding en de doelbinding, deze laatste
inhoudende dat de gegevens niet verder mogen worden gebruikt dan het
doel waarvoor ze worden verstrekt, geregeld. In aanvulling op het
OESO-modelverdrag is in dit artikel opgenomen dat alle door een partij
krachtens dit verdrag verkregen informatie op dezelfde wijze geheim
wordt gehouden als informatie die krachtens de nationale wetgeving van
die partij zijn verkregen, of krachtens de voorwaarden inzake
geheimhouding die van toepassing zijn in de partij die de informatie
heeft verstrekt indien die voorwaarden meer beperkend zijn. Deze
aanvulling is ontleend aan artikel 22, eerste lid, van het op 25 januari
1988 te Straatsburg tot stand gekomen Verdrag inzake wederzijdse
administratieve bijstand in fiscale aangelegenheden (WABB-verdrag, Trb.
1991, 4). Voor CuraƧao worden de door Argentiniƫ verstrekte
persoonsgegevens gewaarborgd in de Landsverordening bescherming
persoonsgegevens (A.B. 2010, 84).

Artikel 9 Kosten

Dit artikel regelt de verdeling van de kosten verbonden aan de
uitwisseling van informatie. Hierbij geldt als hoofdregel dat de
aangezochte partij in principe de gewone kosten die opkomen bij de
geboden bijstand zelf moet dragen. Indien de kosten die zouden opkomen
bij een specifiek verzoek tot het verstrekken van informatie
buitengewoon zullen zijn, zullen deze kosten worden gedragen door de
verzoekende partij. In het geval de kosten naar verwachting aanmerkelijk
zullen zijn, dient de bevoegde autoriteit van de aangezochte partij
hierover echter wel vooraf in overleg te treden met de verzoekende
partij.

Artikel 10 Procedure voor onderling overleg

Dit artikel schept de mogelijkheid een procedure voor onderling overleg
overeen te komen om eventuele problemen op te lossen die zich bij de
implementatie of interpretatie van dit Verdrag kunnen voordoen. In het
tweede lid wordt de basis gelegd voor het in onderling overleg
overeenkomen van uitvoeringsregelingen.

Artikel 11 Inwerkingtreding

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van het Verdrag. 

Voor het begin moment van toepassing van het Verdrag wordt onderscheid
gemaakt tussen fiscale delicten (onderdeel a) en overige belastingzaken
(onderdeel b).

Ten aanzien van fiscale delicten, als gedefinieerd in artikel 4, eerste
lid, onderdeel n, wordt onderscheid gemaakt tussen belastingen die over
een tijdvak worden geheven en tijdstipbelastingen. Voor
tijdvakbelastingen vindt het Verdrag toepassing op de eerste dag van het
tijdvak dat aanvangt op of na de dag waarop het Verdrag in werking
treedt. Op tijdstipbelastingen is het Verdrag van toepassing vanaf de
datum van inwerkingtreding. Deze bepaling wijkt hierbij af van de
regeling in het OESO-modelverdrag waar voor de inwerkingtreding wordt
aangesloten bij de aanvang van een kalenderjaar. Met de in dit Verdrag
gekozen tekst kan in voorkomende gevallen eerder dan op basis van het
OESO-modelverdrag een beroep op het Verdrag worden gedaan.

Ten aanzien van alle andere belastingzaken wordt hetzelfde onderscheid
gemaakt met dien verstande dat voor de toepassing wordt aangesloten bij
de aanvang van een kalenderjaar.

Artikel 12 Beƫindiging

Dit artikel regelt de beƫindiging van het Verdrag, waarbij het van
belang is dat in het tweede lid wordt bepaald dat de
geheimhoudingsplicht (artikel 8) blijft bestaan ten aanzien van alle
informatie die is verkregen in het kader van de toepassing van het
Verdrag.

KONINKRIJKSPOSITIE

Het Verdrag zal, voor wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden, alleen
gelden voor CuraƧao. 

DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN,

 OESO, ā€œTowards a Global Tax co-operation: Progress in Identifying and
Eliminating Harmful Tax Practicesā€, juni 2000

 Voor de tekst van dit model, zie: http://
www.oecd.org/ctp/harmful/2082215.pdf

 Het model van de zogenaamde Double Taxation Agreement (DTA); zie
hiervoor: www.oecd.org/ctp/41032078.pdf

 Zie hiertoe: OESO, Overview of the OECDā€™s Work on Countering
International Tax Evasion, beschikbaar via.
http://www.oecd.org/ctp/harmful/42469606.pdf.

 P.B. 2001, no. 89, zoals laatstelijk gewijzigd bij Landsverordening van
1 mei 2013, P.B. 2013, no. 53.

 PAGE   6 

 PAGE   2 

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van het
Koninkrijk wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend
luidt (artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van
State).