Schriftelijke antwoorden op vragen gesteld tijdens de eerste termijn begrotingsbehandeling Wonen en Rijksdienst
Brief regering
Nummer: 2015D37686, datum: 2015-10-07, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: S.A. Blok, minister voor Wonen en Rijksdienst (Ooit VVD kamerlid)
Onderdeel van zaak 2015Z18493:
- Indiener: S.A. Blok, minister voor Wonen en Rijksdienst
- Voortouwcommissie: algemene commissie voor Wonen en Rijksdienst (2012-2017)
- 2015-10-08 10:15: Begroting Wonen en Rijksdienst (XVIII) (Voortzetting) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2015-10-13 16:15: Procedurevergadering (Procedurevergadering), algemene commissie voor Wonen en Rijksdienst (2012-2017)
- 2015-12-01 15:35: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tijdens de begrotingsbehandeling van Wonen en Rijksdienst heeft uw Kamer vragen gesteld. Bijgaand beantwoord ik een deel van deze vragen schriftelijk. De overige vragen beantwoord ik mondeling tijdens de eerste termijn van de regering op 8 oktober 2015.
De minister voor Wonen en Rijksdienst,
drs S.A. Blok
Vragen van het lid Bashir, F. (SP)
Vraag:
Heeft de Minister zicht op de totale schade (€9,4 mrd. maatschappelijk
vermogen als gevolg van slecht bestuur bij woningcorporaties) door
wanbeleid bij Woningcorporaties?
Antwoord:
Graag wijs ik u er op dat het bedrag van 9,4 miljard euro is gewisseld
in een bespreking bij de parlementaire enquête woningcorporaties. In het
gesprek met dhr. Conijn heeft hij aangegeven: “(…..) In 2012 is er
een poging gedaan om dat te becijferen. Een medewerker van het Centraal
Fonds Volkshuisvesting heeft dat gedaan in het kader van een scriptie.
Diegene heeft toen gepoogd om vast te stellen wat er weggelekt is aan
maatschappelijk vermogen als je de marktwaarde als uitgangspunt neemt.
Hij heeft met een tentatieve berekening die zeker voor verbetering
vatbaar is maar die een indicatie geeft, vastgesteld dat er bij de groep
niet-efficiënte corporaties 9,4 miljard aan maatschappelijk bestemd
vermogen is weggelekt in de periode 2008–2010. (……)”. Het getal van
9,4 miljard is dan ook niet direct of uitsluitend te relateren aan
slecht bestuur.
Sinds 1 juli is de herziening van de Woningwet in werking getreden. Deze
wet bevat diverse maatregelen om weglek van maatschappelijk vermogen te
voorkomen. Zoals onder meer de volgende vereisten voor corporaties: de
scheiding tussen DAEB- en niet-DAEB-activiteiten, de inperking van niet
DAEB taken en versterking van de governance.
Vraag:
Is de minister bereid inzicht in wachtlijsten voor sociale woningen te
geven?
Antwoord:
De woonruimteverdeelsystemen kennen verschillende vormen wat betreft de
wijze van toedeling (op basis van criteria zoals inschrijfduur,
wachttijd of via loting en soms met aparte mogelijkheden voor
spoedzoekers). Daardoor is het niet mogelijk een landelijk overzicht te
geven. Desalniettemin ben ik bereid te bezien of zinvolle
informatieverzameling mogelijk is inzake gerealiseerde zoektijden.
Het begrip wachttijd en wachtlijst verdient enige toelichting: veel
mensen schrijven zich, nadat zij een woning hebben gekregen, opnieuw in
voor een sociale huurwoning. Immers de inschrijfduur bepaalt in veel
systemen wie uiteindelijk voor de meest gewilde woningen in aanmerking
komt. Het is echter twijfelachtig of de hele inschrijfduur als wachttijd
kan worden aangemerkt. Immers veel mensen zoeken de eerste jaren nadat
zij een woning hebben betrokken niet eens. Zij zijn alleen
ingeschreven.
Wie minder hoge eisen stelt en bereid is actief te zoeken heeft in veel
woonruimteverdeelsystemen kans om na een aanzienlijk kortere
inschrijvingsduur al een woning te bemachtigen. Als wordt uitgegaan van
de zoektijd (dat is de periode tussen de datum van de eerste reactie op
een aanbod en de datum van feitelijke verhuring) in plaats van de
inschrijfduur, is de wachttijd een factor 2 tot 4 korter. Dit is
echter afhankelijk van het type regio, zo blijkt uit gegevens van
Woningnet.
Vraag:
Wil de minister niet gewoon inflatie volgend huurbeleid?
Antwoord:
Zie het antwoord op de vraag van het lid Bashir inzake
huurverhoging.
Vraag:
Hoe lang worden huurders nog financieel uitgeperst? Waarom meer
huurverhoging dan inflatie?
Antwoord:
In het huidige huurbeleid van inkomensafhankelijke huurverhoging worden
de huishoudens met een lager inkomen ontzien, doordat voor hen een
lagere maximale huurverhoging geldt. Bovendien krijgen de huishoudens
met de laagste inkomens de huurverhoging grotendeels gecompenseerd via
de huurtoeslag.
Aedes en de Woonbond hebben een huurakkoord afgesproken waarin de
maximale huurverhoging ook op een niveau boven inflatie wordt gesteld,
maar de totale huursomstijging wordt beperkt. Ik heb het huurakkoord van
Aedes en Woonbond overgenomen in mijn voorgenomen uitwerking van de
huursombenadering.
Met de voorgenomen huursombenadering wordt de ruimte voor
woningcorporaties om voor alle woningen de maximaal toegestane
huurverhoging toe te passen, beperkt. De totale huursom mag, inclusief
huurharmonisatie bij huurderswisseling, dan met niet meer dan inflatie
+1% stijgen. Dat betekent dat huurharmonisatie en huurverhogingen met de
maximaal toegestane huurverhoging bij goedkope woningen gecompenseerd
moeten worden met huurverhogingen op inflatieniveau of zelfs daaronder
bij andere woningen.
Vraag:
Hoe staat het met Vestia? Is er een nieuwe sanering nodig en zo ja, wat
gaat dat kosten? Moeten huurders hier voor opdraaien?
Antwoord:
Op 24 maart 2014 heb ik uw Kamer een brief (29453, nr.347, 2013-2014)
doen toekomen van het Centraal Fonds Volkshuisvesting (CFV) met de stand
van zaken rond de sanering van Vestia. Daarin is gemeld dat de in het
verbeterplan opgenomen maatregelen hebben geleid tot een herstel van de
liquiditeitspositie van Vestia. Tevens is daarin aangegeven dat een
verdere verbetering van de liquiditeitspositie vanwege de lage rente
niet zonder meer kan worden ingezet voor verdere aflossing van de
leningportefeuille. Verdere aflossing zou immers leiden tot het betalen
van meer boeterente, waardoor de baten van extra aflossing per saldo
niet opwegen tegen de kosten. Sindsdien is om die reden het accent in de
maatregelen enigermate verschoven van (grootschalige) verkopen naar een
betere en efficiëntere bedrijfsvoering. In het saneringsplan is voorzien
in een tussenevaluatie na 2017. Of dit zal leiden tot een aanvullende
sanering kan ik nu nog niet aangeven. Dit zal afhankelijk zijn van de
effecten die de verbetermaatregelen sorteren en van ontwikkelingen van
de rente.
Vragen van het lid Linde, R.E van der (VVD)
Vraag:
Kan de minister toezeggen dat het NIBUD-advies tijdig wordt toegestuurd,
zodat de TK daarover overleg kan voeren?
Antwoord:
Eind oktober stuur ik u, mede namens de minister van Financien, een
brief over de nieuwe leennormen, het achterliggende adviesrapport van
het Nibud en de nieuwe Tijdelijke Ministeriële regeling hypothecair
krediet. Hierbij baseren wij ons mede op de onafhankelijke adviezen van
het Nibud. In de bijgaande brief aan u zal ik ook ingaan op de gestelde
vragen over het meerekenen van tweede inkomens en de vraag of het Nibud
meer varianten kan uitrekenen.
Vraag:
In de begroting geeft de minister aan dat leegstandkosten mogelijk tot
een dalend saldo van baten en lasten leidt. Hoe werkt de huisvesting van
statushouders door op de post leegstandkosten? Zijn deze al
meegenomen?
Antwoord:
Recent is besloten leegstaande kantoren op basis van langdurige
verhuurcontracten aan gemeenten te verhuren ten behoeven van de
statushouders. Het financiële effect hiervan is nog niet verwerkt in de
begroting.
Als gevolg van langdurige verhuur aan gemeenten zal de feitelijke
verkoop later plaatsvinden en het betreffende pand dus langer in bezit
zijn van RVB. Dit leidt ertoe dat de kapitaallasten (voor zover aanwezig
omdat op sommige panden nog leningen open staan) en overige aan bezit
gerelateerde kosten (bijv. WOZ belasting) doorlopen. De opbrengst van de
verhuur zijn nodig om deze kosten te dekken.
Vraag:
Heeft de minister in de prognoses rekening gehouden met leegstandskosten
van de Rijksgebouwen in het dalend saldo van baten en lasten zoals
verwoord in de begroting.
Antwoord:
In de begroting is er rekening mee gehouden dat objecten afgestoten
zullen worden en dat daarmee de kosten van leegstand op termijn zullen
dalen. De dalende leegstand is zichtbaar in de tabel doelmatigheid op
blz. 82 van de ontwerpbegroting 2016 van Wonen en Rijksdienst.
Vraag:
Wat vindt de minister van het vernietigen van huurovereenkomsten van
rechtswege bij illegaal gebruik en verhuizingen naar het
buitenland?
Antwoord:
Bij gebleken illegaal gebruik of het niet meer bewonen van de woning
door de huurder kan de verhuurder de huur opzeggen. Een huis is een
primaire levensbehoefte, daarom kan alleen de rechter de
huurovereenkomst beëindigen als de huurder niet met de opzegging
instemt.
Zoals aangekondigd in de brief “Ruimte voor vernieuwing door
toekomstbestendige wet- en regelgeving” van 20 juli 2015 (Kamerstukken
II 2014/15, 33 009, nr. 10) zal ik in samenwerking met de minister van
Economische Zaken nader bezien hoe we zowel de mogelijkheden als
uitwassen bij particuliere woningverhuur aan toeristen kunnen
oppakken.
Vraag:
Als de shared-service organisaties groeien, nemen dan ook de
activiteiten in de departementen af? Gaan medewerkers uit de
departementen over naar de shared-service organisaties? Ziet de minister
mogelijkheden om externe inhuur te vervangen door interne overplaatsing?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
De algemene lijn is dat als activiteiten van de departementen overgaan
naar de shared service organisaties (SSO’s) medewerkers meegaan naar de
SSO’s. Door personele taakstellingen is het aantal medewerkers dat
overgaat minder dan oorspronkelijk bij de departementen aanwezig was.
Het is aan de departementen zelf om de daadwerkelijke reductie aan
activiteiten en medewerkers te realiseren. Nieuwe en/of uitbreiding van
activiteiten veroorzaakt groei bij de SSO. Bij departementen heeft dit
geen verder verlagend personeel effect.
Ik ben bezig met een verambtelijkingstraject bij de SSO’s. Het doel is
om binnen enkele jaren tot een lager niveau van externe inhuur te komen
waarbij het in de regel ook nog tot kostenreductie leidt.
Vacatures van de SSO's worden in eerste instantie interdepartementaal
uitgezet. Hierdoor zal een deel van de externe inhuur worden omgezet in
vacatures waarop rijkscollega’s kunnen solliciteren.Externe inhuur zal
echter in bepaalde gevallen, zoals bij specialistische kennis dan wel
bij werkzaamheden van tijdelijke aard, nodig blijven.
Vraag:
Is de minister bereid ervoor te zorgen dat corporaties inzage krijgen in
het bevolkingsregister?
Antwoord:
Gemeenten kunnen in een eigen, door de gemeenteraad vastgestelde,
verordening opnemen dat gegevens uit de Basisregistratie personen (BRP)
worden verstrekt aan derden (zoals woningcorporaties) ten behoeve van
werkzaamheden met een gewichtig maatschappelijk belang voor de
gemeente.
Zoals in het eerdere antwoord van de minister van BZK is aangegeven
(Kamerstukken 2014/15, 3316, Aanhangsel van de Handelingen)
zijn verschillende instrumenten beschikbaar om onrechtmatige bewoning te
voorkomen en te bestrijden, met name op lokaal niveau. Door goede
samenwerking tussen afdelingen binnen de gemeente en
met woningcorporaties en politie kan onrechtmatige bewoning opgespoord
en bestreden worden.
Inzage in de BRP zal hier veelal geen uitkomst bieden omdat mensen die
frauderen door hun woning onder te verhuren, bijvoorbeeld in een periode
dat zij zelf in het buitenland verblijven, dat niet zullen melden aan de
BRP. Iemand die illegaal onderhuurt zal zich ook niet inschrijven in de
BRP op dat adres.
Op dit moment wordt binnen de rijksbrede aanpak fraude gewerkt aan het
verbeteren van adresgegevens. Daarbij wordt de feitelijke situatie op
een adres (door huisbezoeken) vergeleken met de registratie in de BRP,
om zo de kwaliteit van de BRP te verhogen en om onrechtmatige bewoning
en adresgerelateerde fraude te bestrijden en op te sporen. Dit gebeurt
samen met onder andere OCW/DUO, Belastingdienst, SVB, Zorginstituut
Nederland, de Nationale Politie, het CJIB en gemeenten. Begin 2016 wordt
deze aanpak geëvalueerd.
Vraag:
Wanneer worden de eerste adviezen van het BIT naar de Tweede Kamer
gestuurd? Hebben maatregelen geleid tot aanpassingen van
projecten?
Antwoord:
De pilotfase van het BIT is onlangs afgerond. De Kamer ontvangt daarover
binnenkort een brief. Naar verwachting zal het BIT voor het eind van dit
jaar zijn eerste formele BIT-advies aan de betrokken minister sturen.
BIT-adviezen worden door de betrokken minister aan de Kamer aangeboden.
Wanneer een minister het advies van het BIT niet of niet geheel opvolgt,
deelt hij dat met redenen omkleed mede aan de Kamer. Doordat de
pilotfase van het BIT net afgerond is, kan ik nog geen uitspraken doen
over de maatregelen. Zoals aangekondigd in de kabinetsreactie wordt de
werking van het BIT na 1 jaar geëvalueerd. Dat gebeurt dus in
2016.
Vragen van het lid Ronnes, H.A.G. (CDA)
Vraag:
Kan de minister kijken naar de mogelijkheid om bij het bepalen van loan
to income (LTI) de levenscarrière mee te nemen, in plaats van een ‘one
size fits all’?
Antwoord:
De huidige regelgeving laat aanzienlijke ruimte voor maatwerk. Via
explains kunnen geldverstrekkers afwijken van de normen waar dat
verantwoord is, bijvoorbeeld wanneer duidelijk is dat iemand op een
bepaalde termijn meer geld gaat verdienen. Daarnaast wordt in de sector
gewerkt aan zogenaamde perspectiefverklaringen die licht werpen op de
toekomstige arbeidsmarktkansen van mensen die op flexibele basis
werken.
Vraag:
Kan de minister de verspreiding voor gemeenten inzichtelijk maken?
Antwoord:
De taakstelling is gebaseerd op een verdeelsleutel, genoemd in artikel
29 van de Huisvestingswet. De verdeling van vergunninghouders over de
gemeenten in Nederland gaat daarbij naar rato van het aantal inwoners
van de gemeenten. Daarbij krijgen gemeenten met meer inwoners een
evenredig hogere taakstelling dan gemeenten met minder inwoners.
Vraag:
Zou het niet slim zijn om in het Rijksbeleid het plaatsen/behouden van
Rijksdiensten in krimpregio's mee te nemen?
Antwoord:
De behoefte van de rijksoverheid aan kantoorruimte neemt de komende
jaren af. Over de masterplannen voor de kantoorhuisvesting is in 2013 al
met uw Kamer van gedachten gewisseld, voorafgaand aan de vaststelling.
Bij de actualisatie van de masterplannen probeer ik wederom de bestaande
krimpgebieden zo veel mogelijk te ontzien. Voor de kantoorhuisvesting
zijn in de masterplannen samenhangende keuzes gemaakt over locaties.
Eventuele verandering in de taakopvatting van een rijksdienst kan ook
gevolgen hebben voor de vestigingsplaats. Het op voorhand voorschrijven
van een vestigingsregio voor een rijksdienst leidt tot minder
samenhangende keuzes en flexibiliteit.
Vraag:
Kan er ook een vrijstelling voor wisselwoningen binnen de
verhuurdersbelasting worden ingevoerd?
Antwoord:
Om een uitzondering voor de verhuurderheffing mogelijk te maken moet
aangesloten kunnen worden bij objectieve kenmerken van de woning. Het
aanmerken van een woning als “wisselwoning” is moeilijk toetsbaar. Een
vrijstelling voor zogenaamde wisselwoningen is daardoor niet
realiseerbaar.
Vraag:
Het energieakkoord gaat uit van voorlichting, ontzorging en
bewustwording. Wat heeft de minister hier tot nu toe aan gedaan? Wat
doet hij nu en wat is hij van plan?
Antwoord:
Zowel op het gebied van de koop- als de huursector gebeurt er veel op
deze punten. Op het gebied van de koopsector zijn er door mij diverse
acties uitgevoerd zoals het versturen van voorlopige energielabels met
een informatiebrochure over energiebesparing naar alle woningeigenaren,
het invoeren van het energielabel, de oprichting van het Nationaal
Energiebespaarfonds voor eigenaar-bewoners en VvE’s en het geven van een
subsidie van 15 miljoen euro voor de gemeentelijke
ondersteuningsstructuur. Binnen het Energieprogramma dat VNG heeft
opgezet wordt samen met de marktpartijen en andere betrokken hard
gewerkt om de consument te stimuleren energiebesparende maatregelen te
treffen. In mijn brief van 2 juli 2015 (TK 2014-2015, 30196, nr. 352)
gaf ik u voorts aan dat in een brede werkgroep met onder meer Bouwend
Nederland, Uneto-VNI, Energie Nederland en de VNG wordt gekeken naar de
mogelijkheden om gezamenlijk een voorlichtingscampagne voor
eigenaar-bewoners te organiseren. Zoals toegezegd zal ik u dit jaar nog
over de uitkomst van dat proces informeren.
Voor de huursector is een tweetal regelingen in werking, de
Stimuleringsregeling Energieprestatie Huursector en het Fonds
Energiebesparing Huursector. Verder is in de nieuwe Woningwet vastgelegd
dat gemeenten prestatieafspraken maken met woningcorporaties onder meer
op het gebied van verduurzaming.
Een aantal acties staat op naam van andere partijen dan het Rijk. In
november 2015 ontvangt u de voortgangsrapportage 2015 van de
Borgingscommissie Energieakkoord. Deze rapportage heeft ook betrekking
op de voortgang bij deze acties van andere partijen.
Vraag:
Is de minister het eens dat er een extra impuls nodig is om het gebruik
van het Energiebespaarfonds te stimuleren? Is de minister het er mee
eens dat een extra impuls/stimulering nodig is om het gebruik van NEF te
stimuleren.
Antwoord:
Het Nationaal Energiebespaarfonds (NEF) is een nieuw fonds (eind
2013). Aan de bekendheid en het gebruik van het fonds wordt gewerkt.
Begin 2015 is de regeling aantrekkelijker gemaakt en zijn de voorwaarden
voor de leningen en de aanvraagprocedure verbeterd (TK 30196, nr.284).
Het NEF wordt genoemd in de brochure bij het voorlopig energielabel.
Sindsdien is het gebruik van het NEF sterk verbeterd. Vanaf juni 2015
kunnen ook Verenigingen van Eigenaren een lening aanvragen bij het NEF.
Daarnaast werkt het bestuur van het NEF aan een betere samenwerking met
marktpartijen en gemeenten en provincies. Van belang is dat
marktpartijen hun rol hierin pakken.
Vraag:
Welke taak ziet de minister voor zichzelf bij het krimpdossier?
Besluitvorming zou moeten worden gebaseerd op evaluatie 2020. Is de
minister het hier mee eens?
Antwoord:
Mijn rol is allereerst een coördinerende. Deze rol houdt in dat ik
aanspreekbaar ben op het bevorderen van een samenhangende rijksinzet.
Daarnaast vervul ik een stimulerende en faciliterende rol ten behoeve
van de regio’s. Deze rol blijkt onder meer uit het bevorderen van de
totstandkoming van een Samenwerkingsagenda tussen het Rijk en alle
krimp- en anticipeerregio’s, ter ondersteuning van de regionale
uitvoering. De aanpak van knelpunten in wet- en regelgeving maakt hier
deel van uit. Het programma Bevolkingsdaling en mijn andere activiteiten
op het terrein van bevolkingsdaling zijn er op gericht dat regio’s hun
opgaven zelfstandig kunnen oppakken. Eind 2019 / begin 2020 zal wederom
de effectiviteit van het krimpbeleid via een beleidsdoorlichting worden
geëvalueerd. Er is dus geen definitieve beslissing genomen over de
beëindiging van de betrokkenheid van het Rijk bij krimp in 2019.
Vragen van het lid Vries, A.A. de (PvdA)
Vraag:
Kan de vrijstelling van de verhuurdersheffing voor Rotterdam-Zuid en
krimp verruimd worden naar alle gebieden voor stedelijke
vernieuwing?
Antwoord:
Bij invoering van de verhuurderheffing is besloten tot een tijdelijke
heffingsvermindering voor een beperkt aantal urgente maatschappelijke
opgaven. Hierbij is de keuze gemaakt de reikwijdte beperkt te houden, in
de wetenschap dat de kosten van de heffingsvermindering binnen de
heffing opgebracht moeten worden. Krimpgebieden en Rotterdam Zuid zijn
hierbij aangewezen op basis van de maatschappelijke opgave zoals
verwoord in het Nationaal Programma Rotterdam-Zuid en het
Interbestuurlijk Actieplan Bevolkingsdaling. Voor een algemene
verruiming voor stedelijke vernieuwing is niet gekozen. Verruiming zou
leiden tot verdunning van de kortingsmogelijkheden voor de gebieden die
daar nu gebruik van maken of leidt tot een hoger tarief van de
verhuurderheffing.
Vraag:
Wil de minister helpen om creatieve oplossingen die zijn bedacht in de
krimpgebieden in Groningen Limburg en Zeeuws-Vlaanderen uit te kunnen
voeren?
Antwoord:
Uiteraard ben ik bereid mee te denken om creatieve oplossingen
van krimpgebieden tot uitvoering te brengen. Een recent voorbeeld is het
regionale experimentenprogramma ’Groninger Gereedschap’ over de aanpak
van de particuliere woningvoorraad. Naar aanleiding hiervan heb ik via
een ‘letter of support’ aangegeven te willen ondersteunen door het
bevorderen van kennisdeling tussen provincies en regio’s en het
meedenken over het vergroten van het palet aan instrumenten.
Vraag:
Hoe staat het met het aantal stageplekken bij de rijksoverheid?
Antwoord:
In de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk rapporteer ik over het aantal
stageplekken binnen de rijksdienst. In 2014 waren dat er 4.461.
Vraag:
Energieakkoord: wat gaat de minister doen om alsnog de doelstelling te
halen?
Antwoord:
In het Energieakkoord is afgesproken dat in 2016 een evaluatie plaats
zal vinden van de gemaakte afspraken. Aan de hand van deze evaluatie zal
ook worden gesproken over eventuele aanvullende maatregelen. In de
Nationale Energieverkenning die op 9 oktober 2015 zal worden
gepubliceerd, zal de voortgang tot nu toe worden aangegeven.
Vraag:
Wat is de stand van zaken met de postbezorgers?
Antwoord:
De Interdepartementale Post- en Koeriersdienst (IPKD) is uitvoerder voor
het bezorgen van gerechtelijke brieven, waardoor enkele tientallen
chauffeurs kunnen instromen. Voor een groot deel van de betreffende
medewerkers van Valid Express heb ik eerder toegezegd mij in te spannen
ze te herplaatsen binnen de IPKD, waarbij rekening wordt gehouden met
afnemende volumes. Ik kan u meedelen dat er inmiddels 9 medewerkers van
Valid Express bij de IPKD zijn ingestroomd. In november zullen er nog
eens 11 bijkomen. Dit leidt de komende maanden tot inzet van totaal 60
medewerkers van Valid Express waarvan er circa 35 structureel overkomen
en 25 op detacheringsbasis.
Vraag:
Is het denkbaar dat corporaties weten, in verband met de inkomenstoets
en het toewijzen van 90 procent aan de doelgroep wat het inkomen van de
huurder is? Dit tegen de achtergrond van intermediairs van zorg- en
maatschappelijke doelgroepen.
Antwoord:
De verhuur van corporatiewoningen aan diverse zorg- en maatschappelijke
doelgroepen verloopt voor een deel via zorg- of maatschappelijke
instellingen die als intermediaire verhuurder optreden. Bij de verhuur
zijn deze intermediairs, net als de corporaties, gehouden aan de 90%
toewijzingregels (thans voor 5 jaar minimaal 80%, tot 34.911 euro,
maximaal 10% vrij, en het overige tot 38,950 euro) en moeten zij zich
vergewissen van het inkomen van huurders (of van hun
uitzonderingspositie voor de inkomenstoets). De corporaties moeten
ervoor zorgen dat de intermediairs zich ook verantwoorden over de
toewijzingen met het oog op de controle op de rechtmatigheid van de
inzet van staatssteun. Deze regels vloeien voort uit de eisen die de
Europese Commissie (EC) hieraan heeft gesteld.
Corporaties en intermediairs hebben klachten bij mij aanhangig gemaakt
over de administratie die met de correcte uitvoering van de toetsings-
en verantwoordingseisen samenhangt. Zo zou in sommige gevallen
inkomenstoetsing niet of slechts met zeer veel inspanning haalbaar zijn,
bijvoorbeeld omdat betrokkenen niet zelf in staat zijn een
inkomensverklaring van de Belastingdienst te verkrijgen, of niet over
een bruikbaar (post)adres beschikken om deze gegevens van die dienst te
ontvangen. Deze uitvoeringsproblematiek kan ook gaan spelen bij de
invoering van de norm voor passend toewijzen per 2016.
Ik bezie op dit moment samen met Aedes en de koepels van zorg- en
maatschappelijke instellingen welke groepen het betreft en welke omvang
de problematiek heeft.
Bij het zoeken naar een oplossing zal rekening moeten worden gehouden
met de eisen die de EC stelt aan de toewijzing en verantwoording bij de
inzet van staatssteun voor DAEB-activiteiten.
Mocht uit het nader onderzoek echter blijken dat de uitvoering voor
bepaalde groepen tot onwerkbare situaties leidt waardoor aanpassing van
de regelgeving in de rede ligt, dan ben ik daartoe uiteraard
bereid.
Vraag:
Hoe staat het met het in dienst nemen van mensen met een
arbeidsbeperking?
Antwoord:
De ministeries leveren grote inspanningen om extra banen voor deze
doelgroep te creëren. Zij worden daarbij ondersteund door een pakket aan
maatregelen en instrumenten, die ik samen met sociale partners heb
ontwikkeld. Het pakket omvat onder meer jobcarving en baancreatie,
trainingen voor leidinggevenden, uitwisseling van kennis en goede
voorbeelden.
Mijn collega van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de Tweede Kamer
bij brief van 3 juli 2015 (TK 29544, nr. 640) geïnformeerd over de
resultaten van de eerste tussenmeting over de periode 1 januari 2013 en
31 december 2014. Uit deze indicatieve gegevens blijkt dat de overheid
in brede zin ongeveer halverwege de doelstelling voor 2015 is. De
ministeries houden zelf ook de stand van zaken bij. Uit de optelsom van
deze departementale cijfers blijkt dat het Rijk op datum 1 juli 2015 bij
benadering op tweederde van het aantal afgesproken banen voor 2015
zit.
Vraag:
Acht de minister het denkbaar dat de gemeenten niet alleen invloed
krijgen op de investeringen van corporaties maar ook op die van
zorgaanbieders?
Antwoord:
Met betrekking tot vastgoed heeft de gemeente geen invloed op de
investeringen van zorgaanbieders. Een zorgaanbieder maakt eigenstandige
afwegingen over zijn investeringen.
Vragen van het lid Koolmees, W. (D66)
Vraag:
De Rotterdam-2 investeringsaftrekheffing wordt steeds gedeeltelijk
gebruikt. Op dit moment €40 mln. van de €70 mln. Hoe kan dat?
Antwoord:
De Regeling vermindering verhuurderheffing heeft niet alleen betrekking
op Rotterdam-Zuid, maar ook op sloop in krimpregio’s en de transformatie
van vastgoed naar woonfunctie. Er is voor een bedrag van €78,5 miljoen
aan voorlopige investeringsverklaringen afgegeven, en voor een bedrag
van €39,5 miljoen aan definitieve investeringsverklaringen. Het bedrag
van deze definitieve investeringsverklaringen kan verrekend worden bij
de aangifte verhuurderheffing. Het gaat hierbij om investeringen die na
1 januari 2014 zijn gestart en nu al afgerond. De verwachting is dat het
bedrag in latere jaren zal oplopen.
Bij invoering van de heffingsvermindering is een bedrag van cumulatief
€280 miljoen over een periode van vier jaar gereserveerd. Tot en met 31
december 2017 mogen voornemens tot investeringen aangemeld worden
voorzover het totaal bedrag van de heffingsvermindering niet boven deze
€280 miljoen uitkomt. De daadwerkelijke verrekening met de te betalen
verhuurderheffing loopt door na 2017. Na het aanmelden van het voornemen
tot investeren heeft de verhuurder nog 3 tot 5 jaar (afhankelijk van de
soort investering) de tijd om de investering af te ronden en de
definitieve investeringsverklaring aan te vragen die vervolgens met de
af te dragen verhuurderheffing kan worden verrekend.
Vraag:
Gaat de verhuurderheffing niet ten koste van zorg bij
zorgwoningen?
Antwoord:
Evenals voor andere soorten woningen geldt voor zorgwoningen dat er
verschillende mogelijkheden bestaan om de kosten van de
verhuurderheffing te dekken. De verhuurderheffing hoeft daarbij niet ten
koste te gaan van zorg bij zorgwoningen. In 2016 zal ik een evaluatie
van de verhuurderheffing aan Uw Kamer sturen waar op de financiële
positie van verschillende soorten verhuurders wordt ingegaan.
Vraag:
Wat vindt de minister van het voorstel om investeringen in isolatie van
koopwoningen via netwerkbedrijven te laten verlopen? En wat wil hij
daarvoor doen?
Antwoord:
De hoofdlijn is dat netwerkbedrijven en netbeheerders zich moeten
richten op het beheren van netten, en hun wettelijke taken niet mogen
vermengen met marktactiviteiten, zoals financieringsconstructies of
energiebesparing. Het kabinet is geen voorstander van een rol voor
netwerkbedrijven op dit punt. Zij zouden ook niet moeten concurreren met
marktpartijen die bezig zijn met energiebesparing van gebouwen. Zie ook
mijn brief van 18 december 2014.
Vraag:
Kan de regeling voor nieuwbouw in WWS worden toegepast op grootschalige
renovaties?
Antwoord:
In het WWS is het nu mogelijk om bij specifieke nieuwbouwwoningen 40
extra punten toe te kennen. Het gaat dan om woningen die opgeleverd
worden in de jaren 2015-2019 en waarbij die woningen minimaal 110 punten
hebben m.u.v. de punten o.b.v. de WOZ-waardering. Deze systematiek kan
ook op zogenaamde 'echte hoogniveaurenovatie' worden toegepast.
Vragen van het lid Voortman, L.G.J. (GL)
Vraag:
Is de minister bereid om het energielabel een verplicht onderdeel te
laten zijn van de bepaling van de WOZ?
Antwoord:
De Waarderingskamer gaat over de juiste waardering van de WOZ. De
Waarderingkamer heeft aangegeven op dit moment te werken aan de
actualisering van de Vraagbaak Waardebepaling. Die zal ook aandacht
geven aan zonnepanelen en energielabels. De regering is niet voornemens
om een differentiatie in de WOZ-waardering aan te brengen op basis van
het energielabel.
Vraag:
Is de minister bereid te kijken naar innovatieve voorstellen voor
energiebesparing in de gebouwde omgeving?
Antwoord:
Ik ben daar zeker toe bereid en ik doe dit al. Innovaties zijn hard
nodig om de ambitieuze doelstellingen voor energiebesparing in de
gebouwde omgeving de komende jaren op een kosteneffectieve manier te
halen. Het kabinet investeert veel in kennis- en innovatieontwikkeling,
ook op het gebied van energiebesparing gebouwde omgeving. Binnen de
TOP-sector Energie, onder de begroting van het ministerie van EZ, is een
speciaal onderdeel TKI Energo gericht op ontwikkeling en vooral
toepassing van innovatieve duurzame energieoplossingen binnen de
gebouwde omgeving.
Verder heb ik afgelopen jaren een omvangrijk innovatieprogramma voor
zeer energiezuinige bouw uitgevoerd: de Energiesprong ondergebracht bij
Platform31. Dit heeft geleid tot de ontwikkeling van zogenaamde
nul-op-de-meter concepten en het ontstaan van de Stroomversnelling,
zowel in de huur- als de koopsector.
Momenteel werk ik in het kader van de lange termijn verkenning
energiebesparing in de gebouwde omgeving aan een kennis- en
innovatieagenda voor de komende jaren. Op basis hiervan wil ik kijken op
welke manier we partijen het beste kunnen ondersteunen bij het
realiseren van een zeer energiezuinige gebouwde omgeving. Zoals eerder
toegezegd in de Kamerbrief van 1 oktober 2014 (Tweede Kamer 30196
nr.256), zal ik u begin 2016 over de resultaten van de lange termijn
verkenning en de kennis- en innovatieagenda berichten.
Vraag:
Waarom staan er niet meer leegstaande Rijkspanden op het lijstje van 31
gebouwen van de Minister, zoals de Julianakazerne in Den Haag?
Antwoord:
Zoals ik heb aangegeven in de brief van 2 oktober 2015 over de
huisvesting van vergunninghouders wordt primair bezien in hoeverre het
leegstaand vastgoed geschikt is als opvang voor asielzoekers door het
COA. Indien COA geen gebruik wenst te maken van leegstaand vastgoed,
wordt dit aangeboden aan gemeenten t.b.v. de huisvesting
van vergunninghouders. Gegeven de verantwoordelijkheid van gemeenten om
vergunninghouders te huisvesten, is het aan gemeenten of van het aanbod
gebruik wordt gemaakt. De Julianakazerne is aangeboden aan het COA. COA
heeft nog niet laten weten of ze er gebruik van wilt maken. Derhalve is
de Julianakazerne nog niet opgenomen op de lijst van 31. Hetzelfde geldt
voor het voormailige gebouw van het ministerie van SZW (Anna van
Hannoverstraat 4).
Vraag:
Hoeveel woningen hebben dit jaar minstens twee labelstappen ondergaan?
Halen we dit jaar 300.000 woningen met 2 labelstappen of meer?
Antwoord:
De meest recente cijfers (over 2014) zullen worden gepubliceerd in de
monitor energiebesparing gebouwde omgeving van RVO in november 2015 en
zijn meegenomen in de Nationale Energieverkenning 2015 die gepubliceerd
wordt op 9 oktober 2015. De monitorgetallen over dit jaar komen volgend
jaar beschikbaar.
Vragen van het lid Madlener, B. (PVV)
Vraag:
Ongeveer een kwart van de woningen staat nog onder water. In België
rekent de ING maximaal 3 maanden rente bij het oversluiten van
hypotheken. Waarom laat de regering mensen in Nederland niet profiteren
van de lage rente?
Antwoord:
Ook in Nederland is het toegestaan dat consumenten hun hypotheek
oversluiten. Daaraan zijn wel kosten verbonden. In België geldt dat
consumenten maximaal drie maanden rentederving moeten betalen als boete
bij het oversluiten naar een andere bank. In Nederland bestaat een
dergelijke wettelijke beperking niet.
Indien de banken geen vergoedingsrente zouden mogen hanteren bij
oversluiting of als deze gemaximeerd zou worden zoals dat in België
gebeurt, zullen banken minder geneigd zijn om hypotheken met
rentevasteperiodes aan te bieden. Belgische kredietverstrekkers hebben
aangegeven dat vanwege de wettelijke beperking van de vergoedingsrente
het aanbieden van lange rentevasteperiodes en hypotheken met lage rentes
op termijn onder druk komt te staan.
Het belang van rentevasteperiodes voor de Nederlandse hypotheekmarkt is
groot. Rentevasteperiodes kunnen bijdragen aan de stabiliteit op de
hypotheekmarkt omdat het huishoudens minder kwetsbaar maakt voor
plotselinge renteschommelingen en ook hypotheekverstrekkers zekerheid
geeft voor een langere periode.
Vragen van het lid Schouten, C.J. (CU)
Vraag:
Kan de minister iets doen aan het verlagen van de administratieve lasten
bij het aanvragen van de investeringsaftrek bij de
verhuurdersheffing?
Antwoord:
Verhuurders kunnen voor elke investering die behoort tot de categorieën
die tot vermindering van de verhuurderheffing kunnen leiden een aanvraag
bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) indienen. Op haar
website informeert RVO.nl de indiener precies over de wijze van
aanvragen. RVO.nl heeft een proces ingericht, dat ertoe dient om het
proces van aanvragen en toekennen helder en verifieerbaar te laten zijn.
Het aanvraagproces is op verzoek van aanvragers vereenvoudigd waardoor
de administratieve last sterk verminderd is.
De declaratiefase wordt door enkele aanvragers als omvangrijk gezien,
maar met betrekking tot de bewijslast van de declaratiefase wordt het
minimale gevraagd om te kunnen controleren of voldaan is aan de
investeringsplicht.
Overigens is bij de totstandkoming van de regelgeving uitvoerig met
verhuurders en gemeenten overlegd over de eisen die aan de aanvraag
worden gesteld om ook voor hen de uitvoering zoveel als mogelijk
beheersbaar te houden.
Vraag:
Kan de verhuurdersheffing bij co-housing achterwege blijven?
Antwoord:
Ik zie geen aanleiding de verhuurderheffing bij co-housing achterwege te
laten. Co-housing is een vorm van gemeenschappelijk wonen waarbij ieder
huishouden over een zelfstandige woning of wooneenheid beschikt en
daarnaast gemeenschappelijke voorzieningen en ruimten met elkaar deelt.
Kern is dat het om zelfstandige woningen gaat. Hiermee is er zowel
beleidsmatig als juridisch geen reden om deze woningen vrij te stellen
voor de verhuurderheffing.
Vraag:
De Raad van Leefomgeving en Infrastructuur (RLI) geeft aan dat de
inspanningen met betrekking tot energiebesparing omhoog moeten. Wat
vindt de minister van de volgende voorstellen van de CU: Wettelijk
afspraken met corporaties maken over nul-op-de-meter woningen?
Financiering zonnepanelen meenemen in de servicekosten, afspraken
hierover met huurcommissie? Subsidieregeling verruimen om duurzame
vervanging (sloop nieuwbouw) mogelijk te maken? Duidelijkheid
verschaffen over de salderingsregeling?
Antwoord:
Bouwers en corporaties hebben in de Stroomversnelling afgesproken dat
zij tot 2020 111.000 woningen tot nul-op-de-meter renoveren. Dat is een
stevige ambitie welke ik graag faciliteer, bijvoorbeeld door de
energieprestatievergoeding wettelijk mogelijk te maken. Een wettelijke
verplichting opleggen aan woningbouwcorporaties om nul-op-de-meter
woningen te realiseren ligt niet in de rede. Met de nieuwe Woningwet
kunnen gemeenten overigens prestatieafspraken maken met individuele
corporaties, eventueel ook over nul-op-de-meter renovaties. Daarbij kan
rekening worden gehouden met de specifieke portefeuille en doelgroep van
een corporatie.
Het opnemen van zonnepanelen in de servicekosten leidt tot juridische en
technische bezwaren.
In de Kamerbrief van 01 oktober 2014 (Tweede Kamer 30196, nr.256) ben ik
ingegaan op de vraag van de heer van der Linde (VVD) uit het Algemeen
Overleg van 1 juli 2014 op de vraag of de subsidieregelingen (met name
de Stimuleringsregeling Energieprestatie Huurwoningen - STEP) ook gelden
voor nieuwbouwwoningen die in de plaats komen van gesloopte
woningen.
Vervanging van een bestaande woning met een slechte energieprestatie
door een nieuwbouwwoning met een hoge energieprestatie levert op
zichzelf een grote bijdrage aan de verduurzaming van de woningvoorraad.
De inzet van subsidieregelingen gericht op energiebesparing is niet
effectief. De STEP-regeling is daarom ook niet bestemd voor
nieuwbouwwoningen die in de plaats komen van gesloopte woningen.
De minister van Economische Zaken heeft eerder in het algemeen overleg
met de Tweede Kamer op 23 september 2014 aangegeven dat hij maximale
zekerheid wil geven over salderen. Hij gaf aan dat salderen tot 2020 in
stand blijft en dat, indien er wijzigingen worden doorgevoerd, er een
goede overgangsregeling zal komen. De evaluatie is uiterlijk voorzien in
2017.
Vraag:
Als kinderen een mantelzorgwoning voor ouders bouwen, is het aan
gemeenten de WOZ-waarde te bepalen. Is de minister het eens dat
WOZ-waarde niet verhoogd zou mogen worden?
Antwoord:
Een mantelzorgwoning kan leiden tot een waardevermeerdering van de
woning, en daarmee tot een hogere WOZ-waarde waardoor meer OZB
verschuldigd is.
Alle gemeenten moeten de WOZ-waarde op dezelfde manier vaststellen.
Gemeenten kunnen hier geen afwijkend beleid in voeren. In de gemeentewet
staan limitatief opgesomd welke onroerende zaken zijn vrijgesteld (zoals
bijvoorbeeld kerken). Een facultatieve vrijstelling voor
mantelzorgwoningen is niet mogelijk.
Vragen van het lid Bisschop, R. (SGP)
Vraag:
Hoe wil de minister omgaan met de rompslomp bij de aanvragen voor
investeringsaftrek binnen de verhuurdersheffing?
Antwoord:
Verhuurders kunnen voor elke investering die behoort tot de categorieën
die tot vermindering van de verhuurderheffing kunnen leiden een aanvraag
bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) indienen. Op haar
website informeert RVO.nl de indiener precies over de wijze van
aanvragen. RVO.nl heeft een proces ingericht, dat ertoe dient om het
proces van aanvragen en toekennen helder en verifieerbaar te laten zijn.
Het aanvraagproces is op verzoek van aanvragers vereenvoudigd waardoor
de administratieve last sterk verminderd is.
De declaratiefase wordt door enkele aanvragers als omvangrijk gezien,
maar met betrekking tot de bewijslast van de declaratiefase wordt het
minimale gevraagd om te kunnen controleren of voldaan is aan de
investeringsplicht.
Overigens is bij de totstandkoming van de regelgeving uitvoerig met
verhuurders en gemeenten overlegd over de eisen die aan de aanvraag
worden gesteld om ook voor hen de uitvoering zoveel als mogelijk
beheersbaar te houden.
Vragen van het lid Krol, H. (50PLUS)
Vraag:
Is de minister bereid een onderzoek te starten naar
verzilverproducten?
Antwoord:
De Taskforce verzilveren heeft in 2013 onderzoek gedaan naar
verzilverproducten, waarmee ouderen de overwaarde in hun woning kunnen
vrijmaken. Bij dit onderzoek waren maatschappelijke organisaties,
financiële instellingen en het ministerie van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties betrokken. Het ontwikkelen van verzilverproducten
beschouw ik primair als een taak van de markt. Nader onderzoek naar
verzilverproducten in zijn algemeenheid heeft naar mijn opvatting geen
toegevoegde waarde, gelet op het onderzoek dat al verricht is. Indien
marktpartijen tegen specifieke knelpunten aanlopen bij het ontwikkelen
van nieuwe producten dan is het kabinet uiteraard bereid om hier naar te
kijken.
Vraag:
Wat vindt de minister van het idee om seniorenwoningen onder de
‘woonfunctie voor zorg’ te laten vallen, waardoor ook de bijbehorende
brandveiligheidseisen van het Bouwbesluit van toepassing zijn?
Antwoord:
De heer Krol stelt voor om seniorenwoningen in het Bouwbesluit onder de
‘woonfunctie voor zorg’ te laten vallen, waardoor ook de bijbehorende
zwaardere brandveiligheidseisen van toepassing zijn. We schieten echter
ons doel voorbij als alleen voor het enkele feit dat ergens een oudere
woont, zwaardere eisen aan een woning worden gesteld. Ik acht het daarom
niet mogelijk en onwenselijk dit verzoek in de praktijk te
realiseren.
Vraag:
Wat vindt de minister van het idee om brandmelders in alle woningen
wettelijk verplicht te maken?
Antwoord:
Recentelijk heeft het Instituut Fysieke Veiligheid de effectiviteit van
rookmelders onderzocht. Mede aan de hand van dit onderzoek zal ik nagaan
of de huidige voorschriften over rookmelders in het Bouwbesluit
aanpassing behoeven en uw Kamer daar nog dit jaar over informeren.
Hierbij zal ook de toepassing van rookmelders in woningen voor senioren
aandacht krijgen.
Vraag:
Is de minister bereid te heroverwegen dat de stijging van de
verhuurderheffing samenloopt met verlagen huurtoeslag?
Antwoord:
Er is geen sprake van een beoogde verlaging van de huurtoeslag omdat in
de augustusbesluitvorming dekking is gevonden voor het tekort over 2016,
waarmee de eerder aangekondigde bezuiniging is vervallen.
Daarnaast is afgesproken dat op termijn de verhuurderheffing oploopt met
het gebruik van de huurtoeslag als gevolg van de maatregelen op de
huurmarkt. Dit juist ten behoeve van de budgettaire houdbaarheid van de
huurtoeslag zodat deze kan blijven functioneren om de betaalbaarheid te
waarborgen.
Vraag:
Kan de minister een definitie gaan maken van een zorgwoning, een
ouderwoning, et cetera?
Antwoord:
Een woning is op zich niet aan te merken als ‘zorgwoning’ of
‘ouderenwoning’. Veel ouderen blijven in hun woningen wonen en passen
deze, zelf of met behulp van het WMO budget aan. Dit wordt niet
geregistreerd. Met het bepalen van een definitie wordt nog geen inzicht
gegeven in wat lokaal nodig is om langer zelfstandig wonen mogelijk te
maken. Daarbij is het van belang om te kijken naar of in de betreffende
lokale woningvoorraad (zorg)functies geleverd kunnen worden, hoe het met
de bereikbaarheid van voorzieningen is gesteld en de nabijheid van
gelijkgestemde bewoners.
Vraag:
Is de minister bereid een actieplan ouderenhuisvesting op te stellen,
zoals dat ook voor studenten is gedaan?
Antwoord:
Dit zal samen met het veld vorm en inhoud moeten krijgen. Zoals ik met u
heb gewisseld heb ik gesproken met de partners die betrokken zijn bij
ouderenhuisvesting. Deze hebben mij aangeven de noodzaak van een
landelijk actieplan niet in te zien, mede omdat de acties lokaal en
regionaal in gang moeten worden gezet. Het aanjaagteam
Ouderenhuisvesting komt eind dit jaar met een slotrapportage. Op basis
hiervan worden vervolgacties vastgesteld.
Vragen van het lid Vliet, mr. R.A. van (Van
Vliet)
Vraag:
Waar gaat de €15 mln. eigen bijdrage van corporaties aan de
Woonautoriteit naartoe? Zijn er nog meer mensen bij de Woonautoriteit
werkzaam dan voorheen bij de ILT en CFV samen?
Antwoord:
Het geld wordt gebruikt om het toezicht uit te voeren zoals ik het aan
de ILT heb gemandateerd. De heffing wordt opgelegd naar rato van het
aantal wooneenheden dat door een corporatie wordt verhuurd. Voor de
samenvoeging in de woonautoriteit waren ongeveer 53 fte werkzaam bij de
ILT en het CFV. Deze zijn overgegaan naar de nieuwe Autoriteit. De
Autoriteit zal in de komende jaren, afhankelijk van de ontwikkeling van
het toezicht, een geleidelijke groei doormaken.
Vraag:
De Staat van de Volkshuisvesting verschijnt begin 2016. Kunnen wij al
eerder inzicht krijgen hoe het met de implementatie van de Woningwet
gaat?
Antwoord:
Eind 2015, deels begin 2016 komt de informatie beschikbaar op basis
waarvan een goed beeld kan worden geschetst. Eerder uitbrengen van de
Staat van volkshuisvesting, of anderszins een beeld van de
eerste effecten van de Woningwet is daarmee niet mogelijk.