[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Schriftelijke beantwoording van vragen gesteld tijdens de eerste termijn van de begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Brief regering

Nummer: 2015D40819, datum: 2015-10-29, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van zaak 2015Z20044:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Politieke Partij Kamerlid Vraag en Antwoord
VVD Duisenberg, P.J.

Vraag:
Graag een toelichting van de staatssecretaris op hoe de 150 miljoen euro is ingezet en hoe hij kan weten of dit doel is bereikt?


Antwoord:

De 150 miljoen euro voor het aantrekken en behouden van jonge leerkrachten zijn eind 2013 aan de lumpsum toegevoegd. Hierdoor, en vanwege het feit dat scholen het grootste deel van hun reguliere budget inzetten voor personele kosten, is in de verantwoording niet traceerbaar welke specifieke uitgaven samenhangen met deze extra middelen. Op mijn verzoek hebben de PO-Raad en de VO-raad een uitvraag gedaan onder (een deel van) hun leden om een indicatie te krijgen hoe deze specifieke middelen uit het NOA zijn besteed. Uit het onderzoek van de VO-raad blijkt dat een groot deel van de schoolbesturen in het voortgezet onderwijs de middelen uit het NOA en Begrotingsafspraken 2014 (deels) heeft ingezet voor het aannemen en behouden van bijna 1.800 fte aan jonge docenten. De PO-Raad concludeert dat de incidentele middelen hebben geleid tot ruim 2.600 meer fte. Hiervan kon overigens niet bepaald worden welk deel aan jonge leerkrachten ten goede is gekomen.

VVD Duisenberg, P.J.

Vraag:
Kan de staatssecretaris gaan kijken naar alternatieven voor of bij de huidige lumpsum?

Antwoord:

Er waren goede redenen om jaren geleden te kiezen voor lumpsumbekostiging en die zijn er nog steeds. Met de invoering van lumpsum kwam er een einde aan veel bureaucratie en werden de mogelijkheden voor maatwerk vergroot. Bij deze bestedingsvrijheid voor schoolbesturen hoort ook het afleggen van heldere verantwoording. Het kabinet zet in op het maken van heldere afspraken en het vergroten van transparantie (zie ook de brief van 26 oktober). In het hoger onderwijs heeft de medezeggenschapraad instemmingsrecht op de hoofdlijnen van de begroting gekregen en in de overige onderwijssectoren worden de mogelijkheden op dat vlak bezien. Er zijn afspraken gemaakt met de sectororganisaties over het openbaar maken van de jaarverslagen.

Inherent aan de lumpsumsystemtiek is dat het niet mogelijk is om precies te volgen welke euro bij welke instelling heeft bijgedragen aan het totale resultaat. Echter ook de lumpsumbekostiging is in ontwikkeling. Zo is er sinds enige tijd in het funderend onderwijs sprake van de `prestatiebox' waarmee voor een deel van de lumpsum de besteding expliciet zichtbaar is, in relatie tot prestatieafspraken die op sectorniveau zijn gemaakt. Daarbij is reeds aangegeven dat wanneer de resultaten niet gehaald worden de wijze van toekenning van deze middelen weer ter discussie staat. In het mbo is vanaf 2015 een deel van de lumpsum gekoppeld aan de kwaliteitsafspraken met de instellingen, in het hoger onderwijs aan de prestatieafspraken 2013-2016.
Het blijft overigens mogelijk om extra middelen via een aparte regeling met een eigen verantwoordingssystematiek toe te kennen, zodat instellingen er specifieke verantwoording over moeten afleggen. Dit leidt wel tot meer lasten bij de instellingen en het ministerie.

Ik ben bereid na te gaan of er andere manieren zijn om meer informatie over de besteding van extra middelen te verkrijgen, met zo weinig mogelijk administratieve lasten.

VVD Duisenberg, P.J.

Vraag:
Wil de staatssecretaris met de PO-Raad en de VO-Raad in gespek hoe zij, net als de MBO-Raad, deze aanpak à la LeerKRACHT met alle scholen kunnen adopteren?


Antwoord:

Veel scholen zijn al bezig om de verbetercultuur verder vorm te geven. Dit is ook afgesproken in het bestuursakkoord PO, het sectorakkoord VO en de Lerarenagenda. Scholen zijn vrij in de keuze op welke manier zij dit willen doen. Dit kan met methodieken zoals LeerKRACHT maar ook op andere manieren.

Scholen lijken de methodiek wel te omarmen, uitgaande van de stijgende deelname: in 2012 startten er in het po 5 scholen, momenteel doen er 77 po-scholen mee en het totaal in het po staat op 188. In het vo zijn in 2012 9 scholen begonnen met LeerKRACHT, in 2015 zijn dat tot nu toe 24 scholen, waarmee het totaal in het vo op 70 komt.

Voor de goede orde, ook in het mbo zijn instellingen vrij om te bepalen hoe zij willen werken aan een verbetercultuur. Een deel van de mbo-instellingen doet dit met de methodiek van Stichting LeerKRACHT, een deel doet dit op een andere manier. De minister bezoekt binnenkort met de MBO-Raad en stichting LeerKRACHT een mbo-instelling die werkt met LeerKRACHT. 

In het mbo is er ook een stijging geweest in het aantal deelnemende instellingen aan LeerKRACHT van 2 instellingen in 2012 naar 52 in 2015. In totaal zijn 85 mbo-instellingen met de methodiek aan de slag gegaan.

VVD Duisenberg, P.J.

Vraag:
Kan de staatssecretaris in zijn reactie op 2032 de suggestie meenemen, waarbij docenten het curriculum samen met andere interne en externe stakeholders periodiek herzien en opnieuw vaststellen?


Antwoord:

Ja.

Docenten zijn op verschillende manieren betrokken bij de herijking van het curriculum in het kader van #Onderwijs2032.

Ten eerste baseert het Platform Onderwijs 2032 haar rond de jaarwisseling te verschijnen eindadvies op input van vele betrokkenen, waaronder nadrukkelijk ook leraren.

Het advies van het Platform zal vanaf volgend jaar uitgewerkt worden in een nieuw curriculumontwerp. Ook daarbij zullen leraren betrokken worden.

In de fase nadat een nieuw curriculumontwerp is vastgesteld,vindt uitwerking hiervan op schoolniveau plaats. Daar zijn leraren bij uitstek aan zet. In overleg met elkaar en met interne en externe stakeholders zijn zij het die concreet invulling zullen geven aan het schooleigen curriculum.

Het is mijn ambitie om bij de verdere uitwerking en realisatie van een nieuw curriculum leraren een belangrijke positie te geven.

In de beleidsreactie op het advies van het Platform Onderwijs2032 zal ik hiervoor een voorstel doen en tevens ingaan op de wijze waarop leraren en scholen in de toekomst cyclisch werken aan curriculumvernieuwing.

VVD Duisenberg, P.J.

Vraag:
Kan de staatssecretaris in de reactie op Onderwijs2032 ingaan op de suggesties die wij samen met de PvdA ook hebben gedaan in het kader van samen leren?

Antwoord:
Eén van de elementen in het onlangs verschenen pre-advies van het Platform#Onderwijs2032 was om bepaalde onderwijsinhouden op een meer diepgaande manier te behandelen: 'niet van alles een beetje, maar meer van minder'.

In mijn reactie op het binnenkort te verschijnen eindadvies van het Platform #Onderwijs2032 zal ik ingaan op door het Platform voorgestelde inhouden en organisatievormen van het onderwijs. 

Als de aanbevelingen van het Platform ook consequenties hebben voor de organisatie van het onderwijs in profielen, zal ik daar ook op ingaan.

VVD Duisenberg, P.J.

Vraag:
Kan het op het diploma worden opgenomen als je een vak op een ander niveau doet? En wat zijn de verdere plannen op dit gebied?


Antwoord:

Sinds 2008 kunnen leerlingen examen doen in vakken op een hoger niveau. Vooralsnog maakt een beperkt aantal leerlingen gebruik van deze mogelijkheid (1850 leerlingen in 2015). Wij moedigen scholen aan om veel meer gebruik te maken van deze mogelijkheid.

Scholen kunnen ook nu al expliciet op de cijferlijst bij het diploma vermelden dat één of meerdere vakken op een hoger niveau zijn gedaan. Daarmee is de extra inspanning van een leerling gewoon zichtbaar.

Op korte termijn stuur ik u een brief over flexibilisering in het voortgezet onderwijs. Ik zal hierin ook reageren op dit voorstel.

VVD Duisenberg, P.J.

Vraag:
Wat zijn nu de plannen van de staatssecretaris voor het persoonlijke e-portfolio en wat is de status?

Antwoord:
Van een landelijk, digitaal portfolio is momenteel geen sprake. Wel geven het zogeheten 'plusdocument' in het vo en persoonlijke portfolio's in het vmbo inzicht in de brede leerervaring van leerlingen.

In het Sectorakkoord VO is afgesproken dat de vo-sector leerlingen vanaf dit schooljaar, schooljaar 2015/2016, naast een schooldiploma en cijferlijst zo'n plusdocument kan meegeven, waarop staat welke bijzondere prestaties een leerling heeft geleverd en welke andere vaardigheden deze leerling heeft laten zien.

Om scholen te ondersteunen met het vormgeven van een plusdocument organiseert de VO-raad een project om ideeën, kennis en ervaringen te delen. Om ervoor te zorgen dat vanaf dit schooljaar voor alle scholen voorbeelden voor een plusdocument beschikbaar zijn, heeft de VO-raad werksessies georganiseerd met het onderwijsveld en het vervolgonderwijs.

Per 1 augustus 2016 wordt loopbaanoriëntatie en -begeleiding een geïntegreerd onderdeel van alle nieuwe beroepsgerichte examenprogramma's in het vmbo. Een loopbaandossier is onderdeel van lob in de beroepsgerichte examenprogramma's in het vmbo. Het loopbaandossier kan door de school ingevuld worden als een persoonlijk e-portfolio, maar dat is geen verplichting. Scholen hebben ruimte om lob vorm te geven op een manier die past binnen hun onderwijsvisie en de wijze waarop hun leerlingen leren.

VVD Duisenberg, P.J.

Vraag:
Wat is er nodig om, of wat zijn de belemmeringen tegen, MOOCs mee te laten tellen in het standaard curriculum?


Antwoord:
Op dit moment is het al mogelijk om MOOCs van andere instellingen, ook van buitenlandse instellingen, in te passen in het curriculum van een Nederlandse opleiding. De erkenning van deze MOOCs in het curriculum wordt gedaan door examencommissies. Het is daarom belangrijk dat examencommissies expertise in huis hebben over online onderwijs. De NVAO onderstreept ook het belang van deze expertise in de beoordelingspanels voor de accreditatie. Het aantal aanvragen bij examencommissies van studenten die een MOOC gevolgd hebben bij een andere instelling is echter nog relatief laag.
Met de kamerbrief over open en online hoger onderwijs en in de Strategische Agenda heb ik aandacht gevraagd voor de ontwikkeling en de erkenning van MOOCs, ook van andere instellingen. Dit vergroot het aanbod van kwalitatief goed online hoger onderwijs voor Nederlandse studenten.

Daarnaast wil ik stimuleren dat Nederlandse instellingen met elkaar afspreken hoe ze de erkenning van elkaars MOOCs door hun examencommissies sneller en gemakkelijker voor studenten kunnen maken. Ik ga hierover met de instellingen in gesprek.
MOOCs passen in een bredere ontwikkeling waarbij onderwijs flexibeler wordt ingericht. Voor de waarborging van kwaliteit is het van belang dat het accreditatiestelsel toekomstbestendig is en dit soort ontwikkelingen kan accommoderen.

Ik heb met uw Kamer onlangs gesproken over pilots met accreditatie. De externe en onafhankelijke kwaliteitsborging zullen we in elk geval op opleidingsniveau moeten behouden. Maar één van de meest belangrijke redenen waarom ik de pilots met instellingsaccreditatie belangrijk vind, is dat daarmee ervaring kan worden opgedaan met kwaliteitsborging die ruimte biedt voor nieuwe flexibele onderwijsvormen.

VVD Duisenberg, P.J.

Vraag:
Kan de minister na haar lerarenopleidingen tour in haar plannen ook dit volledig andere paradigma meenemen, waarbij leraren worden opgeleid in en vanuit de scholen?


Antwoord:
Flexibiliteit en maatwerk staan hoog op de agenda, maar het kent ook grenzen. Het leraarschap is een beroep dat vraagt om vakmanschap (de inhoud) maar ook meesterschap (het leraarschap) op HO-niveau. Dat moet niet worden onderschat.

Tijdens mijn rondgang langs de lerarenopleidingen is veelvuldig gesproken over manieren om de opleiding en het vak van docent aantrekkelijker te maken. Ik heb gezien en gehoord dat hier ook al hard aan wordt gewerkt en al flinke stappen zijn gezet. Met de oplossingsrichtingen waar nu aan gewerkt wordt, wordt de heer Duisenberg op zijn wenken bediend.

Ik verwacht veel van het versterken van de samenwerking tussen lerarenopleidingen en scholen. Ik heb tijdens de rondgang dan ook vele voorbeelden gehoord van manieren waarop opleidingen en scholen elkaar proberen te versterken. Bijvoorbeeld door docenten uit te wisselen of bij elkaar in curriculumcommissies plaats te nemen. De opleidingsscholen werden ook vaak als goed voorbeeld aangehaald. Het is dan ook goed dat er een uitbreiding is voorzien van het aantal bekostigde opleidingsscholen van 55 naar ongeveer 85.

Het is ook belangrijk een goed beeld te krijgen van wat werkt en wat niet. Zo voert de Rijksuniversiteit Groningen met steun van OCW een langlopend onderzoek uit naar de effecten van het opleiden in de school op de professionele vaardigheden van startende leraren. Dergelijke onderzoeken en de ervaringen met de verschillende vormen van samenwerken, bieden inzicht in hoe we de samenwerking verder kunnen versterken. De noodzaak van het aantrekkelijker maken van de opleidingen wordt dus zeker gevoeld en daar wordt hard aan gewerkt. Het versterken van de samenwerking tussen opleidingen en scholen en het bieden van meer en flexibele routes naar het leraarschap zijn belangrijke oplossingsrichtingen. Ik zal u daar op korte termijn samen met de staatssecretaris verder over informeren in de voortgangsrapportage van de lerarenagenda. Op 15 november is daarover een AO gepland.

VVD Duisenberg, P.J. Vraag:
Kunnen we LOB een prominentere rol geven met name in het vmbo en het over de hele linie naar een hoger plan trekken?


Antwoord:
Loopbaanoriëntatie en -begeleiding heb ik een prominentere rol gegeven in het vmbo. Per 1 augustus 2016 wordt loopbaanoriëntatie en -begeleiding een geïntegreerd onderdeel van alle nieuwe beroepsgerichte examenprogramma's in het vmbo. Scholen en het regionale bedrijfsleven werken samen aan de ontwikkeling en implementatie van beroepsgerichte (keuze)vakken in het vmbo. Daarnaast heeft het Platform Onderwijs2032 een hoofdlijnadvies uitgebracht. Hierin is persoonlijke ontwikkeling in relatie tot opleidings- of beroepskeuze een belangrijk onderwerp. Rond de jaarwisseling komt het Platform met een definitief advies, waarop ik begin volgend jaar reageer.
VVD Duisenberg, P.J. Vraag:
Wat is de huidige stand van zaken van de ambitie om alle docenten jaarlijks een functioneringsgesprek te voeren en een adequate beoordelingscyclus te laten doorlopen?


Antwoord:
De ambitie is dat in 2020 alle leraren een jaarlijks functioneringsgesprek hebben. In de voortgangsrapportage van de Lerarenagenda zoals die volgende week naar de Tweede Kamer wordt gestuurd, gaan we in op de stand van zaken. In de cao's is overigens de verplichting opgenomen dat er jaarlijks beoordelings-en functioneringsgesprekken worden gehouden. De medezeggenschap kan zo nodig het nakomen van deze verplichting met de werkgever bespreken.
VVD Duisenberg, P.J.

Vraag:
Kunnen de bewindspersonen ten behoeve van leven lang leren met hun collega van SZW in gesprek gaan over een sollicitatie- en omscholingsplicht en één scholingsfonds in plaats van sectorfondsen?

Antwoord:

Leven lang leren is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de bewindspersonen van OCW en SZW. Ik heb daarom intensief contact met de minister van SZW over de manier waarop we als overheid een bijdrage kunnen leveren aan een sterkere leercultuur. Die gezamenlijke verantwoordelijkheid komt ook tot uitdrukking in de brief die we vorig jaar samen naar de Kamer hebben gestuurd. En de voortgangsrapportage van afgelopen week over de maatregelen in die brief.

Uiteraard sta ik open voor suggesties van de Kamer voor extra maatregelen om onze leercultuur te versterken. De maatregelen die de VVD hier voorstelt, liggen met name op het terrein van mijn collega van SZW. Het lijkt me dan ook verstandig om deze vragen aan hem te stellen, maar ik ben uiteraard bereid om de wens van de VVD-fractie aan de minister van SZW over te brengen.

De wens om te komen tot scholingsfonden, in plaats van sectorfondsen, is mij bekend. Ik kan mij goed vinden in de wens om tijdens de loopbaan meer aandacht te hebben voor scholing gericht op inzetbaarheid, over de grenzen van sectoren heen. De heer Van Weyenberg (D66) heeft tijdens de begrotingsbehandeling van SZW ook een motie met soortgelijke strekking ingediend. Het kabinet voert op dit moment gesprekken met werkgevers en werknemersorganisaties om de intersectorale samenwerking tussen O&O-fondsen te versterken. Ook in het Techniekpact zijn daar nadere afspraken over gemaakt. (De minister van SZW heeft daarover op 8 juli 2015 een brief naar de Kamer gestuurd.)

VVD Duisenberg, P.J.

Vraag:
De studiebijsluiter is in ho en wo verplicht, en een succes. Hoe staat het met de plannen voor een studiebijsluiter in het mbo?


Antwoord:

Sinds augustus 2015 zijn onderwijsinstellingen wettelijk verplicht om objectieve informatie aan aankomende mbo-studenten aan te bieden over relevante aspecten van de opleiding, waaronder de onderwijskwaliteit en het arbeidsmarktperspectief.

De verplichting om aankomende studenten te informeren zal ook gaan gelden voor diploma-erkende opleidingen van niet-bekostigde onderwijsinstellingen.

Met de studiebijsluiter `Studie in Cijfers' kunnen mbo instellingen invulling geven aan deze verplichting. Ook andere vormen van objectieve voorlichting kunnen instellingen inzetten.

De meerderheid van de bekostigde onderwijsinstellingen zet de studiebijsluiter in of is bezig met de voorbereidingen om de studiebijsluiter te gebruiken in de voorlichting en daarmee invulling te geven aan de wettelijke verplichting.

Voor de niet-bekostigde instellingen geldt dat zodra de registratie van de gegevens vermeld in de studiebijsluiter in Bron beschikbaar is zij ook de studiebijsluiter kunnen inzetten in de voorlichting.

VVD Duisenberg, P.J.

Vraag:
Gaan de bewindspersonen doelstellingen formuleren hoe de huidige en toekomstige generaties de kans wordt gegeven zich maximaal te ontplooien, toekomstige plannen ten dienste stellen aan dit doel en concreet maken wanneer dit bereikt wordt?


Antwoord:

Het is van belang om de slag van goed naar geweldig onderwijs te maken en toe te werken naar een responsief stelsel. 

Waar we dit kunnen kwantificeren, verwijs ik u naar de begroting waarin we onze belangrijkste ambities en beleidsdoelen voor de komende jaren uiteenzetten.

Daarnaast hebben wij met de sectorakkoorden po/vo en de kwaliteitsafspraken mbo samen met onderwijsinstellingen ambitieuze doelstellingen vastgesteld. Ook presenteren wij in de Lerarenagenda onze belangrijkste verbeterpunten voor het leraarschap.

Gezamenlijk zorgen we voor een verdere kwaliteitsverbetering en onderwijs dat leerlingen en studenten optimaal voorbereidt op de uitdagingen van de toekomst.

SP Siderius, T.E. Vraag:
De staatssecretaris wil het bedrag per leerling met meervoudige handicap halveren. Dat kan toch niet de bedoeling zijn?


Antwoord:
Bureau Infinite heeft in het voorjaar onderzoek gedaan naar de inzet van de onderwijsbekostiging en andere financieringsstromen op (v)so- scholen die onderwijs verzorgen aan leerlingen met een ernstig meervoudige beperking. Daaruit bleek dat er vanuit de voormalige compensatieregeling AWBZ gemiddeld 2.000 euro per emb-leerling beschikbaar was. Dit bedrag is bij het opstellen van de regeling voor emb-leerlingen vermenigvuldigd met het aantal emb-leerlingen. Hierbij is gekozen om niet uit te gaan van de (voorzichtige) schattingen in het onderzoek van Infinite, maar van de (meest ruime) schatting van 2.500 emb-leerlingen die al langer wordt gebruikt. In totaal is er zodoende 5 miljoen euro voor de regeling beschikbaar gesteld (plafond). Het aantal aanvragen is uiteindelijk uitgekomen op circa 2500. Het bedrag per leerling komt zodoende ook uit op circa 2.000 euro. Er is dan ook geen sprake van een halvering van het bedrag per leerling.
SP Siderius, T.E. Vraag:
Waarom geen uitzondering voor tyltylscholen in ontvlechting van speciaal onderwijs?

Antwoord:
In de bestuursakkoorden uit 2014 is afgesproken dat de ontvlechting van het (voortgezet) speciaal onderwijs verder wordt uitgewerkt. Samen met de sectororganisaties is een voorstel voor ontvlechting opgesteld, dat op dit moment in verschillende regio's met scholen en samenwerkingsverbanden passend onderwijs wordt besproken. Het gaat in deze regionale gesprekken onder meer over de specifieke gevolgen van de ontvlechting voor tyltylscholen. In de achtste voortgangsrapportage passend onderwijs, die ik begin december naar de Tweede Kamer zal versturen, kom ik terug op de uitkomsten van deze gesprekken en de wijze waarop tyltylscholen worden meegenomen in de ontvlechting.
SP Siderius, T.E.

Vraag:
Hoeveel geld krijgen scholen extra voor vluchtelingen, komt dit bovenop de huidige bekostiging?


Antwoord:

Er zijn regelingen waarmee scholen extra geld ontvangen voor asielzoekers en statushouders bovenop de reguliere bekostiging. Onderstaand worden de gemiddelde bedragen genoemd.

Reguliere bekostiging:
Per leerling per jaar
PO 4.000 euro
VO 7.000 euro

Aanvullende bekostiging:per leerling per jaar
PO eerste opvang 4.000 euro (eenmalig)
PO gewichtenregeling 3.200 euro
VO eerste opvang (ter compensatie van gemiste reguliere bekostiging, eenmalig) 4.500 euro
VO nieuwkomers eerste jaar 5.100 euro, tweede jaar 3.100 euro

De budgettaire effecten voor OCW door toenemend beroep op deze regelingen, worden zoals gebruikelijk bij voorjaarsbesluitvorming bezien. 

De in de brief 'Onderwijs aan asielzoekerskinderen' toegezegde middelen, hebben betrekking op de in de brief genoemde acties, zoals actualisering lesmateriaal, meer docenten opleiden voor NT2, intakeprocedure, diplomawaardering enz. Deze kosten worden in de lopende begroting ingepast.

SP Dijk, J.J. van (SP)

Vraag:
Hoe kijkt u aan tegen het voorstel van de SP voor afschaffing van de Raden van Toezicht en overheveling van hun taken naar de medezeggenschap?


Antwoord:

De raden van toezicht zijn een onderdeel van het governance systeem in de onderwijssector dat op basis van de "Beleidsnotitie Governance" (Kamerstukken II 2004/05, 30183, nr. 1.) in de onderwijswetten is verankerd. Dit model is niet gekopieerd van de marktsector, maar een onderdeel van een bredere herijking van de governance in de semi-publieke sector mede op basis van het WRR advies "Bewijzen van goede dienstverlening". Daarbij is diversiteit in de raden van toezicht belangrijk.

 

In de brief van 19 april 2013 inzake de agenda "Versterking Bestuurskracht Onderwijs" (Kamerstukken II 2012-2013, 33495, nr. 10) is uitvoerig ingegaan op de werking van dit governancemodel, als samenhangend onderdeel van het gekozen model van systeemsturing in het onderwijs.

De conclusie van deze brief, en van het debat met uw Kamer hierover, was dat, met een aantal mogelijke en noodzakelijke verbeteringen in dat model, zoals versterking van de medezeggenschap, dit model van systeemsturing inclusief het governancemodel van scheiding van bestuur en intern toezicht de beste garanties biedt voor een goed functionerende onderwijssector.

Wij zijn er niet voor om dit model nu af te schaffen.

SP Dijk, J.J. van (SP)

Vraag:
Op welke manier en op welke termijn gaat de staatssecretaris de motie van Van Dijk uitvoeren?

Antwoord:

De motie vraagt om een overzicht per schoolbestuur van het aantal extra banen in het afgelopen jaar, hoe zich dat verhoudt tot het aantal leerlingen en hoeveel banen voor jonge leraren het betrof.

Voor de uitvoering van de motie baseer ik mij op de gegevens zoals die bij DUO nu al beschikbaar zijn. DUO verzamelt en publiceert jaarlijks gegevens over het aantal fte's en personen per functie, naar leeftijdscategorie, school en bestuur. Om een overzicht te maken voor het jaar 2014 zijn zowel de gegevens van het schooljaar 2013-2014 als die van het schooljaar 2014-2015 nodig. De gegevens van 1 oktober 2013 en 1 oktober 2014 zijn beschikbaar. Daarover is uw Kamer in september geïnformeerd. De gegevens van 1 oktober 2015 komen in het voorjaar van 2016 beschikbaar.
Op grond hiervan kan in beeld worden gebracht hoeveel leraren per leeftijdscategorie werkzaam zijn bij een school en bij een bestuur, gemeten in elk van de jaren. Daarmee kan inzichtelijk worden gemaakt of het aantal leraren in elke leeftijdscategorie toe- dan wel afneemt. Het is op basis van deze gegevens niet mogelijk om deze aantallen te koppelen aan de 150 miljoen euro.

 

De Kamer ontvangt deze gegevens voor de zomer van 2016.

In dit overzicht worden overigens niet meegenomen de leraren die op uitzendbasis werkzaam zijn in de scholen.

SP Dijk, J.J. van (SP)

Vraag:
Is het mogelijk om een reparatie te doen om een tegemoetkoming ter hoogte van de basisbeurs mogelijk te maken voor geneeskunde studenten?


Antwoord:

Zoals ik in mijn brief van 27 oktober j.l. heb aangegeven begrijp ik uw zorgen over de positie van studenten die coschappen lopen. Juist bij de studie geneeskunde wordt echter het grootste deel van de opleiding bekostigd door de overheid. De eigen bijdrage is met de invoering van het studievoorschot weliswaar gegroeid, maar de student krijgt daar kwalitatief beter onderwijs voor terug. Overigens zijn met name de zorgmasters financieel lonend; deze studenten hebben na hun afstuderen een zeer grote kans op een verhoogd inkomen. De extra kosten die deze studenten in hun opleiding investeren, verdienen zij later (ruimschoots) terug. 

Een eventuele tegemoetkoming kan bovendien precedentwerking hebben. Er bestaan meerdere meerjarige masters waar een grote investering van de studenten gevraagd wordt. Een voorziening, speciaal voor geneeskundestudenten, in het kader van het studievoorschot zou twintig tot dertig miljoen kosten.

 

Ik verwijs u naar eerdergenoemde brief voor een verdere toelichting.

SP Siderius, T.E.

Vraag:
Hoe kunnen alle leerlingen speciaal onderwijs krijgen als er 13 vestigingen gaan sluiten in de Ambelt in Zwolle?


Antwoord:

De Ambelt heeft mij verzekerd dat aan alle leerlingen een passende plek wordt geboden. Deze plek wordt gevonden op een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs onder een ander bestuur of bij een reguliere school voor primair of voortgezet onderwijs. Zij blijven als dat nodig is specialistische ondersteuning ontvangen. Veelal kunnen zij zelfs op de locatie blijven waar zij nu zitten, bijvoorbeeld in speciale klassen. Voor leerlingen die speciaal onderwijs nodig hebben blijft dit mogelijk op twee scholen. Zoals reeds aan u gemeld zal de inspectie dit nauwgezet volgen.

SP Siderius, T.E.

Vraag:
Gaat de regering actie ondernemen om de veiligheid in praktijklokalen in het vmbo omhoog te brengen?


Antwoord:

Veiligheid op scholen, zeker ook in praktijklokalen, is essentieel voor goed onderwijs. Op verschillende manieren wordt aandacht besteed aan veiligheid van praktijklokalen, niet alleen in het vmbo maar ook in het praktijkonderwijs. Dit gebeurt onder andere via jaarlijkse publicaties van Voion, door middel van trainingen en door toezicht van de inspectie SZW.

Daarnaast voert de inspectie SZW herinspecties uit bij overtreders. Op basis van herinspecties in 2014 concludeert de inspectie dat de scholen inmiddels op de goede weg zijn bij het verbeteren van de veiligheid. Het percentage scholen waarbij de inspectie handhavend op heeft moeten treden is gedaald van 64% in 2013 naar 13% in 2014. De scholen die nog tekortschieten krijgen te maken met herinspecties en een in toenemende mate strenge aanpak totdat ook zij de zaken op orde hebben.

SP Dijk, J.J. van (SP) Vraag:
Wat is de rol van de Minister in dit onderwijsbeleid?

Antwoord:
Ik deel de zorgen van de heer van Dijk over de kloof tussen arm en rijk. Het is bekend dat relatief meer rijke ouders gebruik maken van onderwijsondersteuningsinitiatieven dan minder vermogende ouders. Dat baart mij zorgen omdat schaduwonderwijs een bedreiging kan zijn voor de kansgelijkheid en de toegankelijkheid van ons onderwijsstelsel voor alle leerlingen. De uitgaven aan dit type onderwijs zijn nu nog relatief klein en vinden plaats buiten het bereik van de overheid. We gaan inderdaad onderzoek doen naar de effecten van een extra bijdrage op de samenstelling van de studentenpopulatie, te beginnen in het hoger onderwijs, bij honours trajecten en university colleges. We zoeken daarbij aansluiting bij lopend onderzoek. Mocht uit dit onderzoek blijken dat er inderdaad ongewenste effecten optreden, dan kan er reden zijn om het onderzoek uit te breiden naar andere sectoren.
SP Dijk, J.J. van (SP)

Vraag:
Ik heb een motie gemaakt ten behoeve van een reiskostenvergoeding van leerlingen voor DAMU - de gerenomeerde jeugdopleidingen voor dans en muziek.
Wat is de reactie van de staatssecretaris hierop?

Antwoord:

Ik vind het belangrijk dat leerlingen met een uitzonderlijk dans- of muziektalent hun toptalent zo goed mogelijk kunnen ontwikkelen in combinatie met regulier onderwijs.

Maar ik vind het onwenselijk om middelen die zijn bedoeld voor de verbetering van de onderwijskwaliteit, in te zetten voor het vergoeden van reiskosten van leerlingen. Dit is geen rechtmatige inzet van deze prestatieboxmiddelen. Bovendien heeft het voorzien in reiskostenvergoeding een precedentwerking naar andere leerlingen die voor hun onderwijs soms veel en verder moeten reizen (bijvoorbeeld leerlingen aan LOOT-scholen).

SGP Bisschop, R. Vraag:
Kan de staatssecretaris de effecten voldoende beheersen, als hij parallel aan ontwikkelingen als krimp, passend onderwijs en decentralisaties zo'n grote stelselwijziging doorvoert (te weten het wetsvoorstel voor meer ruimte voor nieuwe scholen)?


Antwoord:
Het voorstel voor Meer Ruimte voor Nieuwe Scholen zoals ik dat heb neergelegd gaat uit van een gefaseerde invoering om de effecten te kunnen beheersen en op tijd te kunnen ingrijpen wanneer zich ongewenste effecten voordoen.
Tegelijkertijd geven de onderzoekers aan dat beperkte wijzigingen van de stichtingssystematiek er niet toe zullen leiden dat het in artikel 23 neergelegde recht weer daadwerkelijk gebruikt kan worden. Het is tijd voor noodzakelijk onderhoud aan het stelsel om het na 100 jaar weer bij de tijd te brengen.
SGP Bisschop, R.

Vraag:
Hoe gaat de staatssecretaris de positie van scholen waarborgen die met opheffing worden bedreigd zolang nog niet duidelijk is wanneer en hoe de plannen uit het voorstel "ruimte voor nieuwe scholen" gaan werken?
Verder vindt de SGP het voor maximaal draagvlak van belang dat de laatste scholen van een richting zoveel mogelijk worden uitgezonderd. Deelt de staatssecretaris die inzet?

Antwoord:

De huidige wetgeving geldt totdat het nieuwe systeem daadwerkelijk in werking is getreden. Er kan nu nog niet op worden vooruitgelopen. Gemeenten hebben daarin ook maar een beperkte rol. Zij besluiten niet over het al dan niet starten of opheffen van scholen.
Op dit moment worden scholen dan ook niet in hun voortbestaan bedreigd door deze plannen.

Ik vind het van belang dat scholen op een zekere belangstelling van ouders kunnen rekenen. Scholen waarvoor dat niet geldt, zullen - net als nu - worden gesloten. Alleen het feit dat een school onder een bepaalde richting valt zie ik niet als voldoende reden om hiervan af te wijken. Wel heb ik aangekondigd dat ik voor de laatste scholen van een richting een overgangsregeling wil laten gelden. Zij worden dus nog niet rechtstreeks bedreigd in hun voortbestaan.
Ik ben op dit moment met de sector in gesprek over een aanpassing van de bekostigingssystematiek. Dit maakt het mogelijk om op termijn de stichtings- en opheffingsnormen in het primair onderwijs te verlagen. Een deel van de scholen die op dit moment in stand worden gehouden als `laatste school van een richting' zal hierdoor geen uitzonderingsbepaling meer nodig hebben om in stand te worden gehouden.

SGP Bisschop, R. Vraag:
Kan de regering toezeggen eens schriftelijk in te gaan op de problemen met de vaststelling van het opleidingsniveau van ouders. En wil de regering eens reageren op het onderzoek van het Kohnstamminstituut van mei dit jaar waaruit blijkt dat het opleidingsniveau van beide ouders en etniciteit toegevoegd zouden moeten worden aan de beoordeling?


Antwoord:
Het is gebleken dat scholen veel fouten maken met de uitvoering van de gewichtenregeling. Daarom worden intensieve controles uitgevoerd die worden gecombineerd met een verbeteringsadvies aan de scholen als er sprake is van fouten. Daarnaast kunnen scholen voor de waardering van buitenlandse opleidingen gebruik maken van advisering door de Stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB). Ik ben mij ervan bewust dat er discussie is over de gewichtenregeling. Dit betreft zowel de uitvoering door de scholen als de vraag of het criterium opleidingsniveau als zodanig nog wel adequaat is. Voor het kerstreces zal ik in een brief over de gewichtenregeling ingaan op de mogelijkheden tot herziening van de regeling.
SGP Bisschop, R.

Vraag:
Kan de staatssecretaris garanderen dat het dashboard op termijn geen extra last voor het onderwijs betekent? En hoe gaan we ervoor zorgen dat scholen via één weg in plaats van meerdere kanalen informatie moeten aanleveren?

Antwoord:

De onderwijsmonitor geeft een verzameling van al bestaande indicatoren en afspraken en levert zodoende geen extra lasten voor het veld op.

Scholenopdekaart.nl bestaat uit `centrale indicatoren' en `decentrale indicatoren'. De centrale indicatoren worden geleverd door OCW en vereisen dus geen inspanningen van scholen. De decentrale indicatoren worden door de scholen zelf ingevuld. Dit vraagt om een beperkte inspanning door scholen. Over de vulling van scholenopdekaart.nl op de kaart zijn afspraken gemaakt in de sectorakkoorden. Deze beperkte inspanning wordt gelegitimeerd door de belangrijke doelen van de website: een goede informatievoorziening richting ouders en leerlingen ten behoeve van gefundeerde schoolkeuze; een goed gesprek tussen school, ouders, medezeggenschap en anderen over kwaliteit op basis van goede informatie; verbetering van het primaire proces door scholen zelf door het gebruik van betrouwbare informatie over hun eigen school en de scholen om hen heen. Van belang hierbij is te benadrukken dat op scholenopdekaart.nl scholen informatie geven over een door de sectoren zelf vastgestelde set indicatoren.

Ik werk er ook aan om steeds meer gegevens terug te geven aan scholen, zoals bekostigingsinformatie en informatie over de doorstroom van oud-leerlingen. Scholen hebben hierdoor beter inzicht in waar zij staan en het leidt tot minder administratieve last.

De komende tijd intensiveer ik dit beleid en geef ik meer informatie terug aan scholen en de samenleving. De transparantiebrief die ik afgelopen maandag aan uw Kamer heb verstuurd, draagt hieraan bij. Over de uitvoering van de aangekondigde acties zal ik u uiteraard op de hoogte houden. Daarnaast is de uitvoering van de regeldrukagenda een belangrijk traject om de administratieve belasting van scholen tot een minimum te beperken. Ook hierover wordt de Kamer regelmatig geïnformeerd.

SGP Bisschop, R. Vraag:
Kan de staatssecretaris aangeven waarom het wetsvoorstel "Meer Ruimte voor Nieuwe Scholen" vooral nog een bestuurlijk project is, waarin de behoeften van ouders nog niet echt diepgravend zijn onderzocht?


Antwoord:
Bij de uitwerking van mijn voorstellen voor Meer Ruimte voor Nieuwe Scholen ben ik uitgebreid in gesprek met alle betrokken onderwijspartijen (ouders, leraren, leerlingen, vertegenwoordigers van bestaande scholen, nieuwe initiatieven en gemeenten).
Op 12 oktober zijn alle betrokken partijen een hele dag constructief met elkaar in gesprek geweest over deze voorstellen. Dit debat zal ik ook de komende tijd voortzetten.
Op deze dag bleek dat er grote steun bestaat voor de plannen.
SGP Bisschop, R.

Vraag:
Komt er een voorstel over het ontvangen van studiefinanciering door kinderen van EU burgers die in Nederland werken, terwijl de kinderen in eigen land studeren?


Antwoord:
In de OJCS-Raad van 12 december 2014 heeft Nederland gepleit voor het hebben van de vrijheid om redelijke eisen te kunnen stellen aan de ontvangers van meeneembare studiefinanciering, om zodoende daadwerkelijk studentenmobiliteit te kunnen bevorderen. Het klopt dat enkele andere onderwijsministers hun steun voor deze probleemstelling hebben uitgesproken.

 

Vooralsnog zien wij echter geen mogelijkheden om meer op dit terrein te doen. De Europese regelgeving is immers nog steeds van kracht. Op grond van het Europese recht kan hierbij geen onderscheid gemaakt worden tussen Nederlanders en personen afkomstig uit andere EU landen. Om het recht op meeneembare studiefinanciering voor kinderen van migrerend werknemers te beperken, zou dat recht ook voor Nederlanders moeten worden beperkt. Dit vindt het kabinet onwenselijk en daarom is er geen voornemen om een wetsvoorstel in te dienen.

 

Wel is het zo dat aan ontvangers van meeneembare studiefinanciering een zekere mate van integratie met Nederland mag worden vereist, om te voorkomen dat elke willekeurige EU student hiervoor in aanmerking kan komen. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft bepaald dat een (kind van een) migrerend werknemer in ieder geval een voldoende mate van integratie met Nederland heeft.

PvdA Ypma, L. Vraag:
Kan het kabinet binnen een half jaar met een wetsvoorstel komen waarmee alle wettelijke belemmeringen voor kindcentra worden weggenomen?

Antwoord:
Een integraal kindcentrum (IKC) gaat over de vorm. Het is één van de manieren om een doorgaande lijn voor kinderen te realiseren. Instellingen die willen kiezen voor vergaande integratie van onderwijs en kinderopvang in één organisatie kunnen dat al binnen de bestaande kaders.
Er kunnen knelpunten worden ervaren. Een groot deel van de knelpunten is oplosbaar. Hierop worden stappen gezet. Bijvoorbeeld de beroepskracht-kindratio voor de buitenschoolse opvang. Die wordt meer in lijn gebracht met de gebruikelijke ratio's in het onderwijs. Binnen `Het Nieuwe Toezicht' worden de kwaliteitseisen voor de kinderopvang zodanig aangepast, dat samenwerking tussen opvang en onderwijs vergemakkelijkt wordt. Sommige knelpunten moeten door de sector zelf opgepakt worden, zoals de verschillen in de cao's onderwijs en kinderopvang. Er zijn knelpunten waar OCW niet over gaat zoals de BTW-kosten bij detachering van personeel en tot slot zijn er ook knelpunten die niet oplosbaar zijn, aangezien ze samenhangen met de verschillende stelsels. Bijvoorbeeld het gescheiden houden van de publieke en private geldstromen. 
Over mogelijke ervaren knelpunten in de samenwerking ben ik met de sectororganisaties in gesprek. De betrokken sectororganisaties zijn reeds uitgenodigd met voorbeelden te komen waarover we het gesprek kunnen aangaan. 
Daarnaast onderzoek ik samen met de bewindspersonen van SZW welke inhoudelijke motieven, intensiteit van samenwerking, wensen om samen te werken en belemmeringen er in de praktijk zijn voor de samenwerking tussen kinderopvang en basisscholen.
Graag wacht ik de uitkomsten van dit onderzoek af om op basis daarvan te bezien welke vervolgstappen daarbij passen. Hierover zal ik uw Kamer in het voorjaar 2016 nader informeren. Tegen deze achtergrond is er mijns inziens geen behoefte aan het gevraagde wetsvoorstel.
PvdA Ypma, L.

Vraag:
Is het kabinet het met ons eens dat er een klein experimenteerbudget moet komen, dat we kunnen inzetten om de kosten te dekken voor kinderen waarvan de ouders geen toeslag ontvangen en waarbij we dat budget ook kunnen gebruiken om kennisuitwisseling en onderzoek te faciliteren?


Antwoord:

Uitgangspunt is dat het rijk toeslag uitkeert aan ouders die hun kinderen naar de opvang brengen om zorg en arbeid met elkaar te kunnen combineren.
Daarnaast is in de SZW begroting 60 miljoen euro beschikbaar gesteld ten behoeve van gemeenten voor een aanbod voor peuters van niet-werkende ouders die buiten de VVE-groep vallen en nu geen gebruik maken van een voorziening. De minister van SZW heeft toegezegd over de invulling in gesprek te gaan met de VNG en daarna meer te melden.
In kennisdeling is geïnvesteerd via het Steunpunt Brede Scholen. Het werk van het steunpunt is afgerond, maar de door het steunpunt ontwikkelde handreikingen en materialen blijven beschikbaar via de brancheorganisatie Kinderopvang en de PO-Raad.

Bovendien vindt er op dit moment onderzoek plaats. Samen met SZW onderzoek ik bijvoorbeeld welke inhoudelijke motieven, intensiteit van samenwerking, wensen om samen te werken en belemmeringen er in de praktijk zijn voor de samenwerking tussen kinderopvang en basisscholen.
Tegen deze achtergrond zie ik geen aanleiding om een experimenteerbudget in het leven te roepen.

PvdA Ypma, L.

Vraag:
Wat kan het kabinet doen om het maatwerkdiploma te stimuleren?

Antwoord:

Het bieden van flexibiliteit en maatwerk is in belangrijke mate een schoolaangelegenheid. Er bestaat geen noemenswaardige wettelijke belemmering voor stapel- en (tussentijdse) doorstroommogelijkheden. 

De school moet flexibiliteit kunnen (en willen) organiseren.

Er bestaan bijvoorbeeld geen landelijke overgangsnormen: een vo-school bepaalt zelf de criteria waaraan een leerling moet voldoen om door te stromen naar een hoger schooljaar of een ander onderwijstype.

In overleg met het onderwijsveld zijn de afgelopen jaren verschillende vormen van flexibilisering geintroduceerd.

Het afleggen van vakken op een hoger niveau, examen afleggen in het voorlaatste jaar en versneld vwo zijn hiervan de meest in het oog springende voorbeelden. Op dit moment maken enkele honderden leerlingen gebruik van deze mogelijkheden. 

Op korte termijn stuur ik u een brief over flexibilisering en maatwerk in het voortgezet onderwijs. Dan ga ik hier nader op in. 

PvdA Ypma, L.

Vraag:
Wat gaat het kabinet concreet doen om meer voortgang op differentiatievaardigheden van leraren te boeken?

Antwoord:

De verantwoordelijkheid voor het verbeteren van differentiatievaardigheden ligt bij de scholen: besturen, schoolleiders en leraren. Deze verantwoordelijkheid nemen ze ook. Zo is bijvoorbeeld in het bestuursakkoord PO afgesproken dat scholen gaan werken met beoordelingsinstrumenten op de didactische vaardigheden. Dit is voor starters ook in de cao vastgelegd. In het vo maken veel scholen gebruik van het instrument ICALT dat met hulp van OCW ter beschikking is gekomen.
Specifiek voor de ontwikkeling van differentiatievaardigheden laat OCW een toolbox ontwikkelen die docenten in het po en vo handreikingen biedt bij de aanpak van lessen. De differentiatievaardigheden en omgaan met verschillen zijn ook eisen die ten grondslag liggen aan het Lerarenregister en Schoolleidersregister PO. Een eerste signaal van de gewenste trendbreuk is al te zien in het po waar de inspectie een significante stijging rapporteert van 58% naar 62 % van de beheersing van de vaardigheden.

In de voortgangsrapportage van de Lerarenagenda zal verder hierop worden ingegaan.

PvdA Ypma, L.

Vraag:
Is het kabinet het met ons eens dat er een directeur bestuurder met groot mandaat en doorzettingsmacht en een onafhankelijke Raad van Toezicht moet zijn, om vanuit het belang van kinderen tot oplossingen kan komen?

Antwoord:

De aanname dat de governance in de samenwerkingsverbanden niet in orde is, deel ik niet. De scheiding van bestuur en toezicht is reeds wettelijk verankerd voor de samenwerkingsverbanden, net zoals dat voor de schoolbesturen geldt. De uitwerking ervan is een aandachtspunt voor de inspectie bij het toezicht op de samenwerkingsverbanden. Daar waar de onafhankelijkheid onvoldoende is geborgd, spreekt de inspectie samenwerkingsverbanden daarop aan. Het is aan de besturen in het samenwerkingsverband om afspraken te maken over de positie van de directeur of coördinator en deze in de statuten vast te leggen.

Over de doorzettingsmacht zijn in de meeste samenwerkingsverbanden inmiddels afspraken gemaakt. Deze kan bijvoorbeeld invulling krijgen door deze bij de directeur van het samenwerkingsverband te beleggen, maar het kan ook op andere manieren, bijvoorbeeld bij de gemeente, invulling krijgen. Die afweging laat ik over aan de regio's. Zoals eerder toegezegd stimuleer ik dat ook samenwerkingsverbanden die dat nog niet gedaan hebben, afspraken maken over doorzettingsmacht.

PvdA Ypma, L. Vraag:
Wat kan het kabinet betekenen in digitale leermiddelen?


Antwoord:
In het bestuursakkoord PO en het sectorakkoord VO heb ik afspraken gemaakt over het realiseren van de gewenste doorbraak in het gebruik van ict. Dat doen we onder meer samen met het ministerie van EZ en de sectorraden in het Doorbraakproject onderwijs en ICT. Hiermee versnellen we zowel in po als in vo het gebruik van ict en digitale leermiddelen. Digitaal nakijken en andere hulpmiddelen voor de leraar zijn hier onderdeel van. Over de voortgang van het Doorbraakproject spreek ik binnenkort met uw Kamer tijdens het AO Privacy en informatiebeveiliging in het primair en voortgezet onderwijs op 19 november.
PvdA Ypma, L.

Vraag:
Kan het kabinet die volgorde niet omkeren. En kan de Inspectie kinderen met een ontwikkelingsperspectief anders beoordelen, zodat er een positieve prikkel ontstaat door te kijken naar wat kinderen wel kunnen?


Antwoord:

Over het rekening houden

In het huidige toezicht houdt de inspectie rekening met de leerling populatie. Zo worden er bepaalde categorieën leerlingen buiten de beoordeling gehouden:

  • Leerlingen die toelaatbaar zijn tot het praktijkonderwijs of voortgezet speciaal onderwijs;

  • Leerlingen met een eigen leerlijn voor taal en rekenen én met een indicatie voor lgf, so, sbo of extra ondersteuning vanuit het samenwerkingsverband;

  • Leerlingen die in groep 7 of 8 zijn ingestroomd;

  • Leerlingen die kort in Nederland verblijven én om die reden het Nederlands minder goed beheersen.

In het kader van het stimulerende toezicht spreekt de inspectie vaak zeer positieve oordelen uit over scholen die hun leerlingenzorg uitstekend op orde hebben, en daarmee kansen voor leerlingen geven en passend onderwijs in de praktijk waarmaken.

Over de plaats van leerresultaten in het toezichtproces

Voldoende leerresultaten is een deugdelijkheidseis. Die moet de inspectie van een oordeel voorzien, gebruikmakend van de eindtoetsen. Dit ligt vast in de WPO en de Regeling leerresultaten PO en VO.

Bij de risicoanalyse maakt de inspectie zoveel mogelijk gebruik van vastgelegde gegevens, bijvoorbeeld over leerlingen met extra ondersteuning. Om te voorkomen dat de verkeerde scholen als risico-scholen worden gezien.

Als uit risicoanalyses van de inspectie blijkt dat een school wellicht onvoldoende resultaten boekt, stelt de inspectie aanvullende vragen.

Een oordeel wordt dus pas geveld nadat er onderzoek op de school heeft plaatsgevonden. Gezien deze beproefde en zorgvuldige werkwijze is er geen aanleiding om het beleid ter zake aan te passen.

PvdA Jadnanansing, T.M.

Vraag:
Is de minister het met me eens dat als een instelling een beroepsopleiding aanbiedt, dat die instelling dan ook de verantwoordelijkheid draagt dat die opleiding afgemaakt kan worden met een stage?

Is de minister het met mij eens dat die eindverantwoordelijkheid nu onvoldoende wordt ingevuld?

Antwoord:

Ik steun het pleidooi van het lid Jadnanansing: een instelling heeft de verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat studenten met succes hun opleiding kunnen afronden. Ik heb dan ook de wet aangepast zodat nu ook wettelijk vastgelegd is dat de onderwijsinstelling moet zorgen voor voldoende stageplekken. Daarmee is de eindverantwoordelijkheid van de instelling dus in de wet verankerd.

Desondanks is het niet altijd even gemakkelijk, dat besef ik ook. De verschillende betrokken partijen hebben elkaar hard nodig: onderwijs, bedrijfsleven en de jongeren zelf. Van elk van die drie partijen wordt inzet en inspanning verwacht.

En ook het kabinet heeft de afgelopen jaren een stevige bijdrage geleverd: denk aan het stage- en leerbanenoffensief, het stimuleren van werkgevers om bpv-plekken aan te bieden via de subsidieregeling praktijkleren, het regionaal investeringsfonds of de sectorplannen van mijn collega van SZW. Veel is er geïnvesteerd in het vergroten van het aantal stages gedurende de tijd dat het wat slechter ging met de economie. Gelukkig gaat het al beter met de economie en daarmee zal ook de druk op de stages afnemen, zo is de verwachting.

Ik blijf echter scherp op deze problematiek. Zo vormt de beroepspraktijkvorming een belangrijk onderdeel van de kwaliteitsafspraken en kan de inspectie nu toezien of de scholen verantwoordelijkheid om voor stages te zorgen op een goede manier vormgeven. Ik heb de afgelopen jaren veel werk gemaakt van voldoende stageplekken en ik zal altijd scherp blijven op de vraag of dit voldoende is. Er is door dit kabinet de afgelopen jaren veel in gang gezet. Het effect van deze aanpak zal zich de komende jaren moeten bewijzen. Ik zie uw pleidooi voor een sluitende aanpak als steun voor het ingezette beleid. Voor nu vind ik het verstandiger om bovenop al die maatregelen waar scholen, werkgevers en studenten druk mee zijn, geen extra maatregelen te nemen. Mocht blijken dat het beleid uiteindelijk niet het gewenste effect heeft gaan we uiteraard kijken hoe dat komt en of er aanvullende maatregelen nodig zijn.

PvdA Jadnanansing, T.M.

Vraag:
Kan de minister, in samenwerking met de scholen en het bedrijfsleven, een sluitende aanpak organiseren voor voldoende stageplaatsen.

Antwoord:

Zie mijn antwoord op voorgaande vraag.

PvdA Jadnanansing, T.M.

Vraag:
Hoe zorgen wij dat het vmbo de aandacht krijgt die het verdient?

Antwoord:

Het vmbo vormt een belangrijk deel van het voortgezet onderwijs, de helft van de leerlingen gaat immers naar het vmbo. Binnen vo-brede ontwikkelingen zoals Onderwijs2032 krijgt het vmbo uiteraard de aandacht die het verdient. Maar al ruim voor Onderwijs2032 zijn stappen zette op het toekomstbestendig maken van het vmbo en het waarderen van de eigenheid van het vmbo. 

De invoering van nieuwe profielen in het beroepsgerichte vmbo is er op gericht om het beroepsonderwijs herkenbaarder, robuuster en aantrekkelijker te maken. De beroepsgerichte keuzevakken bieden niet alleen kansen voor regionale inkleuring van het vmbo-onderwijs, ook bieden ze volop ruimte voor leerlinggerichte talentontwikkeling: leerlingen kunnen kiezen en via die vakken hun talenten leren kennen én verder ontwikkelen.

Binnen het Techniekpact wordt de sector techniek met succes sterk onder de aandacht gebracht.

Daarnaast ben ik van mening dat het van belang is dat de pedagogisch-didactische aanpak van docenten aansluit op de behoefte van leerlingen. Uit het rapport `Wel bekwaam, (nog) niet bevoegd', dat uw Kamer op 17 augustus heeft ontvangen en is uitgevoerd naar aanleiding van diverse signalen van scholen, blijkt dat pabo-gediplomeerden beschikken over deze pedagogisch-didactische vaardigheden. Ik onderzoek momenteel de mogelijkheden om de inzetbaarheid van pabo-gediplomeerden te verruimen voor de onderbouw van het vmbo. De precieze uitwerking is onderwerp van landelijke afstemming met de Onderwijscoöperatie, VO-raad, PO-Raad en lerarenopleidingen. In mijn plan van aanpak "Tegengaan onbevoegd lesgeven" ga ik hier nader op in.

PvdA Jadnanansing, T.M.

Vraag:
Kan de minister aangeven wat ze gaat doen met het signaal van de SER van het belang van goede begeleiding in het beroepsonderwijs?


Antwoord:

De aanbevelingen uit de SER signalering krijgen een plek bij de gemeenschappelijke aanpak van jeugdwerkloosheid door SZW en OCW via City Deals. Gemeenten, vmbo en mbo scholen maken afspraken over de inzet van loopbaanleren (arbeidsmarktvoorlichting, loopbaangerichte intake, werkexploratie). Medio november informeert de minister van Sociale Zaken uw Kamer hier schriftelijk over.

Afgelopen jaren is met de stimuleringsprojecten lob in vo en mbo de loopbaanbegeleiding in het onderwijs reeds verstevigd. Samen met en door scholen is gewerkt aan professionalisering, visie en beleid op loopbaanbegeleiding en zijn instrumenten ter ondersteuning ontwikkeld, zoals de studiebijsluiter mbo.

Tevreden ben ik nog niet. De JOB-monitor van dit jaar laat ook zien dat mbo studenten nog niet tevreden zijn. Het moet dus nog beter.

In het mbo worden de effecten van het stimuleringsproject geëvalueerd en de behoeften in kaart gebracht. Zowel de evaluatie als het vervolg plan van aanpak lob in mbo zal ik in het voorjaar 2016 aan de Tweede Kamer toezenden. Ook hierbij benut ik de SER signalering.

Mentoring en coaching door mensen van buiten de school wordt terecht door PvdA genoemd als een waardevol instrument. Diverse scholen waaronder het Friesland College maken gebruik van mentoren, rolmodellen van buiten de school bij coaching van jongeren.

Op dit moment worden de good practises geïnventariseerd en in een handreiking verwerkt. Hiermee voldoe ik aan mijn toezegging aan mevrouw Jadnanansing in het AO vmbo-mbo begin van dit jaar.

PvdA Jadnanansing, T.M.

Vraag:
Is de minister ook van mening dat de methode LEF (Luisteren, Empathie en Feedback) in het beroepsonderwijs van belang is in het kader van burgerschapsonderwijs?


Antwoord:

Ik onderschrijf dat burgerschapsonderwijs in het mbo van groot belang is om jongeren te betrekken bij de samenleving en te leren kritisch te reflecteren. Beroepsonderwijs gaat dus over meer dan enkel de vakvaardigheden. In het mbo geldt daarom een drievoudige kwalificering: opleiden voor de arbeidsmarkt, het vervolgonderwijs en voor een volwaardig burgerschap in de maatschappij.

Burgerschapsonderwijs geeft in mijn visie een waardevolle bijdrage aan de identiteitsvorming van de student. Studenten van nu vormen de maatschappij van morgen en horen dan ook goed voorbereid te worden op die toekomstige maatschappij.

Ik vind het van belang om goede voorbeelden, zoals de methode LEF te delen. Daarom ondersteun ik de ontwikkeling van een Platform burgerschap voor docenten ter bevordering van kennisdeling van goede voorbeelden, lesmethoden en cursussen.

Partij voor de Vrijheid Beertema, H.J.

Vraag:
Kunnen de minister en staatssecretaris aangeven of zij het ermee eens zijn dat er binnen het onderwijs expliciet aandacht moet zijn voor westerse normen en waarden en cultureel erfgoed; inclusief Zwarte Piet en vaderlandse geschiedenis?

Kan de staatssecretaris een verklaring geven waarom Asjoera wel mag worden genoemd in het burgerschapsonderwijs en Zwarte Piet niet?


Antwoord:
Ja, we zijn het ermee eens dat er in het onderwijs expliciet aandacht moet zijn voor normen en waarden zoals die in Nederland breed worden gedeeld. Dat geldt ook voor de geschiedenis en het cultureel erfgoed van ons land. In de algemene burgerschapsopdracht aan het onderwijs en in de kerndoelen en eindtermen wordt hiervoor de wettelijke grondslag gegeven. Deze thema's kunnen op verschillende manieren in het onderwijs aan de orde komen, bijvoorbeeld bij cultuureducatie, geschiedenis-, maatschappijleer- en burgerschapsonderwijs, maar ook in de schoolcultuur en de manier waarop leerlingen en leraren met elkaar omgaan.

Wij streven ernaar Sinterklaas een feest van iedereen te laten zijn. De vorm van Zwarte Piet kan daarin verschillen, zoals cultuur veranderlijk is naar plaats en tijd. Dat heeft zijn weerslag op scholen.

Partij voor de Vrijheid Beertema, H.J.

Vraag:
Waarom zijn linkse politici oververtegenwoordigd in advies organisaties?


Antwoord:

De voorzitters van de sectorraden worden op Algemene Ledenvergaderingen verkozen in een democratisch proces.

Aangaande mijn benoemingen: hier wordt gekeken naar kwaliteiten, maatschappelijk draagvlak en diversiteit.

Partij voor de Vrijheid Beertema, H.J.

Vraag:
Zien bewindslieden dat maatschappelijke ontwrichting zich uitstrekt naar het onderwijs?


Antwoord:

We herkennen ons niet in het geschetste beeld dat de recente nieuwe instroom van asielzoekers zou leiden tot structurele ontwrichting van ons onderwijsstelsel. Zoals we ook in antwoord op andere vragen hebben aangegeven, doen we er alles aan, samen met scholen, gemeenten en anderen om de opvang adequaat te regelen. Waar de instroom toch leidt tot knelpunten in het onderwijs, leveren we maatwerk.

Groep Bontes/van Klaveren Klaveren, J.J. van Vraag:
Hoeveel miljoenen kost de recente asielcrisis het onderwijs. En voor hoeveel jaar. Voor hoeveel studenten. En ten koste van wat?


Antwoord:
De grootste kostenpost is de stijging van de bekostiging als gevolg van het toegenomen aantal leerlingen en studenten. De langetermijneffecten hangen af van het aantal asielzoekers en de verblijfsduur van deze asielzoekers in Nederland. Beide zijn onzeker. De effecten van de hogere instroom van asielzoekers zijn nog niet in de begroting verwerkt. De volume effecten worden verwerkt in de voorjaarsnota. Dat is de gangbare systematiek.
GrKÖ Kuzu, T. Vraag:
Kan de staatssecretaris aangeven of hij wil onderzoeken wanneer kleinere klassen moeten en wanneer kleinere klassen kunnen, om de grote werkdruk van docenten tegen te gaan.

Antwoord:
De indeling van groepen is bij uitstek een aangelegenheid die maatwerk op het niveau van de school vraagt. Het gaat daarbij niet om de vraag of een groep `groot' of `klein' is, maar om de vraag welke indeling leidt tot het best mogelijke onderwijs. Die keuze kan een school het beste zelf maken. Voor deze indeling spelen schoolspecifieke factoren mee en scholen maken bewuste keuzes om hierop in te spelen. Immers: iedere school, iedere groep en elke docent is anders. Zoals eerder vermeld in brieven over groepsgrootte blijkt ook uit onderzoeken naar groepsgrootte dat scholen voor de indeling van groepen kijken naar factoren zoals leerlingenpopulatie en de vaardigheden van de leraren. Ook nemen scholen de visie van de medezeggenschapsraad mee. In de medezeggenschapsraad zijn leraren vertegenwoordigd, zodat ook het onderwerp werkdruk zorgvuldig kan worden meegewogen. De school neemt dus al deze factoren in overweging en komt op die manier tot een zo goed mogelijke indeling. Ik zie dat scholen weloverwogen keuzes maken in het samenstellen van groepen, en rapporteer hierover ook jaarlijks in de groepsgrootte brief. Ik zie daarom geen noodzaak om aanvullend onderzoek te doen.
GrKÖ Kuzu, T.

Vraag:
In hoeverre neemt de minister de volgende drie punten mee bij haar benadering van burgerschapsonderwijs?

1) scholen aansporen om te evalueren en samenhang aan te brengen in het burgerschapsonderwijs (zoals de Inspectie van het Onderwijs aangaf);
2) prominentere plek van mensenrechten in het onderwijs;
3) vroege scheiding van leerlingen naar niveau heeft invloed op burgerschap, langer samen leren is beter voor burgerschapsvorming.

Antwoord:
U doelt mogelijk op het onderzoeksrapport "Onderwijsstelsels vergeleken".
Ik lees in dit onderzoek juist dat de verschillen in burgerschapscompetenties van Nederlandse leerlingen niet samenhangen met de niveauplaatsing van leerlingen.

Maar ik vind met u dat het niveau van het Nederlandse burgerschapsonderwijs omhoog moet. Daarom heb ik verschillende maatregelen genomen om het burgerschapsonderwijs te versterken, waarover u onder meer bent geïnformeerd in de brief die wij mede namens de minister van SZW op 29 april van dit jaar aan de Kamer hebben gestuurd.

In onze opdracht heeft de SLO, Nationaal Expertisecentrum voor Leerplanontwikkeling, een website gemaakt waar scholen verschillende instrumenten vinden om tot een planmatige aanpak voor burgerschapsonderwijs te komen. Ze vinden daar onder meer een handreiking om hun burgerschapsvisie te ontwikkelen, in de praktijk uit te werken en te evalueren.

Ook zal de inspectie, aanvullend op het jaarlijkse toezicht op de naleving van de burgerschapsopdracht, op mijn verzoek een extra onderzoek doen naar de manier waarop scholen hieraan invulling geven. Het onderzoek wordt uitgevoerd in 2014/2015 en 2015/2016. De verwachting is dat de inspectie de eerste resultaten van dit onderzoek kan opnemen in het Onderwijsverslag over 2014/2015, dat verschijnt in april 2016.

Daarnaast is de positie van burgerschap in het curriculum nadrukkelijk één van de onderwerpen in de verkenning van het Platform Onderwijs2032.

Ik verwacht het definitieve advies van het Platform rond de jaarwisseling. Dan reageer ik vanzelfsprekend ook op aanbevelingen over burgerschap en aandacht voor mensenrechten.

Ook in het mbo is burgerschapsonderwijs integraal (en verplicht) onderdeel van de opleidingen. Verder wordt het Platform burgerschap voor docenten ondersteund ter bevordering van kennisdeling van goede voorbeelden, lesmethoden en cursussen. In samenwerking tussen MBO Amersfoort, Hogeschool Windesheim en stagebiedende organisaties/werkgevers is voor het mbo een module `expert docent burgerschap' ontwikkeld.

GrKÖ Kuzu, T.

Vraag:
Kan de staatssecretaris aangeven of hij meer vreemde taal-onderwijs wil faciliteren? Kunnen daarbij meer talen dan Engels, Duits en Frans toegevoegd worden aan het talenonderwijs?

Antwoord:

Engels, Frans en Duits zijn de vreemde talen die het meeste belang hebben voor Nederland. Het zijn de talen van onze buurlanden en van onze belangrijkste handelspartners. Ook zijn het de voertalen in de Europese Unie.

Het hoofdlijnenadvies van het Platform Onderwijs2032 gaat ook in op de positie van vreemde talen in het onderwijs. Op dit moment vindt een maatschappelijke consultatie plaats over dit advies. Rond de jaarwisselling wordt het definitieve advies opgeleverd.

In de beleidsreactie op het eindadvies van het Platform Onderwijs2032 zal ik aangeven wat het kabinetsstandpunt is rondom moderne vreemde talen.

GL Grashoff, H.J.

Vraag:
Ik vraag de staatssecretaris of het klopt dat in de regio Utrecht basis en vo scholen afspraken hebben gemaakt over het niet meer geven van meervoudige adviezen?
Is de staatssecretaris het met mij eens dat dit in strijd is met de bedoeling van de wet.


Antwoord:

In de regio Utrecht zijn inderdaad dergelijke afspraken gemaakt.

Ik heb herhaalde malen, onder meer in een brief van 5 maart jl. aan alle basisscholen en scholen voor voortgezet onderwijs, gecommuniceerd dat basisscholen altijd het recht hebben om meervoudige schooladviezen af te geven. Dat zal ik ook blijven doen. Bepaalde leerlingen kunnen immers meer gebaat zijn bij een dubbel advies.

Basisscholen en vo-scholen mogen er wel voor kiezen om in onderling overleg af te spreken dat er alleen wordt gewerkt met enkelvoudige adviezen. De wet- en regelgeving verzet zich daar niet tegen. Dergelijke afspraken zijn dan ook niet strijdig met de letter van de wet.

Ik vind het evenwel onwenselijk dat dubbeladviezen categorisch worden uitgesloten. Uiteraard kunnen er afspraken gemaakt worden tussen primair en voortgezet onderwijs, maar dit kan niet betekenen dat basisscholen het recht wordt ontzegd om leerlingen voor wie zij dit opportuun achten een dubbeladvies te geven. Dit mogen zij altijd doen. Ik zal dit nogmaals nadrukkelijk onder de aandacht brengen bij de PO-Raad en de VO-raad, die een actieve rol vervullen in de voorlichting hierover.

Het basisschooladvies is leidend. Daar waar een leerling bij een school voor voortgezet onderwijs wordt aangemeld met een dubbel advies, moet de school voor voortgezet onderwijs de leerling toelaten op basis van dit dubbele advies.

De inspectie zal, zoals ik uw Kamer eerder heb gemeld, de wijze van berekening van het onderbouwrendement wijzigen. Een middelbare school die veel opstroom realiseert, scoort positief bij het onderbouwrendement, maar als een leerling met een dubbeladvies het niveau uiteindelijk niet haalt, blijft een negatieve score achterwege. VO-scholen worden dus niet afgerekend als zij leerlingen met een dubbeladvies op het hoogste niveau plaatsen en de leerling uiteindelijk hier niet op zijn plaats is.

GL Grashoff, H.J.

Vraag:
Kan de staatssecretaris de komende jaren 2016-2018 zien als overbrugging en kan hij daarbij de dalende leerlingenaantallen in PO niet doorberekenen in de financiering?


Antwoord:

Het budget voor onderwijs is voor een belangrijk deel afhankelijk van leerlingenaantallen. Als er minder leerlingen zijn, is er minder bekostiging nodig. Door de investeringen in het onderwijs, die met het Nationaal Onderwijsakkoord (NOA) door het kabinet zijn gedaan, daalt het beschikbare budget minder hard dan de daling van het aantal leerlingen. Hierdoor zijn de uitgaven per leerling gestegen. Overigens staan vanaf 2017 ook nog investeringen gereserveerd op de aanvullende post bij Financiën om aan de begroting toe te voegen. Dit zorgt er voor dat de uitgaven per leerling de komende jaren verder zullen stijgen.

GL Grashoff, H.J.

Vraag:
De staatssecretaris geeft aan dat asielzoekersleerlingen vaak langer dan een jaar extra bekostiging nodig hebben. Hoe gaat dit doorwerken in de begroting?


Antwoord:
Het budgettaire effect van de verhoogde instroom van asielzoekersleerlingen op zowel de reguliere bekostiging als de aanvullende regelingen wordt meegenomen bij Voorjaarsnotabesluitvorming.

Zie verder het antwoord op de vraag van de heer Rog.

GL Grashoff, H.J.

Vraag:
Wat verstaat de staatssecretaris onder maatwerk van onderwijs aan vluchtelingenkinderen en hoe verhoudt zich dat tot het bekostigingssysteem van deze leerlingen?


Antwoord:

Er zijn voldoende aanvullende regelingen voor de gebruikelijke opvang van nieuwkomers. Dan is maatwerk in principe niet nodig.

Wanneer door grote dynamiek in de instroom de regelingen niet adequaat zijn, kunnen scholen aanspraak maken op maatwerkregelingen. Daarmee zorg ik voor een adequate bekostiging.
Dit schooljaar heb ik in totaal zestien signalen ontvangen. Met deze scholen ben ik in gesprek en bereid om maatwerk te bieden wanneer dit nodig is. Of dat nodig is moet blijken uit de specifieke omstandigheden waarin de school verkeert.
Na het ontvangen van een signaal neem ik direct contact op met het betreffende bestuur en maak ik afspraken.

GL Grashoff, H.J.

Vraag:
Is de staatssecretaris bereid een actieplan te maken voor een brede brugklas? En daar het bijbehorende brede schooladvies te behouden, en specifiek daarbij kunnen kijken of de perverse prikkels in het financieringssysteem (tegen een brede brugklas) eruit gehaald kunnen worden?

Antwoord:
Ik onderschrijf het belang van brede brugklassen. Voor sommige leerlingen is het goed om het selectiemoment wat uit te stellen. Bij de beleidsreactie op het Onderwijsverslag hebben de minister en ik daarom scholen opgeroepen in het belang van leerlingen brede brugklassen te blijven aanbieden.

Andere leerlingen hebben juist baat bij een gerichte keuze. Het is voor heel talentvolle leerlingen vaak een enorme opluchting als zij in een klas geplaatst worden met leerlingen van hetzelfde niveau. Ook leerlingen die vmbo beroepsgericht kiezen zijn vaak blij dat ze onderwijs krijgen dat beter aansluit bij hun interesses en talenten.

Het aandeel brede brugklassen vertoont inderdaad een licht dalende trend. Scholen hebben verschillende redenen om meer homogene brugklassen aan te bieden. Het onderzoek over de ongewenste effecten van het sturen op cijfers, dat ik uw Kamer op 27 oktober jl. heb toegezonden, gaat hier nader op in. Er is niet één oplossing voor alle leerlingen. Soms is een vroege keuze en homogene groep goed voor een leerling, soms een heterogene groep, al dan niet met differentiatie binnen de klas. Tegelijkertijd wordt nog ruim 60% van de leerlingen in een brede brugklas geplaatst.

D66 Meenen, P.H. van Vraag:
Is de staatssecretaris bereid om het voortbestaan van het Steunpunt medezeggenschapsraad te garanderen?


Antwoord:
In de zevende voortgangsrapportage over passend onderwijs en in het afgelopen AO over passend onderwijs is afgesproken dat wordt doorgegaan met activiteiten rondom medezeggenschap binnen passend onderwijs. In overleg met de betrokken partijen is bezien hoe de activiteiten het best georganiseerd kunnen worden. Geconcludeerd is dat er één project moet zijn om de medezeggenschap te versterken. Het project Versterking Medezeggenschap heeft een generiek karakter in de zin dat het over medezeggenschap in den brede gaat. Passend onderwijs is daarvan uiteraard onderdeel. OCW verwacht op korte termijn één subsidieaanvraag waarin medezeggenschap in den brede is verwerkt. Een apart Steunpunt medezeggenschap voor passend onderwijs is hiermee overbodig.
D66 Meenen, P.H. van

Vraag:
Hoe gaat de staatssecretaris ervoor zorgen dat het geld wél aan extra leraren wordt besteed? En hoe gaat hij werkloze leraren weer aan het werk krijgen?

Antwoord:
Zoals ook al in mijn antwoord op een vraag van dhr. Duisenberg over de 150 miljoen euro voor werkgelegenheid (jonge) leerkrachten is aangegeven, is vanwege de lumpsumsystematiek in de verantwoording van schoolbesturen niet traceerbaar welke specifieke uitgaven samenhangen met deze middelen.

Vandaar mijn vraag aan de PO-Raad en de VO-raad om mij, na bevraging van besturen, een indicatie te geven van de besteding van deze middelen. Voor het overige verwijs ik u naar mijn antwoord op de vraag van dhr. Duisenberg.

Om werkloze leraren weer aan het werk te krijgen, respectievelijk leraren voor ontslag te behoeden, zijn de volgende acties gaande:

  • Via het project Vierslagleren kunnen werkloze startende leraren samen met een ervaren leraar met de Lerarenbeurs een masteropleiding volgen aan een lerarenopleiding.

  • Daarnaast zorgt de regeling 'Jong en Oud' uit het sectorplan PO voor het in dienst nemen van jonge werkloze leraren. 

Samenwerking is de juiste aanpak. Dat bewijst het PON (Personeelscluster Oost Nederland Primair Onderwijs). De samenwerkende schoolbesturen in Oost-Nederland kennen een forse leerlingendaling. Door een gezamenlijk actief personeelsbeleid verwerken zij de leerlingendaling vrijwel zonder gedwongen ontslagen en dus zonder werkloosheidsuitgaven. Schoolbesturen kunnen met geld van OCW een regionale procesbegeleider aanstellen die de samenwerking bevordert.

Er worden met middelen uit het sectorplan po nu op twaalf locaties in Nederland Regionale Transfercentra ingericht waarin samenwerkende schoolbesturen een actief personeelsbeleid voeren. Er is ruimte voor meer transfercentra. Hiermee wordt er aan gewerkt om minimaal 600 fte boventalligen in het primair onderwijs te behouden en instroom in de WW te voorkomen door middel van begeleiding van werk naar werk.

Als twee kleine scholen fuseren tot één wat grotere school behouden zij nog zes jaar lang het grootste deel van de vaste voeten in de bekostiging. Daarmee krijgen schoolbesturen die te maken hebben met leerlingendaling een tegemoetkoming die zij kunnen inzetten om tijdelijk boventallig personeel in dienst te houden en zo te behoeden voor werkloosheid.

D66 Meenen, P.H. van Vraag:
Heeft de staatssecretaris gesproken met zijn collega Plasterk over de stijging van de pensioenpremies en kan hij de garantie geven dat deze stijgende pensioenpremies niet leiden tot grotere klassen?


Antwoord:
Het ABP-bestuur heeft een voorlopig premiebesluit voor 2016 genomen. De hoogte van deze premie is conform de afspraken uit de loonruimteovereenkomst, zoals ook vermeld is in de brief die mijn ambtgenoot van BZK vandaag aan de Vaste Kamercommissie voor BZK heeft gezonden.
Begin 2016 zal het ABP-bestuur (net als de meeste andere pensioenfondsen) bezien of er extra maatregelen nodig zijn in het kader van een nieuw herstelplan. Het is niet zinvol om vooruit te lopen op de maatregelen die het ABP dan eventueel zal nemen.
D66 Meenen, P.H. van

Vraag:
Zijn de bewindspersonen bereid te kijken hoe we ons onderwijsbestel zo kunnen inrichten, dat gelijke kansen, opstroom, doorstroom en maatwerk weer de norm worden?

Antwoord:

De komende periode verschijnen verschillende rapporten en publicaties over de inrichting van het Nederlands onderwijsbestel. 

De Onderwijsraad brengt dit najaar een advies uit over flexibilisering en maatwerk in het voortgezet onderwijs. 

De VO-raad werkt op korte termijn haar maatwerkdiploma-idee uit.

Bovendien brengt de OECD. op verzoek van OCW, in het voorjaar van 2016 een review uit van het Nederlands onderwijsbestel.

We zullen komend jaar dan ook regelmatig van gedachten wisselen over dit thema op basis van de rapporten die beschikbaar komen.

D66 Meenen, P.H. van

Vraag:
Erkent de staatssecretaris het probleem dat bij vluchtelingenkinderen voor de bekostiging na een jaar naar de opleiding van de ouders wordt gekeken, en wil hij zoeken naar een oplossing?

Antwoord:

Voor het eerste jaar gelden de aanvullende regelingen en eventueel maatwerk. Daarna geldt de gewichtenregeling voor kinderen van laag opgeleide ouders. Kinderen van hoog opgeleide ouders groeien op in een taalrijke omgeving en leren daardoor sneller Nederlands. Daar kunnen scholen tot nu toe mee uit de voeten.

Wel sta ik voor de langere termijn open voor mogelijkheden om de gewichtenregeling te verbeteren en zal daarbij kijken naar andere indicatoren en andere manieren om de middelen te verdelen zoals via de samenwerkingsverbanden passend onderwijs. Voor het kerstreces zal ik in een brief over de gewichtenregeling een voorstel op hoofdlijnen doen voor een herziening van de regeling.

D66 Meenen, P.H. van

Vraag:
Zijn de minister en staatssecretaris bereid te kijken naar een mogelijkheid voor scholen en instellingen om te schatkistbankieren?


Antwoord:

Onderwijsinstellingen hebben op dit moment al de mogelijkheid om bij de schatkist te bankieren. 

Daarnaast moeten alle onderwijsinstellingen zich houden aan de regeling beleggen en belenen, waarin speculatie met onderwijsgelden niet is toegestaan.

Overigens loopt een interdepartementaal beleidsonderzoek om na te gaan op welke manier kan worden voorkomen dat de leningen van deze onderwijsinstellingen een (te groot) risico gaan vormen voor de departementale begroting. De achtergrond hierbij is dat OCW garant staat voor leningen bij de schatkist voor het geval de instelling niet aan de betalingsverplichtingen kan voldoen. Dit onderzoek wordt in het voorjaar van 2016 afgerond en vervolgens met een kabinetsreactie aan de Tweede Kamer aangeboden.

D66 Meenen, P.H. van Vraag:
Is de staatssecretaris bereid het mogelijk te maken de lerarenbeurs te gebruiken om best practices van digitaal onderwijs onder leraren te delen?


Antwoord:
De Lerarenbeurs is uitsluitend bedoeld voor een bachelor- of masteropleiding. Het is ook niet nodig de Lerarenbeurs hiervoor open te stellen omdat leraren voor dit soort initiatieven sinds oktober een beroep kunnen doen op het LerarenOntwikkelFonds. Dit fonds stelt leraren in staat initiatieven te ontplooien die het onderwijs ontwikkelen en verbeteren. Bij dit fonds kan ook een voorstel ingediend worden om best practices van digitaal onderwijs onder leraren te delen. Ik ben, mede in het licht van het traject Onderwijs 2032 en het Doorbraakproject, wel bereid om in de komende periode te bekijken of de vaardigheden en de ondersteuning van leraren in het didactisch gebruik van digitale leermiddelen kan verbeteren. Ik kom hier voor de zomer van 2016 bij uw Kamer op terug.
D66 Meenen, P.H. van Vraag:
Waarom wordt onderscheid gemaakt in Nederlands onderwijs in Nederland en in het buitenland? Hoe kunnen we dit onderwijs in het buitenland behouden?

Antwoord:
De Nederlandse overheid heeft een verantwoordelijkheid om voor goed onderwijs voor alle leerlingen in Nederland te zorgen. De Nederlandse onderwijswetgeving, en daarmee de bekostiging, is echter alleen van kracht op Nederlands grondgebied. Als kinderen met hun ouders naar het buitenland verhuizen dan vallen ze niet meer onder deze wetgeving.
Ouders zijn in het buitenland zelf verantwoordelijk voor het vormgeven van het onderwijs aan hun kinderen in de Nederlandse taal en cultuur. Dit kunnen zij doen via een Nederlandse school of taal- en cultuurcentrum of via afstandsonderwijs. Ouders kunnen ook besluiten zelf een school of taal- en cultuurcentrum op te richten. In dat geval bestaat de mogelijkheid om aan te sluiten bij de stichting NOB (Nederlands Onderwijs in het Buitenland). Stichting NOB verleent ondersteuning met kennis en expertise.
OCW ondersteunt de scholen in het buitenland door een subsidie van 2,1 miljoen euro per jaar aan stichting NOB en door de inzet van de Inspectie van het Onderwijs. Scholen die zijn aangesloten bij NOB komen onder toezicht van de inspectie te staan.
Voor verdere informatie over de financiering van het Nederlands onderwijs in het buitenland verwijs ik u naar de vraag van het Lid Rog (CDA) over de leerlingfinanciering van het Nederlands onderwijs in het buitenland.
D66 Meenen, P.H. van

Vraag:
Is de minister bereid een plan van aanpak voor opleidingen voor docenten voor digitale vaardigheden en programmeren te ontwikkelen.


Antwoord:

ICT biedt het onderwijs veel mogelijkheden, bijvoorbeeld om meer te differentiëren. ICT-vaardigheden zijn opgenomen in een generieke kennisbasis van de hbo-lerarenopleidingen.

Het is belangrijk dat lerarenopleidingen responsief zijn. Dat betekent o.a. dat zij moeten inspelen op veranderingen in het curriculum van het funderend onderwijs.

In het kader van Onderwijs2032 wordt het curriculum van het funderend onderwijs herijkt. Het Platform Onderwijs2032 heeft hiervoor een aantal hoofdlijnen opgeleverd waarover nu met relevante partijen binnen en buiten het onderwijs wordt gesproken. Eind dit jaar komt het platform met een definitief advies.

Ik vind specifieke aandacht voor de vraag hoe leraren beter ondersteund kunnen worden in het didactisch verantwoord inzetten van moderne, digitale leermiddelen hierbij belangrijk.

Bij de realisatie van het nieuwe curriculum wordt bezien welke aanpassingen eventueel nodig zijn voor de opleiding van leraren

De responsiviteit van lerarenopleidingen is overigens ook onderwerp van gesprek geweest tijdens de rondgang die ik heb gehouden langs lerarenopleidingen in juni en september. Het verbeteren van responsiviteit tussen lerarenopleidingen en scholen heeft mijn expliciete aandacht. Ik ben daarover in gesprek met lerarenopleidingen en afnemend veld.

D66 Meenen, P.H. van

Vraag:
Wil de minister studenten de mogelijkheid geven ook wereldwijd gevolgde online colleges te laten erkennen.


Antwoord:
Studenten hebben nu al de mogelijkheid om online vakken aan een buitenlandse instelling te volgen. De examencommissie van hun opleiding bepaalt of en voor hoeveel studiepunten een dergelijk vak erkend wordt.
Ik wil niet op de stoel van de examencommissie gaan zitten, maar ik roep hen op tot een open houding ten aanzien van online vakken. Ook als die gevolgd zijn aan instellingen in het buitenland.

 

Wel stimuleer ik dat Nederlandse instellingen met elkaar afspreken hoe ze de erkenning van elkaars MOOCs door hun examencommissies sneller en gemakkelijker voor studenten kunnen maken.

Op die manier hebben Nederlandse studenten toegang tot een groot en kwalitatief goed aanbod van online hoger onderwijs.

 

Voor de waarborging van kwaliteit is het van belang dat het accreditatiestelsel toekomstbestendig is en dit soort ontwikkelingen kan accommoderen. Ik heb met uw Kamer onlangs gesproken over pilots met accreditatie. De externe en onafhankelijke kwaliteitsborging zullen we in elk geval op opleidingsniveau moeten behouden. Maar één van de meest belangrijke redenen waarom ik de pilots met instellingsaccreditatie belangrijk vind, is dat daarmee ervaring kan worden opgedaan met kwaliteitsborging die ruimte biedt voor nieuwe flexibele onderwijsvormen.

D66 Meenen, P.H. van

Vraag:
Wat gaat de staatssecretaris met spoed eraan doen dat veel scholen, met name in het basisonderwijs, nog niet over snel en adequaat internet beschikken?


Antwoord:

Momenteel worden de volgende activiteiten ondernomen:

  • Samen met de sectorraden, EZ en Kennisnet richt ik in het Doorbraakproject Onderwijs en ICT ondersteuning in voor schoolbesturen bij de inkoop van onder andere internetconnectiviteit.

  • Met diezelfde partijen stel ik ook een actieplan op met daarin een aanpak die alle scholen ondersteunt bij het realiseren van snel internet. Waar onvoldoende aanbod is, kan bijvoorbeeld gedacht worden aan vraagbundeling of het regionaal/lokaal met gemeenten en provincies zoeken naar een oplossing.

  • Daartoe worden ook marktpartijen betrokken om tot een zo goed mogelijk structureel aanbod voor scholen te komen. Dat actieplan ligt er na het eerste kwartaal 2016.

D66 Meenen, P.H. van

Vraag:
Het Bindend Studie Advies is bedoeld om te kijken of een student een bepaalde studie aankan, aldus het college van beroep voor het hoger onderwijs. Daarvoor is het niet nodig dat een student alle punten in één jaar haalt. Is de minister dat met mij eens? En welke conclusie verbindt zij aan deze uitspraak?

Antwoord:

De tussenuitspraak van het College van Beroep voor het hoger onderwijs gaat over een bindend studieadvies aan het eind van het eerste jaar. Het bindend studieadvies aan het eind van het eerste jaar is voornamelijk bedoeld om een student zo snel mogelijk aan een passende opleiding te helpen. Het betreft hier een voorlopig oordeel van het College van beroep voor het hoger onderwijs dus nog geen definitieve uitspraak. Omdat deze zaak in die zin nog onder de rechter is kan ik daarover op dit moment geen uitspraken doen.

D66 Meenen, P.H. van

Vraag:
Ziet de minister naar aanleiding van het plan van aanpak van Erik van 't Zelfde mogelijkheden in regels of financiering om leerlingen uit Rotterdam te helpen?


Antwoord:
Het plan van aanpak van de Promise Academy Charlois draait om het vormen van een netwerk van po- en vo-scholen op Rotterdam Zuid. Op dit moment nemen alleen BOOR-scholen aan het initiatief deel. Het Rijk investeert samen met de gemeente Rotterdam, onderwijs- en zorginstellingen, woningcorporaties en bedrijfsleven op dit moment al in het Nationaal Programma Rotterdam Zuid. In het Uitvoeringsplan 2015-2018 is specifiek aandacht voor het onderwijs: de Rotterdam Children's Zone (het verbeteren van leerprestaties in het primair en voortgezet onderwijs) en Kiezen voor vakmanschap in de zorg en de techniek (stimuleren van studierichtingen met goede arbeidsmarktperspectieven).  

Naar mijn oordeel doet de Rijksoverheid in het Nationaal Programma voldoende voor het onderwijs. Hoewel ik het initiatief van de Superschool waardeer, zie ik geen mogelijkheden voor aparte subsidiëring.

D66 Meenen, P.H. van

Vraag:
Is de minister bereid de Kamer een brief te schrijven, waarmee ze reageert op de vragen en acties die COC in een open brief stelt over asielzoekers?

Antwoord:

Ik heb kennis genomen van de brief van het COC waarin de noodklok wordt geluid over de veiligheidssituatie van LHBT-asielzoekers. Dit zijn verontrustende geluiden.
De staatssecretaris van VenJ, aan wie de brief van het COC gericht is, zal in overleg met mij een brief naar de Kamer sturen. Vanuit mijn emancipatieportefeuille wil ik alvast benadrukken dat:

  • het binnen de opvang voor iedereen duidelijk moet zijn hoe we met elkaar omgaan. LHBT's moeten in Nederland hun leven kunnen inrichten zoals zij dat willen;

  • tegelijkertijd weten we dat sociale acceptatie van homoseksualiteit, ook onder mensen die al heel lang in Nederland wonen, niet altijd vanzelfsprekend is.

  • op dit moment heeft wat mij betreft de veiligheid van LHBT's in de noodopvang prioriteit;

  • de gemeente Amsterdam heeft op eigen initiatief een categorale opvang georganiseerd waar (onder meer) LHBT-asielzoekers terecht kunnen die stelselmatig worden gepest of bedreigd;

  • ik ben, in navolging van dit goede voorbeeld, voornemens om het netwerk van Regenbooggemeenten (koplopers LHBT) op te roepen om binnen hun mogelijkheden te bekijken of zij vergelijkbare opvang voor deze kwetsbare groep kunnen organiseren.

D66 Meenen, P.H. van Vraag:
Hoe reageert de staatssecretaris op het bericht van de PO-Raad dat het extra geld van 150 miljoen euro niet voldoende is om de oplopende kosten te compenseren? Een constatering die in lijn ligt met het rapport van de Algemene Rekenkamer uit 2013.

Antwoord:
Ik herken mij niet in dit beeld. De beschikbare middelen voor de sector primair onderwijs zijn in de periode 2010-2015 gestegen met 0,5 miljard euro, ondanks de daling van het aantal leerlingen. Ook de inspectie constateert jaar na jaar dat de sector financieel gezond is. Tevens wordt als gevolg van het Nationaal Onderwijs Akkoord geïnvesteerd in het onderwijs waardoor de uitgaven per leerling verder zullen stijgen. Daar staat echter tegenover dat de sector incidenteel geconfronteerd wordt met bijvoorbeeld meer uitgaven, als gevolg van stijgende werkloosheidsuitgaven als gevolg van de leerlingdaling. De vooruitzichten zijn gunstig doordat de komende jaren veel leraren met pensioen gaan en het economisch weer beter gaat. De hogere werkloosheidsuitgaven zijn daarmee dus van tijdelijke aard.
CU Slob, A.

Vraag:
Wil de staatssecretaris toezeggen dat hij zich houdt aan de aangenomen motie `behoud de kleine scholentoeslag'?


Antwoord:

Leerlingendaling is inderdaad een grote uitdaging voor het onderwijs. Dit beperkt zich niet tot de traditionele krimpgebieden, maar is bijvoorbeeld ook in delen van de Randstad merkbaar. Mijn beleid, dat in samenspraak met u is vormgegeven, is erop gericht schoolbesturen in het primair en voortgezet onderwijs in positie te brengen om hun verantwoordelijkheid voor een kwalitatitief goed onderwijsaanbod waar te kunnen maken.

De kleinescholentoeslag is behouden gebleven. Voor scholen die fuseren heb ik de fusiecompensatieregeling sterk verruimd: zo houden scholen in het primair onderwijs na een fusie de volledige kleinescholentoeslag gedurende zes jaar. Ook heb ik een wetsvoorstel in voorbereiding. Over het wetsvoorstel vindt nu internetconsultatie plaats. Ik hoop het voorstel komend voorjaar aan u aan te kunnen bieden. Door middel van mijn accountteam leerlingendaling en de regionale procesbegeleiders (die met geld van het Rijk zijn aangesteld) houd ik overal waar scholen met leerlingendaling te maken hebben of krijgen vinger aan de pols.

CU Slob, A.

Vraag:
Enkele jaren geleden pleitte de ChristenUnie al voor het bevriezen van het budget voor onderwijs in de komende jaren, ondanks de dalende leerlingaantallen. Staat het kabinet open voor deze suggestie? Of laten we het budget de komende jaren dalen, waardoor veel leraren worden ontslagen, terwijl we ze straks weer hard nodig hebben?

Antwoord:

Het budget voor onderwijs is voor een belangrijk deel afhankelijk van leerlingenaantallen. Dat komt omdat de kosten van scholen in belangrijke mate samenhangen met het aantal leerlingen dat onderwijs volgt. Als de leerlingaantallen dalen, daalt dus ook de bekostiging voor scholen. Hiermee volgt de bekostiging de reëele kosten. Een bevriezing zou hier haaks op staan. Daarnaast gaat door investeringen van dit kabinet de daling van het beschikbare budget minder hard dan de daling van het aantal leerlingen. Door deze investeringen stijgen de uitgaven per leerling de komende jaren.

Om scholen in staat te stellen hun kosten aan te passen op de dalende leerlingaantallen is de bekostiging gebaseerd op de leerlingenaantallen van het voorgaande jaar. Bovendien kunnen scholen door middel van prognoses vrij gemakkelijk een inschatting maken van de ontwikkeling van hun leerlingenaantallen zodat ze hier tijdig op kunnen anticiperen. Daarvoor heb ik verschillende prognose-instrumenten laten ontwikkelen. Het is aan besturen om een verantwoorde personeelsplanning te maken. Ik ondersteun hen daarbij, niet alleen door de prognose-instrumenten, maar ook door mijn accountteam en de regionale procesbegeleiders. Wat het behouden van leraren betreft, zijn er goede ervaringen met regionale transfercentra, waarin besturen in een regio hun personeel poolen, zodat het makkelijker wordt om leraren die bij het ene bestuur boventallig worden, aan het werk te houden bij andere besturen in de regio.

CU Slob, A. Vraag:
We hebben nog grote behoefte aan het behoud van jonge leraren maar het geld dat hiervoor was gereserveerd lijkt gebruikt voor het Participatiefonds. Kan de staatssecretaris hier op reageren?


Antwoord:
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn eerdere reactie op de vraag van dhr. Van Meenen.
CU Slob, A. Vraag:
Kan de staatssecretaris bevestigen dat het Bestuursakkoord PO ook geldt voor scholen in het buitengebied, die met traag internet moeten werken?


Antwoord:
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn eerdere reactie op de vraag van dhr. Van Meenen.
CU Slob, A. Vraag:
Is het anno 2015 normaal dat je het digibord niet goed kunt gebruiken? Of dat maar één of twee leerlingen tegelijk op een pc kunnen werken?

Antwoord:
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn eerdere reactie op de vraag van dhr. Van Meenen.
CU Slob, A. Vraag:
Gaat de sluiting van de Ambelt niet te snel? Het regulier onderwijs moet in korte tijd meer complexe leerlingen opnemen?


Antwoord:
Ik verwijs naar mijn antwoord op de vraag van mevrouw Siderius over de Ambelt. Daarnaast wordt de verevening stapsgewijs doorgevoerd. Al eind 2012 is tot de verevening besloten en pas vanaf augustus 2020 zijn de budgetten volledig verevend. Deze ruime overgangstermijn geeft scholen en samenwerkingsverbanden voldoende tijd om zich hierop voor te bereiden.
CU Slob, A. Vraag:
Kan de staatssecretaris aangeven hoe het kan dat nog zoveel kinderen thuiszitten?

Hoe kan het dat scholen voor speciaal onderwijs zoveel expertise moeten ontslaan en zelfs hun deuren moeten sluiten?

Is de bureaucratie voor besturen en docenten juist groter geworden, nu scholen in allerlei samenwerkingsverbanden moeten overleggen en moeilijke verbanden moeten leggen met de WMO en andere regelingen?

Antwoord:
Passend onderwijs is nu ruim een jaar van kracht. Het daadwerkelijk bieden van passend onderwijs voor alle leerlingen vraagt een omslag in doen en denken. Dit wordt niet van de ene op de andere dag gerealiseerd, maar kost tijd.
De invoering van passend onderwijs wordt nauwkeurig gevolgd door OCW en door de inspectie. De Tweede Kamer wordt daarover met grote regelmaat geïnformeerd, het meest recent in de zevende voortgangsrapportage passend onderwijs en in de brief van afgelopen september (Kamerstukken 31497 nr. 169 en 177). Hierin heb ik aangegeven dat ik extra ga inzetten om het aantal thuiszittende leerlingen terug te dringen, door deze leerlingen beter in beeld te krijgen, doorzettingsmacht in samenwerkingsverbanden te stimuleren en meer maatwerk mogelijk te maken voor leerlingen die tijdelijk of gedeeltelijk niet naar school kunnen. Ook ben ik ingegaan op de positie van het speciaal onderwijs. Mochten er op termijn inderdaad meer leerlingen van het speciaal naar het regulier onderwijs gaan, dan verschuiven ook de bijbehorende ondersteuningsmiddelen waardoor het ook mogelijk wordt om deze leerlingen passende ondersteuning in het regulier onderwijs te bieden. Over het behoud van de expertise van het speciaal onderwijs zijn afspraken gemaakt in het tripartiet akkoord tussen sectororganisaties, vakbonden en OCW.
Het belang van het voorkomen van onnodige bureaucratie herken ik. Omdat de samenwerkingsverbanden en scholen de procedures zelf bepalen, is het vooral aan hen om eventuele onnodige bureaucratie te bestrijden. Samen met de sectororganisaties ondersteun ik hen daarbij. De inspectie besteedt bij haar onderzoeken aandacht aan de bureaucratie in de samenwerkingsverbanden. Verder loopt momenteel een onderzoek naar de ervaringen met bureaucratie in het eerste jaar van passend onderwijs. Dat onderzoek ontvangt de Kamer in december, tegelijk met de achtste voortgangsrapportage passend onderwijs. Dit onderzoek maakt onderdeel uit van de brede evaluatie van passend onderwijs die loopt via het NRO. Komend voorjaar komen de resultaten daarvan beschikbaar. Op basis daarvan zal ook de Onderwijsraad met een reactie komen. Voor de zomer van 2016 informeer ik u in de negende voortgangsrapportage over de resultaten daarvan.
CU Slob, A. Vraag:
Kunnen we maatwerk bieden aan alle vluchtelingenkinderen?


Antwoord:
Kinderen van asielzoekers zijn leerplichtig en kunnen basisscholen of vo-scholen bezoeken. In de noodopvang worden educatieve programma's aangeboden. Daarna komen kinderen in de taalklas. Als kinderen de taal voldoende beheersen, komen ze in het reguliere onderwijs. Dat kan bij de bestaande scholen in gemeenten in de nabijheid van een AZC. Het komt ook voor dat op het AZC een school is gevestigd. Dit zijn keuzes die lokaal gemaakt worden. Hiermee realiseren we dat ieder kind onderwijs krijgt. Zie overigens ook het antwoord op de vraag van de heer Beertema.
CU Slob, A.

Vraag:
Betekent het verschil tussen aantal "begrote" leerlingen "A" en het aantal aanvragen dat het bedrag per leerling omlaag gaat, of blijft dit bedrag gelijk? En hoe zit het met de B- en C-groep? Daar is nu geen aanvulling voor geregeld. Gaat de staatssecretaris deze groep wel in de gaten houden en mogelijk extra financiering toekennen?

Antwoord:

Zoals ik ook heb aangegeven in het antwoord op de vraag van mevrouw Siderius heeft het Bureau Infinite in het voorjaar onderzoek gedaan naar de inzet van de onderwijsbekostiging en andere financieringsstromen op (v)so-scholen die onderwijs verzorgen aan emb-leerlingen. Daaruit bleek dat er vanuit de voormalige compensatieregeling AWBZ gemiddeld 2.000 euro per emb-leerling beschikbaar was. Dit bedrag is bij het opstellen van de regeling voor emb-leerlingen vermenigvuldigd met het aantal emb-leerlingen. Hierbij is gekozen om niet uit te gaan van de (voorzichtige) schattingen in het onderzoek van Infinite maar de (meest ruime) schatting van 2.500 emb-leerlingen die al langer wordt gebruikt. In totaal is er zodoende 5 miljoen euro voor de regeling beschikbaar gesteld. Het aantal aanvragen is uiteindelijk uitgekomen op circa 2.500. Het bedrag per leerling komt zodoende ook uit op circa 2.000 euro. Het klopt dus niet dat dit bedrag omlaag gaat.

 

Na aftrek van 5 miljoen euro voor de groep A emb-leerlingen, zit er nog 5 miljoen euro van de oorspronkelijke AWBZ-compensatiemaatregel in de lumpsum van de samenwerkingsverbanden. Deze middelen kunnen bijvoorbeeld worden ingezet voor leerlingen uit de categorieën B en C. Verder heb ik in het AO over passend onderwijs aangegeven om samen met mijn collega van VWS een aantal cases te analyseren. In de voortgangsrapportage van begin december informeer ik u over de resultaten.

CU Slob, A.

Vraag:
Kan de minister helderheid geven over hoe het geld dat nu bij de studenten wordt weggehaald, geïnvesteerd wordt in kwaliteit?


Antwoord:

In de Strategische Agenda worden de (acht) bestedingsrichtingen aangegeven voor de investeringen uit het studievoorschot, die aansluiten op de doelstellingen van de Strategische Agenda. Die middelen komen beschikbaar vanaf 2018. Vooruitlopend daarop is de afspraak met VSNU en de Vereniging Hogescholen gemaakt dat de instellingen in de jaren 2015, 2016 en 2017 jaarlijks een investering doen van 200 miljoen euro vooruitlopend op de opbrengsten van het studievoorschot.

Ik zal de Tweede Kamer zoals toegezegd eind van dit jaar informeren over de voorinvesteringen van de instellingen, op hoofdlijnen, niet per instelling. De VSNU heeft onlangs al een overzicht van de plannen van de instellingen openbaar gemaakt. Ik verwacht van de VH op korte termijn ook informatie over voorinvesteringen.

Van de instellingen wordt verwacht dat zij de bestemming van de voorinvesteringen inzichtelijk maken en intern goed bespreken. Daarbij heeft de medezeggenschap nu een goed instrument in handen met het instemmingsrecht op de hoofdlijnen van de begroting. Het instemmingsrecht op hoofdlijnen van de begroting is dit jaar in werking getreden en derhalve voor het eerst van toepassing op de begroting van 2016. Een goede medezeggenschapscultuur is hierbij van belang, waarbij tijdig tussen bestuurders en medezeggenschap inhoudelijke discussies worden gevoerd. Zoals vastgelegd in de memorie van toelichting bij de wet Studievoorschot kan het geheel van hoofdlijnen vorm krijgen in een kaderbrief of verbonden worden met de (jaarlijkse) uitgangspunten van de allocatie van middelen. In het overzicht van de plannen van de instellingen dat de VSNU onlangs openbaar heeft gemaakt wordt ook inzicht gegeven in de betrokkenheid van de medezeggenschap bij de investeringen.

De universiteiten en de hogescholen hebben aangegeven hun voorinvesteringen met name te zullen richten op verbetering van de onderwijskwaliteit, docenten, versterking van onderwijsgebonden onderzoek en moderne infrastructuur. Een aantal aansprekende voorbeelden zijn:

De Erasmus Universiteit Rotterdam investeert in de jaren 2015 t/m 2017 jaarlijks ongeveer 5 miljoen euro extra in de uitvoering van hun onderwijsagenda, gericht op intensivering kleinschaligheid onderwijs en uitbreiding van studieplekken.

De Universiteit Utrecht investeert in 2015 15 miljoen euro in kleinschalig onderwijs, verbeteren student/staf ratio, aanpak werkdruk, blended learning/bring your own device en uitbreiden studieplekken.

Hogeschool Rotterdam investeert de komende jaren 15 miljoen euro extra in de kwaliteit van het onderwijs. Met de extra middelen kunnen docententeams worden versterkt en kunnen de teams beter en intensiever werken aan de kwaliteit van de vakinhoud, het contact in de lessen en in de begeleiding van studenten.

CDA Rog, M.R.J.

Vraag:
Kan de staatssecretaris aangeven hoeveel onderwijsgeld er in totaal aan het bovenwettelijke deel van de werkloosheidskosten wordt uitgegeven?
Kan hij ook voorrekenen hoeveel extra leraren er van dat geld aangenomen konden worden?


Antwoord:

De eerste prognose van het Participatiefonds was dat uitgaven voor werkloosheidsuitkeringen zouden oplopen naar 265 miljoen euro in 2015. Inmiddels is er beter zicht op de realisatie van de werkloosheidskosten en blijkt dat het gaat om 215 miljoen euro. Daarvan is een kleine 70 miljoen euro voor bovenwettelijke WW-uitkeringen (prognose van uitvoerder en het Participatiefonds). Hiervoor kunnen, bij het gemiddelde bruto salaris incl. werkgeverslasten van 60.800 euro, 1.150 FTE worden aangesteld. De sociale partners kunnen in hun cao afspraken maken om deze bovenwettelijke WW-uitkeringen af te schaffen.

CDA Rog, M.R.J.

Vraag:
Hoe kijkt de staatssecretaris naar het verzoek van ouders van thuiszitters, om een onderwijsfonds in het leven te roepen, die kinderen, die niet op school staan ingeschreven, toch een kans te bieden op alternatief onderwijs?


Antwoord:

Met de invoering van passend onderwijs is er allereerst bewust voor gekozen om scholen een zorgplicht te geven, zodat ouders niet meer met hun kind van de ene naar de andere school hoeven te gaan. Scholen zijn er dus verantwoordelijk voor om elk kind een passende plek te bieden. Ze krijgen daar ook financiering voor. Ik vind het daarom principieel onjuist om een geldstroom te creëren die niet via de scholen loopt. Ten tweede gaat het idee van een dergelijk fonds uit van de misvatting dat er op de OCW-begroting middelen overblijven. Er is geen geld beschikbaar zolang leerlingen niet zijn ingeschreven. Ik roep daarom alle ouders van thuiszittende leerlingen nadrukkelijk op om hun kind bij een school aan te melden en er op die manier voor te zorgen dat er ook onderwijsbudget bij de school beschikbaar komt voor kinderen die nog thuis zitten. Die school van aanmelding heeft dan de zorgplicht om te zorgen voor een passende plek. Mocht het gaan om een leerling die tijdelijk of gedeeltelijk niet naar school kan, dan heeft de school reeds mogelijkheden om deze leerling maatwerk te bieden. Deze mogelijkheden zullen doorgaans voldoende zijn. Ik zie echter dat er kinderen zijn waarvoor de huidige ruimte nog niet genoeg is. In de brief over onderwijs op een andere locatie, die uw Kamer binnenkort ontvangt, werk ik daarom voorstellen uit om naast de huidige mogelijkheden meer ruimte in wet- en regelgeving te creëren. Naast het bieden van meer ruimte voor maatwerk ga ik samenwerkingsverbanden directer en stelselmatig aanspreken op hun verantwoordelijkheid. Zo gaat de inspectie de samenwerkingsverbanden iedere twee maanden bevragen op het aantal thuiszittende leerlingen. Ook ga ik samen met Ingrado, de onderwijsorganisaties en de VNG het organiseren van doorzettingsmacht in de regio stimuleren en blijven bestaande ondersteuningsmogelijkheden zoals de onderwijsconsulenten en Gedragswerk natuurlijk bestaan.

CDA Rog, M.R.J.

Vraag:
Kan de staatssecretaris een reactie geven op de maatregelen genoemd door het CDA om zittenblijven tegen te gaan?

Antwoord:

Ik ben het met u eens dat het wenselijk is onnodig zittenblijven zoveel mogelijk te voorkomen.

De afgelopen tijd is er een interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) uitgevoerd over effectieve leerroutes. Deze ambtelijke interdepartementale werkgroep heeft maatregelen verkend om knelpunten in de leerroutes, waaronder zittenblijven, te bestrijden.

Het is in elk geval van belang dat scholen en leraren zich ervan bewust zijn dat zittenblijven niet altijd de beste keuze is, en bovendien dat er alternatieven zijn voor doubleren, zoals zomerscholen of andere vormen van maatwerk en gerichte onderwijstijdverlenging.

Ik streef ernaar om rond de jaarwisseling het eindrapport van het IBO met de kabinetsreactie daarop aan uw Kamer te sturen. Daarbij zal ook worden ingegaan op mogelijke maatregelen in de bekostiging.

CDA Rog, M.R.J.

Vraag:
Kan de minister uitleggen waarom het kabinet deze verschillen in het levenlanglerenkrediet in stand houdt, en of zij dat wenselijk vindt?


Antwoord:

U vraagt naar de verschillen in leenfaciliteiten voor studenten onder en boven de 30 jaar. Het klopt dat er verschillen zijn in leenfaciliteiten onder en boven de 30 jaar. Beide groepen komen vanaf 2017/2018 in aanmerking voor het lenen voor de betaling van het collegegeld. Boven de 30 jaar kunnen studenten echter geen gebruik maken van de studievoorschotfaciliteit. De faciliteiten verschillen dus, maar de groepen verschillen ook van elkaar. Studenten ouder dan 30 jaar hebben vaak meer mogelijkheden om zelf tijdens hun studie in hun levensonderhoud te voorzien.

Naar aanleiding van de motie van de heer Van Meenen eerder dit jaar heeft ResearchNed onderzoek gedaan naar de behoeften van verschillende groepen studenten (deeltijdstudenten, studenten ouder dan 30 jaar, studenten die een tweede studie willen doen) aan de studievoorschotfaciliteit.

In de voortgangsrapportage leven lang leren van afgelopen maandag zijn de resultaten van dit onderzoek weergegeven. Kort gezegd is de behoefte aan het studievoorschot onder deze doelgroep zeer klein terwijl de kosten aanzienlijk zijn. Deze doelgroep heeft vooral behoefte aan flexibilsering. Flexibilisering van het aanbod is nu precies waar ik met onder andere de pilots flexibilisering en de experimenten vraagfinanciering op in zet.

Zoals ik in mijn brief heb aangegeven is het op dit moment het meest opportuun om in te zetten op de reeds aangekondigde maatregelen op het gebied van flexibilisering en het levenlanglerenkrediet, en de studievoorschotfaciliteit niet uit te breiden.

U vraagt ook naar de leeftijdsgrens bij het levenlanglerenkrediet. Hierover is bij de behandeling van het Studievoorschot en het AO leven lang leren uitvoerig gesproken. Het amendement Klein (Kamerstuk 34035, nr. 35) en de motie Rog (Kamerstuk 30012, nr. 43) zijn niet aangenomen, onder meer vanwege de aanzienlijke kosten (zeker 5 tot 10 miljoen euro) en de stijging van de staatschuld met meer dan 100 miljoen euro over. Wanneer mensen boven de 55 jaar beginnen met studeren, is er geen sprake van een realistische terugbetaaltermijn. En pensioengerechtigden die alleen een AOW hebben vallen automatisch onder de draagkrachtregeling en lossen hun lening niet af. Volgens mij hoeven we dat debat dus niet over te doen.

CDA Rog, M.R.J.

Vraag:
De ROC's draaien op voor het echec van ROC Leiden. Daarnaast wordt de bekostiging van de OV-Kaart voor mbo studenten gedekt uit de bekostiging van de ROC's.
Kan de minister bevestigen dat deze ontwikkelingen kunnen leiden tot een bezuinigingsopgave voor individuele instellingen van wel 5% van hun begroting? En erkent zij dat het moeilijker begroten wordt voor mbo-instellingen nu de vaste bekostiging steeds vaker wordt omgezet naar variabele bekostiging?

Antwoord:
De financiële bijdrage aan ROC Leiden is een incidentele uitname uit het budget voor de mbo-sector en hiervoor zal in de komende jaren in totaal maximaal 40 miljoen euro gekort worden op de lumpsum. Voor de OV-kaart voor minderjarige mbo-studenten zal er vanaf 2017 structureel circa 30 miljoen euro op de lumpsum gekort worden. De minderjarige mbo'ers en de onderwijsinstellingen profiteren echter ook van de komst van de OV-kaart. Dit biedt mogelijkheden voor profilering en specialisatie, bijvoorbeeld in techniekstudies. De totale lumpsum is circa 3 miljard euro. Dit betekent dat er op de lumpsum circa 1% gekort zal worden. Gedurende het lopende jaar wordt er niet gekort.

Vanaf 2017 is er voor de kwaliteitsafspraken 400 miljoen euro beschikbaar. Hiervan is ruim 200 miljoen euro resultaatafhankelijk. Dit betekent dat van de totale middelen die de mbo-instellingen ontvangen (circa 3,4 miljard euro) ongeveer 6% variabele bekostiging is en dus 94% vaste bekostiging is. Hiermee hebben de instellingen voldoende zekerheid om hun begroting te kunnen maken. Met de resultaatafhankelijke beloning worden instellingen beloond die goede resultaten laten zien op het gebied van voortijdig schoolverlaten en vanaf 2016 ook voor studiewaarde.

CDA Rog, M.R.J.

Vraag:
Is de minister bereid meerjarige masters tegemoet te komen met een aanvullende beurs of toelage gedurende de extra jaren in de masterperiode?

Antwoord:

Nee, zoals ook aangegeven in mijn brief van 27 oktober j.l, ben ik daartoe niet bereid.
Ik heb in de aanloop naar het studievoorschot laten onderzoeken wat de gevolgen zijn van het studievoorschot voor meerjarige masters en de uitkomsten van dit onderzoek zijn duidelijk: studenten aan meerjarige masters hebben een sterkere innerlijke drive voor het volgen van hun studie. Zij laten zich nog minder door financiële aspecten leiden dan andere studenten. De verwachting is dan ook dat het effect van een verhoging van de eigen bijdrage kleiner is voor deze specifieke groep, dan het effect voor studenten in het algemeen. 
Mochten financiële motieven wel een rol spelen, dan nog wegen de kosten ruimschoots op tegen de baten, ook bij meerjarige masters. Ook de extra investering die studenten aan meerjarige masteropleidingen doen, verdienen zij doorgaans ruimschoots terug. Wel houd ik de instroom in de meerjarige masteropleidingen nauwgezet in de gaten. Ik heb u in juli per brief geïnformeerd over de wijze waarop ik dat doe en hoe ik u daarover informeer.  Maar het is nu nog veel te vroeg om iets te zeggen over de gevolgen van de invoering van het studievoorschot; de inkt van de wet is nog nauwelijks droog en we hebben de eerste inschrijvingscijfers nog niet ontvangen.

CDA Rog, M.R.J.

Vraag:
Zijn de bewindspersonen bereid om leerlingfinanciering voor Nederlands onderwijs in het buitenland te behouden?


Antwoord:

Ik ben niet voor behoud van leerlingfinanciering. In 2013 heeft het kabinet, in het kader van de subsidietaakstelling, besloten de directe subsidie aan de Nederlandse scholen in het buitenland te beëindigen. De rationale van dit besluit is niet dat het onderwijs in Nederlandse taal en cultuur voor leerlingen in het buitenland wordt stopgezet, maar dat dit een verantwoordelijkheid is van de ouders en dat zij een groter deel van de bekostiging van dit onderwijs op zich nemen.
Oorspronkelijk zou de subsidie aan individuele scholen, de zogeheten leerlingfinanciering, vanaf 1 januari 2014 vervallen. In het herfstakkoord van 2013 is echter 10 mln euro beschikbaar gesteld. Dit was voldoende om de scholen een beperkte subsidie te geven in 2014-2016. Dit gaat om ongeveer 200 euro per leerling per schooljaar.

Waar het de kwaliteit betreft blijf ik mij hier voor inzetten via de stichting NOB (Nederlands Onderwijs in het Buitenland) en het toezicht door de Inspectie van het Onderwijs. Nederlandse scholen in het buitenland kunnen gebruik maken van de kennis en expertise bij stichting NOB, die hiervoor subsidie ontvangt. Daarnaast blijven de scholen die aangesloten zijn bij NOB onder toezicht van de inspectie.

CDA Rog, M.R.J. Vraag:
Is de minister alsnog bereid om SLO in Enschede te behouden en een dure, onnodige verhuizing te voorkomen?


Antwoord:
Ik zie na mijn beantwoording van eerdere schriftelijke Kamervragen hierover (kenmerk 2015Z14978, d.d. 15 juni 2015 en 3 september 2015) geen basis voor het gevraagde ingrijpen op het besluit van SLO. De huisvesting en de keuze voor de vestigingsplaats is en blijft een zaak van de bestuurder.
CDA Rog, M.R.J.

Vraag:
Is de staatssecretaris van mening dat 1 jaar onderwijs voor nieuwkomers voldoende is en is hij het eens dat de kosten van alle voorbereidingen op het bordje van de school komen te liggen? Past dit binnen de maatwerkoplossingen van de staatssecretaris?


Antwoord:

In het po is één jaar aanvullende bekostiging in het algemeen voldoende. De aanvullende bekostiging is nodig om kinderen op te vangen in een rustige omgeving in een taalklas, waar gespecialiseerde leerkrachten hen Nederlands leren. Binnen een jaar gaan zij door naar het reguliere groepsonderwijs. Na een jaar geldt de reguliere bekostiging, inclusief achterstandsbekostiging als de ouders een laag opleidingsniveau hebben.
Bij de huidige hoge aantallen nieuwkomers kunnen knelpunten ontstaan, bijvoorbeeld bij leerlingen die net na de teldatum binnenkomen. Voor deze uitzonderlijke situaties is het niet nodig de huidige regeling aan te passen. Wel is maatwerk mogelijk. Scholen weten dat en dienen ook aanvragen in voor aanvullende bekostiging. Die aanvragen zal het ministerie snel behandelen, zoals ik uw Kamer eerder deze week heb laten weten.

CDA Rog, M.R.J.

Vraag:
En is zij bereid volgend collegejaar de studenten die op 1 september nog geen 18 jaar zijn al wel een OV-kaart en eventuele aanvullende beurs ter beschikking te stellen?


Antwoord:

Allereerst wil ik benadrukken dat minderjarige ho-studenten gewoon studiefinanciering kunnen krijgen.

De heer Rog doelt wellicht op de aansluiting van de studiefinanciering op de kinderbijslag. In de maand september ontvangen nieuwe, minderjarige studenten geen studiefinanciering, maar ontvangen hun ouders kinderbijslag.

Dit gaat veranderen en dit is reeds geregeld in de Wet studievoorschot hoger onderwijs. Conform het amendement Klaver c.s. ontvangen minderjarige studenten vanaf het moment dat ze staan ingeschreven studiefinanciering (dus ook OV-kaart en eventuele aanvullende beurs).

De wijziging treedt in werking per 1 september 2017. Om uitvoeringstechnische redenen en vanwege de volle veranderagenda bij DUO is eerdere invoering niet mogelijk.

50PLUS Krol, H.C.M.

Vraag:
Is het kabinet bereid de zender Politiek 24 in het standaard bestel te zetten waardoor er niet voor betaald hoeft te worden?

Antwoord:

Deze vraag zal worden beantwoord in het wetgevingsoverleg waarin de mediabegroting wordt behandeld.

50PLUS Krol, H.C.M.

Vraag:
Graag verneem ik wat de actuele status is van de Rembrandt schilderijen. En hoe zit het met de mogelijkheid tot medefinanciering van particuliere partijen. Op welke post op de OCW begroting wordt dit ingepast?

Antwoord:

Deze vraag zal worden beantwoord in het wetgevingsoverleg waarin de cultuurbegroting wordt behandeld.

50PLUS Krol, H.C.M. Vraag:
Kan de staatssecretaris aangeven hoeveel leerplichtige vluchtelingen een gemiddelde school aan kan, zonder dat het de werkdruk en de kwaliteit van onderwijs beïnvloedt?

Kan de staatssecretaris ook aangeven wat het effect is van leerplichtige vluchtelingen op de klassengrootte en op de uitvoering van passend onderwijs?

Antwoord:
De gemeente heeft een coördinerende rol wanneer het gaat over het onderwijsaanbod van scholen aan vluchtelingen.
Hoeveel leerlingen een school aankan, hangt vooral af van de ruimte die de school over heeft. Scholen ontvangen aanvullende bekostiging en kunnen hiervoor extra leraren aannemen met voldoende kwaliteit om Nederlands als tweede taal te geven. Als scholen financiële problemen ervaren door instroom na 1 oktober, is waar nodig maatwerk mogelijk. Vluchtelingen worden doorgaans in aparte klassen opgevangen, waardoor het geen direct effect heeft op de groepsgrootte.
Het onderwijs aan nieuwkomers valt niet onder passend onderwijs. Wanneer de leerlingen extra ondersteuning nodig hebben, is dit wel verantwoordelijkheid van het samenwerkingsverband.
50PLUS Krol, H.C.M.

Vraag:
Kan de overdracht van monumenten niet onder het beheer van gemeenten gaan vallen
?

Antwoord:

Deze vraag zal worden beantwoord in het wetgevingsoverleg waarin de cultuurbegroting wordt behandeld.

50PLUS Krol, H.C.M.

Vraag:
Kan de minister aangeven waarom bij het plan levenlanglerenkrediet is gekozen voor een leeftijdsgrens van 55, terwijl mensen dan nog 12 jaar moeten doorwerken?


Antwoord:

U vraagt naar de leeftijdsgrens bij het levenlanglerenkrediet. Hierover is bij de behandeling van het Studievoorschot uitvoerig gesproken.

Van het levenlanglerenkrediet kunnen studerenden tot 55 jaar gebruik maken. Een studerende die voor zijn 55ste begint en daarna onafgebroken blijft studeren, behoudt zijn aanspraak op het krediet. Ook mensen boven de 55 kunnen ervoor kiezen te gaan studeren, maar gelet op een realistische terugbetaaltermijn, kiest de regering ervoor hiervoor geen levenlanglerenkrediet beschikbaar te stellen.

Ook ik vind het van belang dat iemand na zijn 55ste nog kan studeren. We hebben het niet voor niets over een leven lang leren. Ook 70-plussers kunnen nog actief zijn en nog midden in het maatschappelijke leven staan.

De regeling voor het levenlanglerenkrediet is mede gebaseerd op een rapport van de Commissie Rinnooy Kan, die adviseert voor het krediet een leeftijdsgrens aan te houden in verband met een realistische terugbetaaltermijn.

U vraagt ook naar de leeftijdsgrens bij het levenlanglerenkrediet. Zoals ik ook heb aangegeven in het antwoord aan de heer Rog is hierover bij de behandeling van het Studievoorschot en het AO leven lang leren uitvoerig gesproken. Het amendement Klein (Kamerstuk 34035, nr. 35) en de motie Rog (Kamerstuk 30012, nr. 43) zijn niet aangenomen, onder meer vanwege de aanzienlijke kosten (zeker 5 tot 10 miljoen euro) en de stijging van de staatsschuld met meer dan 100 miljoen euro. Wanneer mensen boven de 55 jaar beginnen met studeren, is er geen sprake van een realistische terugbetaaltermijn. En pensioengerechtigden die alleen een AOW hebben, vallen automatisch onder de draagkrachtregeling en lossen hun lening niet af. Volgens mij hoeven we dat debat dus niet over te doen.