[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Schriftelijke antwoorden op vragen gesteld tijdens de eerste termijn van de begrotingsbehandeling BZK 2016

Brief regering

Nummer: 2015D44541, datum: 2015-11-18, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2015Z21878:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tijdens de begrotingsbehandeling van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (HVII) heeft uw Kamer vragen gesteld. Met name om tijdswinst voor het debat te boeken doe ik de antwoorden op deze vragen schriftelijk toekomen. Op een aantal vragen zal ik tijdens mijn eerste termijn van het debat nader mondeling ingaan.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

dr. R.H.A. Plasterk

Vragen van het lid Raak, A.A.G.M. van (SP)

Vraag:
Kunnen mensen met een publieke functie altijd bescherming krijgen?

Antwoord:
Ja, iedereen met een publieke functie kan bescherming krijgen in het geval van serieuze bedreiging. In het geval een bedreiging ernstige vormen aanneemt, treedt het Stelsel Bewaken en Beveiligen in werking.

Uitgangspunt van het stelsel is dat de verantwoordelijkheid voor het nemen van veiligheidsmaatregelen voor politieke ambtsdragers bij het lokaal bevoegd gezag ligt. Dat levert in een aantal situaties problemen op voor het lokaal bestuur. Op 9 november jl. heb ik in een gesprek met de VNG en de beroepsverenigingen (NGB, WHV en Raadslid.Nu) en diezelfde dag bij brief aan uw Kamer toegezegd een aanvullende financiële voorziening te treffen voor de veiligheid van bestuurders en volksvertegenwoordigers in het geval van acute dreiging die om aanvullende beveiligingsmaatregelen vraagt. In het AO Veilige Publieke Taak heb ik toegezegd uw Kamer over de uitwerking spoedig nader te informeren.

Vraag:
Is de minister bereid een lijst met salafistische organisaties te geven die haat prediken dan wel betrokken zijn bij aanslagen?

Antwoord:
Ik verwijs u graag naar de brief ‘Grondrechten in een Pluriforme Samenleving (29614, nr. 38), die ik samen met de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de minister van Veiligheid en Justitie naar aanleiding van het door de AIVD en NCTV uitgebrachte rapport genaamd "Salafisme in Nederland. Diversiteit en dynamiek" aan uw Kamer heb aangeboden. Hierin wordt uitgebreid ingegaan op de problematiek die kleeft aan het salafisme. Ten aanzien van het uitbrengen van een lijst met salafistische organisaties, die voorkomen in het onderzoek van de dienst, kan ik u melden dat de AIVD hierover in het openbaar geen uitspraken kan doen.

Vraag:
Hoe verklaart de minister de toename van maffiose praktijken die het gezag van het bestuur ondermijnen? Wordt van elk bedreiging aangifte gedaan en worden deze allen opgepakt?

Antwoord:
Voor nadere toelichting en informatie over de aanpak van ondermijning van lokaal bestuur verwijs ik uw Kamer naar de brief van 6 november jl. van de minister van Veiligheid en Justitie en mijzelf (Vergaderjaar 2015-2016, Kamerstuk 29911 nr. 120). Het doen van aangifte van intimidatie en bedreiging is een verantwoordelijkheid van de betrokkene zelf, maar ik benadruk richting politieke ambtsdragers dat het doen van aangifte van belang is omdat daarmee een adequate reactie richting de dader kan volgen (strafrechtelijk of anderszins) en waar nodig beveiliging of nazorg voor de betrokkene. Aangifte is ook van belang omdat politieke ambtsdragers een voorbeeldfunctie hebben richting hun collega’s, ambtenaren en de burgers. Met politie en openbaar ministerie zijn Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) gemaakt, die een uniforme aanpak en behandeling van agressie en geweld tegen functionarissen met een publieke taak beogen. De ELA zijn opsporings- en vervolgingsafspraken over onder andere prioritaire afhandeling en verhoogde strafeis. Bedreiging en intimidatie van politieke ambtsdragers is onaanvaardbaar en wordt serieus aangepakt.

Vraag:
Zorgt de minister dat er voldoende middelen voor het referendum zijn? En hoe zal u de uitkomst van het referendum wegen?

Antwoord:
Ik vind het van belang dat het referendum zorgvuldig wordt voorbereid en goed wordt uitgevoerd. Tegelijk hecht ik eraan dat het kostenefficiënt wordt uitgevoerd. Dat belang is des te groter, nu niet is te voorspellen hoe vaak er een referendum zal worden gehouden.

Het kabinet stelt €20 miljoen ter beschikking aan gemeenten voor het organiseren en uitvoeren van het referendum. Ik ben met de VNG hierover in overleg. De VNG en ik delen de wens dat het referendum op een goede manier wordt georganiseerd. We streven er naar dat dit zo spoedig mogelijk leidt tot overeenstemming over hoe tegen het kostenvraagstuk wordt aangekeken.

Aanvullend zou het, zoals ik in mijn brief van 17 november over de kosten van het referendum heb geschreven, naar mijn oordeel niet op voorhand bezwaarlijk zijn als gemeenten – uiteraard gelet op de genoemde randvoorwaarden – minder stemlokalen inrichten dan voor reguliere verkiezingen gebruikelijk is, net zoals veel gemeenten nu ook al doen bij bijvoorbeeld Europese Parlementsverkiezingen. Aanknopingspunt daarvoor zou bijvoorbeeld kunnen zijn dat gemeenten bij reguliere verkiezingen vaak meerdere stemlokalen in eenzelfde gebouw inrichten. Indien in zo’n locatie voor één stembureau zou worden gekozen, dan blijven er voldoende stemlokalen in de buurt.

Bij een onherroepelijke raadgevende uitspraak zal het kabinet, op grond van de Wet raadgevend referendum, een wetsvoorstel tot intrekking, dan wel tot inwerkingtreding, van de goedkeuringswet bij de Kamer aanhangig maken. De Tweede en Eerste Kamer kunnen dat wetsvoorstel aannemen of verwerpen. Dit betekent met andere woorden dat het kabinet zich bij een dergelijke uitspraak nader zal beraden over de te nemen vervolgstap en daarover ook met het parlement zal komen te spreken. Het kabinet hecht daarbij grote waarde aan de inhoud van het maatschappelijke debat dat over dit onderwerp zal worden gevoerd. Dit is tevens door de minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de minister-president en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, geantwoord op Kamervragen van de leden Verhoeven (D66) en Omtzigt (CDA) van 19 oktober 2015 (Handelingen (aanhangsel), 2015-2016, 425). Het laatste woord is hoe dan ook aan het parlement.

Vraag:
Hoe gaat de minister het lokaal bestuur helpen om inwoners van gemeenten inspraak te bieden bij de opvang van asielzoekers?

Antwoord:
Het kabinet is zich ervan bewust dat de vluchtelingenproblematiek bij uitstek op lokaal niveau tot uiting komt. Ik heb inmiddels een vliegende brigade ingesteld van deskundigen die lokale bestuurders kunnen ondersteunen bij het organiseren van bijeenkomsten/inspraakavonden met burgers, het omgaan met bedreiging van politieke ambtsdragers en het omgaan met incidenten. Gemeenten maken veel gebruik van deze ondersteuning.

Vraag:
Hoe wil de minister van BZK preventief deradicalisering van teruggekeerde jihadisten gaan organiseren?

Antwoord:
Het beleid van het kabinet op het gebied van deradicalisering is vastgelegd in het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme. Deradicaliseringsbeleid valt onder de verantwoordelijkheid van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Aanstaande donderdag vindt een debat plaats met de minister-president, de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de minister van Veiligheid en Justitie naar aanleiding van de gebeurtenissen in Parijs. Deze vraag kan in dat debat aan de orde komen.

Vraag:
Hoe gaat u er voor zorgen dat volgend jaar alle ministeries voldoen aan de Roemernorm?

Antwoord:
De minister voor Wonen en Rijksdienst heeft een coördinerende bevoegdheid voor de personeelsvoorziening bij het rijk. Dit betreft ook de inhuur van externe personele capaciteit.

Er geldt een uitgavennorm voor externe inhuur van maximaal 10% van de totale personele uitgaven. Dit is geen absolute norm, doch een norm met het karakter van “comply-or-explain”. Bij overschrijding van de norm dienen de ministeries dit in het eigen jaarverslag toe te lichten. Het is dan aan de Tweede Kamer te oordelen over de hoogte van de uitgaven.

De minister voor Wonen en Rijksdienst informeert de Tweede Kamer over de omvang van de externe inhuur in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk die elk jaar in mei aan de Tweede Kamer wordt aangeboden. Rijksbreed maken de uitgaven externe inhuur in 2014 9,7% uit van de totale personele uitgaven, waarmee het rijk als totaal nog onder de uitgavennorm van 10% blijft.

Vraag:
Welke maatregelen gaat u treffen om het percentage externe inhuur op uw ministerie te verminderen?

Antwoord:
Bij BZK realiseert het kerndepartement ruim onder de 10%-norm «comply-or-explain» voor inhuur van externen (5,6% in 2014). Dit is echter niet het geval bij de rijksbreed opererende agentschappen van BZK (SSO’s, 31,4% in 2014). Bij deze SSO’s vindt inhuur veelal plaats ten behoeve van en in opdracht van andere ministeries. Voor dergelijke externe opdrachten geldt dat uit doelmatigheidsoverwegingen gebruik gemaakt wordt van externe inhuur vanwege het tijdelijke karakter van de opdrachten en/of de gevraagde specifieke kennis en expertise. Ook zijn de meeste van de rijksbreed opererende agentschappen nog in opbouw. Werkzaamheden die voorheen door ministeries zelf werden uitgevoerd, worden overgeheveld naar de SSO’s. In dit ontwikkelingsproces is extra inhuur benodigd van specifieke expertise van tijdelijk karakter. Pas na enige jaren kunnen de beoogde schaalvoordelen worden geïncasseerd. Een transitie naar verambtelijking wordt gestart zodra de dienstverlening stabiel genoeg is. Dat verschilt per SSO.
Voor mij staat voorop dat inhuur van externen, in het kader van efficiënte bedrijfsvoering, tot het absoluut noodzakelijke wordt beperkt. Mijn ministerie blijft daarop sturen en werkt aan een meerjarige aanpak om toe te werken naar een daling van externe inhuur bij de SSO’s. Daarbij kan gedacht worden aan verambtelijking van taken die zich tot structurele werkzaamheden ontwikkelen en inzet van arbeidsmarkt toeslagen bij specifieke functies waar schaarste van is op de arbeidsmarkt. Ik teken daarbij nogmaals aan dat verambtelijking van specifieke kennis, bijvoorbeeld op het gebied van ICT, moeilijk blijft vanwege de schaarste binnen de arbeidsmarkt voor ICT-professionals.

Vraag:
Kan de minister verzekeren dat de veiligheidsdiensten optimaal samenwerken?

Antwoord:
De nationale samenwerking op het gebied van contra-terrorisme is belegd bij de CT-infobox. Een groot aantal diensten zoals de politie, IND en de MIVD werken hierin intensief samen om informatie op persoonsniveau uit te wisselen.
Daarnaast is er intensieve samenwerking met de NCTV en de politie via de Regionale Inlichtingendiensten. Indien mogelijk deelt de AIVD informatie middels ambtsberichten die andere organisaties zoals de IND, burgemeesters of het OM in staat stellen maatregelen te nemen. Het besluit om de AIVD en de MIVD gezamenlijk te huisvesten laat treffend zien hoe intensief de samenwerking met de MIVD is en zal worden.

De internationale samenwerking tussen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten is goed. Zoals ik uw Kamer ook tijdens het AO IVD-aangelegenheden van 2 september jl. heb toegezegd, span ik mij in om deze samenwerking nog verder te optimaliseren. Ik kan u hierover het volgende mededelen:

De AIVD heeft een zeer actieve rol in de Counter Terrorism Group (CTG). De CTG is een informeel samenwerkingsverband van inlichtingen- en veiligheidsdiensten van de Europese lidstaten, Noorwegen en Zwitserland. De CTG is continu op zoek naar mogelijkheden om de onderlinge samenwerking en informatie-uitwisseling verder te verbeteren, te verbreden en te verdiepen. Vanzelfsprekend hebben de diensten, met name die van de door uitreizigers naar Syrië en Irak meest getroffen EU-lidstaten, in de afgelopen jaren al een flinke extra inspanning gepleegd op de zogeheten "Foreign Terrorist Fighters" (FTF). Er worden gezamenlijke lijsten van FTF's bijgehouden. De AIVD heeft hierin een initiërende rol gespeeld in 2013.

In lijn met de motie van het lid Recourt c.s. (30977 nr. 312 van 29 september 2015) spant de regering zich daarom in om de gegevensuitwisseling tussen inlichtingen- en veiligheidsdiensten verder te optimaliseren. De CTG werkt momenteel bijvoorbeeld aan de ontwikkeling van een gemeenschappelijke standaard zodat het voor alle diensten duidelijk is welke dreiging uitgaat van personen die op lijsten zijn geplaatst. De AIVD zet zich actief in om de bestaande samenwerking en uitwisseling van operationele gegevens in CTG-verband te intensiveren en heeft dit als prioriteit benoemd voor het voorzitterschap van de CTG in de eerste helft van 2016.

Vraag:
Bent u bereid om de opschalingskorting voor gemeenten in te trekken?

Antwoord:
Over de opschalingskorting heb ik al eerder, in antwoord op schriftelijke vragen bij de begroting, aangegeven dat dit is vastgelegd in het regeerakkoord. In deze kabinetsperiode zal geen voorstel worden gedaan om deze korting terug te draaien.
 
Vragen van het lid Veldman, H. (VVD)

Vraag:
Is de informatie-uitwisseling tussen inlichtingendiensten in binnen- en buitenland al verbeterd? Wat is de stand van zaken? Wat is er al veranderd?

Antwoord:
Zie het antwoord op de vraag van het lid Van Raak inzake de samenwerking door de AIVD.

Vraag:
Is de minister bereid de schommelingen in het Gemeentefonds te bestuderen en te bezien of dit beter beheersbaar te maken is?

Antwoord:
Zoals ik u heb geïnformeerd in de kamerbrief van 13 oktober jl. is reeds een interbestuurlijke werkgroep gestart die de trap-op/trap-af systematiek zal evalueren. De werkgroep zal tevens de stabiliteit van de systematiek en achterliggende factoren die de stabiliteit beïnvloeden bestuderen. Ook zal de werkgroep alternatieve varianten ontwikkelen voor de trap-op/trap-af systematiek waarbij aandacht zal zijn voor het criterium stabiliteit als mede voor andere criteria zoals actualiteit en evenredigheid. De werkgroep zal in het voorjaar 2016 zijn bevindingen aan het Bestuurlijk Overleg financiële verhoudingen rapporteren.

Vraag:
Wil de minister met een herziening van de grondslagen van het gemeente- en provinciefonds aan de slag gaan?

Antwoord:
Op dit moment vinden verkennende gesprekken plaats met verschillende stakeholders en deskundigen over een mogelijke herziening. Ik wacht de uitkomsten van deze gesprekken af. Overigens zal een dergelijke herziening tot nieuwe schommelingen leiden.

Vraag:
Wat is de stand van zaken rondom de Studiegroep Openbaar Bestuur? Mogen we de resultaten van de studiegroep misschien eerder dan de zomer van 2016 verwachten?

Antwoord:
De Studiegroep Openbaar Bestuur werkt op dit moment, op basis van een uitgebreide analyse en diverse gesprekken, aan de uitwerking van het rapport. Ik kan u toezeggen dat het rapport van de Studiegroep Openbaar Bestuur voor het meireces 2016 aan uw Kamer zal worden aangeboden.
Vraag:
De heer Van Oosten heeft bij de begrotingsbehandeling vorig jaar de suggestie gedaan om het initiatief tot herinrichting van het middenbestuur bij de provincies neer te leggen. De minister van BZK heeft aangegeven deze suggesties mee te nemen in bestuurlijke overleggen. Wat is er uit deze overleggen gekomen? Zijn er vervolgstappen gezet?

Antwoord:
Het verzoek van de heer Van Oosten heb ik overgebracht aan de voorzitter van het IPO. Tot op heden heeft dit niet geleid tot provinciale initiatieven.

Vraag:
Hoe staat het met het door gemeenten omgaan met privacy? Kan de minister aangeven: - of de diverse garanties die gevraagd zijn ook door gemeenten in uitvoering genomen zijn? - of er knelpunten zijn dan wel te verwachten? - Welke acties er zijn verricht? Van privacy impact assessments tot versterking van de positie voor de zorg gebruiker? - kortom, gaat het volgens de minister goed of is hij bezig met aanvullende acties?

Antwoord:
Veel gemeenten zijn op dit moment bezig met het vormgeven van privacybeleid en wat nog belangrijker is met het goed inregelen daarvan in de praktijk van het sociaal domein. Ik zie dat de bewustwording ten aanzien van privacy enorm is toegenomen gedurende het afgelopen jaar. Er worden bij gemeenten steeds meer audits en privacyimpactassessments uitgevoerd. Ik zie in technische zin geen knelpunten. Nog niet alle gemeenten zijn daarin al even ver. Dat blijkt ook uit de vragen naar informatie en ondersteuning, et cetera die gemeenten stellen.

BZK heeft in samenwerking met het ministerie van Veiligheid en Justitie en de VNG het afgelopen jaar een richtlijn ontwikkeld en er zijn allerlei instrumenten beschikbaar gesteld om gemeenten te ondersteunen bij het goed inrichten van de privacy. Naast de privacyimpactassessments worden masterclasses privacygegevens voor beleidsmedewerkers, juristen en medewerkers van wijkteams en jeugdteams georganiseerd. Deze worden druk bezocht. Er worden tenslotte workshops gegeven door het hele land. Gemeenten zijn op de goede weg, maar het vraagt nog wel de nodige aandacht.

Vraag:
Hoe kijkt de minister aan tegen de opvang die nodig is voor de asielzoekers en vluchtelingen? Wat doet de minister na zijn brief aan de provincies met een verzoek voor grootschalige opvang, nu hij daar geen positieve reactie op heeft gehad?

Antwoord:
Ik ben, samen met de staatssecretaris van VenJ, volop in gesprek met gemeenten en provincies om de opvang goed vorm te geven. Vorige week heb ik nog samen met de staatsecretaris gesproken met de Commissarissen van de Koning en aanstaande donderdag spreek ik (samen met een aantal collega bewindspersonen) wederom met de gemeenten. Kern van deze gesprekken is dat we (de verschillende overheden) voor een grote opgave staan en dat we deze opgaven gezamenlijk oppakken. De bereidheid bij de provincies en gemeenten om dit gezamenlijk te doen is groot.

Vraag:
Waarom is de nationale open data agenda (Noda) nog niet beschikbaar?

Antwoord:
In mijn brief ‘Actieve beschikbaarstelling van overheidsinformatie’ van 12 oktober heb ik de activiteiten geschetst die ik samen met de collega departementen de afgelopen tijd heb ondernomen. De nationale open data agenda (Noda) is in concept klaar. Ik stem deze momenteel met de andere departementen af. U krijgt de Noda voor het AO Open data van 8 december a.s. toegezonden.

Vraag:
Bent u bereid om uw instemming voor het schorsen van de behandeling van het wetsvoorstel misbruik WOB in te trekken? Zo niet, wat gaat u dan wel doen in het aanpakken van misbruik bij de wet openbaarheid van bestuur?

Antwoord:
Ja, ik ben van mening dat het goed zou zijn dat het debat over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet openbaarheid van bestuur in verband met aanvullingen ter voorkoming van misbruik zou worden heropend.

Vraag:
Is de minister bereid het wetsvoorstel over de precariobelasting met spoed op te voeren?

Antwoord:
De vrijstelling kost gemeenten circa €110mln en het probleem is hoe dat te compenseren. Het kabinet had het voornemen dit mee te nemen in de verruiming van het gemeentelijk belastinggebied, maar die heeft (nog) niet de steun van een meerderheid van beide Kamers. Het kabinet gaat in het eerstvolgende reguliere Bestuurlijk Overleg financiële verhoudingen met de VNG in gesprek om te bekijken hoe een vrijstelling van precariobelasting op de netwerken van nutsbedrijven, buiten een algehele belastingherziening, alsnog kan worden gerealiseerd. Dit eerstvolgende reguliere overleg vindt plaats in het voorjaar van 2016. De resultaten van dit overleg zullen aan uw Kamer worden medegedeeld.

Vraag:
Hoe kijkt u aan tegen het bundelen van financiële middelen voor de digitale infrastructuur van de overheid?

Antwoord:
Er is vorig jaar een Nationaal Commissaris Digitale Overheid aangesteld. Hij heeft onder meer als opdracht om een financieringsarrangement voor de Generieke Digitale Infrastructuur te bewerkstelligen. Hiermee is hij op dit moment druk doende. Ik zal de suggestie naar hem doorgeleiden en de Kamer hierover rapporteren.

Vraag:
Wat zijn de geaggregeerde doelen voor de digitale overheid? Hoe en waar is de controle op de samenhang van al deze projecten binnen het ministerie belegd? Kan de minister een beleidsdoorlichting op hoofdlijnen maken over de gehele digitale agenda?

Antwoord:
De doelstelling van het kabinet is:  burgers en bedrijven kunnen vanaf 2017 alle zaken met de overheid digitaal regelen. De geaggregeerde doelen voor deze kabinetsdoelstelling zijn: realiseren van een volledig digitaal aanbod, verbeteren van de kwaliteit van digitale diensten, verhogen van het gebruik van digitale diensten, en integreren van overheidsdienstverlening uit oogpunt van de gebruiker (burger en bedrijf). Ik heb met alle overheden en uitvoeringsorganisaties een gezamenlijke implementatieagenda opgesteld die alle partijen nu uitvoeren. Ten aanzien van Digitaal 2017 heb ik met u afgesproken dat ik u jaarlijks informeer. Deze voortgangsrapportage komt nog dit jaar naar u toe. Daarbij voeg ik de uitkomsten van de eerste monitoring van de GDI.

Wat betreft uw verzoek om een beleidsdoorlichting kan ik u melden voor het einde van het jaar uw Kamer de beleidsdoorlichting over de dienstverlenende en innovatieve overheid over de periode 2011-2014 toe te zenden.

Vraag:
In hoeverre heeft de minister in beeld welke neveneffecten van de asielinstroom er zullen optreden en kan hij deze delen met de Kamer? Wat vraagt dit van de samenleving? Zijn gemeenten hierop voorbereid? Vraagt dit om verdergaande stappen in het versoberen van voorzieningen waar statushouders gebruik van kunnen maken? Wat hoort de minister voor geluiden van bestuurders en wat vindt hij hiervan?

Antwoord:
De staatssecretaris van V&J heeft uw Kamer hier reeds per brief over geïnformeerd. Dat laat onverlet dat de verhoogde asielinstroom gevolgen heeft voor de maatschappij. Geconstateerd is ook dat het nodig is om intensiever in gezamenlijkheid met gemeenten te gaan inzetten op een brede ketenaanpak en op de samenwerking tussen de betrokken partijen daarbinnen. Ik hoop op korte termijn een set bestuurlijke afspraken te kunnen maken waardoor het voor elke gemeente en provincie, maar ook voor de rijkspartijen helder is wie wat doet en wie waar verantwoordelijk voor is.

Vraag:
Gezien de huidige gebeurtenissen in Parijs: indien er meer geld nodig is voor de veiligheidsdiensten, komt dat er dan ook?

Antwoord:
Naar aanleiding van de gebeurtenissen in Parijs geldt voor de AIVD een verhoogde staat van paraatheid. De dienst is naar aanleiding van de gebeurtenissen een onderzoek gestart naar eventuele verbanden van de gebeurtenissen in Frankrijk en de betrokken personen met Nederland en de eventuele gevolgen voor activiteiten van targets van de AIVD.

Met het oog op de toegenomen dreiging heeft het kabinet in juli 2014 vanaf 2015 structureel 25 miljoen toegevoegd aan het budget van de dienst. Daar is in februari 2015 oplopend tot € 40 mln. in 2020 aan toegevoegd. Met de extra middelen wordt de onderzoekscapaciteit versterkt. De AIVD doet wat nu redelijkerwijs moet gebeuren, zo nodig wordt worden prioriteiten gesteld en capaciteit vrijgemaakt. Het kabinet zal, zoals toegezegd in de brief van  27 februari 2015, oog blijven houden of het pakket maatregelen gelet op alle ontwikkelingen afgewogen en adequaat is en anders de nodige maatregelen nemen.
Vragen van het lid Toorenburg, M.M. van (CDA)

Vraag:
Nopen de gebeurtenissen in Parijs tot extra investeringen in de AIVD? Wat betekent dit financieel?

Antwoord:
Zie het antwoord op de vraag van het lid Veldman inzake het budget van de AIVD.

Vraag:
Hoe gaat de minister het vertrouwen bij gemeenten herstellen gelet op de bezuinigingen bij decentralisaties, de brandbrief van gemeenten en de opeenstapeling van kortingen?

Antwoord:
Ik heb uiteraard begrip voor de opgave waar gemeenten zich met de decentralisaties, zowel beleidsmatig als financieel, voor gesteld zien. Ik heb ook grote waardering voor het werk dat wordt verricht. Ik ben daarom altijd bereid om in gesprek te gaan met gemeenten indien er specifieke omstandigheden zijn die doorwerken op de financiële situatie van die gemeenten. Om die reden was ik ook graag bereid om de brandbrief in ontvangst te nemen en in gesprek te gaan met de wethouders.
Voor de trap-op/trap-af systematiek geldt dat gemeenten evenredig delen in de ontwikkeling van de netto-gecorrigeerde rijksuitgaven. Deze normeringssystematiek is in overleg met de VNG ingesteld. Er is in samenspraak met de koepels van medeoverheden een interbestuurlijke werkgroep ingesteld die de normeringssystematiek evalueert en varianten in kaart brengt. De werkgroep zal in het voorjaar rapporteren. Ik zal de uitkomsten van de rapportage in het bestuurlijk overleg financiële verhoudingen met de koepels bespreken.

Vraag:
Wanneer komt het voorstel voor aanpassing van de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten naar de Kamer?

Antwoord:
Het concept-wetsvoorstel is in juli en augustus 2015 in internetconsultatie gegeven; meer dan 1100 personen, bedrijven en organisaties hebben gereageerd. Het bezien van al deze reacties en waar daartoe aanleiding bestaat verwerken daarvan in het wetsvoorstel en de memorie van toelichting moet zorgvuldig gebeuren. Ook hebben sommige reacties aanleiding gegeven om bepaalde zaken te heroverwegen. Indiening van het wetsvoorstel is beoogd zo snel als het kan, het liefst in het eerste kwartaal van 2016.

Vraag:
Wie gaat de service/dienst van het Expertisecentrum Veilige Publieke taak betalen nu de subsidie stopt?

Antwoord:
Ik constateer dat het expertisecentrum (na 5 jaar ondersteuning vanuit mijn ministerie; tot op heden in totaal € 6,7 mln) van waarde is geweest in het aanjagen van de aanpak van agressie en geweld en het ondersteunen van werkgevers hierin.

Ik constateer tevens (en met mij de Inspectie SZW), dat werkgevers inmiddels hun verantwoordelijkheid nemen bij het waarborgen van een veilige werkplek voor hun werknemers. Uit divers onderzoek blijkt dat er bij veel werkgevers inmiddels sprake is van een toegenomen implementatie van beleid en steeds meer werkgevers kiezen er voor om hun kennis en expertise te borgen in een eigen expertisecentrum, zoals bijvoorbeeld in de gemeente Den Haag. Dit heeft als voordeel dat goed aangesloten kan worden bij de specifieke context. In het openbaar vervoer zijn nu eenmaal andere oplossingen nodig dan bij een sociale dienst of in het onderwijs. Waar werkgevers de expertise zelf niet in huis hebben, kunnen zij bij diverse (gesubsidieerde) sectorale expertisecentra terecht (b.v. de Stichting School en Veiligheid, het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid, Veilig werken in de Zorg en AenO-fondsen) of bij diverse marktpartijen. Dat in een aantal gevallen een prijs voor deze diensten betaald zal moeten worden, sluit aan bij de Wet Markt en Overheid en ook bij de eigen verantwoordelijkheid die werkgevers dragen. Overigens kunnen werkgevers (en marktpartijen) gebruik blijven maken van alle beschikbare kennis, instrumenten en goede voorbeelden omtrent de aanpak van agressie en geweld, die beschikbaar blijft via de rijks-platformwebsite www.agressievrijwerk.nl. Ook binnen mijn ministerie blijft de kennis en expertise op VPT-gebied beschikbaar en kunnen vragen uit het veld worden beantwoord of kan worden doorverwezen naar partijen die ondersteuning kunnen bieden. Zoals ik u bij brief van 16 november jl. heb laten weten, is er daarmee niet langer aanleiding voor subsidiering van het expertisecentrum door de Rijksoverheid.

Vraag:
Moet de motie-PVV inzake recherchebevoegdheden niet worden heroverwogen om informatie van veiligheidsdiensten te gebruiken voor staatszaken?

Antwoord:
Ik heb eerder de motie om recherchebevoegdheden bij de AIVD neer te leggen afgeraden en daarbij verwezen naar het gezonde rechtstatelijke onderscheid tussen inlichtingen- en veiligheidsdiensten enerzijds en politie en justitie anderzijds. Teveel macht in een organisatie is niet wenselijk: het is goed dat de AIVD informatie vergaart en dat politie en justitie arresteren en dat dit gescheiden verantwoordelijkheden zijn.
De motie is verworpen.

Er bestaat al een zorgvuldige procedure die recht doet aan bovenstaande en die het gebruik van inlichtingen door justitie mogelijk maakt. In lijn met deze procedure brengt de AIVD jaarlijks vele ambtsberichten uit aan het OM: deze kunnen leiden tot het opstarten van een strafzaak of -indien noodzakelijk- tot directe arrestaties. De contacten met de Landelijk Officier voor Terrorismebestrijding zijn intensief en de lijnen uiterst kort. Ik zie geen aanleiding hieraan iets te veranderen.

Vraag:
Wat gaat de minister doen met het beperkt vertrouwen in digitalisering van de overheid?

Antwoord:
Uit onderzoeken in opdracht van mijn ministerie blijkt dat het vertrouwen (van burgers) in digitalisering van de overheid feitelijk niet zo beperkt is. Het gebruik van digitale diensten neemt toe en ook de waardering van overheidsdienstverlening door burgers en bedrijven laat een licht stijgende lijn zien. In mijn jaarlijkse voortgangsrapportage hierover, die ik nog dit jaar naar uw Kamer stuur, informeer ik u uitgebreider over de stand van zaken van de digitale dienstverlening van de overheid.

Vraag:
Wat mogen we van de minister verwachten ten aanzien van de Vereniging voor kleine kernen?

Antwoord:
2016 is het laatste jaar van de huidige subsidie voor de LVKK. We hebben de vereniging uitgenodigd voor een gesprek om de voortgang van eerder gemaakte afspraken, onder andere over het aanboren van andere financieringsbronnen, te bespreken.

Vraag:
Is de minister bereid om in overleg met de VNG de kansen en risico’s van samenwerkingsvormen tussen gemeenten in kaart te brengen en eventuele belemmeringen in wet- en regelgeving, zoals op het gebied van omzetbelasting en verrekening van btw, weg te nemen?

Antwoord:
Bij de begroting van EZ is een motie van het lid Mulder1 aangenomen die ‘verzoekt de regering om, zich tot het uiterste in te spannen opdat de btw geen kostprijsverhogende en dus belemmerende factor meer is voor publieke investeringen via pps op het gebied van onderwijs en onderzoek en de Kamer over de uitwerking te informeren'. Gelet op de vergelijkbare strekking van deze vraag, zal ik gezamenlijk met de minister van Economische Zaken de Kamer, na overleg met de VNG, van een reactie voorzien. Daarbij merk ik op dat op dit terrein Europese regels gelden die de kaders bepalen.

Vragen van het lid Wolbert, A.G. (PvdA)

Vraag:
Is de minister bereid het voortouw te nemen in betere positionering van gemeenteraadsleden, te beginnen met nieuw onderzoek naar positie, werkdruk, informatiebehoefte en beloning van gemeenteraadsleden?

Antwoord:
Ik schaar me graag achter de ambitie die uit de vraag spreekt om een cultuuromslag te bevorderen en de waardering voor het raadswerk te verhogen.

Ik geef hier op verschillende manieren invulling aan. Om te beginnen heb ik in het kader van het interbestuurlijke programma ‘Aanzien van het ambt’ een belevingsonderzoek laten uitvoeren onder decentrale volksvertegenwoordigers om een scherper beeld te krijgen van wat zij zelf als de voornaamste baten en lasten van hun vak ervaren. 

BZK zet samen met de partners als de VNG, Raadslid.nu en de griffiersvereniging in op het equiperen van raadsleden om hun vertegenwoordigende rol nog beter te kunnen spelen. Opleiding, training, professionalisering, alsook het bieden de juiste (rand)voorwaarden en ondersteuning om politiek actief te willen blijven horen daarbij.

Daarnaast zal ook in het kader van de decentralisaties van het sociaal domein komend jaar nog specifiek aandacht worden besteed aan de rol van raadsleden in het sociaal domein door het gezamenlijk met de VNG en Raadslid.nu organiseren van een congres en bijeenkomsten.

Tevens kan worden bezien of de instrumenten die de Gemeentewet toekent aan raadsleden en waarvoor middelen zitten in het Gemeentefonds - zoals ambtelijke bijstand en fractieondersteuning, de griffie, de rekenkamer, het onderzoeksrecht - versterkt kunnen worden ingezet. Deze instrumenten zijn bedoeld om raadsleden in hun functioneren te ondersteunen. Het is in de eerste plaats een lokale verantwoordelijkheid dat men hier optimaal gebruik van maakt.

Vraag:
Waarom is er nog steeds geen raadsvriendelijk personeelsbeleid afgesproken dat algemeen bekendheid heeft en iets verder gaat dan een enkele CAO waarin iets is afgesproken?

Antwoord:
Een nadere verkenning van wat de behoefte is aan raadsvriendelijk personeelsbeleid onderneem ik in het kader van het vervolg op het Belevingsonderzoek onder decentrale volksvertegenwoordigers. Dat doe ik met de beroepsvereniging voor raadsleden (Raadslid.nu) en met de raadsleden zelf.

Vraag:
Kan de minister een inventarisatie doen van wat er nu al door werkgevers in de aanbieding wordt gedaan ten faveure van het raadswerk? Hoe kan de minister zich voor deze zaak inzetten?

Antwoord:
Het wordt steeds makkelijker en gebruikelijker om flexibel te werken. Medewerkers krijgen meer mogelijkheden om tijd- en plaatsonafhankelijk te werken. Dit geeft wellicht ook raadsleden meer ruimte om hun raadstaken goed te kunnen combineren met hun dagelijks werk. Een nadere verkenning van wat raadsleden op dit punt nodig hebben onderneem ik in het vervolg op het Belevingsonderzoek onder decentrale volksvertegenwoordigers.
 
Vraag:
Hoe zorgt de minister er nu voor dat het actieplan lokale en G1000-activiteiten steviger wordt en dat al die kleine druppels en de Nederlandse gemeenten aanzwellen tot een grote golf die burger én lokaal bestuur optilt naar steviger en herkenbaar lokaal bestuur?

Antwoord:
Vormen van participatieve en deliberatieve democratie zijn een waardevolle aanvulling op de klassieke representatieve democratie. Daarom heb ik in de Agenda Lokale Democratie maatregelen aangekondigd om deze vormen van democratie te ondersteunen en verder te ontwikkelen. Ik geef financiële steun aan het G1000 platform dat deliberatieve vormen van democratie bevordert en verder ontwikkelt. Ook heb ik subsidie verleend voor onderzoek naar de effecten en de doorwerking van verschillende G1000-bijeenkomsten. Een samenwerkingsverband van drie universiteiten onder leiding van prof. mr. dr. M.J. Cohen voert dit uit. De resultaten van dit onderzoek neem ik mee in de verdere beleidsontwikkeling. Daarnaast heb ik u recent mijn standpunt over het recht op participatie/buurtrechten gestuurd. Tot slot heb ik via de ‘Democratic Challenge’ opgeroepen om vernieuwende democratische ideeën en praktijken aan te dragen. In reactie hierop zijn 99 experimenten gemeld.

Vraag:
We waarderen het initiatief van de minister om tegemoet te komen aan de gestegen kosten van beveiliging en voorkomen van escalatie. Maar kan de minister het daarbij laten? Vindt hij niet ook, net als de PvdA fractie, dat ook niet-materiële bijdragen van belang zijn zoals het krachtig veroordelen en dat een normstellende houding in het publieke domein juist nu erg belangrijk is?

Antwoord:
Ja dat onderschrijf ik. Het gebruik van agressie en geweld of intimidatie tegen functionarissen met een publieke taak in dienst van de lokale democratie is onaanvaardbaar en vraagt te allen tijde om een krachtige veroordeling.

Vraag:
Kan er met betrekking tot nadeelgemeenten getemporiseerd worden en wat zouden de consequenties zijn voor de groep die niet tot de groep nadeelgemeenten horen?

Antwoord:
De invoering van de verdeelmodellen sociaal domein gaat gepaard met herverdeeleffecten, omdat de verdeling volgens de verdeelmodellen afwijkt van de historische verdeling. De verdeelmodellen zijn immers in tegenstelling tot de historische verdeling gebaseerd op objectieve verdeelmaatstaven, die recht doen aan de feitelijke kosten van gemeenten. Temporiseren van het nadeel kan ten koste gaan van het voordeel voor de andere gemeenten. Het is zodoende altijd zoeken naar een balans. De duur en wijze van de overgang naar de structurele situatie zijn uitvoerig aan de orde geweest. De duur van de overgangsregeling bedraagt maximaal vier jaar. Er wordt voor gezorgd dat het nadeel als gevolg van de nieuwe verdeling wordt beperkt tot maximaal 15 euro per inwoner. Er is hierover onder meer overlegd met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Er zijn geen nieuwe feiten die aanleiding geven om de besluitvorming te herzien.
Vraag:
Hoe ziet de minister de situatie dat gemeenten geen titel hebben om shared savings opnieuw in te kunnen zetten en is hij het eens dat er nagedacht moet worden hoe er tot een meer stabiele en toekomstbestendige gemeentebegroting kan worden gekomen?

Antwoord:
Zoals ik u heb geïnformeerd in de kamerbrief van 13 oktober jl. is reeds een interbestuurlijke werkgroep gestart die de systematiek zal evalueren. De werkgroep zal tevens de stabiliteit van de systematiek en achterliggende factoren die de stabiliteit beïnvloeden bestuderen. Ook zal de werkgroep alternatieve varianten ontwikkelen voor de trap-op/trap-af systematiek waarbij aandacht zal zijn voor het criterium stabiliteit als mede voor andere criteria zoals actualiteit en evenredigheid. De werkgroep zal in het voorjaar 2016 zijn bevindingen aan het Bestuurlijk Overleg financiële verhoudingen rapporteren. In deze context zal ik onderzoeken of shared savings toepasbaar is.

Vraag:
Kunt u reageren op de zorgen over fluctuaties en onhelderheid over de gemeentebegroting en het wijzigen van afspraken, in het licht van andere ontwikkelingen, zoals de wens tot helderheid bij Voorjaarsnota?

Antwoord:
De wethouders hebben voorgesteld om de uitkomst van de normering in het voorjaar vast te leggen. De huidige systematiek is een afspraak tussen Rijk en gemeenten. Het (tussentijds) wijzigen van de systematiek kent voor gemeenten ook een keerzijde. Zo zouden gemeenten dan bijvoorbeeld ook niet meer delen in intensiveringen die na het voorjaar plaatsvinden. De evenredigheid van de systematiek neemt daardoor af, en juist dit punt was in het verleden reden voor gemeenten om voor deze systematiek te kiezen.

Zoals ik u heb gemeld in de kamerbrief van 13 oktober jl. is reeds een interbestuurlijke werkgroep gestart die de trap-op/trap-af systematiek zal evalueren. Die werkgroep kan tevens bezien wat de gevolgen zijn van het eerder helderheid bieden, bijvoorbeeld in het voorjaar. De werkgroep zal tevens alternatieve varianten ontwikkelen voor de trap-op/trap-af systematiek waarbij aandacht zal zijn voor het criterium stabiliteit alsmede voor andere criteria zoals actualiteit en evenredigheid. De werkgroep zal in het voorjaar van 2016 zijn bevindingen aan het Bestuurlijk Overleg financiële verhoudingen rapporteren.

Vraag:
Kan de minister toezeggen dat hij het werk van de Vereniging Kleine Kernen laat doorlopen door te voorzien in een meerjarige subsidie?

Antwoord:
2016 is het laatste jaar van de huidige subsidie voor de LVKK. We hebben de vereniging uitgenodigd voor een gesprek om de voortgang van eerder gemaakte afspraken, onder andere over het aanboren van andere financieringsbronnen, te bespreken.

Vragen van het lid Oosenbrug, R.F.A. (PvdA)

Vraag:
Wat gaat de minister doen om ook de provincies, gemeenten en semi-overheden mee te laten werken aan de uitvoering van de motie Oosenbrug-Gesthuizen inzake het gebruik van open standaarden door de overheid en de semi-overheid?

Antwoord:
Open standaarden zijn zeer belangrijk voor open communicatie en voor gegevensuitwisseling waarop een ieder kan aansluiten. Daarom voeren de minister van Economische Zaken en ik daarop gericht beleid.
Wij hebben in het kader daarvan het Forum standaardisatie opgericht dat open standaarden vaststelt en bevordert. Open standaarden maken ook deel uit van de Generieke Digitale Infrastructuur en de Digicommissaris heeft ook hier een regierol in het stimuleren van het gebruik van open standaarden.
Het is ook goed om te melden dat de VNG open standaarden onderdeel heeft gemaakt van de gemeentelijke inkoopvoorwaarden. Dat bevordert een gelijk speelveld voor alle softwareleveranciers. Ik ben voornemens het gesprek met de VNG en andere overheidsorganisaties te intensiveren en maatregelen te bespreken om de toepassing van open standaarden verder te bevorderen.

Vraag:
Het grensgebied tussen de openbaarheid die het internet biedt en de bescherming van de privacy van de burger die informatie aan de overheid aanbiedt, verdient meer aandacht. Een handreiking van de minister aan de gemeenten is zeker welkom. Hoe kan hij dat gaan doen?

Antwoord:
U besteedt terecht aandacht aan het belang van een goed evenwicht tussen openbaarheid en privacy. Bij de decentralisaties in het sociale domein is veel aandacht besteed aan privacy-aspecten waaraan gemeenten aandacht moeten schenken en waarmee ze rekening moeten houden. In dat verband zijn verschillende handreikingen opgesteld voor gemeenten over privacy en informatieveiligheid.

Verder is van belang dat we een wet bescherming persoonsgegevens hebben, die duidelijke richtlijnen geeft. Het College Bescherming persoonsgegevens heeft vele adviezen gegeven over de toepassing van deze wet. Daarnaast bevat de Wet openbaarheid van bestuur ook bepalingen die inhouden dat bijzondere persoonsgegevens zoals levensovertuiging en ras niet openbaar worden gemaakt. Het grondwettelijk recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer is een van de belangrijkste beperkingen op het beginsel van openbaarheid.

Dat betekent dus dat er op verschillende manieren duidelijk is gemaakt hoe met persoonsgegevens moet worden omgegaan. Daarom acht ik een extra handreiking niet nodig.

Vraag:
Inzake grip op de ICT. Vraag om, ook in het kader van de transparantie, de rapporten die voorheen naar de Kamer werden gestuurd met een volledig overzicht van licentiekosten, onderhoud, aanschaf hardware, inhuur externe en verdere relevante informatie weer standaard naar de Kamer te sturen, zodat de Kamer ook haar controlerende taak naar behoren uit kan voeren. Graag een reactie van de minister.

Antwoord:
Ik streef er naar rapporten zo spoedig mogelijk openbaar te maken. Samen met het ministerie van OCW heb ik voorts een pilot uitgevoerd rondom het openbaar maken van rapporten. Op dit moment wordt deze pilot uitgebreid naar meerdere ministeries.

Vragen van het lid Bosma, M. (PVV)

Vraag:
Het COA hanteert een overvaltechniek bij de plaatsing van asielzoekers. Er is geen inspraak voor burgers en gemeenteraden. Wat vindt de minister van deze ontwikkelingen en de gevolgen daarvan voor de lokale democratie?

Antwoord:
Het COA is als eerstverantwoordelijke voor de eerste opvang van asielzoekers continu in gesprek met – bij uitstek – de gemeenten. Dat gesprek is van groot belang en in de gesprekken die ik, maar ook mijn collega’s uit het kabinet, voer wordt het belang van overleg tussen COA en gemeenten consequent benoemd. Immers: in gemeenten komen de discussies over draagvlak tot uiting, ligt de verantwoordelijkheid om de asielzoekers die een status krijgen te huisvesten, en wordt juist het gesprek met inwoners, binnen én buiten de gemeenteraad, gevoerd. Ik ondersteun gemeentelijke bestuurders in dit proces door de inzet van een vliegende brigade van deskundigen. Zij kunnen gemeenten ondersteunen bij het organiseren van draagvlak voor (nood)opvang, het organiseren van bijeenkomsten/inspraakavonden met burgers, het omgaan met bedreiging van politieke ambtsdragers, en het omgaan met incidenten. Gemeenten maken veel gebruik van deze ondersteuning.

Vraag:
Wil de minister toezeggen dat er voldoende middelen zijn voor het referendum? Wat gaat het kabinet doen met de uitslag van het referendum?

Antwoord:
Ik vind het van belang dat het referendum zorgvuldig wordt voorbereid en goed wordt uitgevoerd. Tegelijk hecht ik eraan dat het kostenefficiënt wordt uitgevoerd. Dat belang is des te groter, nu niet is te voorspellen hoe vaak er een referendum zal worden gehouden.

Het kabinet stelt €20 miljoen ter beschikking aan gemeenten voor het organiseren en uitvoeren van het referendum. Ik ben met de VNG hierover in overleg. De VNG en ik delen de wens dat het referendum op een goede manier wordt georganiseerd. We streven er naar dat dit zo spoedig mogelijk leidt tot overeenstemming over hoe tegen het kostenvraagstuk wordt aangekeken.

Aanvullend zou het, zoals ik in mijn brief van 17 november over de kosten van het referendum heb geschreven, naar mijn oordeel niet op voorhand bezwaarlijk zijn als gemeenten – uiteraard gelet op de genoemde randvoorwaarden – minder stemlokalen inrichten dan voor reguliere verkiezingen gebruikelijk is, net zoals veel gemeenten nu ook al doen bij bijvoorbeeld Europese Parlementsverkiezingen. Aanknopingspunt daarvoor zou bijvoorbeeld kunnen zijn dat gemeenten bij reguliere verkiezingen vaak meerdere stemlokalen in eenzelfde gebouw inrichten. Indien in zo’n locatie voor één stembureau zou worden gekozen, dan blijven er voldoende stemlokalen in de buurt.

Bij een onherroepelijke raadgevende uitspraak zal het kabinet, op grond van de Wet raadgevend referendum, een wetsvoorstel tot intrekking, dan wel tot inwerkingtreding, van de goedkeuringswet bij de Kamer aanhangig maken. De Tweede en Eerste Kamer kunnen dat wetsvoorstel aannemen of verwerpen. Dit betekent met andere woorden dat het kabinet zich bij een dergelijke uitspraak nader zal beraden over de te nemen vervolgstap en daarover ook met het parlement zal komen te spreken. Het kabinet hecht daarbij grote waarde aan de inhoud van het maatschappelijke debat dat over dit onderwerp zal worden gevoerd. Dit is tevens door de minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de minister-president en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, geantwoord op Kamervragen van de leden Verhoeven (D66) en Omtzigt (CDA) van 19 oktober 2015 (Handelingen (aanhangsel), 2015-2016, 425). Het laatste woord is hoe dan ook aan het parlement.

Vraag:
Wat betekenen de ontwikkelingen in Parijs & Hannover voor de veiligheid van de burger en voor onze veiligheidsdiensten?

Antwoord:
Zie het antwoord op de vraag van het lid Veldman inzake het budget van de AIVD.

Vraag:
Wat betekent het in de praktijk dat Nederland in oorlog is met IS?

Antwoord:
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u graag naar het debat dat met de minister-president dat gepland staat op aanstaande donderdag naar aanleiding van de gebeurtenissen in Parijs.

Vragen van het lid Koser Kaya, F. (D66)

Vraag:
Kan de minister enkele wetsvoorstellen digitaal openstellen voor participatie door de bevolking. Kunnen we voor de zomer een voorstel verwachten?

Antwoord:
De ministers van V&J, EZ en ik werken aan een gezamenlijk programma voor toekomstbestendige regelgeving. Daarin komt ook de mogelijkheid van een open regelgevingsproces met participatie van belanghebbenden aan bod. Bij deze aanpak wordt uw voorstel derhalve betrokken. Ik verwacht dat wij uw Kamer in de tweede helft van 2016 hierover meer duidelijkheid kunnen geven.

Vraag:
Wat zijn de resultaten van de informele aanpak? Wanneer is de telefooninstructie overal ingeregeld? Met andere woorden: als ik een steekproef doe, krijg ik dan een naam?

Antwoord:
De resultaten van de informele aanpak zijn dat:
- gemiddeld tussen de 50 en 60% van het aantal bezwaren wordt ingetrokken;
- de doorlooptijd van de procedures afneemt met gemiddeld genomen 37%;
- de tevredenheid van de burger met gemiddeld 40% stijgt;
- de arbeidstevredenheid van de ambtenaar met gemiddeld 20% stijgt;
- de kosten voor de overheid met ruim 20% afnemen;

Er zijn landelijk inmiddels 450 pilotprojecten bij zo'n 300 individuele bestuursorganen waarbinnen de informele aanpak wordt toegepast. Sinds 2013 verspreid ik onder bestuursorganen een handleiding over de wijze waarop zij bezwaren kunnen behandelen. De informele aanpak (inclusief telefoonconstructie) maakt deel uit van die handleiding. Het is aan de betrokken bestuursorganen zelf om hier een afweging in te maken.

Vraag:
In samenwerking met het lid van Raak dien ik een amendement in om de gemeentekosten voor het referendum te compenseren. Graag een reactie van de minister.

Antwoord:
Ik vind het van belang dat het referendum zorgvuldig wordt voorbereid en goed wordt uitgevoerd. Tegelijk hecht ik eraan dat het kostenefficiënt wordt uitgevoerd. Dat belang is des te groter, nu niet is te voorspellen hoe vaak er een referendum zal worden gehouden.

Het kabinet stelt €20 miljoen ter beschikking aan gemeenten voor het organiseren en uitvoeren van het referendum. Ik ben met de VNG hierover in overleg. De VNG en ik delen de wens dat het referendum op een goede manier wordt georganiseerd. We streven er naar dat dit zo spoedig mogelijk leidt tot overeenstemming over hoe tegen het kostenvraagstuk wordt aangekeken.

Aanvullend zou het, zoals ik in mijn brief van 17 november over de kosten van het referendum heb geschreven, naar mijn oordeel niet op voorhand bezwaarlijk zijn als gemeenten – uiteraard gelet op de genoemde randvoorwaarden – minder stemlokalen inrichten dan voor reguliere verkiezingen gebruikelijk is, net zoals veel gemeenten nu ook al doen bij bijvoorbeeld Europese Parlementsverkiezingen. Aanknopingspunt daarvoor zou bijvoorbeeld kunnen zijn dat gemeenten bij reguliere verkiezingen vaak meerdere stemlokalen in eenzelfde gebouw inrichten. Indien in zo’n locatie voor één stembureau zou worden gekozen, dan blijven er voldoende stemlokalen in de buurt. Hoe dan ook is het naar mijn oordeel ongewenst om voor de uitvoering van het referendum hetzelfde bedrag uit te trekken als voor het organiseren van een (full swing) Tweede Kamerverkiezing. Ik ontraad daarom het amendement, en herhaal dat zowel de VNG als ikzelf ernaar streven om spoedig tot overeenstemming te komen over het kostenvraagstuk.

Vraag:
Graag reactie van de minister op de zeven voorstellen van D66 om de mensen meer invloed en inzicht te geven.

Antwoord:
Hieronder noem ik de zeven voorstellen van D66 met daarop mijn reactie:

1.       Maak het contact met ministeries en andere overheidsorganen persoonlijker. Zo kunnen belanghebbenden gericht doorvragen naar een bepaalde medewerker. Dit voorstel is in lijn met de aanbeveling van de Nationale Ombudsman, welke stelt dat burgers recht hebben op de naam van een overheidsmedewerker indien zij daar om vragen.

Reactie: Ik ben het eens dat persoonlijk contact zeer waardevol, maar niet altijd mogelijk is.

2.       Bied ambtenaren de ruimte voor maatwerk en durf als bestuur en regelgever te vertrouwen op hun kwaliteiten. Veel situaties vragen om maatwerk en zijn niet in algemene regels te vangen. Een ambtenaar hoort geen protocollen af te vinken, maar moet oplossingsgericht kunnen werken. Alleen dan kan hij of zij meer betekenen voor degene met een probleem. Dit voorstel is in lijn met de Rob-Rfv-aanbeveling uit 2015 om in te zetten op een ‘betere’, in plaats van een ‘kleinere’ overheid.

Reactie: Ik onderschrijf deze lijn en vind dit voorstel passen bij mijn voornemens op het terrein van Ambtelijk Vakmanschap. Van ambtenaren wordt verwacht dat zij als professional met een grote mate van zelfstandigheid, creativiteit en visie de samenleving in onze democratische rechtsstaat dienen. Ambtelijk vakmanschap gaat over het functioneren in een politiek krachtenveld.

3.       Verminder het juridische karakter van de bezwaarprocedure. Bied ingezetenen een pakket aan niet-juridische mogelijkheden om in direct contact te komen met de overheid wanneer er wat fout gaat of dreigt te gaan. Gebruik bijvoorbeeld de informele methode, mediërende vaardigheden, de methode Overijssel of andere aanpakken om te komen tot een toegankelijkere overheid waar inwoners een grotere tevredenheid kennen over de besluitvorming.

Reactie: Zie mijn antwoord op de vraag over bezwaarprocedures en beroepsprocedures en de informele aanpak.

4.       Breng op geschikte onderwerpen Wiki-wetgeving tot stand. Laat geïnteresseerden, die hun tijd en expertise ter beschikking willen stellen, aan wetten meeschrijven. Dit kan gebeuren binnen de randvoorwaarden die de overheid stelt, bijvoorbeeld wat betreft de reikwijdte en het beschikbare budget. Een voorbeeld van zo’n wet gevormd vanuit onderop is de door de IJslandse bevolking geschreven conceptgrondwet na de IJslandse bankencrisis.

Reactie: Zie mijn antwoord op de vraag over het digitaal openstellen van wetsvoorstellen. 

5.       Bied met de website wiekrijgtmijngegevens.nl écht inzicht aan wie bij de overheid liggende persoonsgegevens verstrekt zijn en voeg daar een gemotiveerde aanvraagreden aan toe. Nu zijn er slechts papieren lijsten beschikbaar met algemene informatie, waar op staat wie bij wet gemachtigd zijn gegevens te krijgen.

Reactie: zie mijn beantwoording op de vraag over het kunnen zien aan wie persoonsgegevens zijn verstrekt op overheid.nl.

6.       Werk in externe overheidscommunicatie zoveel mogelijk op B1-taalniveau. Dat vergroot de toegankelijkheid van overheidsdocumenten. Rijksoverheid.nl schrijft bijna al haar teksten al op dit taalniveau, maar bij gemeenten en andere overheden is nog een lange weg te gaan.

Reactie: Ik deel dat het van groot belang is dat overheden communiceren in begrijpelijke taal. B1-taal is echter niet altijd opportuun. Wat begrijpelijke taal is hangt af van de doelgroep. Het taalniveau moet daaraan zo goed mogelijk zijn aangepast. Dit is een belangrijke en voortdurende opgave voor de communicatiediscipline.

 7.       Zie Wob-verzoeken als een kans om beleid uit te leggen, en niet als een risico. Te vaak worden termijnen overschreden of krijgt de verzoeker, indien doorgeprocedeerd wordt, van de rechter gelijk, omdat de motivatie voor geheimhouding onvoldoende was. Een bestuursorgaan zou moeten streven naar nul termijn overschrijdingen en nul ongelijkstellingen door de rechter.

Reactie: Op Wob-verzoeken moet altijd zorgvuldig en zo spoedig mogelijk worden gereageerd. Het project PCMO werkt aan praktische handreikingen voor bestuursorganen. Naast een vlotte afhandeling leidt de informele aanpak tot meer tevreden verzoekers en dus tot minder bezwaar- en beroepsprocedures. Overigens kan het onder omstandigheden zijn dat de omvang van het verzoek zodanig is dat de beoordeling van het verzoek meer tijd vraagt dan de wettelijke beslistermijn van de Wob. In dat geval kan in goed overleg met de verzoeker een passende oplossing worden gevonden. Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat periodiek in delen op het verzoek wordt beslist, waarbij prioriteit wordt gegeven aan de informatie waaraan de verzoeker het meest belang hecht. Ook hier geldt dat een goed contact tussen bestuursorgaan en verzoeker aan de basis staat van een zo vlot mogelijke en tevredenstellende afhandeling van het verzoek.

Vraag:
Wanneer is geregeld dat mensen via MijnOverheid (mijn.overheid.nl) kunnen zien aan wie hun persoonsgegevens zijn verstrekt?

Antwoord:
Op dit moment kunnen burgers aan hun gemeente een overzicht vragen van verstrekte gegevens. De gemeenten die aangesloten zijn op de berichtenbox van MijnOverheid kunnen dit overzicht in beginsel digitaal verstrekken via de berichtenbox.

Om te realiseren dat mensen dit via MijnOverheid kunnen inzien zijn aanpassingen nodig in diverse systemen waaronder in de Basisregistratie Persoonsgegevens (BRP). Een landelijk dekkende voorziening kan ik niet tegelijkertijd met de operatie BRP realiseren. Zoals ik u gemeld heb in de voortgangsrapportage Operatie BRP die we bespreken in het AO van 26 november a.s. wil ik de voortgang van de operatie BRP niet in gevaar brengen.

Vraag:
Wat is er verbeterd bij de Europese samenwerking tussen veiligheidsdiensten? Wanneer gaan we naar volledige Intcen?

Antwoord:
De AIVD is lid van de Counter Terrorism Group (CTG), waarbij alle lidstaten van de EU zijn aangesloten. Op initiatief van de AIVD is enkele jaren geleden een kopgroep opgericht binnen de CTG. Door het grote onderlinge vertrouwen wordt binnen deze kopgroep operationele informatie snel uitgewisseld.De AIVD zet zich actief in om de bestaande samenwerking verder te verbeteren en heeft dit als prioriteit benoemd voor het voorzitterschap van de CTG in het voorjaar van 2016.

Intcen is een analyseorgaan, geen inlichtingen en veiligheidsdienst. Wezenlijk aan een inlichtingen- en veiligheidsdienst is de inzet van bijzondere bevoegdheden, waarmee ongekende dreiging kan worden gedetecteerd. Intcen beschikt niet over deze bevoegdheden. De nationale veiligheid, die de inzet van bijzondere bevoegdheden rechtvaardigt, is de uitsluitende verantwoordelijkheid van elke lidstaat (art. 4 EU-verdrag). Alle nationale diensten delen inlichtingenanalyses met Intcen ten behoeve van de Europabrede analyse.

Vraag:
Hoe wordt het restant van de taakstelling ingevuld nu de AIVD en de MIVD later gaan samenwonen (in 2022)? Welke gevolgen heeft dit voor de capaciteit?

Antwoord:
Met de meest recente vaststelling van de meerjarenbegroting van de AIVD beschikt de dienst over de middelen om op adequate wijze invulling te geven aan zijn taken. De effecten van de gezamenlijke huisvesting van de AIVD en de MIVD alsmede de restant taakstelling zijn hierin meegenomen en doen niet af aan de operationele slagkracht. Het kabinet zal, zoals toegezegd in de brief van 27 februari 2015, oog blijven houden of het pakket maatregelen gelet op alle ontwikkelingen afgewogen en adequaat is.
Vraag:
Zet de minister naast de Nationale Ombudsman ook in op halvering bezwaarprocedures en beroepsprocedures?

Antwoord:
Ik zet in samenwerking met de minister van VenJ in op het voorkomen van onnodige bezwaar- en beroepsprocedures.

Het programma Prettig Contact met de Overheid stimuleert bestuursorganen om bij bezwaren de informele aanpak toe te passen en ondersteunt hen daarbij.
Deze aanpak leidt, bij de 450 pilots, gemiddeld tot een afname van 50%-60% van het aantal bezwaarprocedures.

Vragen van het lid Voortman, L.G.J. (GL)

Vraag:
Er treden financiële problemen op bij de uitvoering van zorgtaken door gemeenten. Nu 4% en straks 12% bezuinigen gaat zeker niet. Waar is geld te vinden om gemeenten te steunen?

Antwoord:
Bij de decentralisatie van de jeugdzorg is in het regeerakkoord een efficiencykorting ingevoerd. Deze korting is ingevoerd omdat gemeenten door bv. de ontschotting van budgetten, het vroegtijdig signaleren van problemen, meer preventief werk en het verschuiven van duurdere naar lichtere zorgvormen doelmatigheidswinsten kunnen halen. Het kabinet meent dat gemeenten daarom voldoende budget hebben ontvangen om de jeugdzorg taak uit te voeren.

Vraag:
Waar is het budget belegd voor de uitvoering van de plannen op het gebied van open data? Hoe weten we zeker dat de plannen worden gerealiseerd als er geen budget is voor de uitvoering?

Antwoord:
Voor de nationale open data agenda is €200.000 opgenomen in de begroting van BZK. Voor de ontwikkeling en het beheer van de "open data portal" is daarnaast €620.000 opgenomen. In totaal is dus €820.000 euro beschikbaar bij BZK voor de uitvoering van de plannen. Daarnaast investeren departementen zelf in het ontsluiten van hun eigen data.

Vraag:
Is de minister bereid de regie te nemen en het aanspreekpunt te zijn vanuit de regering voor gemeenten voor wat betreft de decentralisaties?

Antwoord:
Vanaf 2013 vervul ik vanuit het kabinet de coördinerende rol in de decentralisaties in het sociaal domein. Ik richt mij in deze rol op randvoorwaarden die over de afzonderlijke decentralisaties heen van belang zijn voor het laten slagen van de veranderingen in het sociaal domein. Dat doe ik in goed overleg met mijn collega’s in de Ministeriele Commissie Decentralisaties en ook met gemeenten en de VNG aan de regietafel. Ik fungeer hierbij als aanspreekpunt voor gemeenten, bevorder de integraliteit van het optreden van het Rijk en draag bij aan de dialoog tussen gemeenten en het Rijk. Aan de regietafel sociaal domein worden ontwikkelingen en knelpunten in het sociaal domein op regelmatige basis besproken met gemeenten en de VNG. Vanuit de praktijk wordt aan de hand van casuïstiek verkend of knelpunten in de uitvoering ontstaan of dat wet- en regelgeving daar debet aan is. De rapportages van de Transitiecommissie Sociaal Domein ondersteunen dit proces. In mei 2016 komt daarnaast de overall monitor uit, welke een beeld geeft van de stand in het sociaal domein en kan worden gebruikt om de werking van het systeem te duiden.

Als medefondsbeheerder ben ik verantwoordelijk voor de financiële verhouding tussen Rijk, provincies en gemeenten en heb ik mij ingezet voor een vrije besteedbaarheid van de aan gemeenten toegekende middelen en draag ik zorg voor een goede werking van de verdeelsystematiek van het gemeentefonds.

Tenslotte ben ik stelselverantwoordelijk voor goed functionerende gemeenten. In samenwerking met andere departementen en de VNG draag ik zorg voor ondersteuning van gemeenten bij de transitie en transformatie, bijvoorbeeld door het leveren van handreikingen en het uitwisselen van best practices en door het bieden van platforms waar gemeenten van elkaar kunnen leren, zoals leerkringen, casustafels en congressen.

Vraag:
Is de minister bereid alsnog budget vrij te maken voor de uitvoering van de doe-democratie?

Antwoord:
In mijn begroting is ongeveer €0,5 mln. beschikbaar voor de bevordering van participatieve en deliberatieve vormen van democratie.

Vraag:
Is de minister bereid het vonnis inzake de zaak Prakken d'Oliveira niet reeds uit te voeren, in afwachting van de nieuwe Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten?

Antwoord:
Eenieder is gehouden het vonnis van de rechter uit te voeren. Toen de rechtbank zich in eerste instantie uitsprak over de zaak, heb ik, mede namens de minister van Defensie, de Kamer op 27 juli jl. een brief gestuurd waarin ik heb gemeld dat het kabinet zal voorzien in een vorm van onafhankelijke toetsing bij het tappen van advocaten. Wij hebben daarbij opgemerkt dat voor het inrichten van deze onafhankelijke toets een wijziging van de wet noodzakelijk is en dat het kabinet zich beraadt over de precieze inrichting van deze toets. De uitspraak van het gerechtshof, dat de eerdere uitspraak van de rechtbank in stand laat, verandert niets aan wat ik uw Kamer eerder heb gemeld. Wij zullen dus binnenkort een wetswijziging indienen.
Vraag:
Is de minister bereid om de budgetten voor het uitvoeren van zorgtaken op 1 moment per jaar vast te stellen, uiterlijk in mei, voor het volgend kalenderjaar?

Antwoord:
In mei 2015 zijn er afspraken gemaakt tussen de VNG en het Rijk over de financiën van de decentralisaties van de jeugdzorg en de Wmo 2015. Deze afspraken zijn opgenomen in de meicirculaire 2015. Afgesproken is dat de budgetten voor het jaar 2015 niet neerwaarts bijgesteld zullen worden. Voor 2016 en latere jaren stelt het Rijk een meerjarig stabiel budget beschikbaar, waarmee gemeenten adequaat in staat zijn hun wettelijke taken en de transformatie uit te voeren, met inachtneming van de gemeentefonds-systematiek. Hiermee hebben gemeenten ook meerjarige duidelijkheid en kunnen ze met zekerheid zorg inkopen. In het voorjaar van 2016 en 2017 worden de uitkeringen voor het sociaal domein alleen nog bijgesteld voor loon- en prijsontwikkeling, voor zover het kabinet daartoe in algemene zin voor de Rijksbegroting besluit.

Vraag:
Hoe kijkt de minister aan tegen gemeenten die gezamenlijk zorg inkopen? Is de minister bereid te komen met ideeën hoe de democratische tekortkoming kan worden opgelost, zonder daarbij te gaan zwart-wit denken (opschaling) bijvoorbeeld in de vorm van Verenigde Vergadering?

Antwoord:
Samenwerken is verlengd lokaal bestuur, gemeenten besluiten samen en niet langer alleen. Daar staat tegenover dat ze samen meer kunnen bereiken in het verkeer met aanbieders. Gemeenteraden hebben een aantal wettelijke bevoegdheden bij samenwerking op basis van de Wet gemeenschappelijke regelingen, bijvoorbeeld bij de begroting van een gemeenschappelijke regeling of het opvragen van informatie. Maar ook zonder deze juridische grondslag kunnen gemeenteraden invloed uitoefenen door onderling een standpunt af te stemmen, of een mandaat mee te geven aan hun eigen bestuurders. Onlangs heb ik een handreiking uitgebracht ter ondersteuning van gemeenteraden bij de oprichting en inrichting van samenwerking. Ook heb ik een handreiking uitgebracht over keuzes die gemeenten moeten maken als zij besluiten tot het aangaan van een gemeenschappelijke regeling. Verder ontvang ik medio december een advies van de Rob over de democratische legitimiteit van samenwerking dat naar ik hoop eveneens kan bijdragen aan het helpen van gemeenteraadsleden bij het stevig invullen van hun rol.

Vragen van het lid Bisschop, R. (SGP)

Vraag:
In veel landen is het geloof in Europa als oplossing van alle problemen stevig gekrompen. De Europese instellingen blijven echter alles proberen om toch krampachtig dit geloof te creëren. Recente voorbeelden van de Europese Verkiezingsakte en de Europese politieke partijen maken dit duidelijk. De SGP zou graag zien dat zulke voorstellen om de Europese gedachte te promoten snel van tafel gaan. Wil de minister van er zijn kant alles aan doen om dit te bereiken?
Antwoord:
Ook ten aanzien van voorstellen die uit de kokers van Europese instellingen komen, geldt dat de correcte procedures zorgvuldig dienen te worden gevolgd. Dat geldt ook voor de door u genoemde voorbeelden.
Het voorstel van het Europees Parlement om de Europese Verkiezingsakte te wijzigen is van zeer recente datum (11 november jl.). Het streven is er, mede ter uitvoering van de op 17 november jl. door uw Kamer aangenomen motie-Taverne, op gericht binnen 3 weken een kabinetsappreciatie van het voorstel van het Europees Parlement naar uw Kamer te sturen. Vervolgens kan daarover desgewenst uiteraard een debat met uw Kamer worden gevoerd.

Vraag:
Welke mogelijkheden ziet de minister om de opschalingskorting bij gemeenten te verminderen of ongedaan te maken?

Antwoord:
Over de opschalingkorting heb ik al eerder, in antwoord op schriftelijke vragen bij de begroting, aangegeven dat dit is vastgelegd in het regeerakkoord. In deze kabinetsperiode zal geen voorstel worden gedaan om deze korting terug te draaien.

Vraag:
Welke stappen neemt de minister en zijn collega van V&J om de aanbevelingen uit het rapport de Wijckerslooth (uit 2010) uit te voeren?

Antwoord:
De commissie-De Wijkerslooth heeft in haar rapport ‘Publiek geheim’ uit 2010 gewezen op enkele knelpunten bij de toepassing van de Wet ministeriële verantwoordelijkheid en de daarin van toepassing verklaarde Wet op de parlementaire enquête 2008. Ook bij de recente discussie over de toepassing van die wet door uw Kamer zijn vragen gerezen over de toepassing van deze wetgeving in de praktijk. Het kabinet zal – mede op basis van de ervaringen die de komende periode zullen worden opgedaan – bezien of en zo ja, welke actualisering van de wetgeving is aangewezen.

Vraag:
Is de minister bereid een vervolg te geven aan subsidie voor de Vereniging Kleine Kernen?

Antwoord:
2016 is het laatste jaar van de huidige subsidie voor de LVKK. We hebben de vereniging uitgenodigd voor een gesprek om de voortgang van eerder gemaakte afspraken, onder andere over het aanboren van andere financieringsbronnen, te bespreken.

Vraag:
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de Staatscommissie Parlementair Stelsel?

Antwoord:
In 2014 is vanuit de Eerste Kamer het voorstel gekomen om een staatscommissie in te stellen. Die zou zich moeten gaan buigen over een staatsrechtelijke bezinning op het parlementaire stelsel, naar aanleiding van de discussie over de positie van de Eerste Kamer. De minister-president heeft toegezegd dat het kabinet het proces kan faciliteren als beide Kamers behoefte hebben aan een staatscommissie. Een eerste debat hierover in de Eerste Kamer stond gepland op 3 november jl. maar dit debat is tot nader order uitgesteld. Het kabinet wacht dit debat af.

Vraag:
Wordt 2016 een verloren jaar t.a.v. het lokaal belastinggebied?

Antwoord:
Zoals vorig jaar op Prinsjesdag is aangekondigd heeft het kabinet een verruiming onderzocht. Het resultaat hiervan is in beknopte vorm terug te vinden in de brief van staatssecretaris Wiebes van 19 juni jl. over de hoofdlijnen van een belastingstelselherziening. Een verruiming heeft nog niet de steun van een meerderheid van beide Kamers.

Vraag:
Wijkagenten zijn de voelhorens in de samenleving, die het inlichtingenwerk kunnen voeden. Wil de minister bij collega V&J regelen dat de wet wordt uitgevoerd t.a.v. het aantal wijkagenten?

Antwoord:
Dit betreft de verantwoordelijkheid van de minister van Veiligheid en Justitie. U kunt deze vraag aan de orde stellen in het debat dat gepland staat voor aanstaande donderdag naar aanleiding van de gebeurtenissen in Parijs.

Vraag:
Hoe ziet de AIVD er nu na de restauratie uit? Is het nu een stabielere organisatie? Is de AIVD met het huidige budget in staat om jihadistische terroristisch guerilla tegen te gaan?

Antwoord:
Zie het antwoord op de vraag van het lid Veldman inzake het budget van de AIVD.

Vragen van het lid Krol, H. (50PLUS)

Vraag:
Hoe denkt de minister over de bezuinigingen op lokale overheden die de leefbaarheid niet ten goede komen? Wat vindt de minister van de petitie van meer dan 200 wethouders?

Antwoord:
Ik heb veel begrip voor de opgave waar gemeenten zich met de decentralisaties voor gesteld zien, zowel beleidsmatig als financieel, en ik heb grote waardering voor het werk dat wordt verricht. In reactie op de laatste meicirculaire hebben verschillende gemeenten mij een brief gestuurd en een petitie overhandigd. De meicirculaire is een financieel-technische vertaling van bestaande afspraken tussen Rijk en mede-overheden, zoals over de normeringssystematiek en van reeds aangekondigde beleidsmaatregelen zoals de opschalingskorting en de invoering van de decentralisaties op sociaal domein. Zie verder mijn antwoord op de vraag van het lid Van Toorenburg hierover.

Vraag:
Kunnen gemeentelijke herindelingen bijdragen aan de financiële stabiliteit van een gemeente?

Antwoord:
Gemeenten die voor een herindeling kiezen hebben daarvoor vaak andere redenen dan het inboeken van besparingen, bijvoorbeeld het vergroten van de bestuurskracht, het verminderen van de kwetsbaarheid van de gemeentelijke organisatie of het verbeteren van de dienstverlening.

Uit onderzoek van het COELO blijkt dat het algemene beeld is dat herindeling geen effect heeft op de financiën van gemeenten. Maar dit is een gemiddelde. Er zijn gemeenten die na herindeling financieel goede resultaten boeken. Daarom laat ik op dit moment onderzoeken welke mogelijkheden gemeenten hebben om te sturen op de financiële effecten van herindeling, conform mijn toezegging naar aanleiding van Kamervragen van het lid Fokke (kamerstuk 2014Z10714).

Vraag:
Graag uw reactie op het amendement voor extra budget naar het gemeentefonds ten behoeve van de bekostiging van zorg thuis?

Antwoord:
De staatssecretaris van VWS heeft bij de begrotingsbehandeling van VWS het amendement ontraden. Gemeenten hebben de plicht om mantelzorgers te ondersteunen. Dat is geborgd in de wet. Daarvoor zijn middelen bij de decentralisaties aan de gemeenten verstrekt.

Vraag:
Wat vindt de minister van het spreiden van lokale verkiezingen zodat de verkiezingsthema's meer lokaal zijn?

Antwoord:
Dat de landelijke politieke situatie, via de media, invloed heeft op de raadsverkiezingen, valt niet te ontkennen. Daarentegen zal het stemgedrag ook bij gespreide raadsverkiezingen altijd wel in meer of mindere mate invloed blijven ondergaan van landelijke politieke factoren. De wetgever heeft als nadeel van gespreide verkiezingen altijd gezien dat de opkomst in de praktijk dan lager is.

Vraag:
Wat vindt de minister van de invulling van de beleidsvrijheid van gemeenten, met bijvoorbeeld het verschil in eigen zorgbijdrage tot gevolg?
Antwoord:
Als gevolg van de decentralisatie hebben gemeenten een zekere autonomie op het gebied van taken in de zorg. Gemeenten mogen immers zelf binnen de wettelijke kaders maatwerk leveren, waardoor verschillen tussen gemeenten kunnen ontstaan.

Vraag:
Zijn de gebeurtenissen in Parijs aanleiding tot bijstelling van AIVD-budget?

Antwoord:
Zie het antwoord op de vraag van het lid Veldman inzake het budget van de AIVD.

Vraag:
Kunt u reageren op het 'kwijtraken' van burgers door digitalisering?

Antwoord:
Bij grote wijzigingen worden tal van maatregelen getroffen om te voorkomen dat dat gebeurt, zoals gewenningsperiodes, het aanbieden van dienstverlening zowel op papier als digitaal, en hulpvoorzieningen voor niet (digitaal)vaardigen zoals balies, telefonische hulplijnen en begeleiding.

In algemene zin geldt dat naast hulp voor niet (digitaal) vaardigen vanuit de eigen omgeving het vangnet Digitaal Hulpplein bestaat. Dit is een verwijsvoorziening, mede met mijn steun opgericht, die ook telefonisch kan worden benaderd en die zorgt dat elke Nederlander kan worden doorverwezen naar cursussen of naar hulp in persoon.

Vraag:
Vindt u het normaal dat de lokale belastingen stijgen als gevolg van landelijke bezuinigingen?

Antwoord:
Beleidsbeslissingen ten behoeve van het laten sluiten van de gemeentelijke begroting behoort tot de eigen autonomie.

Vraag:
Autoverzekeringen vragen tot 129% meer premie aan ouderen. Wat vindt de minister van BZK daarvan? Is dit onderscheid terecht?

Antwoord:
Ongerechtvaardigd onderscheid, op welke grond dan ook, is niet acceptabel. Dat geldt ook voor leeftijdsdiscriminatie bij het afsluiten van een autoverzekering. Of onderscheid naar leeftijd bij autoverzekeringen ongerechtvaardigd is en derhalve leeftijdsdiscriminatie oplevert, kan ik niet in het algemeen beoordelen. Verzekeraars hebben immers een zekere vrijheid acceptatienormen en premies vast te stellen. Risicobeoordeling speelt daarbij een rol, maar ook ondernemingsdoelstellingen, marktverhoudingen en de financiële situatie van de verzekeraar. Leeftijd kan verzekeringstechnisch relevant zijn voor het door een verzekeraar in te schatten risico. Ik vind dat verzekeraars leeftijdscriteria zorgvuldig moeten hanteren.

Vraag:
Wat is de stand van zaken van de 16 gemeenten die in de financiële gevarenzone zitten?

Antwoord:
Voor alle 16 gemeenten geldt dat zij in het kader van het preventief toezicht de taak hebben toe te werken naar een structureel en reëel sluitende begroting. Daar ziet de provinciale toezichthouder op toe.
Aan het eind van dit jaar ontvang ik van de provinciale toezichthouders informatie of de situatie van het preventief financieel toezicht wordt gecontinueerd of niet.

Vragen van het lid Klaveren, J.J. van (Groep Bontes/Van Klaveren)

Vraag:
Bent u bereid zich hard te maken dat jihadgangers de toegang tot ons land wordt ontzegd?

Antwoord:
Het eventueel ontzeggen van toegang van jihadgangers tot Nederland betreft de verantwoordelijkheid van het ministerie van Veiligheid en Justitie. U kunt deze vraag aan de orde stellen in het debat dat gepland staat voor aanstaande donderdag naar aanleiding van de gebeurtenissen in Parijs.

Vraag:
In sommige landen, bijvoorbeeld de VS, is het mogelijk om terreurverdachten preventief administratief vast te zetten, met een toets na een half jaar. Is de minister bereid om deze maatregel van administratieve detentie in te zetten?

Antwoord:
Dit betreft de verantwoordelijkheid van de minister van Veiligheid en Justitie. U kunt deze vraag aan de orde stellen in het debat dat gepland staat voor aanstaande donderdag naar aanleiding van de gebeurtenissen in Parijs.

Vraag:
Ik heb een amendement ingediend dat ertoe strekt om €100 mln over te hevelen van de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking naar de begroting van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties omdat de enorme terreurdreiging in Europa noopt tot structureel meer budget voor de Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst (AIVD). Graag een reactie van de minister.

Antwoord:
De AIVD doet wat nu redelijkerwijs moet gebeuren. Met de eerder toegekende extra middelen wordt de onderzoekscapaciteit versterkt. Zo nodig worden prioriteiten gesteld en capaciteit vrijgemaakt. Het kabinet zal, zoals toegezegd in de brief van 27 februari 2015, oog blijven houden of het pakket maatregelen gelet op alle ontwikkelingen afgewogen en adequaat is. Derhalve ben ik van mening dat dit amendement op dit moment niet opportuun is.

Vraag:
Wat is de visie van de minister op het invoeren van oorlogsrecht?
Antwoord:
Dit betreft de verantwoordelijkheid van de minister van Veiligheid en Justitie. U kunt deze vraag aan de orde stellen in het debat dat gepland staat voor aanstaande donderdag naar aanleiding van de gebeurtenissen in Parijs.

Vragen van het lid Klein, N.P.M. (Klein)

Vraag:
Kan de minister toezeggen dat hij voortaan bereid is gemeenten te voorzien van een fatsoenlijk en realistisch budget voor het uitvoeren van hun wettelijke verplichtingen?

Antwoord:
Gemeenten worden reeds voorzien van een budget dat fatsoenlijk en realistisch is. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat deze kabinetsperiode het groot onderhoud van het gemeentefonds is doorgevoerd. Daarmee sluit de verdeling van de algemene uitkering over de gemeenten weer aan bij de uitgaven die gemeenten doen voor hun wettelijke en autonome taken. Tevens blijkt het uit de afspraken rondom de financiën van de decentralisaties van de jeugdzorg en de Wmo 2015. Afgesproken is dat de budgetten voor het jaar 2015 niet neerwaarts bijgesteld zullen worden. Voor 2016 en latere jaren stelt het Rijk een meerjarig stabiel budget voor de decentralisaties beschikbaar, waarmee gemeenten adequaat in staat zijn hun wettelijke taken en de transformatie uit te voeren.

Vraag:
Wanneer gooit de minister de verouderde normeringssystematiek overboord en gaat de minister een stabiele en voorspelbare methode toepassen voor de toekenning van uitkeringen aan het gemeentefonds?

Antwoord:
Zoals ik u heb geïnformeerd in de kamerbrief van 13 oktober jl. is reeds een interbestuurlijke werkgroep gestart die de trap-op/trap-af systematiek zal evalueren. De werkgroep zal tevens de stabiliteit van de systematiek en achterliggende factoren die de stabiliteit beïnvloeden bestuderen. De werkgroep zal tevens alternatieve varianten ontwikkelen voor de trap-op/trap-af systematiek waarbij aandacht zal zijn voor het criterium stabiliteit als mede voor andere criteria zoals actualiteit en evenredigheid. De werkgroep zal in het voorjaar van 2016 zijn bevindingen aan het Bestuurlijk Overleg financiële verhoudingen rapporteren.

Vraag:
Kan de minister toezeggen dat hij verschuivingen ten behoeve van gemeenten door provinciefondskortingen uitsluit, die dan door reserves opgevangen moeten worden?
Antwoord:
Er zijn thans geen voornemens om middelen uit het provinciefonds te verschuiven naar het gemeentefonds.

Vraag:
Hoe verwacht de minister dat gemeenten de negatieve spiraal van herverdeeleffecten kunnen doorbreken?

Antwoord:
De herverdeeleffecten ontstaan omdat van de historische verdeling wordt overgegaan naar een verdeling die recht doet aan de kosten van gemeenten op basis van hun structuurkenmerken, door gebruik te maken van objectieve verdeelmaatstaven. Een aantal gemeenten staat als gevolg daarvan weliswaar voor een financiële opgave, maar deze gemeenten krijgen door de getroffen overgangsregelingen de tijd om hun beleid af te stemmen op deze financiële ontwikkeling.

Vraag:
Uit de begrotingsstaat van het gemeentefonds 2016 blijkt een laag aantal 'artikel 12-gemeenten'. Dat aantal kan volgens de VNG en provinciale toezichthouders snel veranderen. Wat is de reactie van de minister op deze sombere voorspelling? Hoe gaat hij voorkomen dat steeds meer gemeenten op dit strafbankje moeten plaatsnemen? Is hier budgettair rekening mee gehouden?

Antwoord:
Ik heb op dit moment geen signalen die erop wijzen dat het aantal onder preventief financieel toezicht gestelde gemeenten toeneemt danwel het vermoedelijk beroep op artikel 12 sterk zal stijgen. Echter, de provinciale financiële toezichthouders vormen hun oordeel over de sluitendheid van de gemeentebegrotingen in de komende weken. De artikel 12-aanvragen dienen door de gemeenten bij mij te zijn ingediend voor 1 december aanstaande.

Zoals gebruikelijk zal ik u begin 2016 informeren over het aantal gemeenten onder preventief toezicht en het aantal artikel 12 gemeenten.

Voor wat betreft de budgettaire consequenties geldt dat de artikel 12-uitkeringen worden bekostigd uit het gemeentefonds.

Vraag:
Graag hoor ik een reactie van de minister op het voorstel om constitutionele toetsing in te voeren bij wetsvoorstellen en initiatiefwetten.

Antwoord:
Het initiatiefwetsvoorstel van mevrouw Van Tongeren dat ertoe strekt constitutionele toetsing mogelijk te maken is in tweede lezing bij uw Kamer aanhangig. In maart 2015 is een begin gemaakt met de plenaire behandeling. De beantwoording door de initiatiefneemster van de toen gestelde vragen moet nog plaatsvinden. In dat kader zal ook het kabinet diens standpunt over het wetsvoorstel naar voren brengen.
Vraag:
Is de minister nog steeds van mening dat hij een oprecht en eerlijk decentralisatiebeleid hanteert?

Antwoord:
Ja; de taken in het sociaal domein zijn in goed overleg met de gemeenten gedecentraliseerd. De juiste kaders daarvoor zijn in acht genomen: ontschotte budgetten, beperkte verantwoordingslasten, goede regionale samenwerking, en beleidsvrijheid. Hierdoor is maatwerk mogelijk.

Vraag:
Vertrekkende Kamerleden kunnen toch niet zomaar terugkeren, maar moeten bij volgende verkiezingen hun kansen wederom – net als ieder ander – beproeven. Graag een reactie van de minister.

Antwoord:
Er kunnen allerlei redenen zijn die een volksvertegenwoordiger ertoe bewegen om tussentijds zijn of haar zetel op te geven. Indien door het tussentijds vacant worden van een zetel een teruggetreden lid op grond van de Kieswet weer lid van de volksvertegenwoordiging kan worden en hiervan gebruik maakt, dan is het aan hem of haar om deze beslissing te verantwoorden. Ik zie dan ook geen aanleiding om de Kieswet op dit punt te wijzigen.


  1. Kamerstukken II, 2015/16, 34 300-XII, nr. 67↩︎