De toekomst van accreditatie in het hoger onderwijs - Inbreng VVD, SP en GroenLinks November 2015
Bijlage
Nummer: 2015D49850, datum: 2015-12-16, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Bijlage bij: Accreditatie op maat II (2015D49849)
Preview document (🔗 origineel)
De toekomst van accreditatie in het hoger onderwijs – Inbreng VVD, SP en GroenLinks
November 2015
Doelstelling van de accreditatie in het hoger onderwijs
Volgens de VVD, SP en GroenLinks is de accreditatie op de eerste plaats belangrijk om de waarde van het diploma en de onderwijskwaliteit te borgen. Het civiel effect van een diploma is van belang voor de student en voor de gehele maatschappij. De partijen zijn van mening dat accreditatie daarnaast een aanjager kan zijn van een kwaliteitsdiscussie in het onderwijs. De accreditatie moet niet tot angst en weerzin leiden, maar moet meer motiveren en enthousiasmeren. Zoals de minister het in haar brief schrijft: “het eigenaarschap van docenten moet vergroot worden”. Daarbij hebben de drie partijen ook oog voor de (ervaren) lastendruk die veroorzaakt zou worden door accreditatie. Deze moet proportioneel zijn, maar de partijen wijzen er ook op dat deze lastendruk niet alleen tot stand komt door de accreditatiesystematiek. In dat licht plaatsen de partijen dan ook de motie Rog c.s. die de administratieve druk van accreditaties op het niveau van opleidingen vraagt te beperken.
Randvoorwaarden van accreditatie in het hoger onderwijs
De drie partijen zijn van mening dat bij de uitvoering van de motie Rog c.s. een aantal randvoorwaarden moeten worden gehanteerd. Behalve dat het binnen de doelstelling van accreditatie en het dictum moet blijven. De partijen stellen dat de opleiding op zichzelf en onafhankelijk geaccrediteerd moet worden. Daarnaast moet er een geclusterde accreditatie plaatsvinden, aangezien dit zich heeft bewezen en de lastendruk beperkt.
Spoor 1 van de Minister: aanvullingen optimalisatie huidige stelsel
In het voorstel dat de minister onlangs stuurde naar de Kamer kunnen de partijen zich grotendeels vinden ten aanzien van de optimalisatie van het accreditatiesysteem. Bijvoorbeeld de nadrukkelijkere stem van studenten, het voorkomen van dubbelingen en het verduidelijken van wat aangeleverd moet worden. Al deze maatregelen worden breed ondersteund en dragen al substantieel bij aan de vermindering van administratieve lasten zoals beoogd in de motie Rog c.s..
De drie partijen willen de minister graag aanvullende suggesties doen binnen de contouren van haar spoor 1, die onder meer bij de afgelopen ronde tafel zijn opgedaan:
Controlerende instanties moeten een gezamenlijk format opstellen, die duidelijkheid geeft over de eisen en mate van verantwoording.
Daarnaast moet er vooraf afstemming plaatsvinden over de aan te leveren stukken tussen controlerende instantie en de opleiding. Hierbij moet en kan meer worden uitgegaan van wat er al bij de opleiding voorhanden is.
Daarnaast moeten zaken die in het Instellingstoets Kwaliteitszorg (ITK) getoetst zijn, niet meer worden getoetst bij de beperkte accreditatie van individuele opleidingen.
Afspraken over beoordeling van joint-programmes (als het gaat om opleidingen in verschillende landen, zodat in het buitenland erkende opleidingen ook hier automatisch goedgekeurd zijn).
Organiseer grotere interactieve sessies waar verschillende doelgroepen samen in gesprek gaan met een visitatiepanel.
Spoor 2 van de Minister en alternatief voorstel: doorontwikkeling van het accreditatiestelsel
De partijen zijn van mening dat het accreditatiestelsel zoals het nu bestaat verder kan worden verbeterd met het oog op een nog verdere uitvoering van de motie Rog c.s. (lastenverlichting, bovenop spoor 1 van de minister zoals hierboven is geschetst) , als ook een meer motiverend karakter van accreditaties gericht op verbeteringen. De pilot die door de minister is voorgesteld kon niet op de steun van onze drie partijen rekenen, omdat deze niet aan onze randvoorwaarden voldoen. Wel doen wij hieronder een alternatief voorstel in lijn met de motie Rog c.s. .
Aangrijpingspunt voor het voorstel zijn de standaarden1. Er wordt in het huidige stelsel gevisiteerd aan de hand van vier ‘standaarden’:
Beoogde eindkwalificaties (waar leidt de opleiding toe op, en op welk niveau)
Onderwijsleeromgeving (vrijwel alles dat met het onderwijs te maken heeft, zoals boeken, docenten, ICT-voorzieningen, onderwijsinhoud, etc.)
Toetsing (op welke wijze toetst men, toetst de opleiding op de juiste wijze, worden de goede dingen getoetst)
Gerealiseerde eindkwalificaties (het eindniveau, kunnen studenten aan het eind van de rit wat de opleiding beoogde dat ze zouden moeten kunnen, dit gebeurt aan de hand van scripties, eindwerken, portfolio’s)
Voorstel: Instellingstoets waardoor opleidingsaccreditatie op gerealiseerde eindkwalificaties
De partijen stellen een methodiek voor waarbij, indien op instellingsniveau een positieve beoordeling op het kwaliteitssysteem (Instellingstoets kwaliteitszorg, ITK of instellingsaccreditatie) is behaald, de opleidingsaccreditatie op basis van twee in plaats van vier standaarden wordt getoetst. Dat zijn standaard 1 (beoogde eindkwalificaties) en standaard 4 (gerealiseerde eindkwalificaties). Daarbij zal standaard 1 zich slechts op hoofdlijnen richten op punten die relevant zijn om standaard 4 te beoordelen. De accreditatie richt zich dan niet meer op standaard 2 (onderwijsleeromgeving) of standaard 3 (toetsing). De focus komt zo met name te liggen op het waarborgen van het diploma en geeft opleidingen de ruimte om het ‘hoe’ te bepalen.
De aanpak is risico-gericht: indien de conclusie ‘onvoldoende’ is of anders gezegd: ‘voldoende’ niet kan worden vastgesteld, dan volgt er een ‘gewone’ opleidingsaccreditatie. In dat geval worden de standaarden 2 en 3 vervolgens dus wel betrokken.
Een pilot zou alle instellingen kunnen betreffen die hun instellingstoets hebben behaald en daaruit een voor de pilot representatief aantal opleidingen. Na drie jaar zou dit een goede evaluatie-basis kunnen bieden.
Opleidingscommissies
Voor de kwaliteitsborging voor standaarden 2 (onderwijsleeromgeving) en 3 (toetsing) moet vooral worden geleund op de interne kwaliteitszorg en is een belangrijke taak weggelegd bij de interne kwaliteitszorgorganen (examencommissie, opleidingscommissie). Deze zouden bij de opleidingen die mee doen aan de pilot van een hoog niveau moeten zijn. In het bijzonder zien de partijen een meer prominente rol voor de opleidingscommissie. Opleidingscommissies moeten met regelmaat vergaderen, leden van de opleidingscommissies moeten een redelijke vergoeding krijgen en opleidingscommissies moeten organisatorisch en juridisch goed ondersteund worden. Bij dat laatste gaat het bijvoorbeeld om vergaderruimtes en training. Hier moet de opleiding vooraf inzicht ingeven en dit zal bij de evaluatie van de pilots expliciet besproken moeten worden.
Internationale randvoorwaarden en standaard 2
De European Standards and Guidelines (ESG) vormen het uitgangspunt voor welk accreditatiestelsel dan ook. Deze verplichten om ook oog te houden voor de standaard 2. Dit kan in de pilot ondervangen worden door na het doorlopen van de opleidingsaccreditatie, een bijeenkomst/moment te organiseren waarbij het panel met de organisatie een dialoog voert. De inhoud van dit gesprek wordt niet gedeeld met de NVAO en is voor de organisatie bedoeld om van te leren en de kwaliteit verder te verhogen.
Verdere modernisering van het accreditatiestelsel
De basis van ons voorstel is hierboven beschreven, in lijn met de gewenste lagere lasten uit de motie Rog c.s. en de aanvullende behoefte tot meer eigenaarschap en verbeterfocus van accreditatie. Echter er zijn door diverse experts en organisaties aanvullende suggesties voor modernisering van het stelsel aan ons gedaan. Deze suggesties geven wij ter overweging mee. Allereerst door te onderzoeken of een studentenpanel een toegevoegde waarde kan hebben voor het visitatiepanel. De landelijke studentenorganisaties hebben hier concrete voorstellen voor gedaan die in grote lijnen op steun van de partijen kunnen rekenen. Daarnaast kan de vertegenwoordiging van het afnemend beroepenveld (met name in het hbo) en/of alumni versterkt worden in de visitatiepanels. Ten derde kan onderzocht worden of en hoe losse modules geaccrediteerd kunnen worden. In de komende pilot- en onderzoeksfase kunnen deze suggesties overwogen worden om meteen mee te nemen.
Tot slot
Wij hebben met bovenstaande voorstellen, binnen de gestelde doelstellingen en randvoorwaarden van accreditatie, een uitvoering willen geven aan de gewenste lastenverlichting uit de motie Rog c.s., als mede de aanvullende behoefte aan een meer motiverend karakter van accreditatie gericht op verbeteringen.
NVAO 2014, Beoordelingskaders accreditatiestelsel, p. 16-17.↩︎