Initiatiefnota van het lid Straus: Krimp in het voortgezet onderwijs – van kramp naar kans
Stenogram
Nummer: 2015D48048, datum: 2015-12-08, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van activiteiten:- 2015-12-07 11:00: Initiatiefnota van het lid Straus: Krimp in het voortgezet onderwijs – van kramp naar kans (Notaoverleg), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Preview document (🔗 origineel)
CONCEPTVERSLAG VAN EEN NOTAOVERLEG
Vastgesteld
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft op 7
december 2015 overleg gevoerd met de heer Dekker, staatssecretaris van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de initiatiefnota van het
lid Straus "Krimp in het voortgezet onderwijs — van kramp naar
kans".
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk
verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap,
Wolbert
De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap,
De Kler
Voorzitter: Van Meenen
Griffier: De Kler
Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Bisschop, Van Meenen,
Rog, Siderius, Straus, Veldman en Ypma,
en de heer Dekker, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap.
Aanvang 11.00 uur.
Initiatiefnota van het lid Straus: Krimp in het voortgezet onderwijs
Aan de orde is de behandeling van:
de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 20 november 2015 met de beleidsreactie op de initiatiefnota van het lid Straus "Krimp in het voortgezet onderwijs — van kramp naar kans" (34226, nr. 3);
de initiatiefnota van het lid Straus "Krimp in het voortgezet onderwijs — van kramp naar kans" (34226);
de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 2 december 2015 met de reactie op de brief van de vaste commissie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de aanbieding van het eindrapport inzake de evaluatie van de Wet fusietoets in het onderwijs (32040, nr. 24);
de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 20 november 2015 inzake de leerlingendaling in het vmbo (30079, nr. 64);
de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 11 november 2015 ter aanbieding van het eindrapport inzake de evaluatie van de Wet fusietoets in het onderwijs (32040, nr. 23);
de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 9 november 2015 ter aanbieding van het afschrift van de brief aan de Adviescommissie fusietoets in het onderwijs over normenkader voor bestuurlijke fusies tussen openbaar en bijzonder onderwijs (2015Z21007);
de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 27 oktober 2015 met de beantwoording van vragen van de commissie over het wegnemen van de ongelijkheid tussen openbaar en bijzonder onderwijs (31135, nr. 57);
de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 2 juli 2015 inzake het wegnemen van de ongelijkheid tussen openbaar en bijzonder onderwijs (31135, nr. 54);
de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 20 augustus 2015 inzake de voortgangsrapportage uitvoering maatregelen leerlingendaling (31289, nr. 251);
de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 4 mei 2015 inzake alternatieven voor de kleine scholen coöperatie (31293, nr. 256);
de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 24 maart 2015 inzake een nieuwe nevenvestiging buiten het gebied van een regionaal plan onderwijsvoorzieningen (RPO) (31135, nr. 51);
de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 27 oktober 2014 inzake het advies Nederlands Centrum voor Onderwijsrecht over een coöperatie van kleine scholen (31293, nr. 217);
de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 17 december 2014 inzake de stand van zaken beleid leerlingendaling (31289, nr. 214).
De voorzitter:
Goedemorgen. Ik heet u allen van harte welkom bij het notaoverleg naar
aanleiding van de initiatiefnota van het lid Straus, die wij als Karin
kennen, van de VVD, geheten: Krimp in het voortgezet onderwijs — van
kramp naar kans. Het woord zegt het al: een notaoverleg gaat dus over
een nota. Mevrouw Straus heeft die het licht laten zien. We gaan erover
spreken. Dat doen we in een vast patroon. De Kamer zal in eerste termijn
reageren op de nota. We hebben een spreektijd afgesproken van globaal
zes minuten per fractie. Dan volgt de reactie van de initiatiefneemster.
Daarna komt de staatssecretaris met zijn reactie. Ik heet hem en zijn
ambtenaren uiteraard ook van harte welkom. In de tweede termijn van de
Kamer kunnen eventueel moties worden ingediend. Hierop volgt dan weer
een reactie van de initiatiefneemster en de staatssecretaris. Het
overleg staat gepland tot 18.30 uur. Het is niet strikt noodzakelijk om
dat te halen. Ik zal erop toezien dat het ordelijk verloopt. Ik wens u
allen een plezierig en goed overleg toe.
De heer Veldman (VVD):
Voorzitter. Nederland krimpt. Dat wil niet zeggen dat Nederland kleiner
wordt, maar dat er gebieden zijn waar minder mensen wonen dan voorheen.
Voor deze gebieden betekent dit dat de voorzieningen zich moeten
aanpassen aan een ander niveau en een andere omvang. Minder mensen
betekent minder vraag. De markt doet dan meestal zijn werk en het aanbod
past zich dan ook daaraan aan. Waar een dorp eerst vier kroegjes kende,
is er nu nog één kroeg.
Voor publieke voorzieningen, zoals politie, ziekenhuizen en scholen,
betekent krimp een extra uitdaging. Veiligheid, zorg en onderwijs moeten
goed geregeld zijn voor alle Nederlanders. Tegelijkertijd moet publiek
geld doeltreffend besteed worden. Dat kan leiden tot spanning op en met
ooit goedbedoelde regelgeving. Die spanning zal op veel plekken gevoeld
worden. In de komende vijf jaar krijgt 85% van de schoolbesturen in het
voortgezet onderwijs met krimp te maken.
Collega Straus heeft hier oog voor en heeft een goede initiatiefnota
opgesteld. Het is sowieso te waarderen dat collega's uit de Kamer de
moeite nemen om een initiatiefnota op te stellen; mijn waardering dus
voor collega Straus. Zij herkent een probleem waarop nog onvoldoende een
antwoord is geformuleerd, namelijk dat krimp in het primair onderwijs
zich ook voortzet in het voortgezet onderwijs. Straus geeft de overheid
een rol die haar past: een overheid die samenwerking stimuleert, regels
beperkt en goed onderwijs waarborgt. Kortom, de VVD-fractie heeft grote
waardering voor het initiatief van collega Straus.
Het uitgangspunt van de VVD is dat elk kind goed en bereikbaar onderwijs
op elk niveau moet kunnen krijgen. In gebieden met een teruglopend
aantal leerlingen vraagt dat veel van scholen. Straus schetst in haar
nota dat samenwerking tussen scholen vaak niet of te laat tot stand
komt. Vaak heeft dit met onderlinge concurrentie te maken. Ik vraag
collega Straus en de staatssecretaris of dit in hun opinie de
belangrijkste reden is. Welke oorzaken zien zij nog meer? Is er naast de
voorstellen uit de notitie van Straus nog meer nodig?
Samenwerking is goed, samengaan is soms nog beter. Helaas staat er bij
het samengaan tussen wens en werkelijkheid de fusietoets. Deze is ooit
bedacht om de menselijke maat in het onderwijs te behouden. Het rapport
uit maart van dit jaar geeft echter een duidelijke conclusie. De Wet
fusietoets heeft een onduidelijke opbrengst en werkt op een aantal
punten, zoals de menselijke maat, de feitelijke keuzevrijheid op lokaal
niveau en bij de aanpak van de krimp, in de praktijk niet goed uit.
Aldus het evaluatierapport. Om in onderwijstermen te spreken: de
fusietoets krijgt dus een dikke onvoldoende. Wat doen we dan?
De reactie van de staatssecretaris is voorzichtig. Hij gaat nog eens om
de tafel om breed draagvlak te zoeken. Is er überhaupt nog wel voldoende
draagvlak? Heeft hij de signalen van de VO-raad en de PO-Raad
opgevangen? Hoe verhoudt deze stap zich met de uitkomsten van het
rapport? Deelt de staatssecretaris de mening dat in krimpgebieden nu
actie nodig is? De VVD ziet die urgentie wel, want die is er nu. In veel
gebieden staat de kwaliteit, bereikbaarheid en keuzevrijheid onder druk
als een fusie uitblijft. Collega Straus doet het voorstel om de
fusietoets in officiële krimpgebieden te laten vervallen om zo te
voorkomen dat er in een krimpregio een schoolsoort wegvalt, of zelfs de
laatste school verdwijnt. De VVD steunt dit. Sterker nog, ik zou willen
voorstellen om het breder aan te vliegen: niet op basis van regio, maar
op basis van daadwerkelijke krimp in het leerlingenaantal. Ik wil
collega Straus vragen waarom zij zich beperkt tot de gebieden met een
krimpstatus.
Uiteraard vraag ik ook de staatssecretaris hoe hij tegen het voorstel
ten aanzien van de fusietoets uit de nota van Straus aankijkt, maar ook
tegen de aanvliegroute van daadwerkelijke krimp van het
leerlingenaantal. Ik geef als voorbeeld geen fusietoets toepassen bij
een daling van 7,5% over vijf jaar. Daarnaast vraag ik de
staatssecretaris om in te gaan op het voorstel om in het toetsingskader
op te nemen dat, wanneer een fusie noodzakelijk is om een volwaardig
aanbod te behouden, deze in de regio wel zal worden goedgekeurd. Ook
vraag ik de staatssecretaris wat hij vindt van de mogelijkheid van een
vertrouwelijke pre-fusietoets.
Ik zei al dat bij krimp creativiteit nodig is. Deze kan op gespannen
voet staan met bestaande regelgeving en de Experimentenwet zou hierin
een uitkomst moeten bieden. Straus doet het voorstel om krimpende
scholen expliciet toegang te verlenen tot gebruikmaking van de
Experimentenwet. Een goed voorstel, lijkt mij. Ik wil collega Straus
vragen of zij dit bedoelt voor scholen in officiële krimpregio's of voor
scholen die met een substantiële daling van het aantal leerlingen te
maken hebben. De staatssecretaris geeft in zijn brief een uitgebreide
reactie en ik wil hem vragen of hij het voorstel van Straus omarmt, of
heeft hij wellicht nog enige reserves? Dat valt uit zijn reactie te
lezen.
Over de Experimentenwet in zijn algemeenheid wil ik de staatssecretaris
ook nog iets anders vragen. Op basis van de bestaande wet heeft hij
negen maanden de tijd om te reageren op een experimentaanvraag. Dat
lijkt mij een erg lange termijn. Kan dat niet wat sneller?
Gezien de tijd kan ik niet bij alle voorstellen van collega Straus
stilstaan. Dat is niet erg, want sommige voorstellen hebben geen nadere
duiding nodig. Die zijn gewoon goed zoals beschreven. De LOOT- en
DAMU-voorstellen spreken voor zich. De VVD staat integraal achter de
voorstellen die collega Straus doet, met enkele uitbreidingen zoals net
aangegeven. Ik vraag de staatssecretaris wel om op alle voorstellen uit
de nota van Straus te reageren.
Ik wil de staatssecretaris ook nog een vraag stellen over de bekostiging
van het onderwijs. Straus doet ook een voorstel tot onderzoek, maar ik
wil nog een specifieke vraag stellen over de doelmatigheid van de
huidige bekostiging. Is deze nu zodanig dat we in het voortgezet
onderwijs een redelijke toegang tot elke schoolsoort van vmbo tot vwo
kunnen waarborgen? De bekostiging dient daar immers op ingericht te
zijn. Deelt de staatssecretaris deze opvatting, en zo ja, welke
varianten van bekostiging ziet hij voor zich? Hoe wordt krimp in zijn
algemeenheid ondervangen binnen het huidige bekostigingsmodel en welke
aanpassingen zijn mogelijk om met de problematiek van krimp in het
onderwijs om te gaan?
De heer Bisschop (SGP):
Voorzitter. Ik begin met mijn waardering uit te spreken voor de nota die
collega Straus heeft overlegd. Een nota over een aangelegen onderwerp,
de krimp in het onderwijs. Bij alle stemmingen, discussies, overleggen
en debatten die wij hier hebben, is het af en toe een verademing dat een
collega daarnaast het initiatief neemt om een bepaald thema extra te
agenderen. Het verdient waardering dat dit gebeurt. Inhoudelijk worden
er in de nota heel behartenswaardige zaken aangesneden. Mijn
complimenten! Ik wil eerst op haar reageren en daarna op de reactie van
het kabinet.
Met de initiatiefnota over krimp in het onderwijs raakt de
initiatiefneemster een kern van het onderwijsbeleid. Een rode lijn door
de nota is de zorg voor voldoende aanbod van geschikt onderwijs. Dat
komt regelrecht uit de Grondwet en dan ben je bij de SGP natuurlijk aan
het goede adres. De overheid moet zorg dragen voor voldoende aanbod van
openbaar onderwijs, goed onderwijs dat voor iedereen toegankelijk is.
Het siert de initiatiefneemster dat zij die handschoen heeft opgepakt.
In de nota vinden we allerlei concrete voorstellen, maar uit de nota
blijkt eigenlijk vooral dat goede samenwerking in de regio veel meer
oplevert. De SGP vraagt zich af wat de rol van de provincie hierbij is.
In de Wet op het voortgezet onderwijs is al geregeld dat juist de
provincie erop moet toezien dat er voldoende openbaar onderwijs
beschikbaar is. Daarbij speelt ook de inbreng van ouders een belangrijke
rol. Hoe kijkt de initiatiefneemster tegen deze rol van de provincie
aan? Is de provincie geen onafhankelijke speler die goed overzicht
heeft, althans, behoort te hebben over het aanbod, en die samenwerking
kan bevorderen? Kan zij daarin niet veel meer dan tot nu toe een soort
regisseursrol vervullen? De SGP is benieuwd of de initiatiefneemster op
dit punt aanvullende voorstellen ziet.
De initiatiefneemster benoemt de zorg van de overheid voor een goed
bereisbaar aanbod. Dat is een wezenlijk punt. De vraag wat we van het
onderwijsaanbod verwachten, hangt sterk af van de vraag welke afstanden
wij normaal vinden. De SGP vraagt zich af hoe de initiatiefneemster het
criterium bereisbaarheid wil invullen. Ze noemt een straal van 15
kilometer en een voorbeeld van de dichtstbijzijnde school die op 24
kilometer staat. Zijn dat echt onoverkomelijke afstanden in het
voortgezet onderwijs? Duizenden leerlingen reizen toch al jaren een uur
lang om op school te komen? Op welke manier krijgt het vervoer van
leerlingen een plaats in haar plannen en voorstellen?
De initiatiefneemster ziet verschillende mogelijkheden tot een
samenwerkingsschool. Zij verwijst ook naar verschillende voorstellen
voor het uitbreiden van de mogelijkheden tot een officiële
samenwerkingsschool. Om effectief en efficiënt samen te werken is een
informele samenwerkingsschool misschien wel veel wenselijker dan een
juridische, met alle hobbels van dien. Vindt de initiatiefneemster het
ook verstandiger als de inspanningen eerst maximaal op een informele
samenwerkingsschool gericht zijn? Kan zij aangeven hoe een samenwerking
eruitziet wanneer er sprake is van een openbare school met een klassiek
onderwijsmodel en bijvoorbeeld een montessorischool?
De initiatiefneemster vindt de fusietoets te knellend als het gaat om
keuzevrijheid. Toen ik mij nog eens in de partijgeschiedenis op dit punt
verdiepte, gewerd mij dat de SGP van begin af aan kritisch is geweest
over de fusietoets. De initiatiefneemster stelt nu verruimingen van die
toets voor. De SGP vraagt zich af of het er duidelijker op wordt. Als er
allerlei nieuwe criteria worden gestapeld op de normen die recentelijk
dankzij de motie-Ypma zijn ontstaan, komt er weer een aparte regeling
voor krimpgebieden. Is er geen fundamentelere heroverweging nodig? Deze
lijn heeft collega Veldman zojuist ook min of meer verwoord.
Ik maak graag een aantal opmerkingen aan het adres van de regering. Aan
het overnemen van een school blijken juridisch behoorlijk wat risico's
te kleven. Dat kan goede oplossingen erg belemmeren, zeker in
krimpgebieden. Indien een school wordt overgenomen is het risico groot
dat die actie wordt gezien als overgang van onderneming, waardoor alle
personeel recht heeft op voortzetting van het arbeidscontract. Het
bestuur zou de over te nemen school eerst failliet moet laten gaan, maar
dat is vanuit het oogpunt van continuïteit van onderwijskwaliteit
onwenselijk. Is de staatssecretaris bekend met deze problemen? Wil hij
onderzoeken hoe wet- en regelgeving op dat punt kan worden aangepast,
zodat vanuit onderwijskundig belang gezien de zaken het best kunnen
worden geregeld? Aan de staatssecretaris leg ik ook graag de vraag voor
hoe hij de rol van de provincie ziet. Is het geen tijd om de bestaande
zorgplicht van de provincie onder het stof vandaan te halen en aan te
passen om ervoor te zorgen dat de provincie meer in beeld komt? Zeker
gezien de regionale spreiding en alles wat daarmee samenhangt, is dat
niet onbelangrijk.
De Commissie Fusietoets Onderwijs benoemt het risico dat er
fusieconstructies komen die too big to fail zijn. De SGP hoort graag van
de regering of zulke besturen, scholen of constructies goed zijn af te
bakenen, en zo ja, of een fusietoets nieuwe stijl niet vooral gericht
moet zijn op het vermijden van dergelijke problemen. De SGP hecht zeer
aan vaart op dit dossier. Aangekondigde plannen moeten dus echt
werkelijkheid worden. Verder zou de SGP niet willen wachten tot 1 maart
voordat we verder praten over de fusietoets. Kan de staatssecretaris
aangeven of hij dat kan versnellen? We hebben immers al behoorlijk wat
tijd gehad om na te denken.
Ik heb nog één punt: de bekostiging. Ik heb daar geen concrete
voorstellen voor, maar wie op zich laat inwerken wat krimp betekent voor
de exploitatie van scholen — ook als ze in enigerlei vorm fuseren — moet
onder ogen zien dat de bekostiging per leerling, zeker zoals die nu in
het voortgezet onderwijs is geregeld, niet op deze voet gehandhaafd kan
blijven. Op termijn zullen we toe moeten naar een ruimere bekostiging
als we een goed, dekkend aanbod van onderwijsvoorzieningen verspreid
over het hele land overeind willen houden. Ik hoor daarop graag
reflectie van de staatssecretaris.
Hier wil ik het graag bij laten. Ik dank u zeer, voorzitter.
De voorzitter:
... Oh! Mijnheer Bisschop, u was zo snel klaar dat ik er gewoon van
schrik.
De heer Bisschop (SGP):
Ik vermoedde een seniorenmomentje.
De voorzitter:
Nee, nee. Dat heb ik ook weleens, maar dit was iets anders. Mijn
excuses. Ik wijs de leden er overigens op dat, ondanks mijn
voorzitterschap, interrupties toegestaan zijn.
Wij gaan snel over naar de heer Rog van het CDA.
De heer Rog (CDA):
Voorzitter. Het is een mooi gegeven dat we hier over dit belangwekkende
onderwerp spreken. Het CDA wil de indiener van deze initiatiefnota dan
ook een zeer welgemeend compliment maken voor de gedegen analyses en
doordachte oplossingsrichtingen. Krimp is een onderwerp dat in grote
delen van het land grote gevolgen heeft. In het basisonderwijs zijn in
de afgelopen periode vele honderden scholen gesloten. Ook de
consequenties in het voortgezet onderwijs worden in rap tempo
groter.
De initiatiefnota is over het algemeen een genuanceerd stuk, maar soms
is de indiener toch wat radicaal in haar keuzes of statements. Dat is
lang niet altijd verkeerd, want in sommige gevallen omarmen wij die
radicalere keuzes. In andere gevallen stel ik er wat vragen bij,
bijvoorbeeld bij het feit dat mevrouw Straus nogal expliciet kiest voor
het regionaal dekkend aanbod van schoolsoorten. Daarmee lijken het
pluriforme aanbod en de keuzevrijheid van ouders wat op de achtergrond
te worden geplaatst. Voor het CDA zijn ook die zaken van het grootst
mogelijke belang. Wij proberen ze in de toekomst, met krimp, juist op
peil te houden. Dit neemt niet weg dat sommige scholen heel graag
regionaal willen samenwerken, ook over denominaties heen. Wat het CDA
betreft krijgen deze initiatieven van onderop alle ruimte, juist om de
pluriformiteit te behouden, ook als die wordt vormgegeven in een
samenwerkingsschool.
Het CDA heeft er eerder voor gepleit om de strakke 50%-regel in het
voortgezet onderwijs los te laten. De staatssecretaris heeft de
mogelijkheden hiervoor inmiddels verruimd. Geldt die verruiming voor
maximaal vijf jaar? Of is er nu een structurele mogelijkheid dat
leerlingen de onderbouw van het voortgezet onderwijs dicht bij huis
volgen en de bovenbouw, waar een grotere variëteit van profielen nodig
is, in een regiofunctie wordt vormgegeven?
Voor de ruimte voor samenwerkingsscholen kiest de staatssecretaris in
zijn voorstellen al het uitgangspunt van een hogere stichtingsnorm. De
indiener gaat nog een stapje verder. Als scholen binnen zeven jaar onder
de stichtingsnorm komen, stelt zij dat scholen bij een fusie of
bestuursoverdracht uitgezonderd moeten worden van de fusietoets. Is de
indiener het met het CDA eens dat dit kan betekenen dat ook scholen met
een relatief stabiel leerlingenaantal die ruimschoots boven de
opheffingsnorm en zelfs de stichtingsnorm blijven, worden uitgezonderd
van de fusietoets? Het CDA meent dan wel wat disbalans te krijgen; die
kan ook leiden tot een ongelijk speelveld tussen scholen.
Het CDA is blij met de positieve aandacht die de indienster besteedt aan
de positie van de mr en de gmr en het recht om te komen tot een
fusie-effectrapportage. Helaas bestaan er situaties waarin een school
wordt gesloten zonder dat de mr van de betreffende school erbij
betrokken is geweest. Ziet de indienster mogelijkheden om de positie van
de mr in dergelijke situaties te versterken? Hoe kijkt de
staatssecretaris hiertegenaan?
Ook is van belang dat op redelijk bereisbare afstand alle
onderwijssoorten beschikbaar blijven. Daarom is het CDA wat verbaasd
over het feit dat de indienster de door haarzelf opgeworpen suggestie
van een kleinescholentoeslag in het voortgezet onderwijs onmiddellijk
afwijst. Zou zo'n kleinescholentoeslag in het vo niet vooral ook een
oplossing kunnen bieden voor een aantal scholen, waarbij er
vanzelfsprekend niet alleen rekening wordt gehouden met de omvang van de
school, maar ook met het aantal schoolsoorten en het aantal profielen in
de bovenbouw? Kan de indienster hier nog eens nader op ingaan? Kan de
staatssecretaris aangeven hoe hij hiertegenaan kijkt, juist ook gericht
op het behouden van een breed aanbod?
Het CDA deelt de opvatting van de indienster dat de fusietoets in
krimpregio's belemmerend kan werken. Het CDA wil graag een soepeler
beleid, zeker voor scholen die te maken hebben met forse krimp. Net als
indienster, kiezen wij nu niet voor het volledig afschaffen van de
fusietoets. Maar de oplossing die mevrouw Straus in haar nota
beschrijft, namelijk de fusietoets voor de krimpgebieden geheel
afschaffen, vinden wij een wat grofmazige keuze. Het CDA komt graag tot
een gerichter onderscheid, waarbij scholen die daadwerkelijk een forsere
krimp ervaren, worden uitgesloten van de fusietoets.
In een van de vele krimpgebieden in Nederland, Groningen, is krimp niet
de enige uitdaging waarvoor scholen zich geplaatst zien. Veel scholen
daar hebben te maken met aardbevingsschade. Dat plaatst schoolbesturen
voor grote problemen en het brengt veiligheidsrisico's met zich mee voor
leerlingen en leraren. Is de staatssecretaris bereid om de noden bij
deze scholen te inventariseren en hierover in overleg te treden met de
schoolbesturen in het aardbevingsgebied?
In de initiatiefnota wordt ook ingegaan op het verschil tussen openbaar
en bijzonder onderwijs. Per 1 juli 2016 hebben scholen voor bijzonder
onderwijs te maken met de ketenbepaling, met alle negatieve gevolgen van
dien, ook voor leerlingen en leraren. Hoe kijkt de staatssecretaris
hiertegenaan? Ziet hij mogelijkheden om te bevorderen dat het afwijken
van die ketenregeling weer in de cao wordt geregeld en dat zo het
gelijke speelveld tussen openbaar en bijzonder onderwijs blijft
bestaan?
Mevrouw Ypma (PvdA):
Voorzitter. De initiatiefnota van collega Straus verdient veel
waardering. Het is veel werk om een initiatiefnota te schrijven. Ik heb
ook waardering voor de inhoud voor zover deze nota voorstellen doet om
de verschraling van het onderwijsaanbod tegen te gaan.
"Goed onderwijs voor alle kinderen", daarmee begint mevrouw Straus. Ze
doet voorstellen voor het voortgezet onderwijs, omdat daar de krimp ook
wordt gevoeld. Ze wil dat dit als kans wordt gezien in plaats van dat we
in de kramp schieten. Dat is een prachtig uitgangspunt. Ze verwijst
daarbij ook naar mijn initiatiefnota Samenwerken voor onderwijs, over
het wegnemen van wettelijke belemmeringen bij het starten en onderhouden
van samenwerkingsscholen. De Kamer heeft daarin de regering verzocht om
te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn voor het versoepelen van
artikel 48 van de Wet op het primair onderwijs, met inachtneming van
artikel 23 van de Grondwet, om op deze wijze een gelijkwaardige
uitgangspositie te creëren voor het openbaar onderwijs. Wat de Partij
van de Arbeid betreft mag de regering op dat punt nu doorpakken en de
ongelijkheid tussen openbaar en bijzonder onderwijs wegnemen, zodat ook
openbare scholen samenwerkingsscholen kunnen starten. Op dit punt zitten
wij dus volledig op een lijn met de VVD. We willen samenwerkingsscholen
en dus samenwerking over de grens van denominaties heen stimuleren. Naar
aanleiding van mijn initiatiefnota wil ik de staatssecretaris dan ook
het volgende vragen: is de wetgeving al in werking getreden, welke
ruimte biedt een en ander op dit moment al en kan er nu ook een
samenwerkingsschool ontstaan onder een openbaar schoolbestuur?
Kwaliteit van onderwijs betekent dat we elk kind in zijn ontwikkeling
naar volwassenheid tot zijn recht laten komen. Leerkrachten op kleine
scholen begeleiden leerlingen over een langere periode en kunnen
daardoor goed zien hoe een kind zich ontwikkelt. Zij verdienen daarvoor
waardering. Het zijn vaak onderwijstijgers die voor de klas staan. Ik
kom vaak op die scholen en zie dan dat het erg inclusieve scholen zijn,
waar ieder kind gewaardeerd wordt om wat het kan, waar het zichzelf mag
zijn en waar het zijn talenten verder mag ontwikkelen. Ik zie veel
betrokkenheid van leerkrachten, de dorpsgemeenschap en de kinderen, jong
en oud bij elkaar. Samen dragen zij de school en zorgen zij ervoor dat
ieder kind zich welkom voelt. Zij leren samenleven op school. Dat is
goud waard en verdient veel waardering.
Op dit moment hebben schoolbesturen het voor het zeggen bij het sluiten
of openhouden van een school. Een dorpsgemeenschap moet van goeden huize
komen om zo'n besluit terug te draaien. De checks-and-balances in het
onderwijs moeten in orde zijn. Een school is niet van een schoolbestuur.
Kinderen met hun ouders en leerkrachten moeten veel invloed hebben als
het gaat om het voortbestaan van een school. Zij zouden instemmingsrecht
moeten krijgen bij het opheffen van een school. Wat vindt de
staatssecretaris van dit voorstel van Ouders & Onderwijs, de
stichting Behoud kleine scholen en het LAKS (Landelijk Aktie Komitee
Scholieren)? Een school is van de gemeenschap en niet van een
schoolbestuur, dat veelal op grotere afstand zit en niet altijd weet wat
er speelt. De heer Hess heeft de vereniging van kleine scholen
opgericht. Dat is het begin van een reddingsplan als een machtig
schoolbestuur tegen de wil van een dorpsgemeenschap de school wil
sluiten. De Nationale DenkTank stelt vandaag ook voor dat een directie
en schoolteam moeten kunnen wisselen van schoolbestuur als het samen
niet meer gaat. Wat is de reactie van de staatssecretaris hierop?
De kwestie van krimp in het onderwijs raakt de waarde van
toegankelijkheid. Wij zouden in krimpgebieden de onderwijsvoorzieningen
graag overeind houden. Zodra op scholen de menselijke maat teloorgaat,
leidt de toegankelijkheid daaronder. Wij zijn ook groot voorstander van
brede scholen. Op dit punt sluit ik mij aan bij de vragen die collega
Rog zojuist heeft gesteld. Hoe kun je er in de financiering voor zorgen
dat er zo veel mogelijk kleinere, maar brede middelbare scholen blijven
bestaan in een regio? Dat is goed voor de doorstroming van kinderen in
het onderwijs en ook voor laatbloeiers, die wat later laten zien wat ze
in huis hebben.
Communicatie en samenwerking zijn erg belangrijk, vooral wanneer er twee
scholen in verschillende dorpen liggen en ook nog eens onder
verschillende schoolbesturen vallen. In het ergste geval kunnen beide
scholen verdwijnen, terwijl de gemeenschap er veel meer mee gediend zou
zijn als een van beide scholen was blijven voortbestaan, al dan niet als
samenwerkingsschool. De menselijke maat in het funderend onderwijs is
gediend met kleinschalige vestigingen van scholen, maar ook met
schoolbesturen die zich voldoende betrokken tonen. Daarom is het goed
dat scholenfusies aan een toets worden onderworpen. Een van de gronden
waarop een fusie sneller gerechtvaardigd wordt, is als een fusie een
goede oplossing vormt voor problemen die samenhangen met dalende
leerlingenaantallen. De PvdA heeft eerder al een voorstel gedaan — deze
motie is in de Kamer ook aangenomen — om de fusietoets te verruimen. De
wet op de fusietoets is een wet met veel draagvlak, die is ingediend
naar aanleiding van een motie van de PvdA en de SP en die pas sinds 2011
bestaat. De fusietoets is geen verbod, maar een onafhankelijke toets om
te toetsen of nut en noodzaak van schaalvergroting en fusie zijn
aangetoond. In krimpgebieden heeft onlangs de verruiming van de
fusietoets plaatsgevonden, waardoor deze in het basisonderwijs niet meer
plaats hoeft te vinden bij een fusie van tien scholen, maar pas bij
2.500 leerlingen. Dat is in krimpgebieden als Groningen, met een
gemiddelde van 130 leerlingen per school, een verruiming, want de
aantallen die gelden voor de toepassing van de fusietoets worden bijna
verdubbeld. Je hebt het dan over negentien in plaats van tien scholen.
Ook in het voortgezet onderwijs is sprake van een verruiming, namelijk
naar 5.000 leerlingen. De PvdA sluit zich aan bij de vele brieven van
ouders, vakbonden, het LAKS, de vereniging van kleine scholen en Verus.
Een verdere versoepeling is niet nodig. Wel kunnen we kijken naar het
toetsingskader en kunnen we de kwaliteit van het onderwijs wellicht
zwaarder laten meetellen in plaats van alleen te kijken naar de
menselijke maat en de keuzevrijheid. Die keuzevrijheid is echter nog
steeds van essentieel belang. Op dit punt sluit ik mij aan bij de heer
Rog en de heer Bisschop, die daar ook het nodige over heeft
gezegd.
De minister en de staatssecretaris willen graag met deskundigen, ouders,
leerkrachten en andere betrokkenen uit het veld komen tot een nadere
uitwerking. Zij streven ernaar de Kamer voor 1 maart 2016 de conclusies
hiervan te sturen. Natuurlijk mag het ook sneller, maar wij willen graag
dat gesprek met het onderwijsveld, met ouders en met leerkrachten de
kans geven. Mevrouw Straus doet nu al een aantal voorstellen, die onze
steun dus niet kunnen krijgen. Medezeggenschapsraden hebben nu al het
zwaarste middel, namelijk instemmingsrecht bij fusies. Zij voelen zich
ondersteund door de onafhankelijke fusietoets, die een belangrijke
preventieve werking heeft en medezeggenschapsraden ondersteunt bij hun
huidige afweging van instemming, zo blijkt uit onderzoeken.
Over de andere voorstellen van mevrouw Straus heb ik nog een aantal
vragen. Kan de initiatiefnemer bij voorstel 1 een voorbeeld noemen
waarbij de Experimentenwet onderwijs wél een kans zou bieden en de
huidige wetten niet?
Datzelfde geldt voor voorstel 7. Ik zou graag een voorbeeld horen van
een geval waarin het voorstel van de initiatiefnemer een oplossing zou
bieden, terwijl dat nu niet mogelijk is bij de LOOT- en
DAMU-status.
Ten aanzien van voorstel 8 wijs ik erop dat de gemeente al regionale
huisvestingsplannen opstelt. Wat is de meerwaarde van de regionale
procesbegeleiders en hoe waarborg je dan de onafhankelijkheid? Hoe
worden de belangen van ouders, leerkrachten en de schooldirectie
voldoende geborgd ten opzichte van het zware belang van een
schoolbestuur?
In voorstel 9 wordt gevraagd om een onderzoek naar stapeling. Kan
mevrouw Straus een concrete aanleiding noemen waarom zij dit onderzoek
graag wil? Ik wil begrijpen waar het probleem zit.
Ten slotte voorstel 10, op grond waarvan de Inspectie van het Onderwijs
de opdracht moet krijgen om het toezichtskader dusdanig aan te passen
dat zij kan meebewegen met samenwerkingsvormen tussen scholen in het
beoordelen van de onderwijskwaliteit. Dit voorstel heeft de volledige
instemming van de Partij van de Arbeid.
Wij hebben dus een aantal vragen, maar ook een positieve grondhouding
tegenover veel voorstellen van collega Straus van de VVD. De fusietoets
willen wij echter niet afschaffen. Wij willen met de sector in gesprek
om het normenkader zo goed mogelijk aan te passen om aan goed onderwijs,
de menselijke maat, keuzevrijheid en krimp tegemoet te komen.
Mevrouw Siderius (SP):
Voorzitter. Ook vanuit de SP waardering en complimenten voor mevrouw
Straus voor het opstellen van dit initiatief. De eerste zin van de nota
is: "Goed onderwijs, voor álle kinderen. Dat is waar de VVD voor staat."
Ik denk dat wij het daar allemaal over eens zijn. Het probleem is hoe
wij daartoe komen, vooral nu het aantal leerlingen in sommige regio's
heel erg krimpt. Mevrouw Straus heeft het probleem van de daling van
leerlingaantallen heel goed in kaart gebracht, specifiek voor het
voortgezet onderwijs. In het verleden was daar wat minder aandacht voor.
Door deze nota is het nu goed in de spotlights gezet.
Zo meteen zullen wij de tien voorstellen van mevrouw Straus een voor een
doorlopen, maar ik begin met de bevolkingskrimp. Die krimp is natuurlijk
nauwelijks te beïnvloeden. Wij moeten er met zijn allen min of meer mee
om leren gaan. De VVD gaf in haar bijdrage al aan dat het dan vooral om
veiligheid en onderwijs gaat. In die sectoren krijgen wij heel erg met
krimp te maken. Maar waarom kiest de VVD er nu specifiek voor om die
krimp in het onderwijs aandacht te geven, terwijl tegelijkertijd
politiebureaus worden gesloten? Daar hoor ik de VVD eigenlijk nooit
over. Als de VVD dat ook zo belangrijk vindt, vraag ik mij af wat zij
daarvoor gaat voorstellen. Of zegt zij: dat ligt allemaal wat
ingewikkelder, daar gaan wij niks aan doen? Deze opmerking wil ik los
van deze nota even maken.
Vorig jaar was ik in Friesland op een samenwerkingsschool. Dat was echt
fantastisch, want allerlei kleine schooltjes in dorpen konden daar open
blijven doordat zij de mogelijkheid kregen om met elkaar samen te
werken. De SP heeft de indruk dat de oplossing vooral ligt in goed
samenwerken. De vraag is in hoeverre je dat kunt afdwingen. Ik denk dat
die vraag ook ten grondslag ligt aan het debat van vandaag. Op politiek
gebied is dat soms lastig, maar regel je dit nu door wetten af te
schaffen of te wijzigen of misschien juist door wetten te versterken?
Het gaat in de nota heel erg over de fusietoets. Heeft mevrouw Straus
nagedacht over het versterken van de mogelijkheden voor meer
samenwerking?
Het eerste voorstel van mevrouw Straus betreft een experimenteerwet voor
scholen die met krimp te maken hebben. Mevrouw Straus zegt dat de
kwaliteit voorop moet staan. Dat zijn mooie woorden waarin iedereen zich
kan vinden, maar hoe zou dat in zo'n experimenteerwet geborgd moeten
worden? Wellicht kan daarover duidelijkheid komen. En door welk obstakel
kunnen scholen die te maken hebben met krimp, zich nu niet aanmelden
voor die experimenteerwet? Het is de SP nog niet helemaal duidelijk
welke concrete bezwaren er op tafel liggen. De SP is blij dat de
staatssecretaris op dit voorstel zegt dat hij een en ander gaat
inventariseren. Dan kan de SP bij de volgende rapportage op basis van
die informatie goed beoordelen of wij dit experimenteerartikel wel of
niet zouden moeten gebruiken.
De voorstellen 2 tot en met 6 gaan voor het grootste deel over de
fusietoets. De SP bekroop wel een beetje het gevoel dat mevrouw Straus
misschien had kunnen wachten op de veldraadpleging die de minister en de
staatssecretaris hebben aangekondigd. De resultaten daarvan krijgen we
over zes weken. Waarom heeft mevrouw Straus niet het geduld gehad om die
zes weken te wachten, zodat wij die resultaten erbij kunnen betrekken?
De SP vindt het namelijk wel belangrijk wat ouders en docenten van de
fusietoets en de wijzigingen vinden. We hebben allemaal brieven
ontvangen, maar mij viel op dat dit vooral brieven van bestuurders
waren. Op welke wijze heeft mevrouw Straus ook ouders en docenten
betrokken bij de voorstellen die zij in haar nota doet?
De SP kiest dus voor zorgvuldigheid. Wij willen een evenwichtig beeld.
Daarvoor hebben wij die veldraadpleging nodig.
Voorzitter: Veldman
De heer Van Meenen (D66):
Je bent altijd gehecht aan iets wat je zelf bedacht hebt. De fusietoets
is oorspronkelijk bedacht voor het mbo, het hoger onderwijs en het
wetenschappelijk onderwijs, waar wij echt grote instellingen kennen. Met
een amendementje zijn het primair onderwijs en het voortgezet onderwijs
er toen ook bij gehaald. Ik begrijp niet zo goed waarom in de ogen van
de SP de positie van ouders, medewerkers en leerlingen in het voortgezet
onderwijs niet voldoende gewaarborgd is door middel van het
instemmingsrecht op fusie dat zij hebben.
Mevrouw Siderius (SP):
D66 stelt dat de SP heel erg gehecht is aan de fusietoets. Natuurlijk is
dat zo. Wij hebben dit samen met de Partij van de Arbeid via een
amendement — niet via een amendementje — geregeld. Overigens heeft de
hele Kamer daarmee ingestemd; laten wij wel zijn. Er is een rapport over
de fusietoets verschenen. Daarbij zijn nogal wat kanttekeningen te
plaatsen, zoals ook de Commissie Fusietoets Onderwijs (CFTO) aangeeft.
De commissie noemt vijf zaken die zij in het rapport echt onderbelicht
vindt. Op basis daarvan heeft de staatssecretaris gezegd dat hij eerst
met de sector, docenten, ouders en besturen moet overleggen. Dat lijkt
ons heel verstandig. Wij willen nu niet rücksichtslos besluiten om dit
te wijzigen of af te schaffen zonder dat wij weten of daarvoor draagvlak
is in het veld. Dat lijkt mij een heel evenwichtige en zorgvuldige
benadering. Daar zou D66 toch ook voor moeten zijn?
De heer Van Meenen (D66):
Dat klinkt allemaal buitengewoon evenwichtig en zorgvuldig, maar dat was
niet mijn vraag.
Mevrouw Siderius (SP):
O.
De heer Van Meenen (D66):
Mijn vraag was namelijk: waarom zijn de rechten van ouders en leerlingen
niet afdoende gewaarborgd met het instemmingsrecht dat zij hebben bij
een fusie? Zij kunnen daar dus eventueel hun instemming aan onthouden en
zij hebben het actieve recht om een fusietoets te vragen. Wat ontbreekt
daar nog aan? Welke rechten zouden ouders en medewerkers nog moeten
hebben in de ogen van de SP? Nu even geen veldraadpleging; gewoon even
hier, even nadenken over wat de rechten zijn en wat een fusietoets daar
nog aan toe zou voegen.
Voorzitter: Van Meenen
Mevrouw Siderius (SP):
Er worden hier soms vergaande voorstellen gedaan over de fusietoets. De
SP wil dat vanuit allerlei perspectieven bekijken. Wij willen ook weten
of daar draagvlak voor is. In het rapport staan allerlei aanbevelingen.
Er zijn door de CFTO veel kanttekeningen bij geplaatst. Daar wil ik de
heer Van Meenen een paar van voorhouden: het onderzoek is onvoldoende
representatief; de conclusies en aanbevelingen zijn veelal gebaseerd op
belevingen van een beperkt aantal schoolbestuurders; de opvatting en
beleving van leraren, ouders en leerlingen zijn nauwelijks onderzocht en
blijven onderbelicht. Het lijkt mij toch belangrijk dat wij docenten,
ouders en leerlingen vragen of er draagvlak is voor eventuele
wijzigingen. De SP zit hier echt niet geharnast in. Wij willen goede
voorstellen van D66, VVD en PvdA echt met een open blik bekijken, maar
op dit moment is het te vroeg. Daarom heb ik mevrouw Straus ook gevraagd
waarom zij hier niet op heeft gewacht. Dat lijkt mij heel erg
belangrijk.
Ik kom op de overige voorstellen van mevrouw Straus. Het voorstel over
DAMU-scholen (Dans- en Muziekscholen) en de licentie die aan meerdere
vestigingen kan worden verstrekt, heeft de steun van de SP.
Het voorstel van de regionale afstemming lijkt de SP vrij logisch. Het
lijkt ons vrij logisch dat wij met elkaar samenwerken en dingen met
elkaar afstemmen. Juist bij leerlingendalingen is dat heel erg
belangrijk.
De onderzoeken en de inventarisatie van de staatssecretaris over de
bekostiging en het toezicht wachten wij af. Wij willen weten welke
consequenties dat heeft. Wij kunnen dat niet helemaal overzien. Daarom
zouden wij graag meer informatie willen krijgen.
De SP heeft nog een specifieke vraag aan de indiener. Die vraag werd al
eerder gesteld vandaag. In de nota wordt gesproken over de
kleinescholentoeslag. Mevrouw Straus zegt daarbij gelijk: ik stel niet
voor om de kleinescholentoeslag te introduceren in het voortgezet
onderwijs. Wat zijn de argumenten daarvoor? Die kon ik niet terugvinden
in de nota. Misschien kan mevrouw Straus daar wat over zeggen, want ik
dacht: misschien zou dat nog iets kunnen zijn om in te voeren.
Dan kom ik op de bereisbaarheid. De SGP sprak al over 15 km. Is dat een
maximum? Was dat gewoon een voorbeeldje in de nota? Wat vindt de VVD
acceptabel? Waar ligt de grens?
Ik wil mij aansluiten bij de vraag van het CDA over de sluiting van het
instemmingsrecht van de mr. Wellicht kan de indiener daar wat over
zeggen.
Voorzitter: Veldman
De heer Van Meenen (D66):
Voorzitter. Ik sluit mij uiteraard aan bij de complimenten die de hele
commissie al gegeven heeft aan de initiatiefnemer — dat is echt mooi
werk — temeer omdat mijn fractie zich volledig in de inhoud kan vinden.
Daar ga ik dus ook niet al te veel tijd aan besteden. Dit zijn stuk voor
stuk goede voorstellen, die goed zijn doordacht en onderbouwd. Sommige
ministeries zouden er soms een voorbeeld aan kunnen nemen. U weet, het
is niet mijn gewoonte VVD'ers te complimenteren, maar in dit geval lijkt
het mij volkomen terecht.
De heer Bisschop (SGP):
Dat komt er een beetje moeilijk uit, Paul.
De heer Van Meenen (D66):
Het is altijd lastig. Ik heb er slecht van geslapen, maar wat gezegd
moet worden, moet gezegd worden.
Eén punt wil ik toch graag naar voren brengen en dat betreft de
fusietoets. In mijn ogen zet de VVD een stap in de goede richting door
te zeggen: laten we die fusietoets afschaffen voor krimpgebieden. Ik
denk echter dat het nog niet ver genoeg gaat, omdat er ook scholen zijn
die niet in krimpgebieden liggen, maar die, om te kunnen voortbestaan of
om welke reden dan ook, wel groot belang zouden kunnen hebben bij het
samengaan met een andere school. VVD en D66 zijn allebei liberale
partijen. Zij willen op terreinen waarop dat mogelijk is zo min mogelijk
overheidsbemoeienis hebben. Met name D66 pleit voortdurend voor de
versterking van de medezeggenschap. Als er één punt is waarop de
medezeggenschap sterk is, dan is het wel op de vraag of een school al
dan niet zal fuseren. Zoals net al werd genoemd heeft de
medezeggenschapsraad op dat punt gewoon instemmingsrecht. Een sterker
recht kun je in Nederland niet krijgen. Dan is het bijna aanmatigend om
te zeggen dat de overheid er dan ook nog iets van zou moeten vinden,
vooral omdat de medezeggenschap ook het recht heeft om advies te vragen
en om een fusie-effectrapportage te krijgen. Ik zie eigenlijk helemaal
niets meer in een fusietoets voor het basisonderwijs en voor het
voortgezet onderwijs. We hebben bijvoorbeeld een bijdrage gekregen uit
de Achterhoek, waar een school voor praktijkonderwijs bijna zomaar was
gesneuveld omdat die fusietoets in de weg stond. Het ergste wordt
gevreesd voor vmbo-scholen in de toekomst. Dus laten wij vertrouwen
…
De voorzitter:
De heer Rog wil een interruptie plaatsen.
De heer Van Meenen (D66):
Dan zeg ik zo meteen nog een keer: laten wij vertrouwen … Daar zie ik nu
al naar uit.
De heer Rog (CDA):
Kan de heer Van Meenen uitleggen waarom hij eerder wel voor die
fusietoets was?
De heer Van Meenen (D66):
Natuurlijk kan ik dat. Dat was in een fase waarin de Kamer fusies in het
algemeen zag als iets wat moest worden vermeden. Dat was nog in een fase
waarin het onderwerp krimp minder prominent op onze agenda stond en
waarin we vooral bezig waren met het voorkomen van te grote
organisaties. Ik denk dat dat inmiddels niet meer het probleem is, zeker
niet in het basisonderwijs en in het voortgezet onderwijs. De tendens is
daar helemaal niet meer om tot grotere of nog grotere organisaties te
komen. Daar is de grote uitdaging om dat wat klein en waardevol is te
behouden. We moeten gewoon constateren dat die fusietoets daaraan met
regelmaat in de weg staat. De heer Rog kan het dus zien als een vorm van
voortschrijdend inzicht. Een en ander is vooral gericht op de effecten
die de fusietoets blijkbaar heeft op deze problematiek.
De heer Rog (CDA):
Dat is een interessant gegeven. Als D66 om die reden nu anders denkt
over de fusietoets in het funderend onderwijs, waarom kiest de heer Van
Meenen er dan niet net als het CDA voor om scholen die te maken hebben
met forse krimp, gerichter uit te sluiten van die fusietoets? De heer
Van Meenen koppelt de krimpproblematiek nadrukkelijk aan zijn wens om
scholen van de fusietoets uit te sluiten. Kan hij daar eens op
ingaan?
De heer Van Meenen (D66):
Daar zijn twee redenen voor. De eerste heb ik al genoemd. D66 heeft
vertrouwen in ouders, docenten en bestuurders van kleine scholen. Laat
ik mij even beperken tot de ouders en de medewerkers. Zij hebben gewoon
instemmingsrecht en zij weten als geen ander wat hun belang is. Ik heb
er als Kamerlid helemaal geen behoefte aan om daar dan nog eens een
andere opvatting over te hebben en dat is wel het geval zolang we de
fusietoets voor deze situatie in stand houden. Reden één is dus het
vertrouwen dat wij hebben in deze mensen die het zware recht hebben om
te voorkomen dat een fusie plaatsvindt.
De tweede reden is de volgende. Als je de fusietoets in stand houdt, dan
zul je altijd bepaalde criteria moeten vaststellen. Je ziet dan ook
voortdurend pogingen, ook van de VVD, om te komen tot een preciezer
antwoord op de vraag welke scholen nu wel of niet een fusietoets zouden
moeten hebben. Ik heb echt waardering voor die pogingen. We hebben
eerder de motie van mevrouw Ypma gehad. Daarin ging het om een bepaald
aantal leerlingen. Daar zit een bepaalde redenering achter, maar het
heeft toch een bepaalde mate van schijnexactheid. De heer Veldman deed
net de suggestie om scholen die de komende vijf jaar te maken hebben met
7,5% krimp vrij te stellen van de fusietoets. Alle waardering daarvoor,
maar het heeft een soort schijnexactheid. Er zijn voldoende situaties
waarin wellicht weer precies niet aan die criteria voldaan wordt. Laten
we dat in een keer goed regelen. Mijn veronderstelling is dat scholen op
dit moment alleen nog fuseren vanwege de krimpproblematiek. We moeten
niet hier proberen om exacte grenzen aan te geven wanneer er sprake is
van afdoende krimp. Dat kunnen de mensen daar als geen ander goed
bepalen. Ze hebben dan ook het recht om het bestuur daarvan te
weerhouden.
Mevrouw Ypma (PvdA):
Ik ben benieuwd hoe de heer Van Meenen de brieven heeft gewaardeerd die
we hebben ontvangen van ouders en onderwijs, waarin staat dat men de
fusietoets van onverminderd belang vindt. De Algemene Onderwijsbond
geeft aan dat de fusietoets een preventief instrument is om de dominante
posities van schoolbesturen en het gebrek aan keuzevrijheid te voorkomen
en dat de aanpassing niet gewenst is. Ook zijn er brieven gekomen van
Verus — ik kan zo wel even doorgaan — waarin wordt gepleit voor het
pluriforme onderwijsbestel. Hoe waardeert de heer Van Meenen die
brieven?
De heer Van Meenen (D66):
Net als alle brieven die ik krijg, waardeer ik die natuurlijk hoog. Ik
ben het er alleen niet mee eens. De belangrijkste reden waarom deze
organisaties eraan vasthouden, is dat er bij bijvoorbeeld veel
medezeggenschapsraden te weinig bewustzijn is van de positie die ze nu
al hebben. Ik zie werkelijk niet in waarom ouders en docenten, die
geacht worden vertegenwoordigd te worden door de organisaties die
mevrouw Ypma noemde, een extra toets nodig zouden hebben om hun
standpunt, dat zij al bepaald hebben, nog een keer te toetsen. Als ze
dat willen, dan mag dat ook, maar hun oordeel om al dan niet in te
stemmen met een fusie in die lokale situatie moet dominant zijn aan een
fusietoets en niet andersom.
Mevrouw Ypma (PvdA):
De heer Van Meenen zegt iets opmerkelijks. Hij heeft het over de positie
die de medezeggenschapsraad nu al heeft. Het klopt dat de
medezeggenschapsraad nu al instemmingsrecht heeft. Men geeft nu aan veel
waarde te hechten aan de fusietoets omdat die een preventieve werking
heeft en omdat men zich gesteund voelt in zijn afwegingen door de
fusietoets. D66 zet niet in op de fusietoets en is het wat dat betreft
niet eens met de leraren en de ouders, maar tegelijk pleit D66 altijd zo
voor de medezeggenschapsraden. Ik vind dat opmerkelijk. Kan de heer Van
Meenen dit toelichten?
De heer Van Meenen (D66):
Ik denk dat er heel weinig mensen in Nederland zijn die hun lot echt in
handen van de overheid willen leggen. Ik weet niet of de schrijvers van
deze brief dat beogen, maar dat is wel het effect ervan. Dat is niet wat
ik hun gun. Ik vind dat zij zelf zouden moeten bepalen of er sprake moet
zijn van een fusie. Bovendien, wanneer zij die fusie-effectrapportage
wensen, dan staat hun niets in de weg. De vraag is alleen wat dominant
moet zijn. Moet de uitspraak van overheidswege domineren of moet het
oordeel van ouders en leerlingen over de specifieke situatie op die ene
school waar die vraag speelt of men de toekomst wil veiligstellen door
middel van een fusie, domineren? Ik heb geen enkele behoefte eraan dat
de overheid zich met dat oordeel bemoeit, anders dan te adviseren, als
dat gewenst is, met behulp van een fusie-effectrapportage.
Mevrouw Ypma (PvdA):
Ik gebruik graag mijn tweede interruptie, voorzitter.
Hiermee verzwakt de heer Van Meenen de rol van de medezeggenschapsraad.
Men geeft zelf aan de preventieve werking van de fusietoets prettig te
vinden en dat men zich gesteund voelt door die fusietoets. In
verschillende brieven geeft men aan dat men die graag in stand wil
houden. De heer Van Meenen verzwakt hiermee mijns inziens de rol van de
medezeggenschapsraad. Wat is daarop zijn reactie?
De heer Van Meenen (D66):
Ik zie niet in waarom de positie van de medezeggenschap daarmee verzwakt
wordt. Ze behouden gewoon dat recht en behouden het recht om een
fusie-effectrapportage te vragen. Ik zie dat dus compleet anders. Ik
verwacht dat men denkt: we willen het wel overwegen, maar o jee, er is
een fusietoets, dus laten we dat dan maar niet doen. Ik denk daarom dat
de preventieve werking van een fusietoets — ik zie overigens helemaal
niet in wat die preventieve werking dan precies inhoudt — helemaal niet
de zaak van deze ouders en docenten dient. Ik denk dat zij zich vooral
moeten versterken door veel kennis over de situatie en de mogelijkheden.
Uiteindelijk moeten zij de optimale positie die zij hebben, benutten via
het instemmingsrecht op al dan niet fuseren.
Mevrouw Ypma (PvdA):
Dat betekent dat de heer Van Meenen het dus niet eens is met
bijvoorbeeld de vakbond. Die verwijst naar het onderzoek dat CFTO nu
doet. Die onderzoekt de fusie op basis van argumenten, en bekijkt of er
draagvlak is en wat de rol van de medezeggenschap is. Dat borgt een
zorgvuldige afweging. Vervolgens kan er dan een advies aan de minister
gegeven worden. Het is een fusietoets, geen verbod. Ze geven een advies.
Ook Verus geeft aan dat in de praktijk bijna alle fusieverzoeken
gehonoreerd zijn en de doorlooptermijn steeds korter is geworden.
Daardoor wegen de voordelen van de fusietoets op tegen de nadelen. En
toch blijft de heer Van Meenen bij zijn standpunt. Op welke manier denkt
hij dat de rol van de medezeggenschapsraad wordt versterkt als de
fusietoets wordt afgeschaft, terwijl die zelf graag wil dat de
fusietoets overeind blijft?
De heer Van Meenen (D66):
Het is een algemene brief. In zijn algemeenheid zijn er blijkbaar mensen
die denken dat hun positie versterkt is als er een fusietoets is. Ik
denk dat dit niet zo is. Mevrouw Ypma zegt dat het een advies is en geen
verbod, maar dat kan het wel zijn. Het voorbeeld van de praktijkschool
Pronova uit de Achterhoek illustreert dat. Daar is een fusie feitelijk
vanuit Den Haag verboden, terwijl iedereen die bij die school betrokken
is, het wel wil. Dat wil ik dus niet. Ik acht mensen wél in staat om in
die scholen een goede afweging te maken. Ik zie totaal niet waarom de
overheid zich daarmee, anders dan adviserend en wijzend op de effecten,
moet bemoeien. Dat is het verschil tussen de Partij van de Arbeid en
D66. Laat dat maar helder worden.
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog.
De heer Van Meenen (D66):
Ik heb nog een paar vragen. Wat vindt mevrouw Straus van de reactie van
de staatssecretaris? Is die daadkrachtig genoeg? Daar hoeft zij niet
helemaal punt voor punt op in te gaan, maar ik ben gewoon benieuwd of er
enig licht zit tussen deze twee VVD'ers. Dat is altijd goed om te zien
namelijk.
Het is een goede zaak dat nevenvestigingen niet altijd dezelfde kleur
hoeven te hebben als de hoofdvestiging. Vanuit het openbaar onderwijs is
er ook de behoefte om dat zo te laten zijn, aldus de Vereniging Openbaar
Onderwijs. Mij is niet helemaal helder of dat met de voorstellen van
mevrouw Straus bereikt wordt of dat de situatie al zo is. Dit is dus
meer een informatieve vraag. Dan kunnen we daarna ons oordeel daarover
geven. Het standpunt van D66 is in ieder geval dat het zo zou moeten
kunnen zijn.
Voorzitter: Van Meenen
De voorzitter:
Het lijkt me goed om in afwachting van het antwoord van mevrouw Straus
meteen ook te schorsen voor de lunchpauze. Volgens mij vindt men dat op
de publieke tribune ook een goed idee.
De vergadering wordt van 12.00 uur tot 13.00 uur geschorst.
De voorzitter:
Het woord is aan de indiener van de nota, mevrouw Straus.
Mevrouw Straus (VVD):
Voorzitter. Het is fijn dat we het vandaag over krimp in het voortgezet
onderwijs kunnen hebben. De nota ligt al een tijdje voor bij de Kamer.
Het heeft even geduurd, maar nu staat deze op de agenda en ik ben blij
om te zien dat er veel instemming is en dat ik veel complimenten krijg
van alle woordvoerders, die ik daarvoor hartelijk wil danken. Op een
gegeven moment dacht ik dat we binnen een uurtje klaar konden zijn,
omdat iedereen het ermee eens is; een strik eromheen en allemaal naar
huis, maar toen kwamen er toch een paar vragen. Daar zal ik zo meteen op
ingaan.
In de zomer van 2014 was ik op werkbezoek in de Achterhoek. Daar wordt
men hevig geconfronteerd met teruglopende leerlingenaantallen. Ik kom
zelf uit een gebied dat niet zo dichtbevolkt is. Bij het reizen van de
ene school naar de andere werd mij daar duidelijk hoe groot de afstanden
tussen scholen in Nederland ook kunnen zijn. Als je in de Randstad woont
of er regelmatig vertoeft, zoals ik, dan is dat iets wat je je
nauwelijks kunt voorstellen.
Ver fietsen naar school is iets van alle tijden. Ook in mijn klas op de
middelbare school zaten mensen uit Maria-Hoop en Vlodrop, die soms meer
dan 15 km moesten fietsen om op onze school te komen. Op zich is daar
niets mis mee. Daar word je groot van en het hoort ook bij Nederland.
Maar na die 15 km was je dan wel in een centrumgemeente waar het
volledige aanbod van soorten middelbaar onderwijs aanwezig was:
praktijkonderwijs, groen en gewoon vmbo, met alle profielen, die toen
nog anders heetten, en twee havo-vwo-scholen, waarvan een met een
gymnasiumafdeling.
Juist dit fenomeen, dat die verschillende schoolsoorten in de regio nog
op enigszins acceptabele reisafstand aanwezig zijn, zodat alle kinderen
naar een middelbare school kunnen gaan die bij hun past, staat door de
snel teruglopende leerlingenaantallen onder druk. Als er steeds minder
kinderen zijn, wordt het steeds moelijker om het totale onderwijspalet
in de regio aan te kunnen bieden.
De afgelopen twee jaar hebben wij in de Kamer over krimp in het
basisonderwijs gesproken. Deze kinderen groeien echter op, en dus vind
ik het tijd om te spreken over krimp in het voortgezet onderwijs. We
hebben het vandaag op de agenda gezet en het is door enkele
woordvoerders ook benoemd. 85% van de schoolbesturen in het voortgezet
onderwijs krijgt de komende jaren met krimp te maken, variërend van rond
5% tot zelfs meer dan 30% van de leerlingen. Als wij met onze
onderwijsregelgeving geen oog hebben voor deze ontwikkeling, dan laten
wij deze scholen en hun leerlingen in de steek. Goed onderwijs voor alle
kinderen, waar zij ook wonen in Nederland, op enigszins bereisbare
afstand, dat is waar de VVD voor staat.
Het heeft lang geduurd voordat wij deze initiatiefnota konden bespreken.
Helaas, zeg ik erbij, want de urgentie is hoog. Afgelopen week kwam er
nog een gezamenlijke brief van de PO-Raad en de VO-raad, ondersteund
door diverse brieven van schoolbesturen uit het land, die hun cri de
coeur op papier hebben gezet en aan ons hebben toegestuurd. Deze
schoolbesturen worden met serieuze krimp geconfronteerd, en niet alleen
op het echte platteland. Er kwam bijvoorbeeld een brief van de gemeente
Ede, die de komende jaren te maken krijgt met meer dan 20% afname van
het leerlingenaantal.
We hebben al een aantal stappen gezet, zoals de verruiming van de
50%-regel, maar volgens mij is dat niet voldoende. De urgentie om meer
te doen is torenhoog. Deze schoolbesturen vragen ons om nu te acteren.
Voor het einde van het schooljaar willen zij aan hun leerlingen en
ouders duidelijkheid kunnen geven of er voor hun school nog
toekomstperspectief is en hoe dit eruitziet. Diverse collega's hebben
ook gevraagd waarom ik niet kon wachten tot 1 maart. Ik ben bang dat 1
maart te laat is voor die scholen. Als wij pas op 1 maart gaan spreken
over de eventuele aanpassingen van de fusietoets, dan moeten er wellicht
vervolgens nog aanpassingen aan de regelgeving gedaan worden. Het kan
dan voor sommige scholen te laat zijn om er voor het einde van dit
schooljaar nog op te acteren. We willen die kostbare drie maanden niet
voorbij laten gaan en vandaag nog de noodzaak en urgentie van dit
onderwerp bij u op tafel leggen.
Ik heb een heleboel vragen gekregen die ik nu graag wil nalopen.
De voorzitter:
Dit lijkt mij een prima moment voor een interruptie.
Mevrouw Siderius (SP):
De VVD zegt, of mevrouw Straus zegt, dat ze niet wil wachten. Die
wijzigingen zijn hard nodig en moeten volgend schooljaar al ingaan. Ik
kan mij niet aan de indruk onttrekken dat mevrouw Straus zelf heel lang
heeft gewacht met de behandeling van dit notaoverleg. We hebben het op
een gegeven moment een half jaar uitgesteld. Waarom heeft mevrouw Straus
dat gedaan als zij toch niet wil luisteren naar de veldraadpleging, naar
ouders, docenten en leerlingen? Ik had de indruk dat mevrouw Straus dit
heeft uitgesteld om juist ook die input mee te kunnen nemen en daar
draagvlak te zoeken om eventuele wijzigingen op de fusietoets door te
kunnen zetten. Ik begrijp deze redenering van mevrouw Straus niet
helemaal.
Mevrouw Straus (VVD):
Eigenlijk hadden wij beoogd om deze initiatiefnota in september te
bespreken. Dat is vooruitgeschoven, niet zo zeer op mijn verzoek, maar
op verzoek van de Kamermeerderheid om te wachten op de reactie op de
evaluatie van de fusietoets. Die reactie van het kabinet ligt er en nu
komt er wederom een voorstel om het nog eens drie maanden uit te
stellen. Dan komen we echt met de deadline van dit schooljaar in de
knoop. Daar zit met name mijn probleem. Als we het in september een
beetje opschuiven, is er nog wat ruimte. Maar gaan we het nu wederom
drie maanden voor ons uitschuiven, dan komen de scholen in de knel die
voor het einde van dit schooljaar duidelijkheid willen geven aan hun
ouders en leerlingen over de toekomst van hun school.
Mevrouw Siderius (SP):
Ik vind het een bijzondere redenering, maar goed. Ik ben wel benieuwd of
mevrouw Straus kan toelichten welke scholen dat precies zijn en hoe zij
de ouders, docenten en leerlingen van die scholen heeft betrokken bij de
wijzigingen die zij voorstelt voor de fusietoets in haar nota. Je zou
die er dan toch bij kunnen betrekken om de wijzigingen erdoor te
krijgen. Misschien kan mevrouw Straus daar wat duidelijkheid over
verschaffen.
Mevrouw Straus (VVD):
Misschien hebt u, net als ik, gelezen dat we in de aanloop naar dit
notaoverleg van diverse scholen brieven hebben gekregen waarin wij
worden opgeroepen om door te gaan met deze maatregelen. Niet alleen van
losse scholen, maar ook de VO-raad en de PO-Raad hebben aangegeven dat
de urgentie niet toelaat dat kostbare tijd verspild wordt met allerlei
aanpassingen. Het gaat mij om de kostbare tijd. Het gaat mij er niet om
dat er geen goede discussie kan plaatsvinden over het totaal van de
fusietoets. Dat kan wel degelijk. Het gaat mij om scholen die met een
dusdanige krimp te maken hebben dat zij met opheffing geconfronteerd
dreigen te worden. Het versoepelen van de fusietoetsregelgeving kan die
scholen helpen en we moeten die scholen voor het einde van het
schooljaar duidelijkheid geven over waar zij wel of niet aan toe
zijn.
Mevrouw Siderius (SP):
Ik vraag enige coulantie, want ik heb in de eerste termijn helemaal niet
geïnterrumpeerd.
De voorzitter:
Ga uw gang.
Mevrouw Siderius (SP):
Ik vind het een beetje een vreemde beantwoording. Mevrouw Straus kan de
scholen niet opnoemen die met opheffing worden bedreigd en dat vind ik
vreemd. Zij maakt er een groot punt van, maar als wij om opheldering
vragen, komt die er niet. Vervolgens zegt mevrouw Straus dat we een
mooie brief hebben gekregen van de VO-raad en de PO-Raad. Dat klopt,
maar dat zijn de besturen. Het probleem is juist dat we ook draagvlak
moeten hebben bij de leerlingen, de ouders en de docenten. Dat draagvlak
is er niet, dat blijkt ook uit de brief van Ouders & Onderwijs.
Waarom kijkt mevrouw Straus maar één richting op, de richting van de
besturen, en niet naar de ouders, de leerlingen en de docenten? Kan
mevrouw Straus eindelijk een keer namen noemen van scholen die met
opheffing worden bedreigd?
Mevrouw Straus (VVD):
De scholen die ons een brief gestuurd hebben, staan bijvoorbeeld in
Zuidoost-Drenthe, Ede en Stadskanaal. Deze scholen hebben allemaal
aangegeven dat de fusietoets een probleem is voor hen. Wat het tweede
deel van de vraag van mevrouw Siderius betreft, sluit ik me aan bij
hetgeen de heer Van Meenen er eerder over gezegd heeft. Het is
natuurlijk niet zo dat we zeggen: u doet maar wat. Ik heb het alleen
maar over het versoepelen van de fusietoets voor de actuele
krimpgebieden. Daarnaast heeft de mr nog steeds instemmingsrecht op de
fusievoornemens. Het is dus echt niet zo dat er ineens niets meer
geregeld is. Ouders en docenten blijven onderdeel van het interne proces
van de school. Dat proces blijft onaangetast.
Mevrouw Ypma (PvdA):
Ik vraag nog even door op dit punt. We hebben inderdaad, zoals mevrouw
Straus zegt, een aantal brieven gekregen, waaronder ook een brief van
Verus. Dat is een belangrijke organisatie, een koepel van heel veel
christelijke en katholieke scholen. Zij geeft duidelijk aan dat er met
het oog op het behoud van een pluriform onderwijsstelsel en het
tegengaan van onnodige monopolieposities zorgvuldig met deze toets moet
worden omgegaan. De toets is nog maar kort geleden ingevoerd. Verus
wijst erop dat in de praktijk bijna alle fusieverzoeken gehonoreerd zijn
en dat de doorlooptermijn korter is geworden. Zij verzoekt ons om de
veldraadpleging af te wachten en dan pas conclusies te trekken. Laten we
het beperken tot de besturen. Mijn collega Siderius heeft natuurlijk
gelijk dat je daarnaast ook nog de ouders en de leerkrachten hebt, maar
binnen de besturen zijn er dus verschillende meningen. Waarom wil
mevrouw Straus een en ander niet zorgvuldig tegen elkaar afwegen?
Mevrouw Straus (VVD):
Volgens mij komt de discussie over de fusietoets nog. We hebben met
elkaar afgesproken dat er voor 1 maart een veldraadpleging plaatsvindt.
Dan zullen we er in de breedte over praten. In mijn initiatiefnota heb
ik het enkel over de serieuze krimpgebieden. Daarvoor moeten we alvast
duidelijkheid geven over onze denkrichting. Ik denk dat dit erg
belangrijk is. Voor die scholen kun je het niet wederom een heel
schooljaar vooruitschuiven.
Mevrouw Ypma (PvdA):
We hebben het de hele tijd over serieuze krimpgebieden. Mevrouw Straus
doet nu alsof het twee verschillende discussies zijn. Wat we doen met de
krimpgebieden, is dé discussie. Daarom heeft de Kamer al bij meerderheid
ingestemd met een motie van mijn hand. De SGP, de SP, de PVV, een ruime
meerderheid in de Kamer heeft ermee ingestemd. Ik sluit me aan bij de
heer Bisschop, die zich afvroeg of we meteen weer volgende stappen
moeten zetten. Hij had het over "weer nieuwe normen". Moeten we al
volgende stappen zetten voordat de veldraadpleging heeft plaatsgevonden?
Ik ben ook nog steeds benieuwd welke scholen serieus op het punt van
sluiten staan en niet de laatste drie maanden van de veldraadpleging
kunnen afwachten.
Mevrouw Straus (VVD):
Laat ik vooropstellen dat de PO-Raad en de VO-raad heel veel scholen
vertegenwoordigen. Zij hebben een eigen werkgroep voor scholen die met
krimp te maken hebben. Zij geven aan dat zij voorstander zijn van deze
concrete maatregelen. In deze notitie gaat het mij dus enkel om de
krimpgebieden. Het gaat mij niet om de fusietoets in de volle breedte.
Mevrouw Ypma geeft aan dat de regelgeving voor alle scholen verandert,
maar daar heb ik het vandaag niet over. Ik heb het alleen maar over de
scholen in de krimpgebieden. Voor deze scholen moeten we de regelgeving
versoepelen, zodat zij er beter mee uit de voeten kunnen.
Mevrouw Ypma (PvdA):
Mijn punt is dat de fusietoets net versoepeld is voor de krimpgebieden,
door de motie die ik in 2014 heb ingediend en die is aangenomen door een
meerderheid van de Tweede Kamer. Daarmee heeft mevrouw Straus wat de
Partij van de Arbeid betreft dus geen punt. We moeten dus de
veldraadpleging afwachten om alle belangen van ouders en leerlingen en
van schoolbesturen die de fusietoets graag overeind willen houden, maar
wel naar de normen willen kijken, tegen elkaar af te kunnen wegen. Zo
kunnen we gezamenlijk tot een oplossing komen, want dat er een probleem
is, ziet iedereen.
Mevrouw Straus (VVD):
Ik ben in ieder geval al blij dat mevrouw Ypma constateert dat er een
probleem is. In de evaluatie van de fusietoets lees ik dat de tot nu toe
afgesproken versoepelingen, waarover mevrouw Ypma het heeft, volgens de
respondenten niet voldoende zijn. Vandaag wil ik samen met u tot de
conclusie komen dat er voor de krimpgebieden nog iets extra's nodig
is.
Ik ga over tot het beantwoorden van de mij gestelde vragen, te beginnen
met die van de heer Veldman van de VVD-fractie. Hij vraagt of
concurrentie de belangrijkste reden is waarom samenwerking niet tot
stand komt. Je ziet dat niet in alle regio's evenveel urgentie gevoeld
wordt om dingen met andere scholen op te pakken. Uit de brief die de
staatssecretaris in augustus heeft gestuurd, blijkt dit ook. Verder leid
ik dit af uit het feit dat nog niet alle regio's regionale
procesbegeleiders hebben aangesteld. Daardoor proberen scholen bepaalde
problemen zo veel mogelijk binnen hun eigen scholen en schoolbesturen op
te lossen. Als het heel kritisch wordt en het water hun aan de lippen
staat omdat er geen vanzelfsprekende samenwerkingsrelatie met andere
scholen is opgebouwd, is het lastig om onder stoom en kokend water toch
dingen voor elkaar te krijgen. Vooral daarom spreken wij hier vandaag
over en zijn bepaalde voorstellen nodig. Ik zie natuurlijk veel liever
dat scholen automatisch samenwerkingspartners in de regio zijn, ook op
het moment dat de nood nog niet zo hoog is dat er drastische maatregelen
nodig zijn. Tegen scholen die nog niet zo ver zijn als de scholen
waarover wij het vandaag hebben, zeg ik van harte: als u voorziet dat er
in de komende jaren krimp in uw regio ontstaat, zoek dan samenwerking
met andere scholen in de omgeving en probeer daarmee afspraken te maken
om te voorkomen dat u met de rug naar elkaar toe staat en heel normale
oplossingen veel moeilijker zijn dan wanneer u gewoon met elkaar on
speaking terms bent, om het maar eens in goed Nederlands te zeggen. Mij
lijkt dat veel beter, want daardoor worden extra maatregelen voorkomen.
Aan het slot van mijn initiatiefnota schrijf ik dat ik niet kan voorzien
of er extra maatregelen nodig zijn, want de discussie over krimp houdt
natuurlijk niet op met het feit dat wij hier vandaag in de Tweede Kamer
over spreken. Wij hebben vorige week een brief gekregen met prognoses
van het aantal vmbo-leerlingen. Daaraan zie ik dat wij de komende jaren
waarschijnlijk vaker over dit onderwerp spreken. Vandaag beschouw ik als
startmoment van de bespreking van krimp in het voortgezet onderwijs. In
het verleden bespraken we met name de krimp in het basisonderwijs.
Zojuist heb ik met de SP en de PvdA een debatje gehad over de opmerking
van de heer Veldman dat niet alleen scholen met de krimpstatus niet meer
toetsplichtig zijn, maar ook scholen die te maken hebben met een daling
in het aantal leerlingen. In krimpgebieden is de nood evident hoog. Dat
is glashelder. Daarom heb ik voor deze aanpak gekozen. Er is echter
slechts een beperkt aantal krimpgebieden. Ze liggen in regio's waarvan
iedereen aangeeft dat de krimp dusdanig groot is dat die een bijzondere
status hebben. Een school hoeft dan niet meer toe te lichten waarom zij
krimp als criterium gebruikt om een fusie aan te gaan. Ik sta wel open
voor alle suggesties van de kant van de Kamer om tot een betere of
andere benadering te komen dan ik voorstel.
Ik moet er even een ander blaadje bij pakken om de volgende vraag van de
heer Veldman te beantwoorden. Het is voor mij ook nieuw om hier te
zitten, dus ik ben natuurlijk al mijn blaadjes kwijt. Gelukkig hebben we
tijd genoeg. De heer Veldman vroeg of de Experimentenwet alleen voor de
officiële krimpgebieden geldt of voor alle scholen die te maken hebben
met een daling in het aantal leerlingen. Wat mij betreft geldt die niet
alleen voor de officiële krimpgebieden. Krimp moet een bepaald voorstel
wel rechtvaardigen.
Ik geef een aantal kwaliteitscriteria mee waaraan ik denk dat moet
worden voldaan om ervoor in aanmerking te komen. Een daarvan is een
projectplan waarin een school moet aantonen waarom krimp een
rechtvaardigingsgrond is. Er zou immers best een voorstel voor een
experiment kunnen worden gedaan dat in een krimpgebied wel een
experiment is maar in een drukbevolkte omgeving niet, omdat het daar
onder de reguliere onderwijsregelgeving zou kunnen worden georganiseerd.
Twee losse scholen zouden bijvoorbeeld samen iets kunnen organiseren op
een andere locatie. Het is dan verstandiger om het BRIN-nummer niet aan
een van de scholen te koppelen maar aan twee. Dat soort
experimentvoorstellen zouden scholen kunnen doen aan de minister. Zij
kunnen daarbij aangeven dat ze het niet doen omdat ze de wijsheid in
pacht hebben, maar omdat het de enige manier is om op deze manier een
passend onderwijsaanbod in de regio te organiseren.
Ik kom nu toe aan de vragen van de SGP. Zij vraagt wat de rol van de
provincie kan zijn bij het bevorderen van samenwerking op het gebied van
onderwijs in de regio. In de nota beschrijf ik het voorbeeld van
Zeeland, waar de provincie echt een rol heeft gekozen. De ene provincie
is echter de andere niet. Sommige provincies hebben een natuurlijke
verstandhouding met het onderwijs, maar in andere provincies kan die
koppeling veel minder voor de hand liggen. In een gebied met grote
steden staat de provincie bijvoorbeeld wat meer op de achtergrond en
staan de grote steden wat meer op de voorgrond. Ik ben liberaal, dus wat
mij betreft mogen er verschillende oplossingen zijn. Ik wil dus niet
voorschrijven dat de provincie het moet doen. Zij kan deze rol op zich
nemen, maar als er in een regio een andere variant is om samenwerking te
bevorderen, is mij dat even lief.
De heer Bisschop (SGP):
Ik wil nader inzoomen op dit punt. In de Wet op het voortgezet onderwijs
staat een artikel dat voorschrijft dat de provincie een regierol heeft
ten aanzien van het openbaar voortgezet onderwijs. Daarvoor hoeft dus
niets nieuws uit de kast te worden getrokken. Wel zou deze bepaling wat
kunnen worden afgestoft. Ik zou me kunnen voorstellen dat er als
onderdeel van deze nota aandacht aan wordt besteed dat er zeker in
krimpregio's naar provincies wordt gekeken. Zeeland is een mooi
voorbeeld. Daar heeft men dat gedaan op basis van het eerdergenoemde
artikel. Men had daar niet een brainwave waarbij men dacht: nu gaan we
eens wat doen. Nee, men realiseerde zich dat men een
verantwoordelijkheid had. Andere provincies die er concreet mee te maken
krijgen, zouden opgepord kunnen worden om hun verantwoordelijkheid te
nemen om ervoor te zorgen dat er voldoende technisch onderwijs blijft in
verband met de verantwoordelijkheid die men heeft voor werkgelegenheid
en economie. Hoe kijkt mevrouw Straus daartegenaan?
Mevrouw Straus (VVD):
Ik vind het voorstel van de heer Bisschop heel interessant. In sommige
regio's zou de provincie zo'n rol van nature kunnen pakken, waarbij ze
het breder insteekt dan alleen het openbaar onderwijs. Wel denk ik dat
het belangrijk is dat er niet alleen naar de juridische of formele
bevoegdheid van de provincie wordt gekeken, maar dat ook wordt
meegenomen of de provincie het draagvlak heeft in de betreffende regio
om de regisseursrol op te pakken. Ik kan mij voorstellen dat dit in
sommige regio's vanzelfsprekend is en dat er in andere regio's een
andere partij is die het voortouw neemt; ik gaf al het voorbeeld van de
grote steden.
Ik ga verder. Er is mij gevraagd welke afstanden ik normaal vind in het
kader van de bereisbaarheid, en in hoeverre ik dat zou willen
formaliseren. In mijn inleiding heb ik al aangegeven dat ver fietsen
iets van alle tijden is in Nederland. In die zin ben ik helemaal niet
iemand die zegt: alle kinderen moeten om de hoek naar de middelbare
school kunnen. Dat is een illusie, zeker buiten de Randstad.
Het is ook zo dat, wat voor normen wij hiervoor in Den Haag ook stellen,
je dat niet een-op-een kunt voorschrijven. Als je bijvoorbeeld voor
Zeeland een kilometerbepaling zou afspreken, kom je misschien wel met
grote plassen water in aanraking. Misschien is dat wel helemaal niet zo
opportuun. Ik kan me voorstellen dat je in regio's waar het openbaar
vervoer goed geregeld is, andere criteria gebruikt dan in regio's waar
helemaal geen openbaar vervoer is. En stel dat we hier zouden zeggen: 15
kilometer, terwijl op 16 kilometer afstand een heel goede oplossing
ligt? Eigenlijk wil ik niet vanuit Den Haag voorschrijven wat die
bereisbaarheid dan precies is. Ik wil het aan de regio's zelf overlaten
om na te denken over wat ze nog acceptabel vinden in hun regio en over
hoe je dit onderwijs organiseert. Dat is meteen ook een van de rollen
die zo'n regionaal overleg of de regionale procesbegeleiders zouden
kunnen spelen waar dat overleg niet vanzelfsprekend tot stand komt of
waar niet zo'n instituut, zoals in Zeeland, is.
De heer Bisschop heeft ook gevraagd naar de informele
samenwerkingsschool. Het start natuurlijk altijd met een kop koffie,
soms met een stuk vlaai erbij. Voor informele samenwerking is het erg
belangrijk om vertrouwen in elkaar te krijgen. Je moet dat vertrouwen in
elkaar opbouwen, je moet elkaars onderwijsfilosofie gaan begrijpen en je
moet heel goed van elkaar op aan kunnen. Maar er komt een moment dat je
dingen toch moet formaliseren. Dan kan het zijn dat je uiteindelijk
uitkomt op een formele samenwerkingsschool. Wat mij betreft moet daar
alle ruimte voor zijn als partijen tot die conclusie komen.
De heer Bisschop heeft ook gevraagd hoe de samenwerking, bijvoorbeeld
tussen een normale school en een montessorischool, eruitziet. Ik heb
daar al een mooi voorbeeld van gezien, maar dan in de Randstad en niet
in de regio. Daar werken een normale school en een montessorischool
onder één dak samen. Zij hebben vooral gekeken op welke wijze ze het
grootste deel van hun algemene activiteiten gezamenlijk kunnen
organiseren in een gebouw: de administratie, de inkoop, de conciërge, de
gymles. Kortom, het gaat erom zo veel mogelijk dingen samen te
organiseren. Op enkele andere vlakken, zoals de wijze waarop je het
dagelijkse onderwijs inricht, was nog wel sprake van verschillen tussen
de kinderen die voor de montessoriaanpak hebben gekozen en de kinderen
die voor de reguliere aanpak hebben gekozen. Schoolleiders moeten het
vooral samen willen doen. Het lijkt mij verstandig om daar vanuit Den
Haag niet te veel tussen te gaan zitten, maar vooral te kijken op welke
wijze je het kunt realiseren in plaats van op welke wijze je het kunt
tegenhouden.
De heer Bisschop had ook nog een vraag over de fusietoets, maar die heb
ik eigenlijk net al beantwoord bij de vragen van mevrouw Ypma en mevrouw
Siderius.
Dan kom ik bij de antwoorden op de vragen van het CDA. De heer Rog geeft
terecht aan dat de keuzevrijheid van ouders van groot belang is, ook de
denominatieve keuzevrijheid. Ik ben dat helemaal met hem eens. Maar we
hebben het hier wel over de krimpgebieden en dan is de vraag of er
überhaupt nog wat te kiezen valt. Als ik moet kiezen tussen één school
of géén school, kies ik voor die ene school. Vaak is er ook de luxe niet
meer om te kiezen of je al die denominaties in de lucht wilt houden. We
hebben dan nog wel de variant van de samenwerkingsschool. Ik hoop dan
ook dat de staatssecretaris snel met een wetsvoorstel komt. Je zou dan
immers in ieder geval nog twee verschillende denominaties overeind
kunnen houden.
De heer Rog heeft ook gevraagd of het wenselijk is dat een school omdat
deze nu eenmaal in het krimpgebied ligt, buiten de fusietoets valt, ook
al komt deze ver boven de sluitingsnorm uit. Dit is wel belangrijk. In
die regio's zie je vaak dat een grote school een kleine school
overneemt, omdat de kleine school anders niet kan voortbestaan. Daarmee
houd je een stukje keuzevrijheid in de krimpregio's in stand. Vaak gaat
het kleintje niet helemaal op in het grote schoolbestuur, maar kan het
zijn eigen identiteit behouden en kan het onder de vleugels van het
grotere schoolbestuur voortbestaan. Daarmee zorg je er juist voor dat
kwaliteit en keuzevrijheid meer gewaarborgd blijven. In de evaluatie van
de fusietoets staat dat er een aantal casussen zijn geweest waarin
fusies zijn afgewezen. Het betreft dan vaak kleinere scholen die
aansluiting bij een groter schoolbestuur hebben gezocht ter verbetering
van hun professionaliteit. Wij hebben met ons allen de kwaliteit van het
onderwijs hoog in het vaandel. Dan moeten we nagaan of het wel zo
verstandig is om op basis van kwantitatieve criteria de kwaliteit en
keuzevrijheid in de regio in de wielen te rijden.
De heer Rog (CDA):
Dit is nu net een interessant voorbeeld van mevrouw Straus. Stel dat een
kleine school zou willen fuseren, maar dat daar weinig draagvlak voor is
in de gemeenschap door het specifieke karakter of de specifieke
identiteit van de school. Is dat nu niet een uitgelezen situatie voor
een fusietoets? Het is geen fusieverbod, maar een fusietoets. Je kunt
een fusietoets doen voor een school die ruim boven de stichtingsnorm
zit, die een specifiek karakter of een specifieke identiteit heeft en
waarvoor er niet direct een noodzaak tot fusie is. Is dit niet precies
de reden waarom we een fusietoets hebben?
Mevrouw Straus (VVD):
Die kleine partij uit mijn voorbeeld heeft wel degelijk behoefte aan een
onderwijsfusie. Ik denk dat zij er juist heel erg mee gebaat zou zijn
als zij de gesprekken met haar grote broer kan aangaan en als zij
daarover met elkaar in de interne besluitvorming goede afspraken kunnen
maken. Als beide medezeggenschapsraden instemmen met deze fusie, zie ik
niet waarom wij daar vanuit Den Haag nog eens overheen zouden moeten
gaan. Dat vind ik dan een beetje dubbelop. In de evaluatie van de
fusietoets zag ik — dat heeft mij gesterkt in de wens om vandaag deze
notitie met de commissie te bespreken — dat kleine partijen aansluiting
zoeken bij een grotere partij omdat zij zien dat zij in hun eentje de
professionaliteit niet kunnen waarborgen. De kwantitatieve criteria die
wij aan de fusietoets hebben gesteld, rijden de kwalitatieve oplossing
dan in de wielen.
De heer Rog (CDA):
Hier zie je dus toch een nuanceverschil tussen de VVD en het CDA. Wij
willen niet alleen aandacht geven aan de doelmatigheid, maar ook aan het
voortbestaan van pluriformiteit en keuzevrijheid voor ouders. Ik ben het
geheel met mevrouw Straus eens dat we geen fusie- of samenwerkingsverbod
moeten instellen, maar juist bij dit soort gevallen, waarin er geen
absolute noodzaak is om tot fusie over te gaan door bijvoorbeeld zeer
forse krimp — daar gaat mevrouw Straus straks ook op in, maar zij heeft
al gehoord hoe het CDA daarin staat — heeft mijn partij een andere
insteek dan die van de indienster, ter bescherming van het pluriforme
aanbod en de keuzevrijheid van ouders.
Mevrouw Straus (VVD):
Dat begrijp ik, maar een medezeggenschapsraad kan natuurlijk ook nog
vragen om een beoordeling bij de Commissie Fusietoets. Ondanks het feit
dat de school niet verplicht is om een fusietoets te doen, kan er, als
er twijfels zijn bij de kleinere school uit het voorbeeld, gevraagd
worden aan de Commissie Fusietoets om hier een officieel advies over uit
te brengen. Ook is er nog de fusie-effectrapportage, waarin beide
partijen, de mr van de ene school en de mr van de andere school,
afspraken maken. Wat ik in de praktijk zie, is dat er ook bij grote
schoolbesturen veel ruimte is voor profilering van de individuele
scholen, zelfs over denominaties heen. Dat is iets wat ik zeker niet wil
verliezen; ik vind dat een groot goed. Maar het kan ook op een andere
manier dan enkel met de route via Den Haag om daar al dan niet
goedkeuring voor een fusie te krijgen.
De heer Rog heeft een vraag gesteld over het instemmingsrecht bij
sluiting van een locatie. Als een bestuur een locatie wil sluiten, zou
ik graag zien dat de mr een fusie-effectrapportage aan het bestuur kan
vragen. Ik denk dat daarmee de informatievoorziening van de mr
verbetert, waarmee de raad een betere dialoog kan voeren met het
schoolbestuur over de validiteit van de voorgelegde keuze. Ik wil niet
zover gaan als een instemmingsrecht bij sluiting, want als het bestuur
wil overgaan tot sluiting, kunnen de overwegingen van het bestuur anders
zijn dan die van de docenten en de ouders. Dan komen die wel heel erg op
gespannen voet met elkaar te staan. Ik wil dat men zo veel mogelijk in
gezamenlijkheid tot een besluit komt. Die dialoog wil ik verder
versterken. Vandaar mijn voorstel om de mr de mogelijkheid te geven om
bij zo'n casus een fusie-effectrapportage te vragen.
Mevrouw Siderius (SP):
Ik heb ook die vraag naar dat instemmingsrecht gesteld. Mevrouw Straus
zegt dat zij zover niet wil gaan, omdat er bij besturen andere
overwegingen kunnen zijn dan bij ouders en docenten. Laten wij wel zijn,
docenten moeten het werk doen, zij moeten onderwijs geven, zij moeten de
kwaliteit van het onderwijs waarborgen. Ouders en leerlingen zouden daar
natuurlijk ook een heel belangrijke bijdrage aan kunnen leveren. Zij
zouden heel goede overwegingen kunnen hebben. Waarom laat mevrouw Straus
de belangen van besturen zwaarder wegen dan die van docenten, de mensen
die het werk moeten doen, die met hun voeten in de klei staan?
Mevrouw Straus (VVD):
Wij bespreken deze initiatiefnota niet omdat docenten hun werk minder
goed zouden doen, maar omdat wij steeds minder leerlingen krijgen,
waardoor wij een financieel vraagstuk in het onderwijs hebben op te
lossen. Het is mogelijk dat een schoolbestuur op grond van financiële
overwegingen uiteindelijk een besluit moet nemen, omdat men voor de
lange termijn simpelweg niet op dezelfde manier kan doorgaan. Het lijkt
mij heel verstandig dat een schoolbestuur dat op tijd doet. En ik denk
dat het ook heel belangrijk is dat de mr daar tijdig en goed in
meegenomen wordt. Dat is nog iets anders dan een instemmingsrecht. Het
is net als bij instemmingsrecht op de begroting, iets wat de heer Van
Meenen altijd heel graag wil. Ook daar heeft het schoolbestuur een
eigenstandige bevoegdheid en verantwoordelijkheid om gewoon verstandige
keuzes voor de school te maken.
Mevrouw Siderius (SP):
In dit opzicht kan ik toch wel heel erg meevoelen met de heer Van
Meenen. De redenering is nu een beetje dat docenten, ouders, leerlingen
en mensen in de medezeggenschapsraad geen verstand hebben van financiële
vraagstukken, dat zij daar niet over kunnen oordelen. Ik ken ook heel
veel schoolbesturen die het financiële vraagstuk niet echt wenselijk
behandelen, die weinig geld besteden aan kleine klassen of andere dingen
die echt nodig zijn om goed onderwijs te geven, maar die het liever aan
andere leuke dingen uitgeven. Waar komt bij mevrouw Straus het idee
vandaan dat docenten en ouders of leerlingen daarover niet goed zouden
kunnen adviseren of daarmee niet zouden moeten instemmen? Ik vind het
een heel rare redenering. Volgens mij zijn het juist de docenten en de
ouders die heel goed hun belangen kunnen behartigen en die kunnen zien
wat er in de school en in het klaslokaal nodig is.
Mevrouw Straus (VVD):
Ik doe in mijn nota een voorstel om de positie van de mr in dit verband
te versterken. Dat doe ik om de mr beter in staat te stellen om in een
vroegtijdig stadium goed de dialoog met het schoolbestuur aan te gaan.
Ik geloof veel meer in de dialoog dan in alles uiteindelijk op de spits
drijven. Vandaar dat ik dit voorstel op deze manier doe.
Voorzitter. Ik ga nu in op de vragen van mevrouw Ypma van de Partij van
de Arbeid. Zij vraagt onder andere om een voorbeeld van een geval waarin
de experimentenwet zou werken. Stel dat je met verschillende scholen in
een regio een brede brugklas zou organiseren. Dat doe je dan dicht bij
huis, niet in een school, maar bijvoorbeeld gewoon in het
gemeenschapshuis. Dat kun je op dit moment eigenlijk niet realiseren in
de reguliere onderwijsregelgeving. De samenwerking tussen verschillende
BRIN-nummers op een andere locatie, niet zijnde een school, rijdt de
onderwijswetgeving zodanig in de wielen dat daar nu geen oplossing voor
is, terwijl dit voor leerlingen, ouders, schoolbesturen en wellicht ook
docenten heel interessant zou kunnen zijn. Dit is een voorbeeld van een
geval waarin een schoolbestuur volgens mij een verzoek voor zo'n
experiment zou kunnen aanvragen.
Mevrouw Ypma vroeg ook wat precies het punt is met de DAMU- en de
LOOT-licenties. DAMU gaat over de danstalenten en LOOT over de
sporttalenten. Die kinderen zitten op een school, maar de LOOT- of
DAMU-status, waarmee er voor deze talenten extra faciliteiten
beschikbaar gesteld worden, is gekoppeld aan een BRIN-nummer. Dat
betekent dat alleen het kind dat naar die school gaat, gebruik kan maken
van die faciliteiten. In het kader van de krimp is in Weert bijvoorbeeld
besloten om de vmbo-locaties bij elkaar te brengen en een
vmbo-t/havo-locatie en een vwo-locatie te maken. In hun situatie was dat
de beste, meest pragmatische oplossing om met de onderwijsgebouwen en de
inrichting daarvan om te gaan, maar dat betekende dat de vmbo-t-leerling
die eerder op locatie College zat, waar LOOT-faciliteiten waren, nu naar
de locatie Philips van Horne ging. Dat betekende dat hij niet langer
gebruik kon maken van die mogelijkheden. Dan wordt de leerling dus de
dupe van het feit dat wij de regelgeving aan BRIN-nummers gekoppeld
hebben, terwijl je in krimpsituaties juist een beetje over de
BRIN-nummers heen moet kunnen kijken om tot oplossingen te komen.
Vandaar dit voorstel.
Mevrouw Ypma vraagt ook wat de meerwaarde is van de regionale
procesbegeleiders. Ik zie dat samenwerking niet overal op de agenda
staat. Nog niet alle regio's hebben verzoeken gedaan om zo'n regionale
procesbegeleider aan te stellen. Dat vind ik jammer, want zoals ik in
antwoord op de heer Bisschop over informele samenwerking ook gezegd heb:
als je in een vroegtijdig stadium met elkaar na begint te denken over
wat je voor elkaar kunt betekenen en hoe je met elkaar kunt samenwerken,
kun je heel veel problemen in gezamenlijkheid oplossen. De regionale
procesbegeleiders gaan de discussie waar wij vandaag mee begonnen zijn,
ook buiten Den Haag aanslingeren. Ik denk dat het erg belangrijk is dat
wij die regionale procesbegeleiders de wind in de zeilen geven. Het is
vooral ook heel interessant waar zij mee terugkomen. Welke problemen
zien zij in de verschillende regio's waaraan wij hier in Den Haag
misschien nog niet gedacht hadden, zelfs niet met alle werkbezoeken die
wij normaal gesproken afleggen op de maandagen dat wij niet in Den Haag
zijn?
Mevrouw Ypma (PvdA):
Dank voor deze heldere antwoorden. Ik heb een vraag over dit laatste
onderwerp. Zoals ik gezegd heb, stelt de gemeente al regionale
huisvestingsplannen op. Daarin wordt al per regio naar
leerlingenaantallen, prognoses, gebouwen et cetera gekeken. Ik heb
gevraagd wat dan de meerwaarde van zo'n regionale procesbegeleider is.
Ook heb ik gevraagd hoe de onafhankelijkheid en het belang van de ouders
en het onderwijs, leerkrachten en schooldirectie, voldoende worden
geborgd. De ouders en het onderwijs hebben daarnaar gevraagd. Wij
krijgen heel veel signalen dat vooral de belangen van de schoolbesturen
daarin doorklinken.
Mevrouw Straus (VVD):
Eén ding weet ik zeker. Bij de regionale huisvestingsplannen zitten
helemaal geen ouders aan tafel en hier hebben we nog de mogelijkheid om
ouders een rol in dit proces te geven. Die regionale huisvestingsplannen
zijn vaak per gemeente georganiseerd, terwijl wij zeker in de
krimpgebieden ook over gemeenten heen moeten kijken. De regionale
procesbegeleiders komen in verschillende gemeenten en doen daar ideeën
op die in andere gemeenten misschien nog niet bedacht zijn. In die zin
hebben zij zeker meerwaarde, omdat zij als het ware over de bestaande
regio's heen kunnen kijken. Zij kunnen best practices van de ene naar de
andere regio brengen. Zij kunnen ook veel meer dan alleen maar de
huisvestingsproblematiek op tafel leggen. In regio's waar die urgentie
nog niet zo wordt gevoeld, begint het nadenken niet eens zozeer bij de
vraag: hoe gaan we om met huisvesting? De onderliggende vraag zou
eigenlijk nog veel principiëler moeten zijn: hoe gaan we ons onderwijs
in de toekomst inrichten? De vraag is of elk regionaal
huisvestingsoverleg deze mindset, om maar weer een goed Nederlands woord
te gebruiken, daadwerkelijk heeft. Ik denk dat de regionale
procesbegeleiders daarin een rol kunnen spelen.
Mevrouw Ypma (PvdA):
Ik ben alert op het stapelen van allerlei maatregelen. Wij hebben juist
heel bewust gezegd dat we geen gemeentelijke huisvestingsplannen willen,
maar regionale huisvestingsplannen zodat al die belangen worden gewogen
en er ook een democratische verantwoording plaatsvindt. Dat kijken over
de gemeenten heen gebeurt nu al met regionale huisvestingsplannen.
Hoe borg je nu die onafhankelijkheid? Veel regionale procesbegeleiders
werken op verzoek van bestuurders actief mee aan het sluiten van
scholen. Door de ouders en het onderwijs wordt gevraagd hoe zij ervan
kunnen uitgaan dat die regionale procesbegeleiders een neutrale rol
vervullen en de perspectieven van ouders, leerkrachten en
dorpsgemeenschappen daadwerkelijk serieus nemen.
Mevrouw Straus (VVD):
De brief waarin de staatssecretaris de regionale procesbegeleiders
aankondigt, staat ook op de agenda van vandaag. Het lijkt mij het
verstandigst dat mevrouw Ypma deze specifieke vragen over die rol van de
procesbegeleiders ook aan de staatssecretaris stelt.
Mevrouw Ypma (PvdA):
Bij dezen!
De voorzitter:
Genoteerd. U gaat verder met uw beantwoording.
Mevrouw Straus (VVD):
De laatste vraag van mevrouw Ypma gaat over de bekostiging. Zij vraagt
mij om een voorbeeld te geven van een stapeling van effecten die zich
kan voordoen, zoals ik in mijn nota aangeef. Wij hebben bijvoorbeeld te
maken met de verevening passend onderwijs. Als je het kaartje van
Nederland bekijkt, dan zie je dat met name in een aantal regio's die
tevens krimpgebied zijn die verevening negatief uitpakt. Dat betekent
dat die regio's een extra opgave hebben om inclusief onderwijs vorm te
geven binnen hun onderwijsbestand. Als je ook wordt geconfronteerd met
behoorlijk teruglopende leerlingenaantallen, dan heb je als het ware
twee financiële uitdagingen in één keer. In mijn nota noem ik het een
fatale cocktail, want er kan ineens een stroomversnelling ontstaan
waardoor je in de financiële problemen komt. Dat is een voorbeeld van
die stapeling. Daarom heb ik aan de staatssecretaris voorgesteld om als
hij toch met die bekostiging aan de slag gaat — dat doet hij — rekening
te houden met dit soort effecten en te bekijken of hij daarvoor
maatregelen zou moeten nemen.
Mevrouw Siderius (SP):
Ik dacht bijna dat mevrouw Straus hier zou gaan pleiten voor het
afschaffen van de vereveningsproblematiek. Zou dat geen goede optie
zijn? Dan volgt het geld ook echt de leerling in plaats van dat wij bij
elke leerling zeggen: dit is het geld dat je krijgt en daarmee moet je
het maar doen. Dan kijken wij echt naar wat een leerling nodig heeft en
leveren wij maatwerk. Aangezien mevrouw Straus concludeert dat dit een
fatale cocktail is, zouden wij dan niet gewoon moeten stoppen met die
vereveningssystematiek?
Mevrouw Straus (VVD):
Je zou het ook van de andere kant kunnen aanvliegen. Je zou ook tegen de
staatssecretaris kunnen zeggen: ga nou maar een regionaal
bekostigingsmodel voor het vo maken. Dan moeten de scholen het onderling
maar uitzoeken. Dus je kunt dat op verschillende manieren aanvliegen. Ik
wil daar nu niet op vooruitlopen. Ik wil alleen maar aangeven dat een en
ander in sommige regio's dusdanig bij elkaar komt dat scholen versneld
in de financiële problemen raken. Volgens mij wil mevrouw Siderius ook
niet dat die scholen ineens in financiële zin voor een voldongen feit
worden geplaatst. Ik wacht even op waar de staatssecretaris mee komt.
Als hij ons voorstellen voorlegt waarin hij de bekostiging van het vo
verder heeft uitgewerkt, dan zien wij daarin wel terug hoe hij wil
omgaan met deze vereveningsproblematiek in de regio in samenhang met
krimp.
Mevrouw Siderius (SP):
Natuurlijk wil de SP niet dat scholen in de problemen komen, maar door
dit beleid van het kabinet, door de vereveningssystematiek komen heel
veel scholen wel in de problemen, met name de scholen waarop relatief
veel leerlingen zitten met een extra ondersteuningsbehoefte. Mevrouw
Straus stelt vandaag voor om in de krimpgebieden de fusietoets af te
schaffen of aan te passen. Laten wij dan ook in de krimpgebieden de
vereveningssystematiek afschaffen. Dat lijkt mij een fantastische deal,
want dan kunnen wij die scholen echt goed ondersteunen en ervoor zorgen
dat het geld de leerling volgt.
Mevrouw Straus (VVD):
Ik heb daar niet voor gekozen in mijn initiatiefnota, maar het is
vandaag een notaoverleg, dus het staat mevrouw Siderius vrij om zelf met
een voorstel daarvoor te komen.
De voorzitter:
Dat zullen wij zien. U kunt verder gaan met uw beantwoording.
Mevrouw Straus (VVD):
Mevrouw Siderius heeft gevraagd: waarom gaan wij het vandaag specifiek
over krimp in het onderwijs hebben, terwijl er nog zo veel andere
krimpissues zijn, zoals de veiligheid en andere kwesties? Ik heb even
ruggespraak gehad met andere woordvoerders die te maken hebben met
krimpdossiers om te vragen hoe zij dat hebben aangevlogen. Het blijkt
dat zij dezelfde aanvliegroute hebben dan wij vandaag: wij bekijken dat
per thema. Wij vliegen dat per thema aan. Vervolgens maken wij dezelfde
afweging: hoe kun je ervoor zorgen dat dat onderwerp regionaal op een
goede, pragmatische manier wordt aangepakt, in plaats van er heel groot
generiek beleid op te zetten? Dat doe ik vandaag ook. Het gaat hier om
krimp in het voortgezet onderwijs. Ik doe een tiental voorstellen
waarmee wij scholen beter in staat stellen om daarmee om te gaan.
Mevrouw Siderius vroeg ook of je goed samenwerken kunt afdwingen. Zij
zei dat je misschien meer regels moet stellen in plaats van minder. Zij
stelt deze vraag wel aan iemand van de VVD, dus misschien had zij mijn
antwoord daarop al verwacht. Wij geloven er niet in dat je meer regels
moet opleggen. Wij geloven er juist in dat je mensen meer eigen
verantwoordelijkheid moet geven. Wij moeten met name de kracht van de
dialoog en de lokale creativiteit aanspreken in plaats van te veel
Haagse normen stellen, waaraan men dan moet voldoen.
Mevrouw Siderius vroeg ook naar het borgen van de kwaliteit in de
experimenteerwet. Ik heb in mijn initiatiefnota een aantal criteria
gesteld waaraan een verzoek voor een experimenteeromgeving zou moeten
voldoen. Een daarvan is bijvoorbeeld een projectplan. In dat projectplan
moet je niet alleen aangeven dat je met krimp te maken hebt, maar ook
wat je dan daadwerkelijk wilt gaan doen. De minister beoordeelt dat
projectplan en geeft wel of niet goedkeuring aan dat experiment. Daarmee
en met mijn andere voorstellen op dat punt wordt voldoende borging van
kwaliteit gegeven.
Waarom stelt u niet voor om een kleinescholentoeslag in te voeren? Die
vraag werd mij ook nog gesteld. Ik doe dat bewust niet. We zijn nu bezig
met die nieuwe bekostigingssystematiek. Als ik daar nu al op vooruitloop
en zeg dat er ook een kleinescholentoeslag in het vo moet komen, dan
geef ik al heel veel kader mee en dat wil ik eigenlijk niet. Ik wil in
die bekostiging eigenlijk alleen maar aangeven dat er oog moet zijn voor
krimp en voor de financiële stapeling van effecten van krimp. Voor de
rest wil ik een en ander gewoon bekijken. Misschien is er wel een veel
mooiere en creatievere oplossing om daaraan tegemoet te komen dan de
kleinescholentoeslag.
Ik ben bijna door de vragen heen. Een vraag heb ik nog niet beantwoord.
De heer Van Meenen vroeg of ik de reactie van de staatssecretaris
voldoende vind. In principe vind ik dat de staatssecretaris een heel
eind tegemoetkomt aan mijn voorstellen, maar het zou heel fijn zijn als
hij dat zo nog eens nadrukkelijk bevestigt. Indien nodig kunnen we hem
wellicht oproepen om daar nog wat concreter over te zijn.
Voorzitter: Veldman
De heer Van Meenen (D66):
We wachten dat in spanning af. Ik heb ook nog iets gezegd over de
fusietoets. Ik heb gezegd dat D66 de verantwoordelijkheid om een oordeel
daarover te geven graag bij ouders en docenten wil neerleggen. Uit alles
wat naar voren is gekomen en uit de antwoorden van mevrouw Straus krijg
ik sterk de indruk dat die argumenten ertoe zouden moeten leiden dat ook
de VVD eigenlijk vindt dat de fusietoets in het po en in het vo zou
moeten worden afgeschaft.
Mevrouw Straus (VVD):
Ik begrijp dat de heer Van Meenen dat zegt, maar ik hoop dat ik ook
duidelijk heb gemaakt dat wij hier vandaag vooral over krimpsituaties
spreken en dat die wat mij betreft echt het urgente probleem zijn. We
gaan op een later moment nog praten over de fusietoets in het algemeen.
Ik zie wel dat de fusietoets met name in het funderend onderwijs, in het
po en in het vo, ook nadelen heeft en dat we terdege moeten bekijken of
we daar een oplossing voor kunnen bedenken.
Voorzitter: Van Meenen
De voorzitter:
Daarmee zijn we gekomen aan het einde van de beantwoording in eerste
termijn van mevrouw Straus, de initiatiefnemer. Ik geef graag het woord
aan de staatssecretaris voor zijn beantwoording in eerste termijn. Ik
neem aan dat hij daar klaar voor is.
Staatssecretaris Dekker:
Voorzitter. Ik ben daar klaar voor, zeker nu mevrouw Straus de bal op de
stip heeft gelegd en mij nog eens heeft aangespoord om in positieve zin
op haar nota te reageren. Ook van mijn kant complimenten voor het goede
werk, de scherpe analyse die in de nota wordt gemaakt en de goede
suggesties voor maatregelen die zouden kunnen worden genomen om wat te
doen in dit hele krimpdebat.
We hebben het in deze commissie al een aantal keren gehad over het
dossier krimp, maar dat ging dan met name over het basisonderwijs,
waarin krimp natuurlijk al enige tijd echt wordt ervaren. Ik vind het
aardig dat we het onderwerp naar aanleiding van deze initiatiefnota nu
ook breder bediscussiëren, want we zien dat krimp er ook in het
voortgezet onderwijs zit aan te komen. Door de oogharen kijkend zagen we
dat op basis van demografische ontwikkelingen al wel aankomen, maar het
werd nog niet altijd zo gevoeld in het voortgezet onderwijs. Dat komt
doordat er tot vorig jaar steeds een stijging was van het aantal
leerlingen in het voortgezet onderwijs. In 2009 zaten we bijvoorbeeld op
935.000 leerlingen. In 2015 is dat gestegen tot net boven een miljoen.
2015 is echter het laatste jaar waarin er sprake is van een stijging van
het aantal leerlingen in het voortgezet onderwijs. De komende tien,
twaalf jaar zal het aantal leerlingen in het voortgezet onderwijs dalen
met zo'n 12%. Het gaat dan om meer dan 100.000 leerlingen en, pak hem
beet, 100 middelgrote scholen in het voorgezet onderwijs. Wat er aan zit
te komen, is dus fors. Ik denk dat de maatregelen die mevrouw Straus in
haar nota voorstelt, helpen om daar het hoofd aan te bieden.
Schoolbesturen blijven verantwoordelijk om ook onderling zorg te dragen
voor een kwalitatief goed onderwijsaanbod in regio's, ook bij daling van
leerlingenaantallen. Daarbij is het cruciaal dat men inzicht heeft in
wat daar precies gebeurt. De heer Veldman vroeg hoe verklaard kan worden
dat er in sommige regio's onvoldoende wordt samengewerkt. Hij vroeg of
dat bijvoorbeeld met concurrentie te maken heeft. We zien dat dit met
drie zaken te maken heeft.
In de eerste plaats heeft het te maken met een gebrek aan bewustwording.
In sommige delen van het land zijn schoolbesturen fantastisch bezig om
na te denken over hun onderwijsaanbod op de middellange en lange
termijn. 20% à 25% van de gebieden in Nederland en de besturen in
Nederland ervaren de urgentie echter nog niet zo. Dat is
zorgelijk.
In de tweede plaats is er soms sprake van onderschatting. In de gebieden
waarin men ziet dat men te maken krijgt met krimp, wordt daar soms nog
wat te licht over gedacht. Dan wordt er gezegd: ja, we hebben wel te
maken met krimp en we moeten ook wel wat dingen doen, maar misschien
waait het over. Quod non. Soms is er dus een gebrek aan urgentie en soms
wordt het probleem onderschat.
In de derde plaats — dat lijkt misschien wel op het punt van
concurrentie — zijn schoolbesturen soms niet zo goed in samenwerken. Dat
verschilt van regio tot regio. Er zijn steden en gebieden waarin
schoolbesturen prima met elkaar optrekken, maar er zijn ook gebieden
waarin schoolbesturen elkaar het licht in de ogen niet gunnen, om het
even oneerbiedig te zeggen. Er wordt soms gedacht: ik wacht wel tot mijn
buurman omvalt, want dan komen die leerlingen vanzelf hiernaartoe. Of er
wordt gedacht: we zien wel wie het het langste uithoudt. Dat is
natuurlijk uitermate kwalijk. In een en hetzelfde gebied zijn er soms
meerdere scholen die kleiner en kleiner worden, waarbij de kans op
kwaliteitsverlies optreedt. Als je pech hebt, vallen er twee of drie
scholen om en is er helemaal geen onderwijs meer in die gebieden. Er is
ons veel aan gelegen om ervoor te zorgen dat we het niet zover laten
komen. Mevrouw Straus doet de suggestie om te werken met
procesbegeleiders. We hebben zelf een aantal accountmedewerkers in
dienst die regio's en schoolbestuurders daarop wijzen. Het kan helpen om
ook op de middellange termijn iets meer na te denken over het
toekomstige aanbod in regio's.
Mevrouw Ypma (PvdA):
Ik begrijp niet precies wat de staatssecretaris zegt. Het omvallen van
een school is al per 1 september 2014 met de wijziging van de
fusietoetsregeling een reden om de fusie zonder CFTO-toets goed te
keuren. Dat is al staande praktijk. De staatssecretaris weet dat, of
niet, of hij vertelt nu het verkeerde aan de Kamer.
Staatssecretaris Dekker:
Ik heb het woord "fusietoets" niet in de mond genomen.
De voorzitter:
We kunnen de Handelingen daarop nakijken, maar ik geloof het ook
niet.
Mevrouw Ypma (PvdA):
Dan blijf ik even naar de staatssecretaris luisteren en kom ik er
wellicht zo meteen nog even op terug.
De voorzitter:
Dan is de staatssecretaris vast alert.
Staatssecretaris Dekker:
Voorzitter. De heren Rog en Bisschop vroegen wat we financieel kunnen
doen in het voortgezet onderwijs om scholen te ondersteunen en of we
niet een soort kleinescholentoeslag zouden moeten introduceren. In het
voortgezet onderwijs wordt gewerkt met vaste voeten en een bekostiging
op basis van het aantal leerlingen. Ik zou daaraan willen vasthouden.
Deze systematiek nemen we mee in de vereenvoudigingsdiscussie. De
kleinescholentoeslag lijkt op zichzelf een sympathiek instrument, maar
er zit ook een groot nadeel aan. Hij zorgt er namelijk voor dat in het
onderwijs een steeds groter deel van de bekostiging gaat zitten in
stenen en niet in goede mannen en vrouwen voor de klas. Kleine scholen
zijn relatief vele malen duurder dan scholen van een normale omvang.
Naarmate een groter deel van de onderwijsbekostiging gaat zitten in dit
soort specifieke toeslagen om kleine scholen overeind te houden, gaat
dat ten koste van geld dat we anders hadden kunnen inzetten voor goed
onderwijs aan kinderen.
De heer Bisschop (SGP):
Daar wil ik toch een vraagteken bij plaatsen. Als scholen kleiner worden
qua omvang, betekent dat niet dat er verhoudingsgewijs, door de
kleinescholentoeslag bijvoorbeeld, meer geld in gebouwen gaat zitten.
Integendeel, dan wordt in feite precies datgene bereikt waar we al jaren
naar uitkijken, namelijk kleinere klassen. Ik denk dan aan het budget
dat in de loop van de tijd vrijvalt. Laten we dat maar gewoon benoemen.
In de komende vijftien jaar valt er op termijn 600 miljoen vrij met een
daling van het aantal leerlingen van 120.000. Ik wil nadenken over de
vraag hoe we die 600 miljoen voor het onderwijs kunnen behouden. Ik weet
niet of het via een kleinescholentoeslag moet, maar ik zou me niet te
snel willen neerleggen bij het gegeven dat het relatief per leerling
meer gaat kosten, terwijl het absolute bedrag in principe gelijk blijft.
Daar zou ik graag aandacht voor willen vragen.
De voorzitter:
Dit klinkt als een opgave voor de rekentoets.
Staatssecretaris Dekker:
Die is vrij eenvoudig. Het onderwijs wordt gefinancierd op basis van
autonome ramingen. Dat betekent dat wij van Financiën geld krijgen voor
elke leerling in het systeem. Dat heeft zijn voor- en nadelen. Het
voordeel is dat ik niet elke keer in onderhandeling hoef met de minister
van Financiën als het aantal leerlingen groeit, omdat de bekostiging dan
automatisch omhooggaat. Het heeft ook een nadeel, want als het aantal
leerlingen afneemt, gaan we de trap af. Ik vind dat ook niet zo heel erg
gek. We moeten in een dichtbevolkt land als Nederland toch in staat zijn
om te zorgen voor kwalitatief goed onderwijs? We moeten met een
redelijke bekostiging per leerling toch gewoon goede scholen kunnen
neerzetten? Dat vraagt alleen wel dat ook schoolbesturen, scholen en
gemeenten op krimp anticiperen. Als je weet dat het aantal leerlingen in
de komende tien of twaalf jaar gaat dalen, moet je niet op groei bouwen.
Dan moet je nadenken over samenvoegen, samenwerken en strategisch
personeelsmanagement, waarbij je rekening houdt met de leeftijdsopbouw
van het personeel. Dat vraagt om krachtige bestuurders.
De heer Bisschop (SGP):
Ik doe niets af aan maatregelen die, zowel door schoolbesturen als door
overheden, bestuurlijk genomen moeten worden om daarop te anticiperen
waar dat nuttig en nodig is. Zo kun je de gevolgen van een dalend
leerlingental bij krimp zo goed mogelijk opvangen. Tegelijkertijd is het
me, vanuit het belang van het onderwijs en de leerlingen gezien, ook te
gemakkelijk om te zeggen dat de bekostiging per leerling nou eenmaal
maatgevend is. Als er sprake is van een structureel dalend
leerlingental, weet je dat de kosten per leerling omhoog zullen gaan.
Dan verwacht ik van een staatssecretaris van Onderwijs vooral dat hij de
mouwen oprolt en vroegtijdig in gesprek gaat met Financiën. Het kan toch
niet zo zijn dat alleen het financiële aspect de koers van het
onderwijsbeleid bepaalt? Laten we het vooral bekijken vanuit het belang
van leerlingen. Hier ligt nog een mooie opgave voor de staatssecretaris.
Ik zou hem die als uitdaging mee willen geven.
Staatssecretaris Dekker:
Ik vind dit een interessante uitdaging. Het staat de heer Bisschop vrij
om bij iedere begroting meer geld naar onderwijs toe te schuiven. Dan
moet je alleen zoeken naar een dekking. Dat is een politieke afweging.
Ik ben het niet met de heer Bisschop eens dat de kosten afnemen als het
aantal leerlingen daalt. Ik zie niet in waarom dat het geval zou moeten
zijn. We kunnen met z'n allen zorgen voor een goede spreiding van het
onderwijs, op scholen van een normale omvang. We kunnen er in een
dichtbevolkt land als Nederland voor zorgen dat er voor ouders altijd
relatief bereisbaar onderwijs in de nabijheid is, waarbij ook wat valt
te kiezen, behalve misschien in Zeeland en Noordoost-Groningen, waar het
iets anders zal zijn dan in de Randstad.
Ik begrijp wel waar de heer Bisschop naartoe wil. Hij vraagt om te
bekijken wat de terugloop aan leerlingen de staatskas zou opleveren en
of we dat kunnen terugploegen in het onderwijs. Dat vraagt een ingreep
op het niveau van de rijksbegroting. Dat staat hem vrij, maar dat zou
niet de route zijn die ik zou willen bewandelen.
Ik vind ook dat we daarmee weglopen voor de consequenties van krimp. Ik
zou het zonde vinden als wij zouden zeggen dat scholen die krimpen
evenveel geld krijgen, dus niets hoeven te doen. Wij zien dat de vaste
kostencomponent van scholen alleen maar groter wordt. Dan gaat het om
gebouwen en de vaste kosten of de vaste voet waarmee scholen te maken
hebben. Dan krijgen we wel duurder onderwijs maar niet beter
onderwijs.
De heer Rog (CDA):
Ik vind dit een interessant punt. De staatssecretaris heeft gezegd dat
hij een dekkend aanbod wil. Net als mevrouw Straus heeft hij voorbeelden
genoemd van kleine scholen die kunnen omvallen als er niets gebeurt. Ik
vraag de staatssecretaris om mee te denken over de situatie van een
kleine school, die zou kunnen omvallen omdat zij kleiner wordt en de
bekostiging minder. Als deze zelfstandig in stand blijft, is er
misschien juist een dekkend aanbod waar behoefte aan is in die regio.
Zou een kleinescholentoeslag of een vorm van alternatieve bekostiging
dan een interessante suggestie kunnen zijn om nader te verkennen?
Staatssecretaris Dekker:
Ik ben daar geen groot voorstander van, want dat is een vrij generieke
beloning van klein zijn. Het leidt ertoe dat een groter aandeel van de
bekostiging gaat zitten in dingen die niet zozeer te maken hebben met
kwalitatief goed onderwijs als wel met het openhouden van gebouwen en
allerlei vaste kosten waarmee scholen te maken hebben.
Ik ben het wel met de heer Rog eens dat het soms in een regio nodig kan
zijn om een relatief kleinere school open te houden. Dat is dan relatief
wat duurder. Ik heb de discussie over de menselijke maat beluisterd en
ik kom daar straks wat uitvoeriger op terug als het gaat om de
fusietoets. Schoolbesturen met een wat grotere omvang zijn soms beter in
staat om wat kleinere scholen open te houden, omdat zij het ene met het
andere kunnen compenseren, of voorzieningen kunnen delen die het
betaalbaar houden om wat kleinere scholen open te houden.
Dat is een van de redenen waarom ik destijds niet ben meegegaan met het
voorstel van de Onderwijsraad, waarin een vrij generieke aftoppingsgrens
werd geïntroduceerd, waarbij iedere school die daaronder kwam, zou
moeten fuseren of dicht zou moeten. Ik wilde daar wat meer speelruimte
in laten, omdat ik mij kan voorstellen dat er in bepaalde uithoeken wel
degelijk een rechtvaardigingsgrond is om een wat kleinere school open te
houden, en dat daar op een andere plek wellicht wat tegenover kan
staan.
De heer Rog stelde ook een vraag over de 50%-regeling. Dat is ook zo'n
maatregel die het mogelijk maakt om in het voortgezet onderwijs scholen
beter te laten samenwerken. Voorheen hing daar een soort
vijfjaarstermijn aan vast, dat echter onvoldoende toereikend bleek te
zijn. Scholen vonden dat tijdelijke afspraken met andere scholen de
investering niet waard zijn. De nieuwe regeling die afgelopen vrijdag
door de ministerraad is aangenomen en op zeer korte termijn in de
Staatscourant zal verschijnen, maakt het mogelijk om dat permanent te
doen. Ik denk dat dat echt tegemoetkomt aan de bezwaren die aan de
eerdere regeling zaten.
Ik heb ook iets in de beleidsreactie geschreven over de mogelijkheden
voor experimenten, ook in het kader van krimp. Dat kan via twee routes.
We kennen de Experimentenwet onderwijs, inmiddels al weer 45 jaar oud
uit mijn hoofd gezegd, maar ook in de sectorwetten voor het voortgezet
onderwijs in artikel 28 en 29 en 118 is het mogelijk om uitzonderingen
aan te vragen voor bepaalde regelgeving.
Misschien is het goed om wat langer stil te staan bij een aantal vragen
over de fusietoets.
De heer Veldman (VVD):
Uit het feit dat de staatssecretaris overgaat naar de fusietoets neem ik
aan dat hij daarmee alles gezegd heeft over de experimentenwet. De
staatssecretaris herhaalt eigenlijk wat hij in zijn brief geschreven
heeft. Uit die brief proefde ik geen heel groot enthousiasme om het
voorstel van mevrouw Straus om krimp een expliciete status te geven voor
de experimentenwet. Ik wil de staatssecretaris vragen om toch iets
scherper te formuleren hoe hij daartegenaan kijkt. Ik had hem ook nog
een tweede vraag gesteld. Nu is er een periode van negen maanden de tijd
om te reageren op een verzoek tot experimenteren. Ik kan mij voorstellen
dat dat misschien in de huidige tijd een wat lange periode is. Het is
een periode die een x-aantal jaren geleden is vastgelegd, maar mij lijkt
dat het tegenwoordig toch wel wat sneller zou moeten kunnen. Ik wil de
staatssecretaris graag vragen ook daarop te reageren.
Staatssecretaris Dekker:
Over dat laatste kan ik vrij kort zijn. Het is inderdaad een maximale
reactietermijn, maar we doen het doorgaans vele malen sneller. De tweede
vraag was of je een soort extra bepaling moet hebben voor experimenten
van scholen in krimpgebieden. Misschien mag ik het omdraaien. Ik vind
dat ook scholen in krimpgebieden — maar wat mij betreft niet exclusief —
zouden moeten kunnen afwijken van allerlei regelgeving. Dat laat
onverlet dat als je daar die mogelijkheid biedt, je niet per se hoeft te
zeggen dat scholen die niet in die krimpgebieden zitten, niet net zo
goed van die regelgeving kunnen afwijken. Wij beoordelen dat van geval
tot geval. Wij zien wel dat scholen het vaak moeilijk vinden. Als je
voor de experimentenwetgeving in aanmerking wilt komen, moet je aangeven
waar je precies van wilt afwijken. Schoolbesturen vinden het vaak lastig
om dat in kaart te brengen. Er wordt gevraagd om meer ruimte, maar als
we vervolgens specifiek worden, wordt het niet altijd even concreet. Dat
maakt het lastig in deze discussie. Als je gevraagd wordt om meer
ruimte, is het voor ons lastig om daar goed op te reageren zolang niet
alles wat specifieker is ingevuld. Wat mij betreft staat de
experimenteerruimte open voor alle scholen in krimpgebieden, net zo goed
als voor scholen buiten krimpgebieden. Maar mijn uitnodiging aan die
schoolbesturen is: maak het concreet, dan kunnen we er met een positieve
blik naar kijken.
De heer Veldman (VVD):
Ik ben het eens met de staatssecretaris dat, als je wilt experimenteren,
je scherp moet maken wat je precies wilt en waar je tegen knellende
regelgeving aanloopt. Je kunt dan zomaar met elkaar tot de conclusie
komen dat het binnen de bestaande regelgeving gewoon kan. Dat vraagt om
creativiteit binnen het bestaande systeem. Dat laat onverlet dat ik mij
kan voorstellen dat je het element krimp als expliciete factor meeneemt
in de creativiteit die scholen zoeken die te maken hebben met een forse
daling van het leerlingenaantal. Dat maakt het wat makkelijker voor de
scholen: we hebben overal goed over nagedacht, we weten tegen welke
regelgeving we aanlopen en we zien hoe elders in dit land met
experimentverzoeken wordt omgegaan. Dan kan het helpen om de krimpstatus
op die manier te benutten, om zo gemakkelijker de stap te kunnen zetten
om een bepaalde regel tijdelijk buiten werking te stellen en een
experiment aan te gaan. Aan het einde van het experiment bekijken we dan
of het succesvol is geweest. Als dat het geval is, kan de vervolgstap
zijn om de regelgeving in de volle breedte anders in te richten.
Staatssecretaris Dekker:
Ik ben daar op zichzelf niet op tegen, maar de vraag is waarom we de
eventueel gevraagde ruimte zouden beperken tot alleen die scholen die te
maken hebben met krimp. Krimp is vaak de aanleiding om te willen
experimenteren. Dan loop je namelijk tegen regelgeving aan. Ik sta er
doorgaans zeer voor open om die ruimte te geven. Ik heb in de brief al
aangegeven dat dit geldt voor onderwijswetgeving. Er zijn ook een aantal
vlakken waarop dit minder goed gaat, bijvoorbeeld op het gebied van
fiscale wet- en regelgeving. Wellicht is het zinvol als wij de mensen
die de regionale functie vervullen, dus de accounthouders, gesprekken
laten aangaan met gemeenten en schoolbesturen om te inventariseren tegen
welke wet- en regelgeving scholen precies aanlopen en waarvan zij
vrijstelling willen hebben. Nogmaals, ik ben zeer genegen om daarin mee
te bewegen, maar dan moeten we wel een concretiseringsslag maken. Die
ontbreekt nu nog vaak.
Er is veel gediscussieerd over de fusietoets. Deze is ooit ingevoerd om
de menselijke maat in het onderwijs te waarborgen. Uit de evaluatie
blijkt echter dat deze veel meer effect heeft op het funderend onderwijs
dan op de onderwijssectoren daarboven. Destijds waren die sectoren een
van de aanleidingen om de fusietoets in te voeren. Deze toets wordt
ervaren en gevoeld als een extra hobbel voor plekken waar samenwerking
soms hard nodig is. Soms wordt die samenwerking niet mogelijk gemaakt,
terwijl die wel gewenst is. Dit was een van de aanleidingen om in
september 2014 de toets aan te passen, onder andere op basis van de
motie-Ypma. Misschien is het goed om dat debat even terug te halen. Ik
had toen zelf een wat ruimere variant om extra ruimte te geven aan
schoolbesturen. De motie-Ypma zorgde ten opzichte van dat voorstel dus
niet voor een extra verruiming, maar perkte het voorstel eerlijk gezegd
iets meer in. Misschien is dat voor dit debat ook even goed om te
noemen.
Dit laat zien dat we in een lastig spanningsveld opereren. De fusietoets
werkt niet naar volle tevredenheid. Er is een kritisch rapport over
geschreven. In het veld, om even in jargon te praten, is er ook wat
discussie over. Er zijn voor- en tegenstanders. Er zijn mensen die het
anders willen, maar ook niet helder hebben hoe dat precies moet. We
hebben ook nog te maken met politiek draagvlak. Als wij de fusietoets
willen aanpassen, moet dat ook in de Kamer op steun kunnen rekenen. Dat
is best een ingewikkeld puzzeltje. Toen het rapport op het ministerie
kwam te liggen, hebben we daar ons hoofd over gebroken. Vervolgens
hebben we bedacht dat we misschien eerst nog een ronde moesten maken
langs degenen in het land die er het meest bij betrokken zijn en er het
meest belang bij hebben. We hebben dus voorgesteld om dat te doen en om
daar de tijd voor te nemen tot 1 maart.
Mevrouw Ypma (PvdA):
Ik steun de staatssecretaris als hij zegt dat de motie een beperking was
ten opzichte van zijn voorstel. De motie hield echter een flinke
verruiming in ten opzichte van de situatie toen. Als er sprake was van
meer dan tien scholen, moest er een fusietoets plaatsvinden. Nu moet er
een fusietoets plaatsvinden als er sprake is van 2.500 leerlingen in het
primair onderwijs. Dat betekent dus bijna een verdubbeling van het
aantal scholen in krimpgebieden. Daarnaast wijs ik de staatssecretaris
erop dat mijn motie een meerderheid heeft gehaald. Hij heeft het over
politiek draagvlak. Even voor de Handelingen: mijn motie kreeg dus een
meerderheid, maar zijn voorstel niet.
De voorzitter:
Ik heb geen vraag gehoord.
Staatssecretaris Dekker:
Ik ook niet. Meestal is er een meerderheid als er een motie is
aangenomen, dus ook dat parlementaire vraagstuk had ik zelfs voor deze
interventie van mevrouw Ypma helder op het netvlies.
Ik geef het hier aan, omdat het onderwijs om verruiming vraagt. In het
voorlopige evaluatierapport van de wet staat ook dat er geluiden zijn
dat de verruiming uit 2014 nog niet overal als afdoende wordt ervaren.
Dat plaatst ons in een spanningsveld waarbij we moeten nagaan wat te
doen richting scholen, hoe dat valt bij ouders en andere betrokkenen en
hoe we een voorstel kunnen formuleren dat op een parlementaire
meerderheid kan rekenen. Een en ander is natuurlijk ook geen vast
gegeven, want ooit is de wet ingevoerd en is zij dankzij een
parlementaire meerderheid op een aantal onderdelen aangepast. Ik sluit
niet uit dat er ook nu sprake kan zijn van voortschrijdend inzicht.
Verder hoop ik op ruimte zodra wij met een voorstel komen.
Gevraagd is of we de veldraadpleging kunnen versnellen. Dat lijkt mij
ingewikkeld. Scholen en organisaties gaan over twee weken allemaal met
vakantie. Als ze daarvan terugkomen is het twee maanden voor 1 maart.
Heel veel meer versnellen dan dat zie ik niet tot de mogelijkheden
behoren.
De heer Veldman vroeg mijn mening over een aanvliegroute waarbij er
wordt gekeken naar de daadwerkelijke krimp in het leerlingenaantal,
bijvoorbeeld een van 7,5% over een looptijd van vijf jaar. Mij lijkt het
goed om ons te realiseren dat de definitie van formele krimpgebieden in
Nederland heel strak en beperkt is en dat er ook heel vaak buiten de
formele krimpgebieden sprake is van een forse daling in het aantal
leerlingen. Dan heb ik het over de gebieden rond Brielle, Epe en de
Utrechtse Heuvelrug. Dat zijn geen van alle formele krimpgebieden of
anticipeerregio's, maar zij hebben tussen 2015 en 2020 wel te maken met
een daling in het aantal leerlingen in het voortgezet onderwijs van zo'n
17%. Kijken naar de specifieke daling in het onderwijs lijkt mij bij
welke maatregel wij ook zullen nemen goed. Ik zal dit in ieder geval
betrekken bij de veldraadpleging.
De vraag is verder hoe snel een voorstel in kan gaan dat na de
veldraadpleging, maar voor 1 maart aanstaande komt. Dat hangt er
helemaal van af. Sommige dingen rond de fusietoets moeten bij wet worden
geregeld en duren dus langer, andere kunnen via lagere regelgeving
worden geregeld en gaan sneller. Soms gaat het ook om nadere onderlinge
afspraken met de Commissie Fusietoets. Die commissie geeft advies en dat
biedt mij de ruimte om, vooruitlopend op de aanpassing van wet- en
regelgeving, alvast in de geest daarvan te handelen. Mochten wij het nu
in het voorjaar op een andere manier willen organiseren, dan vergt het
enige tijd om het formeel te regelen, maar kunnen we wel alvast in de
geest van de veranderde wet te werk gaan.
Gevraagd is om reacties op de gedane suggesties, bijvoorbeeld die van
een vertrouwelijke pre-toets. Ik zie daar niet direct een juridisch
bezwaar, want het idee van een pre-toets is dat die niet formeel is en
dat er geen rechten aan kunnen worden ontleend. Een pre-toets mag geen
voorbode zijn van de volledige en formele aanvraag die vervolgens
definitief gedaan moet worden. Tegelijkertijd vraag ik mij af wat
precies het nut en de noodzaak ervan zijn. Wat schiet je op met een
dergelijke pre-toets? Ik zal dit punt formeel meenemen in de
veldraadpleging, maar weet niet of dit de echte bezwaren tegen de
huidige fusietoets ondervangt.
De heer Veldman (VVD):
Ik denk dat het de algemene bezwaren tegen een fusietoets inderdaad niet
zal ondervangen, maar het kan scholen wel aan de voorkant het signaal
geven dat er een positief advies uit zou kunnen komen als zij het
traject ingaan. Het zou nog prettiger zijn als met een pre-toets direct
helder wordt dat men het traject wel in zou kunnen gaan, maar aan het
eind van het liedje toch een no-go ontvangt. Alle moeite en energie die
zouden worden gestoken in samengaan, kunnen dan op andere manieren
worden aangewend opdat gerealiseerd wordt wat men beoogt, namelijk dat
de school overeind blijft. Het nut lijkt mij dus wel aanwezig. Ziet de
staatssecretaris dat ook? En is dit daar dan het middel voor, of ziet
hij nog andere methoden om aan de voorkant scherper te krijgen of het
fusietraject een begaanbare weg is?
Staatssecretaris Dekker:
Dit is een manier om een doorkijkje te geven. Daarbij is altijd lastig
dat het nooit een definitieve uitspraak is. Er zou kunnen worden gezegd
dat een school er wel doorheen komt, dat men aan de slag gaat en moeite
doet, maar dat hij aan het einde van het verhaal nul op het rekest
krijgt. Andersom kan het ook: het advies kan zijn dat het weleens heel
ingewikkeld zou kunnen worden, waardoor schoolbesturen worden
afgeschrikt om een samenwerking aan te gaan, terwijl ze wellicht wel
groen licht hadden gekregen als ze het traject formeel zouden hebben
doorlopen. Ik zie dat het in een aantal gevallen kan helpen en iets van
de koudwatervrees kan wegnemen die wellicht bij schoolbesturen bestaat.
Tegelijkertijd levert zo'n extra instrument een nieuwe ronde in het
fusietraject op, terwijl schoolbesturen aangeven dat er al zo veel
voorwerk aan zit. Op voorhand kan daarnaast nooit volledige zekerheid
worden gegeven. Nogmaals, ik zal het meenemen in de veldraadpleging. Als
over deze pre-toets veel enthousiasme bestaat en schoolbesturen zeggen
dat ze het geniaal vinden en het enorm goed werkt, dan wil ik er
onmiddellijk mee aan de slag. Ik heb er dus geen bezwaren tegen maar wel
wat bedenkingen bij.
Mevrouw Ypma heeft opmerkingen gemaakt over de preventieve werking van
de fusietoets en gevraagd hoe sterk die is. Dat is altijd heel
ingewikkeld, zoals het rapport ook laat zien. Ik geloof dat meer dan 100
fusies zijn getoetst in de periode tussen 2011 en 2014. Je weet nooit
hoeveel fusieverzoeken niet zijn ingediend of fusies niet zijn gestart
omdat zo'n fusietoets bestaat, maar de onderzoekers doen een
voorzichtige schatting naar en komen op vijftien uit.
De heer Bisschop vroeg hoe het zit met de fusietoets bij schoolbesturen
die te groot, too big to fail, zijn geworden. Dat heeft in zekere zin te
maken met de twee niveaus van schaalgrootte. De heer Bisschop heeft het
waarschijnlijk over de situatie van heel grote besturen waarbij het
bestuur als bevoegd gezag omvalt. Verschillende scholen zouden dan in
het gedrang kunnen komen. Dat is een van de dingen waar de
fusietoetscommissie naar kijkt. Ik ben me daar terdege van bewust, te
meer daar in de evaluatie van de fusietoets wordt aangegeven dat vaak
juist de wat grotere besturen beter in staat zijn om kleine scholen open
te houden en kleine vestigingen te runnen. Bij de vraag hoe groot een
school is en hoe de menselijke maat wordt ervaren, kijken ouders in mijn
beleving heel vaak eerder naar de vestiging en de school zelf dan naar
het bestuur. We zien nu met name in krimpregio's de beweging op gang
komen dat besturen elkaar opzoeken, juist om een goede spreiding van en
keuzevrijheid in scholen te behouden. Daarbij komt het vraagstuk dat de
heer Bisschop aankaart wel degelijk aan de orde. Dat zal ook een van de
dingen zijn die we meenemen bij het raadplegen van het veld.
Wat als het dan helemaal misgaat? Dat was een vervolgvraag van de heer
Bisschop. Hoe zit het bij een faillissement en hoe zit het bij overgang
van onderneming? We zien dat de onderwijsregelgeving op dit moment wel
wat mogelijkheden beperkt als het gaat om een doorstart na
faillissement. Met de minister kijk ik naar wat we kunnen doen om dat
enigszins te ondervangen en naar wat er in de wet- en regelgeving zou
moeten worden aangepast om dat te regelen. Ik verwacht dat we daarmee in
de tweede helft van 2016 naar de Kamer kunnen komen. Dat is enerzijds,
maar er is bij dit soort dingen natuurlijk ook altijd een anderzijds.
Het moet voor schoolbesturen ook weer niet te gemakkelijk zijn om
richting een faillissement te zeggen: dan kwijten we ons nu van alle
schulden en kunnen we de boel eenvoudig overdragen. Dan is de penalty
die op een faillissement staat wel erg laag. Hoe zorg je ervoor dat dit
geen slecht gedrag in de hand werkt? Hoe zorg je in dat geval ook voor
enige bescherming van schuldeisers? Want als het te makkelijk wordt voor
een schoolbestuur om te zeggen: hatsekiedee, nu failleren we, we laten
alle schuldeisers in de kou staan, maar we kunnen wel ons schoolgebouw,
ons personeel et cetera een-op-een doorgeven zonder dat dit direct
overdracht van onderneming met zich meebrengt — en we kunnen wellicht
ook nog een beetje selectief zijn in welk personeel we meenemen, want
daar gaat het vaak om: wel een deel van het personeel meenemen, maar
niet iedereen — tast dat ook de rechtsbescherming van schuldeisers aan
de ene kant en die van het personeel aan de andere kant aan. We zullen
er dus naar kijken, maar ik wil wel alvast iets meegeven van de
spanningen die daarbij om de hoek kunnen komen kijken.
Er zijn ook vragen gesteld over de positie van ouders bij een fusie, het
opheffen of het uittreden van scholen. Zoals het nu is, heeft een mr
formeel instemmingsrecht bij een fusie. De heer Van Meenen heeft daar
ook al enkele keren op gewezen. Dat is de meest stevige positie.
Tegelijkertijd zijn we met ouderorganisaties in gesprek om te kijken op
welke wijze ouders in een heel vroegtijdig stadium kunnen worden
betrokken. Soms komen ouders immers voor het blok te staan en is het
slikken of stikken. Dat is natuurlijk niet de bedoeling. Er zijn wel
manieren om daar anders mee om te gaan, ook al is dit eigenlijk al een
van de meest zware vormen van medezeggenschap die er bestaat.
Hoe is dit dan geregeld bij de sluiting van een school? Het overgrote
deel van de scholen die hun deuren sluiten, doet dat in het kader van
een fusie. Dat is ook de meest aantrekkelijke optie, want dan kun je in
ieder geval voor de overgangsregeling die extra middelen behouden. Ook
financieel is dit dus het meest interessant. Bij een sluiting heeft een
mr adviesrecht, waarbij de personeelsgeleding instemmingsrecht heeft als
het gaat om de afwikkeling van de personele gevolgen en de oudergeleding
als het gaat om de gevolgen voor de leerlingen. Waarom is er dan een
verschil? Dat gaat terug tot artikel 23 waarin staat dat er vrijheid van
stichting van scholen is. Er moet dan dus ook vrijheid van opheffing en
sluiting van scholen zijn. Daarbij komt ook iets van bestuurlijke
aansprakelijkheid. Als het openhouden van een school op een gegeven
moment onhoudbaar wordt, hebben bestuurders de wettelijke
verantwoordelijkheid over te gaan tot een afwikkeling en het dus niet te
laten komen tot een faillissement. Als dat verhinderd zou kunnen worden
door een mr die zich op dat moment van instemming onthoudt, kun je te
maken krijgen met conflicterende belangen. Tegelijkertijd zie ik het
verschil bij fusie en bij opheffing. Ik wil ook best nog weleens nagaan
hoe vaak opheffing precies plaatsvindt, of dit een probleem is en of we
de positie van ouders hierin kunnen versterken.
De heer Van Meenen (D66):
Deze redenering kwam in het onderlinge debat al even aan de orde en ik
geloof dat de staatssecretaris er ook een beetje last van heeft. De
redenering is dat instemmingsrecht bij een fusie heel belangrijk is —
mijn partij verbindt daar de consequentie aan dat er dan ook geen
fusietoets hoeft te zijn — maar dat er bij sluiting sprake kan zijn van
een conflict van belangen, waardoor het dus beter is om het te beperken
tot adviesrecht. Dat wil er bij mij niet in. Het onthouden van
instemmingsrecht is niet het einde van de discussie. Er is altijd nog
een geschil mogelijk. Ook in het geval van sluiting zal een bestuur toch
tot het uiterste moeten uitleggen waarom die sluiting nodig is. Daarom
zie ik geen bezwaar tegen het verlenen van instemmingsrecht op sluiting.
Het is echt niet zo dat dit in alle gevallen daadwerkelijk de sluiting
zou verhinderen, net zomin als bij fusies. Als er instemming aan een
fusie wordt onthouden, kan er ook een geschil volgen. Daar kan dan een
onafhankelijke uitspraak over worden gedaan. Als de staatssecretaris
hiermee rekening houdt, hoe kijkt hij er dan naar?
Staatssecretaris Dekker:
Ik gaf net al aan dat dit geen punt is waar ik heel principieel in zit.
Ik zie alleen wel dat er een andere juridische constellatie is bij een
fusie. Dan wordt er formeel gezien namelijk geen einde gemaakt aan het
bestaan van een school en vindt er altijd een overdracht plaats van
allerlei rechten en plichten die met de fusie overgaan. Bij de sluiting
van een school is de realiteit anders. Ik wil echter best nagaan of het
mogelijk is om de positie van de mr in deze twee gevallen gelijk te
trekken, met inachtneming van het feit dat bestuurders niet knel moeten
komen te zitten met hun bestuurlijke verantwoordelijkheid om de
continuïteit van de organisatie te garanderen.
De heer Van Meenen (D66):
Ja, dat begrijp ik. Ik roep de staatssecretaris er inderdaad toe op om
eens goed te onderzoeken wat de consequenties hiervan zouden zijn en hoe
het instemmingsrecht op sluiting op een goede manier belegd zou kunnen
worden. Misschien moet daarbij onderscheid gemaakt worden tussen de
sluiting van een vestiging — een bestuur kan meerdere vestigingen
besturen — en de sluiting van een school, bijvoorbeeld een eenpitter. In
dat laatste geval is de consequentie natuurlijk heel groot, want dan is
er geen werkgever meer. In het geval van een groter bestuur behoudt dat
bestuur alle verplichtingen jegens het personeel; die moeten worden
meegewogen. Wil de staatssecretaris langs die lijn nagaan hoever we
kunnen gaan met het instemmingsrecht op sluiting van ten minste een
vestiging?
Staatssecretaris Dekker:
Dat neem ik mee; dat is geen punt.
De heer Veldman heeft gevraagd wat ik ervan vind als een fusie in de
toets altijd positief wordt beoordeeld als een schoolsoort in de regio
zonder fusie zou verdwijnen. Het lijkt mij belangrijk dat een fusie die
het verdwijnen van een schoolsoort voorkomt, in beginsel door kan gaan.
Dit lijkt mij een van de punten die wij zullen betrekken bij de
gesprekken van de komende twee maanden.
Mevrouw Ypma heeft gevraagd wat je kunt doen als scholen willen switchen
naar een ander schoolbestuur. Het is in feite al mogelijk om een
bestuursoverdracht te doen. Je kunt een school aan een ander
schoolbestuur overdoen, maar dat moet wel altijd gebeuren met
medewerking van het eerste schoolbestuur, het schoolbestuur dat moet
overdragen. Ouders kunnen die wens neerleggen bij het schoolbestuur en
alternatieven voor de fusie aandragen. Als alle ouders er niet met het
schoolbestuur uitkomen, dan kunnen ze die alternatieven nog een keer
voorleggen aan de geschillencommissie. De Kamer heeft eerder een rapport
van mij ontvangen dat de regering heeft laten schrijven naar aanleiding
van de Stichting Behoud kleine scholen. Dat rapport toont aan dat het
gedwongen laten overnemen niet tot de mogelijkheden behoort, want dan
kom je in het onteigeningsrecht terecht. Een bevoegd gezag is ook als
werkgever altijd degene die hier een stem in heeft. Het bevoegd gezag
moet er altijd aan meewerken.
Daarmee heb ik de meeste vragen die te maken hebben met fusie en
sluiting van scholen gehad.
Mevrouw Ypma (PvdA):
Ik dank de staatssecretaris voor de duidelijkheid die hij verschaft. Is
het mogelijk om medezeggenschapsraden bij fusie dan wel sluiting altijd
de mogelijkheid van een alternatief helder aan te dragen? De Stichting
Ouders & Onderwijs heeft aangegeven dat je daar eigenlijk een
procedure voor moet maken die aan scholen wordt aangereikt, zodat ze
helder op papier hebben welke stappen ze in welke situatie kunnen
zetten.
Staatssecretaris Dekker:
In de gesprekken die wij met Ouders & Onderwijs voeren, zullen wij
dit meenemen. Het heeft te maken met de vraag hoe je de positie van
ouders in het hele traject versterkt. Los van de formele wet- en
regelgeving rond de fusietoets en de medezeggenschap is het vroeg
betrekken van ouders hierbij echt cruciaal.
Mevrouw Ypma (PvdA):
Daarover zijn de staatssecretaris en ik het volledig eens. Ouders &
Onderwijs pleit voor een procedureschets voor fusie en sluiting. Zo'n
schets moet geen vrijblijvend karakter hebben en mede met de vakbonden,
de ouderorganisaties en de sectororganisaties worden opgesteld. Volgens
mij zou dat een heel mooie toevoeging zijn aan de huidige gang van
zaken.
Staatssecretaris Dekker:
Ja, maar het lijkt mij ook een heel mooie klus voor Ouders &
Onderwijs. De stichting krijgt van ons een miljoen per jaar om al dit
soort dingen te doen. Ik zou zeggen: go ahead. Ik zeg het maar even
zoals het is. Zij moet de ouders vertegenwoordigen en helpen bij dit
soort dingen. Wij willen best meedenken, maar ik kaats de bal maar even
terug.
Dan de regionale oplossingen voor regionale knelpunten. De heer Rog
heeft een heel concrete vraag over Groningen gesteld. Daar speelt
natuurlijk meer dan alleen maar krimp. Hij vroeg of wij daarop
aangehaakt zijn. Ja, en wel op twee manieren. Vanuit het departement
hebben wij de accounthouders. Daarnaast zetten wij op verschillende
plaatsen procesbegeleiders in om de gesprekken tussen schoolbestuur en
gemeente goed op gang te brengen. Daarbovenop zijn wij aangehaakt bij de
organisatie van Hans Alders. Vanuit OCW hebben wij iemand naar voren
geschoven om te bekijken hoe verschillende trajecten in elkaar kunnen
grijpen. Aan de ene kant hebben wij de noodzaak om soms meer samen te
werken. Drie scholen worden één. Soms zet je daarbij een nieuw
schoolgebouw neer. Het bouwen van scholen is natuurlijk een kerntaak van
een gemeente. Die moet dat financieren. Als je ook te maken hebt met
schade aan gebouwen als gevolg van aardbevingen, dan kun je soms een
heel eind komen door alle eindjes bij elkaar te leggen. Wij denken
actief mee in die trajecten.
Er is een aantal vragen gesteld over samenwerkingsscholen en de posities
van het openbaar onderwijs en het bijzonder onderwijs. Mevrouw Ypma
vroeg of de wet al veranderd is. Het antwoord daarop is: nee. De wet
ligt nog bij de Raad van State. Ik hoop de wet in het voorjaar van 2016
naar de Kamer te sturen. Dat hangt af van de snelheid van werken van de
raad en van de inhoud van het advies. De Onderwijsraad was vrij
kritisch. Dit raakt heel erg aan de kern van artikel 23. Dat is
ingewikkelde materie. Wij hebben het voorstel wat aangepast, mede naar
aanleiding van het advies van de Onderwijsraad. Wij hopen op een
positief advies van de Raad van State.
De heer Bisschop heeft gevraagd of provincies hierin iets kunnen
betekenen in het kader van de zorgplicht die gemeenten voor het
basisonderwijs en de provincies voor het voortgezet onderwijs hebben.
Wij hebben recent de werking van de RPO's laten evalueren. Die werken op
zich goed, ook al speelt de provincie daarin niet overal een heel
actieve rol. Ik sta hier niet onmiddellijk afwijzend tegenover. In
Zeeland heeft het bijvoorbeeld heel goed gewerkt. Aan de andere kant wil
ik ook niet iedere provincie nu verplichten om zich er actief tegenaan
te gaan bemoeien. Soms vinden gemeenten samen met besturen andere
samenwerkingsverbanden waarin het ook zonder de provincie heel goed
loopt. Wij laten dat niveau en de plekken waar dat overleg zou moeten
plaatsvinden ook open. Sommigen doen het op gemeentelijk niveau, anderen
op het niveau van samenwerkingsverbanden en weer anderen op
provincieniveau. Ik denk dat het goed is om die ruimte daar te laten
waar schoolbesturen denken dat ze het meeste effect kunnen hebben.
De heer Bisschop (SGP):
Ik kan mij de insteek van de staatssecretaris goed voorstellen, maar met
name in die gebieden waar nadrukkelijk sprake is van substantiële krimp,
zou ik willen dat de provinciebesturen actief op hun
verantwoordelijkheid gewezen werden. In de praktijk kan dat prima vorm
krijgen door overleg met gemeenten en betrokken besturen, maar het
blijft de verantwoordelijkheid van het provinciebestuur. Zo is het in
artikel 67 van de Wet op het voortgezet onderwijs verankerd. Als alles
goed loopt, doet het er niet toe, maar waar de nood aan de man komt,
moeten de provincies erbovenop zitten. Ik zou willen dat er onder
toeziend oog van de betrokken ministeries op toegezien wordt dat de
provincies hun verantwoordelijkheid nemen.
Staatssecretaris Dekker:
Misschien is dat wel een heel goede volgorde der dingen. Zoals ik in
mijn introductie al aangaf, zien wij dat het gesprek op heel veel
plekken goed verloopt en op gang komt, maar er zijn ook plekken in
Nederland waar het iets minder goed loopt. Daar zijn schoolbesturen
bijvoorbeeld te afwachtend, voelen ze de urgentie niet of hebben ze niet
de bereidheid om goed samen te werken. Een mogelijk gevolg is dat
onderwijs op sommige plekken helemaal verdwijnt. Wellicht kan de
provincie met zo'n formele haak in de wet als breekijzer fungeren. Ik
zal hier nog eens extra naar kijken in die gebieden waar de samenwerking
niet goed verloopt.
De heer Bisschop (SGP):
Dank voor deze toezegging. Misschien is het goed om in combinatie met de
resultaten van de veldraadpleging naar ons terug te koppelen hoe de vlag
erbij hangt en wat er eventueel nog te doen staat. Is dat mogelijk?
Staatssecretaris Dekker:
Dat lijkt mij uitstekend.
Tot slot kom ik op de vraag van de heer Rog over de ketenbepaling. Die
gaat inderdaad in per 1 augustus 2016. Daarbij is het mogelijk om bij
cao een afwijkende regeling af te spreken, een soepelere bepaling. Dat
moet dan wel onderling geregeld worden tussen werkgevers en werknemers.
De vraag is alleen of die ketenbepaling zowel voor het bijzonder als
voor het openbaar onderwijs gaat gelden. Dat hangt heel sterk af van de
vraag of het initiatiefvoorstel Wet normalisatie rechtspositie
ambtenaren, dat op dit moment in de Eerste Kamer ligt, al dan niet wordt
aangenomen. Als het wetsvoorstel wordt aangenomen, dan zal de
ketenbepaling ook in het openbaar onderwijs gelden, net als nu in het
bijzonder onderwijs. Als het niet wordt aangenomen, dan is dat niet het
geval. Dat betekent dat ook de wat striktere bepalingen in de Wwz dan
for the time being niet gelden in het openbaar onderwijs.
De heer Rog (CDA):
Dat is inderdaad een heel correcte en feitelijke opsomming van de
situatie. Ik kan daar geen speld tussen krijgen. Ik probeer de
staatssecretaris te verleiden tot een uitspraak over wat hij ervan zou
vinden als die in mijn ogen ongewenste situatie van het ongelijke
speelveld zou ontstaan. Ziet hij dan voor zichzelf ook een rol om daarin
te acteren?
Staatssecretaris Dekker:
Ik ben op zich een voorstander van het gelijke speelveld. Daarom ben ik
heel benieuwd wat de Eerste Kamer daarvan vindt. Als de Eerste Kamer de
Wet normalisatie rechtspositie ambtenaren niet aanneemt, dan vindt zij
iets anders dan de Tweede Kamer, namelijk dat er wel degelijk een reden
is om een verschil te handhaven tussen de rechtspositie en de regelingen
voor ambtenaren en dus ook voor het openbaar onderwijs en die voor het
bijzonder onderwijs. Dan is er een nieuwe situatie en ook de unieke
situatie dat de Tweede Kamer iets anders vindt dan de Eerste Kamer. Wij
moeten dan te zijner tijd bekijken hoe wij daarmee omgaan. Ik vind het
lastig om nu op voorhand, voordat dat debat goed en wel heeft
plaatsgevonden, daarover al uitspraken te doen. Misschien geeft de
Eerste Kamer op dit onderdeel ook wel het een en ander mee.
De heer Rog (CDA):
Ik begrijp dat. Het is goed dat de staatssecretaris aangeeft dat die
consequentie onwenselijk zou zijn en dat het gelijke speelveld gewenst
wordt. Laten wij hier vaststellen dat mocht die situatie zich onverhoopt
voordoen, wij snel met elkaar hierover in gesprek moeten treden en dat
het CDA de staatssecretaris daarbij mogelijk een rol wenst toe te
kennen. Laten wij dan maar even afwachten of die situatie zich
voordoet.
De voorzitter:
Wij zijn hiermee aan het einde gekomen van de eerste termijn van zowel
de initiatiefneemster als de staatssecretaris. Ik kan mij voorstellen
dat er een momentje nodig is om de tweede termijn voor te bereiden en
schors de vergadering tot 15.10 uur.
De vergadering wordt van 14.55 uur tot 15.11 uur geschorst.
De voorzitter:
Wij komen toe aan de tweede termijn van de Kamer. Ik geef als eerste het
woord aan de heer Bisschop.
De heer Bisschop (SGP):
Voorzitter. Ik wil op twee punten nog nader ingaan: de bekostiging en de
fusietoets. Over de bekostiging hadden wij al even een
interruptiedebatje. Het sommetje dat ik maakte, is heel simpel. Het
betreft uitsluitend het vo: 120.000 leerlingen op termijn minder à
raison van €5.000 bekostiging. Dat bedrag heb ik maar eventjes genomen.
Dan kom je dus op 600 miljoen uit. Het is zelfs nog iets meer. Dat
betreft dus alleen het vo. Dan heb ik het dus niet over het po, waar de
bekostiging uiteraard wat anders is. Deze bedragen zouden wij kunnen
benutten om het onderwijs substantieel verruiming te bieden, maar dan
moeten wij daar wel stappen in gaan zetten. De staatssecretaris heeft
gelijk als hij zegt dat de Kamer dan aan zet is met de begroting, maar
ik kan mij ook voorstellen dat de bewindspersonen nadrukkelijk
verlangens op tafel leggen. Ik bestrijd namelijk dat het grootste
gedeelte daarvan dan in stenen gaat zitten. Er gaat überhaupt maar een
betrekkelijk klein percentage van de lumpsum in stenen zitten. Wat er
gebeurt, is dat het aantal leerlingen per groep gaat dalen. De
docent-leerlingratio wordt totaal anders. Daar heeft het onderwijs juist
heel vaak om gevraagd. Hier liggen dus kansen en hoewel het een beetje
buiten de orde van de discussie over de fusietoets valt, wil ik de
staatssecretaris vragen om zich niet voor extra middelen in te zetten
maar voor het behoud van middelen.
Dan kom ik op de fusietoets. Vorig jaar heeft mijn fractie op mijn
verzoek steun verleend aan de motie-Ypma die een zekere verruiming van
de kaders inhield. Dat was een bewuste keus omdat toen een evaluatie zou
plaatsvinden. Die evaluatie heeft tot een nadere afweging geleid bij de
SGP-fractie. Wij hebben ook geconstateerd dat de fusietoets niet meer
beantwoordt aan het oorspronkelijke doel en in de huidige structuur op
bepaalde punten belemmerend kan werken. Dat heeft mij zeker geïnspireerd
tot een kritischere houding ten opzichte van de fusietoets. Vandaar dat
wij de wenselijkheid daarvan gaarne betrokken zien bij die
veldraadpleging, zoals dat ook is toegezegd. Dan moeten wij op dat
moment overwegen of een vervolgstap of misschien wel, zoals ik het in
eerste termijn zei, een "fundamentelere heroverweging" noodzakelijk is.
Schrappen, zegt de geachte afgevaardigde van D66. Dat is misschien nog
wat te kort door de bocht, want het heeft zeker een bepaalde functie,
maar het apparaat is niet meer helemaal toegesneden op de functie
waarvoor het oorspronkelijk was bedoeld. Ik vind dat een manco. Ik heb
nog niet helder hoe dat anders zou moeten, maar die veldraadpleging kan
ons daar hopelijk bij helpen. Dan ben ik zeer bereid om daar verder over
te praten en een goede herformulering te zoeken.
De heer Veldman (VVD):
Voorzitter, excuus. Ik kreeg even een ander telefoontje, dus ik kwam
iets te laat weer binnen.
De heer Bisschop (SGP):
Wij hebben je gemist.
De heer Veldman (VVD):
Dat is goed om te horen.
Voorzitter. Dank aan mevrouw Straus en de staatssecretaris voor hun
beantwoording in eerste termijn. Mevrouw Straus heeft in haar algemene
inleiding opnieuw laten zien dat dit het moment is om het te hebben over
de vraag hoe wij omgaan met dalende leerlingenaantallen en met krimp in
het voortgezet onderwijs. De staatssecretaris heeft nog eens mooi
bevestigd. Na de eerste stappen in het basisonderwijs is dit inderdaad
het moment om met elkaar vervolgstappen te zetten, omdat kleine kinderen
groot worden en dat kleinere aantal kinderen op de basisschool
natuurlijk een keer op het voortgezet onderwijs terechtkomt.
Er zijn nog een aantal dingen waarop ik inga en waaraan ik een motie
koppel. Allereerst de experimenteermogelijkheid. Ik begrijp wat de
staatssecretaris daarover zegt. Krimp is geen algemeenheid waarmee je
een soort voorrangspositie creëert. In andere regio's kan en moet je
immers evengoed creatief zijn. Je kunt evengoed tot bepaalde voorstellen
komen die je neerlegt om vervolgens te kunnen experimenteren. Ik kan
daarmee gelijk antwoorden op de vraag van mevrouw Siderius hoe de VVD
wat betreft krimp met andere thema's omgaat. We gaan daarmee op
eenzelfde manier om als vandaag met het onderwijs. Ik vind het heel goed
dat mijn collega Straus vanuit de aanvliegroute onderwijs gekozen heeft
om iets aan de daling van het aantal leerlingen te doen. Zij wil iets
doen aan krimp in plaats van te kiezen voor de aanvliegroute "ik
constateer krimp; we hebben krimpgebieden en gaan het vervolgens hebben
over het onderwijs". Dat is ook precies de route die de VVD in alle
andere discussies over krimp steeds gevoerd heeft, namelijk: kijken naar
het thema zelf en vanuit dat thema bekijken wat er nodig is. De VVD doet
dat in plaats van krimp in zijn algemeenheid als probleem te zien om
vervolgens te proberen om elk willekeurig probleem dat we in een gebied
tegenkomen, op te lossen. Immers, niet elk probleem is per se een
probleem. Daarnaast kent ieder gebied dat we in Nederland als officieel
krimpgebied aangewezen hebben, zijn eigen uitdagingen en zijn eigen
analyse hoe dingen kunnen of moeten worden opgelost. Dat zie je in
verschillende sectoren terug. Algemeenheden en blauwdrukken uit Den
Haag, waar ik sowieso niet zo van houd, helpen dan niet. Dan is het dus
juist wel heel goed om vanuit thema's of specifieke sectoren zelf te
bekijken waar we tegen aanlopen en of er stappen zijn die we kunnen
zetten om de problematiek waar we voor staan, op te lossen. Mevrouw
Straus doet dat op een heel goede manier met een nota die zij heeft
ingediend.
Ik kom terug op het verhaal over de experimenten. Het is heel goed dat
er creatief nagedacht wordt. Je moet dat per situatie beoordelen. Ik kan
mij voorstellen dat de regio's en de scholen die nu te maken hebben met
een substantiële daling van het aantal leerlingen, zich misschien
beperkt voelen door wat de rest van het land aan experimenten doet, wat
er toegestaan wordt en wat er misschien niet toegestaan wordt. Daardoor
zetten ze bepaalde stappen misschien niet. Daarom kan ik mij juist
voorstellen dat het goed is om het element "krimp", het element "forse
daling van leerlingenaantallen", toe te voegen aan de mogelijkheid om
een experimenteerstatus aan te vragen. Ik dien daarom de volgende motie
in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat krimp in elke situatie een andere uitwerking heeft door
de historische en geografische context;
overwegende dat bij krimp het van belang is om out of the box te kunnen
denken en werken om maatwerkoplossingen mogelijk te maken;
constaterende dat de Experimentenwet de mogelijkheid biedt, na
goedkeuring door de minister van Onderwijs, om onderwijswetten buiten
werking te stellen en zo experimenteerruimte creëert;
verzoekt de regering, bij de beoordeling van initiatieven van scholen
die een beroep doen op de Experimentenwet de factor krimp als expliciet
toelatingscriterium te hanteren voor een positieve beoordeling,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Veldman en Ypma. Naar mij
blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 4 (34226).
De heer Veldman (VVD):
Ik kom bij het meest springende punt in de nota van mevrouw Straus, maar
ook vandaag in de behandeling daarvan: hoe gaan we om met de fusietoets?
Mevrouw Straus stelt voor om die in ieder geval in de krimpgebieden niet
meer van toepassing te laten zijn. Als je het langs die lijn aanvliegt,
zou je misschien kunnen zeggen: we hebben ook nog een aantal
anticipeerregio's in Nederland; laten we die daarin meenemen. De
staatssecretaris zei terecht dat het in die gebieden evident is dat er
een enorme uitdaging ligt, maar dat je daar ook breder moet durven
kijken. In eerste termijn zei ik al dat je dan misschien de stap moet
zetten om niet zozeer vanuit de krimpgebieden te redeneren, maar vanuit
de daling van leerlingenaantallen als zodanig. Als je door het land heen
gaat kijken, zijn er ook nog wel andere gebieden die niet de formele
krimpstatus hebben, maar waar wel een forse daling van het aantal
leerlingen plaatsvindt. Als je zo'n forse daling ziet, moet je ook de
stap durven zetten om daar iets aan te doen. Dan moet je bekijken of je
op een andere manier met de fusietoets om kunt gaan.
De voorzitter:
De commissieleden worden intussen een beetje onrustig omdat u nogal wat
tijd neemt voor uw inleiding. Als u elk van uw moties — ik geloof dat u
er zeven hebt — op deze manier gaat inleiden, komen we toch nog aardig
in de buurt van 18.30 uur. Kunt u iets beknopter zijn?
De heer Veldman (VVD):
Ik zal het iets beknopter doen. De rest zal ik wat sneller doen, maar
dit waren de twee meest wezenlijke moties, zeker die over de
fusietoets.
Ik stelde dus voor om het toch te doen langs de lijn van het aantal
leerlingen. Ik snap dat er nu een veldraadpleging plaatsvindt. Dat is
een goede stap van de staatssecretaris, los van het aantal brieven dat
er binnengekomen is. Je moet immers met elkaar in gesprek blijven. Toch
zou ik hem wel een richtinggevende uitspraak willen meegeven. Anders is
het straks 1 maart en zitten we elkaar weer aan te kijken: wat dan?
Daarom kom ik met de volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de fusietoets is ingevoerd om de keuzevrijheid en
kleinschaligheid te waarborgen;
overwegende dat meer dan de helft van de gemeenten slechts één
middelbare school heeft en voor veel gebieden een aanzienlijke
leerlingendaling in het verschiet ligt;
overwegende dat de evaluatie van de fusietoets kritische conclusies
trekt over de werking van de toets;
constaterende dat de urgentie tot fusie in veel gebieden noodzakelijk is
om de onderwijskwaliteit te waarborgen en de fusietoets daar nu zeer
belemmerend werkt;
verzoekt de regering, als richtinggevende stap mee te nemen dat de
fusietoets, met behoud van de invloed van medezeggenschap en ouders,
zodanig wordt aangepast dat scholen die binnen vijf jaar met een
leerlingendaling van 7,5% of meer geconfronteerd worden (en waarbij het
lage leerlingenaantal in absolute zin tot problemen leidt) niet langer
toetsplichtig zijn, en dit voorstel mee te nemen in de
veldraadpleging,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Veldman en Rog. Naar mij blijkt,
wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 5 (34226).
De heer Veldman (VVD):
Het staat er niet met zoveel woorden in, maar ik vraag de
staatssecretaris eigenlijk om bij wijze van spreken op 2 maart — de
veldraadpleging duurt tot 1 maart — hier bij de Kamer op terug te komen,
en niet nog eens maanden na te denken over wat hij zal doen met de
uitkomst van de veldraadpleging. Met het eventueel aannemen van deze
motie wordt hem namelijk een duidelijke richting meegegeven.
De voorzitter:
En nu gaat u in de versnelling. U kunt volstaan met het voorlezen van de
tekst van de motie.
De heer Veldman (VVD):
Zeker. Ik doe er nog een paar en die zal ik inderdaad alleen maar
voorlezen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de vorming van een samenwerkingsschool tussen een
bijzondere school en een openbare school niet meer toetsplichtig is
wanneer een van beide scholen onder de stichtingsnorm dreigt te
raken;
overwegende dat er wel een toetsplicht is wanneer beide scholen een
bijzondere school zijn of beide scholen een openbare school zijn;
constaterende dat daarmee fusies tussen twee denominaties of binnen twee
denominaties nu niet gelijk worden behandeld;
verzoekt de regering, indien een school volgens de prognose van DUO
binnen een termijn van zeven jaar onder de stichtingsnorm komt, een
fusie of een bestuursoverdracht niet toetsplichtig te laten zijn,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Veldman. Naar mij blijkt, wordt
de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 6 (34226).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat er regio's zijn waar een fusie noodzakelijk is om te
voorkomen dat een schoolsoort in de regio verdwijnt;
constaterende dat de CFTO op basis van het huidige toetsingskader een
fusie kan voorkomen;
verzoekt de regering om in het toetsingskader van de CFTO op te nemen
dat wanneer een volwaardig aanbod van schoolsoorten in de regio in stand
gehouden kan worden door een fusie, deze ook toe te staan,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Veldman. Naar mij blijkt, wordt
de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 7 (34226).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat in gebieden met krimp niet alleen de bestuurlijke fusie,
maar ook de sluiting van vestigingen impact heeft op de
schoolgemeenschap;
overwegende dat de medezeggenschapsraad adviesrecht heeft ten aanzien
van de sluiting van vestigingen;
constaterende dat de situatie vaak complex is en een gedegen advies van
belang is voor het draagvlak;
verzoekt de regering om het bestuur te verplichten, wanneer een
medezeggenschapsraad daarom verzoekt, een fusie-effectrapportage te
laten overleggen bij de medezeggenschap,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Veldman en Ypma. Naar mij
blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 8 (34226).
De heer Veldman (VVD):
Nog twee moties te gaan, voorzitter. Daarmee doen we goed recht aan de
nota van mevrouw Straus.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de uitkomst van de fusietoets onzeker is, omdat deze
door scholen als een black box wordt ervaren;
overwegende dat deze onduidelijkheid over de uitkomst tijdens
fusieprocessen tot veel onrust onder docenten, leerlingen en ouders
leidt;
constaterende dat het huidige proces tot een fusietoets onnodig tot
onrust kan leiden en dat daarom scholen vaak niet tot samenwerking
overgaan;
verzoekt de regering om schoolbesturen of medezeggenschapsraden de
gelegenheid te geven om bij de CFTO een vertrouwelijke pre-toets te
vragen aan de hand van een compleet aangeboden
fusie-effectrapportage,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Veldman. Naar mij blijkt, wordt
de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 9 (34226).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de staatssecretaris van Onderwijs tot een voorstel zal
komen tot een andere bekostiging van het funderend onderwijs;
overwegende dat scholen die te maken hebben met krimp nu al sterkere
schommelingen in leerlingenaantailen en daarmee sterke wisselingen in de
financiering kennen;
constaterende dat de combinatie van een nieuwe bekostigingssystematiek
en een sterke daling van leerlingen versterkende effecten kan
hebben;
verzoekt de regering, bij een nieuwe bekostigingssystematiek expliciet
rekening te houden met de effecten van krimp en eventueel hiervoor de
noodzakelijke aanpassingen te maken,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Veldman en Ypma. Naar mij
blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 10 (34226).
Dan gaan we naar de heer Rog, die drie minuten heeft.
De heer Rog (CDA):
Voorzitter. Ik heb ook drie minuten?
De voorzitter:
Dit is even een misverstand. De VVD heeft vooraf om meer tijd gevraagd
en die is daarom verlengd. De beoogde eindtijd was half zeven, dus we
lopen nog in.
De heer Rog (CDA):
Voorzitter. Ik ben blij met het gesprek dat we hebben gehad. Nogmaals,
dank aan mevrouw Straus voor haar initiatief en de antwoorden. Ik wil
een paar punten aanstippen. Allereerst dank aan de staatssecretaris, die
toch kijkt naar de positie van medezeggenschapsraden bij sluiting. Heb
ik het goed begrepen dat hij met een brief komt, nadat hij dat
onderzocht heeft?
Ik dank de staatssecretaris dat hij aandacht heeft voor de bijzondere
positie van niet alleen de krimpregio maar ook het aardbevingsgebied in
Groningen en dat hij daar met OCW bovenop zit.
Ik heb met de heer Veldman een motie ingediend om in specifieke
situaties van forsere krimp de verplichte fusietoets voor scholen in het
voortgezet onderwijs te verlichten of zelfs uit te sluiten. Ik ben zeer
benieuwd naar het advies van de staatssecretaris. Het CDA is daar erg
voor, zoals men begrijpt uit mijn medeondertekening.
Bij de bekostiging van het voortgezet onderwijs heb ik gezegd dat wij
nadrukkelijk willen kijken naar scholen met een kleinere omvang. Ik maak
niet direct een keuze voor een kleinescholentoeslag, maar ik wil
hierover wel de volgende motie indienen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat na het primair onderwijs ook het voortgezet onderwijs
de komende jaren de gevolgen van een krimpend aantal leerlingen zal
ervaren en de kleinescholentoeslag een van de instrumenten is om een
pluriform aanbod van basisscholen te behouden;
overwegende dat het ook in het voortgezet onderwijs van belang is om bij
een krimpend aantal leerlingen niet alleen een dekkend aanbod van
schoolsoorten in stand te houden, maar ook een pluriform aanbod waarbij
ouders keuzevrijheid behouden;
verzoekt de regering, advies te vragen bij de Onderwijsraad over de
voor- en nadelen van het introduceren van een kleinescholentoeslag in
het voortgezet onderwijs en dit advies te betrekken bij de verdere
uitwerking van de voorstellen tot vereenvoudiging van de
bekostigingssystematiek in het voortgezet onderwijs,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Rog, Ypma, Bisschop en Siderius.
Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 11 (34226).
De heer Rog (CDA):
Voorzitter, bedankt voor het voorzitten.
De voorzitter:
Graag gedaan. Ik ga er nog even mee door.
Mevrouw Ypma (PvdA):
Voorzitter. Het is een interessant notaoverleg. Mevrouw Straus heeft wel
wat losgemaakt, daar wil ik haar nogmaals voor complimenteren. Het is
goed dat er zo veel betrokkenheid is en dat wij als Kamerleden zo goed
geïnformeerd zijn door alle besturen en gemeenten die zich hierbij
betrokken voelen; ook door de ouders, de vakbonden en de CFTO zelf die
een goede analyse heeft gemaakt en met goede aanbevelingen komt. We
hebben het al gehad over de samenwerking van scholen, de versoepeling
van de fusietoets heeft al plaatsgevonden in 2014 en nu dan ook nog de
veldraadpleging. Ik denk dat we tot een mooi toekomstperspectief kunnen
komen voor zowel de menselijke maat als de keuzevrijheid als omgaan met
krimp in het onderwijs. Daarom heb ik de volgende motie opgesteld.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de fusietoets de zorgvuldigheid en het draagvlak voor
fusies waarborgt met een toets en geen categorisch verbod op fusies
betekent;
overwegende dat de fusietoets al in september 2014 is versoepeld voor
situaties van demografische krimp;
voorts overwegende dat de fusietoets meer doelen dient dan alleen
situaties van demografische krimp, maar is bedoeld om de keuzevrijheid
en de menselijke maat in het onderwijs te behouden en nut en noodzaak
van schaalvergroting te toetsen;
verzoekt de regering, tijdens de veldraadpleging zorgvuldig te
onderzoeken op welke manier de normen van de fusietoets ook in de
toekomst zo goed mogelijk recht kunnen doen aan de keuzevrijheid,
menselijke maat én behoud van onderwijsvoorzieningen in gebieden waarin
sprake is van demografische krimp,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Ypma, Rog en Siderius. Naar mij
blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 12 (34226).
Mevrouw Ypma (PvdA):
Hierbij wil ik mijzelf graag verexcuseren, want ik moet over tien
minuten weg. Helaas moet je soms op meerdere plekken tegelijkertijd
zijn.
De voorzitter:
Dat lukt u blijkbaar nog steeds niet.
Mevrouw Ypma (PvdA):
Maar mijn medewerker is er en luistert goed mee naar alle adviezen van
de staatssecretaris.
Mevrouw Siderius (SP):
Voorzitter. Ik zal het kort houden in mijn tweede termijn. Ik wil toch
nog wel even reageren op wat de heer Veldman heeft gezegd over de
bevolkingskrimp en over de fantastische voorstellen die de VVD daarover
doet. In het notaoverleg is in het begin veel gesproken over de
Achterhoek. Laat het nou zo zijn dat ik daar zelf vandaan kom. De heer
Veldman zegt dat hij op het gebied van veiligheid fantastisch veel voor
die krimpgebieden doet, maar weet u wat u doet? U bezuinigt alle
politiebureaus weg uit al die dorpen en kernen! Weg met het blauw op
straat waar u tijdens de verkiezingen zo veel campagne voor hebt
gevoerd.
De voorzitter:
"U", dat ben ik.
Mevrouw Siderius (SP):
Ik ben toch echt aangesproken door de heer Veldman.
De voorzitter:
Even voor de helderheid: we spreken hier via de voorzitter. Als u zegt
dat ik niets gedaan heb voor de veiligheid dan klopt dat ook, dat heb ik
in de Achterhoek inderdaad niet gedaan. We spreken hier via de
voorzitter.
Mevrouw Siderius (SP):
De VVD heeft hier veel campagne op gevoerd en helaas moeten we
constateren dat de VVD op dit soort onderwerpen niet thuis geeft. De
bevolking in de Achterhoek krimpt dan wel, maar de criminaliteit tot op
heden helaas nog niet.
Dan het voorstel van mevrouw Straus. Ik denk dat wij in dit notaoverleg
allemaal onze positie duidelijk hebben ingenomen. De SP heeft aangegeven
over welke voorstellen wij enthousiast zijn. Er moet nog veel onderzocht
en geïnventariseerd worden, dat heeft de staatssecretaris ons toegezegd.
Ik vind het wat betreft de fusietoets heel vreemd dat je nu al
wijzigingen zou willen doen of de fusietoets zou willen afschaffen
zonder daarbij de gehele sector te raadplegen. Ik vind het heel
merkwaardig dat je de mensen die het moeten doen, de docenten, de ouders
en de leerlingen, daar geen stem in geeft en niet wilt wachten op dat
draagvlak. Een dialoog aangaan lijkt mij toch wel het minste wat we
zouden moeten doen in plaats van allerlei beslissingen te nemen zonder
deze mensen gesproken te hebben. Ik heb twee moties medeondertekend en
daar wil ik het bij laten.
Voorzitter: Veldman
De heer Van Meenen (D66):
Voorzitter. De woorden van mevrouw Siderius brengen mij op de retorische
vraag welke veldraadplegingen allemaal voorafgegaan zijn aan het
amendement dat plotsklaps de fusietoets in het po en het vo invoerde.
Dat kunnen we allemaal nazoeken. Ik heb echter zomaar het idee dat dit
niet het geval is geweest, maar dat terzijde.
Ik ben blij met de toezegging van de staatssecretaris dat hij wil
onderzoeken wat de mogelijkheden zijn voor instemmingsrecht op de
sluiting van in ieder geval een vestiging en wellicht van een school.
Dat lijkt me belangwekkend. Het standpunt van D66 is dat we de kracht
bij de mensen in de school moeten leggen. Ik denk niet dat mensen zitten
te wachten op heel veel meer Haags beleid, maar wel op bevoegdheden die
hun de mogelijkheid geven om maximale invloed uit te oefenen op het
lokale beleid en het wel of niet sluiten of fuseren van scholen. In de
ogen van mijn fractie heeft de fusietoets daar geen betekenis meer in,
temeer daar de medezeggenschapsraden ook kunnen vragen om een
fusie-effectrapportage. Die kan hen helpen om het definitieve oordeel te
geven. Wat mij betreft moeten we hiervoor in Den Haag dus geen nieuwe
normen of andere regels bedenken. Dat valt me van de VVD een beetje
tegen. Alles wat ik van de VVD gehoord heb, lijkt erop te wijzen dat zij
ook geen Haagse bemoeienis wil. De motie van de heer Veldman staat
echter toch weer vol met normen waaraan scholen moeten voldoen om voor
een eventuele vrijstelling in aanmerking te komen. Enfin, we zullen het
zien.
Ik dien één motie in en die luidt als volgt.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat in het regeerakkoord staat dat het aantal
administratieve verplichtingen en voorschriften voor verantwoording in
het onderwijs zal worden verminderd;
overwegende dat problemen rond schaalgrootte in het onderwijs zich
voornamelijk voordoen in het mbo en het hoger onderwijs en niet in het
primair en voortgezet onderwijs;
overwegende dat landelijke normen, zoals een verwachte leerlingendaling
van 15%, zich slecht verhouden tot lokaal maatwerk en het samengaan van
kleine scholen bemoeilijken;
overwegende dat de medezeggenschap reeds instemmingsrecht heeft bij
fusies en juist ouders en docenten bij uitstek kunnen vaststellen of een
fusie al dan niet wenselijk is, wat zorgt voor lokaal maatwerk;
overwegende dat het mogelijk is om op verzoek van de medezeggenschap
advies te vragen, wanneer zij vraagtekens heeft bij de consequenties van
een fusie, de zogenaamde fusie-effectrapportage;
verzoekt de regering, de fusietoets voor primair en voortgezet onderwijs
te schrappen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Meenen. Naar mij blijkt,
wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 13 (34226).
Voorzitter: Van Meenen
De voorzitter:
Dan zijn we aan het einde gekomen van de tweede termijn van de
commissie. Ik kijk even naar mevrouw Straus en de staatssecretaris. Is
er behoefte aan een schorsing? Dat is het geval.
De vergadering wordt van 15.38 uur tot 15.47 uur geschorst.
De voorzitter:
Dames en heren, wij hervatten de vergadering. In deze tweede termijn is
in eerste instantie het woord aan de indiener, mevrouw Straus.
Mevrouw Straus (VVD):
Voorzitter. Ik heb met veel genoegen geluisterd naar de discussie die
zich vandaag heeft ontsponnen. Om met de woorden van mevrouw Siderius te
spreken: krimp in het voortgezet onderwijs staat in de spotlights
dankzij de discussie die we vandaag gevoerd hebben. Dat is zeker. Elk
van ons hier aan tafel en iedereen die de discussie over dit onderwerp
in de zaal of thuis volgt, weet waarover het gaat. Iedereen weet dat wij
er de ogen niet voor moeten sluiten en dat we het niet heel erg lang
voor ons uit moeten schuiven. Die urgentie wil ik in het laatste stuk
dat ik mag bijdragen aan de initiatiefnota benadrukken. In het kader van
die urgentie beveel ik dan ook heel graag de motie van mijn collega van
de VVD aan. Ik zal niet alle moties nalopen, maar u begrijpt natuurlijk
dat ik alle moties die mijn initiatiefnota ondersteunen in principe
positief waardeer. Ik laat het aan de staatssecretaris om daarover nog
iets te zeggen.
Belangrijk in dezen is wat mevrouw Ypma aanstipte, al maakte zij er een
soort tegenstelling van, namelijk dat keuzevrijheid en menselijke maat
haaks staan op de voorstellen die wij voor de fusietoets in deze nota
doen. Dat bestrijd ik, want keuzevrijheid gaat helemaal niet over de
keuzes die men heeft, maar over het überhaupt hebben van een keuze. Het
gaat niet om het aantal scholen waaruit men kan kiezen, maar om de vraag
of er nog een laatste school is in de schoolsoort waaruit te kiezen
valt. Daarover gaat het vandaag. Volgens mij is dat niet alleen in het
belang van de schoolbestuurders, zoals is gesuggereerd, maar ook en
vooral in het belang van de leerlingen, hun ouders en de docenten die in
de betreffende regio's werken. Verder zeg ik er als VVD'er bij dat het
in het belang is van de werkgevers die lokaal en regionaal actief zijn.
Het eventuele wegvallen van het beroepsonderwijs in hun regio is
namelijk een aderlating voor de aanwas van jonge mensen in de sector
waarin hun bedrijven opereren. We moeten dus aandacht hebben voor een
dekkend en breed aanbod.
Voortgezet onderwijs, middelbaar onderwijs, wordt niet aan een soort
school gegeven, maar valt uiteen in praktijkonderwijs met allerlei
richtingen, in vmbo met tien profielen en vier verschillende niveaus en
in havo en vwo met alle verschillende profielen die daar zijn. Het kan
lijken dat je een grote school hebt, maar zie dat allemaal maar eens met
een gemiddeld aantal leerlingen van 696 per vestiging in Nederland te
organiseren. Zorg er dan inderdaad voor dat leerlingen in de bovenbouw
van het vwo uit alle profielen kunnen kiezen en dat zij een extra vak
zoals muziek kunnen volgen, als zij dat leuk vinden of er belangstelling
voor hebben. Dat had ik zelf graag gedaan, maar dat vak bestond
indertijd niet. Nu zijn er ook veel scholen die het niet kunnen
aanbieden, omdat ze gewoon de middelen niet hebben om die extra's in het
onderwijs te organiseren.
Nu kom ik bij de menselijke maat. Klein is niet per definitie beter.
Onderzoek wijst uit dat leerlingen op grote scholen tevredener zijn dan
leerlingen op kleine scholen. Dan heb ik het niet over de dorpsschool in
het primair onderwijs, maar over het voortgezet onderwijs. Leerlingen in
het voortgezet onderwijs zijn tevredener op grotere scholen, omdat die
een rijker aanbod hebben, waardoor ze er meer te kiezen hebben. Al die
elementen moeten we wat mij betreft in overweging nemen zodra we
beleidsmatige keuzes maken om regionaal een goed dekkend aanbod van
middelbaar onderwijs te hebben, ook in de regio's waar het er misschien
qua leerlingenaantallen niet meer zo rooskleurig uitziet.
Ik rond zo meteen af met een citaat uit Friesland, maar niet voordat ik
de mensen die hier dagelijks mee te maken hebben in algemene zin voor
hun ondersteuning en input bedank. Deze uitgebreide analyse kun je
alleen maar maken als je met mensen op de werkvloer, die zich elke dag
afvragen hoe ze ervoor kunnen zorgen dat hun school volgend jaar ook nog
bestaat, in gesprek bent. Daar wil ik hen hartelijk voor danken, want ik
denk dat het de degelijkheid en de praktische toepasbaarheid van de
voorstellen ten goede komt. Ik hoop dat deze nota niet alleen het
startpunt van de discussie over krimp in het voortgezet onderwijs zal
zijn, maar dat een heleboel voorstellen die erin staan ook daadwerkelijk
in het onderwijs geïmplementeerd worden in de komende jaren.
Ik wil nu het citaat geven dat we uit Friesland hebben binnengekregen:
"Als gevolg van de krimp staat ons brede onderwijsaanbod onder druk en
dreigen delen van dit aanbod uit onze regio te verdwijnen. Indien dit
gaat geschieden, zal een leerling vanaf 12 jaar soms meer dan 40
kilometer per dag moeten reizen om het onderwijs van zijn of haar keuze
te kunnen volgen. Nu kunnen we dat nog wel organiseren, maar spoedig kan
dat niet meer. Daarom vraag ik u dringend om snel besluiten te
nemen."
Ik hoop dat ik met mijn nota en mijn toelichting de urgentie van het
probleem voldoende bij de collega's onder de aandacht heb gebracht. Ik
hoop natuurlijk op brede steun van hen voor alle voorstellen die in deze
richting lucht kunnen bieden. Voor mij is het namelijk onbestaanbaar dat
we door krimp scholen in de kramp laten schieten en dat de kinderen in
Nederland die buiten de Randstad opgroeien daar de dupe van zijn.
Staatssecretaris Dekker:
Voorzitter. Ik houd het kort, want ik kan heel goed aansluiten bij alle
woorden die mevrouw Straus zojuist heeft gezegd.
Ik werd uitgedaagd door de heer Bisschop, die zei: kijk of je de 600
miljoen euro van de terugloop van opgeteld 100.000 leerlingen in de
komende jaren voor het onderwijs kunt behouden. De heer Bisschop kent
mij als iemand die zich heel hard maakt voor het onderwijs en er soms in
slaagt om daar wat extra geld voor los te peuteren. In het kabinet, waar
links en rechts wordt bezuinigd, is in deze periode extra geld voor
onderwijs beschikbaar gesteld. Tegelijkertijd hebben ook andere
collega's noden. Ik hoef alleen maar de discussie over de
Defensiebegroting of de begroting van Veiligheid en Justitie terug te
halen, waarbij de partij van de heer Bisschop ook heeft gevraagd of
daarmee iets gedaan kan worden. In die zin is het een integrale
afweging.
Als we in de toekomst nog wat extra geld uittrekken voor onderwijs,
moeten we bovendien bekijken waaraan dat wordt besteed. Ik ben wat
huiverig om te zeggen: laten we het extra geld in scholen steken ter
verzachting van de maatregelen die ze moeten nemen in het kader van
krimp. Ik weet namelijk niet of je daarmee de kwaliteitsslag maakt die
verwacht mag worden als er extra middelen in onderwijs worden
geïnvesteerd. Dat hebben we in deze periode in ieder geval niet gedaan,
want we hebben gezegd: er is een noodzaak voor scholen, ook financieel,
om samen te werken, en daarbovenop komt extra geld om te investeren in
de kwaliteit van leraren en de hele trits waarover we het al een aantal
keren hebben gehad. In die geest zou ik ook hierbij willen
handelen.
Ik dank alle fracties die hebben aangegeven: ga de veldraadpleging in,
wij hebben dan wel dit of dat gestemd in het verleden maar wij zijn best
bereid om, met het onderzoek dat er nu ligt, breder te kijken. Zij gaven
daarbij aan eventueel te willen komen tot een meer fundamentele
heroriëntatie, zoals ik het de heer Bisschop hoorde zeggen.
De heer Rog heeft gevraagd naar de rol van de mr bij een sluiting. Ik
zal daar per brief op terugkomen. Ik weet niet of dat onmiddellijk kan
en parallel aan de veldraadpleging die we doen, want die staat gepland
voor 1 maart en daar staat veel druk op, maar dan gebeurt het zeker op
een later moment. Zoals bekend, praat ik de Kamer immers regelmatig bij
over het hoe en wat van de krimp.
Ik ga over op de moties. In de motie op stuk nr. 4 wordt verzocht om bij
experimenten van scholen krimp als expliciet toelatingscriterium te
introduceren. De vraag is een beetje hoe ik de motie mag uitleggen. Ik
kijk naar de heer Veldman: wij beoordelen experimenten altijd op hun
inhoudelijke merites en vragen ons af of het onderwijs er iets mee
opschiet. Om het nu tot een automatisme te maken om, als een school met
krimp te maken heeft, per definitie op voorhand te zeggen dat je je mag
onttrekken aan allerlei regels, vind ik te ver gaan. Dan maak je het tot
een recht. Als ik de motie zo mag uitleggen dat ik een en ander meeneem
in het totale pallet aan argumenten, dat ik kijk naar wat de redenen
voor de krimp zijn, maar ook naar wat het betekent voor de kwaliteit van
het onderwijs, zou ik ermee uit de voeten kunnen. Dan kan ik het oordeel
aan de Kamer laten.
De heer Veldman (VVD):
Misschien kunnen we elkaar vinden in deze uitleg. Ik kan me voorstellen
dat bij sommige experimentenaanvragen er zo'n grensgevalletje tussen zit
waarvan je denkt: moeten we dit nu wel doen of moeten we dit nu niet
doen? Uit zorgvuldigheid zal het vaak uitdraaien op: laten we het maar
niet doen! Ik kan me voorstellen dat als er een verzoek komt van een
school met een substantiële daling van het aantal leerlingen, en er dus
sprake is van krimp, je het kwartje naar de positieve kant laat vallen.
En dat je het meeweegt op een manier van: als we een lichte twijfel
hebben over het wel doen of niet doen en als we constateren dat het een
school betreft met een behoorlijke krimp, hebben we een positief
oordeel.
Staatssecretaris Dekker:
Met die interpretatie kan ik prima uit de voeten. Het is dus geen
automatisme en het is geen recht, maar het wordt wel degelijk
meegewogen. Het oordeel over deze motie kan ik derhalve aan de Kamer
laten.
Mevrouw Siderius (SP):
Mag ik de VVD dan wel verzoeken om het dictum te wijzigen? Het staat er
nu heel stellig, terwijl er in het debat een heel andere interpretatie
aan wordt gegeven. Als dat de interpretatie moet zijn, moet het dictum
worden aangepast, zodat we weten waarover we straks met elkaar spreken.
Ik weet anders precies hoe het gaat: dan hebben wij, of een meerderheid
van de Kamer, straks met deze motie ingestemd en wordt echt alleen de
factor krimp meegewogen en moet dat worden beoordeeld. Dat is echter
niet de uitleg van de staatssecretaris en ook niet de uitleg van de
VVD-fractie. Ik zie dus graag een aanpassing van het dictum.
De voorzitter:
Ik wijs erop dat alles wat we zeggen onderdeel uitmaakt van de
Handelingen. In die zin is het niet strikt noodzakelijk. Ik kijk even
naar de heer Veldman om te zien of hij bereid is om het te
verduidelijken.
De heer Veldman (VVD):
We hebben gewisseld wat we ermee bedoelen, maar ik wil wel kijken of we
het nog iets anders kunnen formuleren. Maar door wat we net hebben
gewisseld en door wat ook in de Handelingen wordt vastgelegd, is helder
wat we ermee bedoelen. Maar ik zal er nog even naar kijken.
De voorzitter:
Het verzoek is duidelijk. We zullen zien of dat gebeurt.
De heer Rog (CDA):
Ten overvloede en geheel ter weging van de indiener: voor een brede
steun zou dat buitengewoon wenselijk zijn, zo zeg ik mevrouw Siderius
maar even na.
De voorzitter:
Helder.
Staatssecretaris Dekker:
Ik kom op de motie op stuk nr. 5. Ik twijfel in die zin dat
veldraadplegingen wel een open gesprek moeten kunnen zijn. Als gezegd
wordt: dit moet de uitkomst zijn, en: u mag er nog een keer wat over
zeggen, maar eigenlijk doet uw mening er niet zo vreselijk veel meer
toe, heeft zo'n veldraadpleging niet zo veel zin. Als ik de motie mag
interpreteren als: neem dit scenario mee, leg dat ook voor en laat alle
partijen daarop expliciet reageren, kan ik ermee uit de voeten en kan ik
het oordeel aan de Kamer laten.
In de motie op stuk nr. 6 wordt gerefereerd aan het wetsvoorstel dat nu
nog in de pijplijn zit en ter advisering bij de Raad van State ligt. De
Kamer weet wat daarin staat, omdat ik daarover eerder een brief heb
gestuurd. Daarin wordt ook aangegeven dat de vorming van een
samenwerkingsschool tussen een bijzondere en openbare school niet meer
toetsplichtig is als een van beide scholen onder de stichtingsnorm
dreigt te geraken. Wat de heer Veldman zegt, is terecht, namelijk dat
als het gaat om gelijke denominaties of om twee scholen die binnen het
openbaar onderwijs vallen, daarvoor eigenlijk wel een toetsplicht geldt.
Volgens mij is het punt van de heer Veldman dat er niet een soort
rechtsongelijkheid zou moeten optreden en dat daarin een gelijke lijn
moet worden gehanteerd. Het wetsvoorstel ligt nog niet hier. Ik weet ook
niet of dit onderdeel identiek in het wetsvoorstel terechtkomt, terwijl
er in het dictum wel heel definitief een bepaalde kant op wordt
gewezen.
Ik kan twee dingen doen: ik kan u verzoeken de motie aan te houden tot
het wetsvoorstel in de Kamer ligt of ik moet de motie heel ruim mogen
interpreteren. Mag ik de motie als volgt interpreteren? De heer Veldman
zegt dat straks voor gewone scholen hetzelfde regime gehanteerd wordt
voor de plicht om een fusietoets te laten doen als voor
samenwerkingsscholen. Met die brede interpretatie kan ik wel uit de
voeten, want ik vind dat de heer Veldman hier inhoudelijk wel een punt
heeft.
De heer Veldman (VVD):
Ik zal mijn motie aanhouden tot we kennis hebben genomen van het
wetsvoorstel dat de staatssecretaris zal indienen.
De voorzitter:
Op verzoek van de heer Veldman stel ik voor, zijn motie (34226, nr. 6) aan te houden.
Daartoe wordt besloten.
Staatssecretaris Dekker:
Ik kom op de motie-Veldman op stuk nr. 7. We zien in de praktijk dat
krimp al een rechtvaardigingsgrond is en dat deze bij dit soort
afwegingen ook al wordt meegenomen in het totale plaatje van het
onderwijsaanbod. De vraag is even of dit nu veel verder strekt. Mag ik
de heer Veldman vragen, ook deze motie aan te houden? Dan betrek ik die
bij de veldraadpleging.
De heer Veldman (VVD):
Ik zal mijn motie aanhouden.
De voorzitter:
Op verzoek van de heer Veldman stel ik voor, zijn motie (34226, nr. 7) aan te houden.
Daartoe wordt besloten.
Staatssecretaris Dekker:
In de motie-Veldman/Ypma op stuk nr. 8 wordt gevraagd om een
wetswijziging. In deze motie wordt de regering verzocht, het bestuur te
verplichten, wanneer een medezeggenschapsraad daar om vraagt, een
fusie-effectrapportage te laten overleggen bij de medezeggenschap in het
geval van sluiting. Dan wordt het een soort sluitingseffectrapportage.
Dat is iets nieuws. Als de heer Veldman deze motie aanhoudt, zal ik haar
expliciet betrekken bij de ronde die we sowieso maken. Dan kan ik ook
overleggen met de Commissie Fusietoets om na te gaan of zij zichzelf
ertoe in staat acht om hierover zinnige dingen te zeggen. Een sluiting
is namelijk weer net iets anders dan een fusie. Daarbij spelen andere
overwegingen mee. Dan kom ik er in maart op terug.
De heer Veldman (VVD):
Ik kan mij iets voorstellen bij het verzoek van de staatssecretaris om
ook deze motie aan te houden, maar dan wil ik wel iets afspreken over de
moties die ik nu aanhoud, waarvan de staatssecretaris zegt dat hij ze
zal betrekken bij de veldraadpleging. Dat geldt ook voor de motie waarin
specifiek een uitspraak wordt gedaan over de inrichting van de
fusietoets, of die wel of niet verplicht moet zijn. De veldraadpleging
duurt tot 1 maart. Dan wil ik wel de afspraak maken dat we bij wijze van
spreken 2 maart hier weer met elkaar om tafel zitten, anders schieten we
zo een heel eind het voorjaar in en voordat we dan definitief tot een
aantal keuzes komen, is de zomer misschien al voorbij. Dat zou ik toch
ernstig betreuren. Als 1 maart het veldwerk is afgerond, wil ik in de
eerste week van maart met elkaar om tafel om knopen door te hakken over
hetgeen we gaan doen.
Staatssecretaris Dekker:
Het is altijd aan de Kamer om te bepalen wanneer we weer bijeenkomen. De
minister en ik hebben aangegeven dat we er echt naar streven om de Kamer
1 maart te informeren over de uitkomsten van de veldraadpleging. Dit kan
ik daarbij betrekken.
De voorzitter:
Precies. De commissie zal dan vaststellen wanneer we hierover weer
zullen spreken met elkaar. Ik begrijp dat de heer Veldman ertoe oproept
om dat zo spoedig mogelijk te doen.
De heer Veldman (VVD):
Ik zal de motie op stuk nr. 8 ook aanhouden, ervan uitgaande dat we 1
maart geïnformeerd worden.
De voorzitter:
Op verzoek van de heer Veldman stel ik voor, zijn motie (34226, nr. 8) aan te houden.
Daartoe wordt besloten.
Staatssecretaris Dekker:
De motie op stuk nr. 9 laat ik aan het oordeel van de Kamer. Er wordt om
een aantal gesprekken gevraagd, maar daar heb ik in beginsel geen
bezwaar tegen. Hetzelfde geldt voor de moties op stuk nrs. 10, 11 en 12.
De motie-Van Meenen op stuk nr. 13 moet ik helaas ontraden.
Ik zie dat er wat verwarring is. Ik kan prima uit de voeten met de motie
op stuk nr. 12. En dat geldt ook voor de moties op de stukken nrs. 11,
10 en 9. De enige motie waar ik niet mee uit de voeten kan, is die van
de heer Van Meenen op stuk nr. 13.
Voorzitter: Veldman
De heer Van Meenen (D66):
Soms heeft zo'n overleg een verrassend einde. Ik vraag de
staatsecretaris om hier op dezelfde manier naar te kijken als naar de
motie op stuk nr. 4. Dit voorstel zou ook onderdeel kunnen zijn van de
veldraadpleging. In dat geval houd ik de motie uiteraard aan. Ik
verwacht dan natuurlijk wel dat de staatssecretaris zijn oordeel nog
even uitstelt tot de veldraadpleging is gebeurd.
Staatssecretaris Dekker:
Dat lijkt mij een uitstekende oplossing.
De voorzitter:
Ik ga ervan uit dat de staatssecretaris dit meeneemt in de
veldraadpleging.
Staatssecretaris Dekker:
In die veldraadpleging moet je niet iets tot een taboe verklaren. Het
gaat mij veel te ver om nu, voordat wij de veldraadpleging ingaan, met
deze motie, die zegt dat de fusietoets wordt afgeschaft, op pad gestuurd
te worden. Dan hebben wij namelijk geen veldraadpleging meer nodig. Als
alle partijen in Nederland zeggen dat zij het een onding vinden en dat
er andere en betere manieren zijn om ervoor te zorgen dat wij de
menselijke maat en de keuzevrijheid van ouders behouden, dan vind ik dat
wij dat niet op voorhand moeten afschieten.
De heer Van Meenen (D66):
Ik houd de motie op stuk nr. 13 aan.
De voorzitter:
Op verzoek van de heer Van Meenen stel ik voor, zijn motie (34226, nr. 13) aan te houden.
Daartoe wordt besloten.
Voorzitter: Van Meenen
De voorzitter:
Daarmee zijn wij aan het einde van de beraadslaging gekomen. De
staatssecretaris heeft een aantal toezeggingen gedaan.
De staatssecretaris zal bij de veldraadpleging naar aanleiding van de evaluatie van de fusietoets ook aandacht besteden aan de leerlingendaling buiten de officiële krimpregio's, de mogelijkheden van een pre-toets, "too big to fail", de rol van provincies in gebieden waar de regionale samenwerking niet goed verloopt, een fusie als sprake is van de laatste school, een fusie-effectrapportage wanneer de mr daarom verzoekt, en het voorstel om de fusietoets te schrappen.
De Kamer zal in 2016 een verkennende studie naar het faillissement van scholen ontvangen.
Kan de staatssecretaris daarbij een tijdsindicatie geven?
Staatssecretaris Dekker:
De tweede helft van 2016.
De voorzitter:
Dank u zeer.
De staatssecretaris zal de Kamer per brief informeren over de mogelijkheden van het gelijktrekken van het instemmingsrecht van de mr bij fusie en sluiting van scholen. Hij zal daarbij onderscheid maken tussen sluiting van een vestiging of sluiting van een school in het geval van een eenpitter.
Ook daarbij stel ik hem de vraag wanneer wij die brief kunnen verwachten.
Staatssecretaris Dekker:
Wij zullen alles op alles zetten om dat bij de veldraadpleging mee te
nemen, maar zelf vind ik dat nogal ambitieus. Laten wij daar maar op
inzetten. Mocht het niet lukken, dan hoop ik op enig respijt van uw
kant.
De voorzitter:
Dank u zeer. Wij zullen op 15 december over de moties stemmen. Ik dank
de leden en natuurlijk de indiener. Zij is al voldoende
gecomplimenteerd, maar ik wil daar toch ook nog mee afsluiten. Ik dank
de staatssecretaris, de ambtenaren, de mensen op de publieke tribune en
iedereen die het debat thuis gevolgd heeft. Laat ik ook de goede
verzorging niet ongenoemd laten.
Sluiting
Sluiting 16.11 uur.
ONGECORRIGEERD STENOGRAM |
Aan ongecorrigeerde verslagen kan geen enkel recht worden
ontleend. |
---|