Strategische agenda Hoger Onderwijs en Onderzoek 2015-2025
Stenogram
Nummer: 2015D51462, datum: 2015-12-31, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van activiteiten:- 2015-12-14 13:00: Strategische agenda Hoger Onderwijs en Onderzoek 2015-2025 (Notaoverleg), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Preview document (š origineel)
CONCEPTVERSLAG VAN EEN NOTAOVERLEG
Vastgesteld
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft op 14
december 2015 overleg gevoerd met mevrouw Bussemaker, minister van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de Strategische Agenda
Hoger Onderwijs en Onderzoek 2015-2025.
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk
veslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap,
Wolbert
De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap,
De Kler
Voorzitter: Van Meenen
Griffier: De Kler
Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Bisschop, Bruins, Jasper
van Dijk, Duisenberg, Van Meenen, Mohandis en Rog,
en mevrouw Bussemaker, minister van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap.
Aanvang 13.02 uur.
Strategische agenda Hoger Onderwijs en Onderzoek 2015-2025
Aan de orde is de behandeling van:
de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 7 juli 2015 inzake Strategische Agenda Hoger Onderwijs en Onderzoek "De waarde(n) van weten" (31288, nr. 481);
de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 23 oktober 2015 inzake aanbieding advies over de Strategische Agenda Hoger Onderwijs en Onderzoek 2015-2025 van de Onderwijsraad (31288, nr. 492);
de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 9 november 2015 inzake aanbieding advies Sociaal-Economische Raad over de Strategische Agenda Hoger Onderwijs en Onderzoek 2015-2025 (31288, nr. 493);
de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 26 oktober 2015 inzake reactie op het verzoek van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om een reactie op het artikel "Masteropleidingen gaan zesjesstudenten weren" (29388, nr. 23);
de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 26 oktober 2015 inzake de voortgangsrapportage Leven Lang Leren 2015 (30012, nr. 55);
de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 28 september 2015 inzake beleidsreactie op het Onderwijsraadadvies "Kwaliteit in het hoger onderwijs" (31288, nr. 487);
de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 9 juli 2015 inzake voortgang Bologna proces en uitkomsten van de bijeenkomst over de Europese Higher Education Area (EHEA) (21501-34, nr. 251);
de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 5 juni 2015 inzake de associate degree krijgt een steviger rol in het onderwijsgebouw (31288, nr. 473);
de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 6 mei 2015 inzake aanbieding advies āMKB en hogescholen; partners in innovatieā van de Adviesraad voor Wetenschap, Technologie en Innovatie (AWTI) (31288, nr. 441);
de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 30 april 2015 inzake aanbieding rapporten: "De prijs van snelheid" (31288, nr. 440);
de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 29 april 2015 inzake eigen bijdrage studenten bij te late inschrijving voor tentamens (31288, nr. 439);
de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 19 december 2014 inzake afschrift van het antwoord op een email over de financiƫle situatie van werkloze piloten (2014Z23803);
de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 4 maart 2015 inzake monitor studie- en leengedrag (24724, nr. 136);
de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 16 januari 2015 inzake evaluatie experimenten open bestel hoger onderwijs (31288, nr. 413);
de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 19 december 2013 inzake voortgang van de invoering van Studie in Cijfers ("studiebijsluiter") (31288, nr. 360);
de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 1 december 2014 inzake reactie op een brief met klachten van studenten over de opleiding Bouwkunde aan de Haagse Hogeschool (2014Z22063);
de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 28 november 2014 inzake aanbieding advies "Meer innovatieve professionals" van de Onderwijsraad (31288, nr. 408);
de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 10 juli 2014 inzake vervolgstappen bij de opleidingen Commerciƫle Economie (CE) en Media en Entertainment Management (MEM) van Inholland (31288, nr. 397);
de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 23 juni 2014 inzake antwoorden op vragen van de commissie over de beperking van de geldigheidsduur van tentamens (31288, nr. 382) (31288, nr. 391);
de brief van de president van de Algemene Rekenkamer d.d. 4 juni 2014 over de website Scholierenonderzoek (2014Z10116);
de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 18 april 2014 inzake antwoorden op vragen van de commissie over de instroom technische studies hoger onderwijs (32637, nr. 126);
de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 12 maart 2014 inzake beperken geldigheidstermijn tentamens zonder de mogelijkheid te bieden deze tentamens opnieuw te kunnen afleggen (31288, nr. 384);
de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 23 september 2013 inzake instellingscollegegeld tweede studies (33519, nr. 52);
de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 21 juni 2013 inzake deelname experiment bindend studieadvies (31288, nr. 345).
De voorzitter:
Goedemiddag. Ik open het notaoverleg over de Strategische Agenda Hoger
Onderwijs en Onderzoek 2015-2025. Ik heet de minister en haar ambtenaren
van harte welkom evenals de leden, die in groten getale aanwezig zijn.
De spreektijden per fractie zijn van tevoren afgesproken. U weet
allemaal hoeveel spreektijd u hebt. Daar ga ik u zo veel mogelijk aan
houden. De eindtijd van dit overleg is bepaald op 21.00 uur. Dat
tijdstip hoeven we wat mij betreft niet per se te halen; het mag ook
later worden. Er is ruimte voor interrupties. Daarvan zal ik ook zelf
gebruikmaken. Het voorzitterschap zal ik in dat geval tijdelijk
overdragen aan de heer Rog.
Het woord is aan de heer Rog van de CDA-fractie.
De heer Rog (CDA):
Voorzitter. Het CDA heeft steeds gewaarschuwd voor de negatieve gevolgen
van de invoering van het leenstelsel. Helaas is onze vrees waarheid
geworden: er is 7% minder instroom in het hbo, 15% minder studenten gaan
op kamers en 30% van de studenten leent geld van DUO om dat op de
spaarrekening te zetten. Over enige jaren zal ook mijn vrees uitkomen
dat de opbrengst van het leenstelsel als gevolg van onverantwoorde
terugbetalingsregelingen fors zal tegenvallen.
Maar vandaag kijken we vooruit. Het CDA steunt veel van de ambities van
de minister uit de Strategische Agenda Hoger Onderwijs en Onderzoek
2015-2025. Ik wil de minister een compliment maken voor haar aandacht
voor persoonlijke vorming, voor het ontwikkelen van een waarden- en
normenkader en voor bildung. Hoe ziet de minister voor zich dat hier
invulling aan wordt gegeven? Wat kunnen studenten straks concreet
verwachten?
Bildung is bouwen aan jezelf. Dat is echt wat anders dan het scheppen
van je eigen beeld. Het CDA is daarom kritisch op de
niet-beargumenteerde focus op flexibele leerroutes, keuzevakken en
differentiatie. Het CDA waarschuwt voor onsamenhangende curricula van
"leuke vakken", en daarmee van voortschrijdende inflatie van ons hoger
onderwijs en verwarring bij studenten, vervolgonderwijs en de
arbeidsmarkt. Waarom kiest de minister hiervoor? Erkent zij dat deze
keuzevrijheid de coherentie, maar ook de doelmatigheid van het hoger
onderwijs kan ondermijnen? Hoe reageert zij op kritiek van de
Onderwijsraad? Hoeveel geld is zij van plan te steken in deze
individuele leerroutes?
Het CDA kijkt liever naar de wijze waarop de beste universiteiten van de
wereld hun opleidingen inrichten. Dat doen ze niet met individuele
leerlijnen en studenten die mogen bepalen welke vakken zij leuk vinden
om te volgen. Deze universiteiten bieden naast gedegen zelfstudie en
interessante hoorcolleges, seminars en tutoraten aan. Dat zijn
intensieve trajecten waarin kleine groepen of individuele studenten
samen met hun leermeester tot verdieping komen. Het zijn niet de
studenten, maar hun leermeesters die daar het programma samenstellen om
een degelijke basis te bieden en de student te helpen aan zichzelf te
bouwen. Daar wil het CDA volop in investeren. Hoeveel geld wil de
minister steken in mentoraten en tutoraten? Op welke wijze gaat zij
borgen dat het beschikbare geld daar ook daadwerkelijk aan besteed gaat
worden?
De docent is de sleutelfiguur in het hoger onderwijs, maar het CDA wil
de minister behoeden voor een ondoordachte norm van het zomaar aannemen
van 4.000 extra leraren. Zij heeft toch kunnen zien hoe haar
staatssecretaris nat is gegaan met zijn norm van 3.000 extra leraren in
het funderend onderwijs? Het belangrijkste is dat de kwaliteit van het
onderwijs verbetert. Dat kan door intensievere begeleiding, meer lessen,
maar ook door beter geschoolde leraren. Het CDA wil voldoende middelen
inzetten voor bij- en opscholing van zittende leraren, zowel in het
publiek als in het privaat bekostigde onderwijs. Daarnaast willen we
mogelijkheden voor mensen uit de afnemende arbeidsmarkt van het hbo om
zich om te scholen tot leraar. Het CDA wil het binaire stelsel graag
behouden en denkt dat de regionale kracht en beroepscomponent van het
hbo zo nog meer tot zijn recht kunnen komen.
Het CDA is ook blij dat de associate degree (Ad) eindelijk van de grond
komt. In dat licht vraag ik aandacht voor het programma havo en Ad in de
procestechniek. Het is een tekortsector en op dit moment haakt 40% van
de havoscholieren in het eerste jaar van de opleiding af. Zij willen
graag drie jaar experimenteerruimte met een schakeljaar en Ad-programma.
Ziet de minister hiertoe mogelijkheden?
Een goed inzicht in de vraag of een studie bij je past, is met de
invoering van het leenstelsel belangrijker dan ooit. Matchingaciviteiten
zoals de studiekeuzecheck kunnen daarbij goed helpen, maar worden zeer
verschillend vormgegeven en worden zeer verschillend beoordeeld door
studenten. Het CDA wil zo snel mogelijk het kaf van het koren scheiden
ten behoeve van aankomende studenten. Is de minister bereid om eerder te
evalueren, zodat alle studenten zo snel mogelijk een effectieve matching
tegemoet kunnen zien?
Iedereen kent de reclamezuilen van de VVD met de tekst "In Nederland
spreken we Nederlands". Maar dat geldt al lang niet meer op onze
universiteiten en hogescholen. De Wet op het hoger onderwijs en
wetenschappelijk onderzoek (WHW) schrijft voor dat opleidingen in het
Nederlands worden gegeven, tenzij er zwaarwegende argumenten zijn om
daarvan af te wijken. Hoe waardeert de minister dat steeds meer
opleidingen uitsluitend in het Engels worden verzorgd? Deelt zij de
opvatting van het CDA dat studenten er niet bij gebaat zijn als zij in
een soort "Maagdenhuis-Engels" college krijgen, en dat zij hun opleiding
ook in het Nederlands moeten kunnen volgen, behoudens bijzondere
uitzonderingssituaties? Kan de minister bevestigen dat de
afstudeerpercentages van Nederlandse studenten bij in het Engels
gevolgde opleidingen lager liggen dan bij dezelfde opleidingen die in
het Nederlands zijn gevolgd?
Naast de private hbo-opleidingen hebben we op veel plaatsen een Open
Universiteit, waar tweedekansonderwijs op universitair niveau wordt
aangeboden. Hoe waardeert de minister het feit dat de Open Universiteit
op veel plaatsen in het land dreigt te verdwijnen? Wat gaat zij hieraan
doen?
Mijn laatste punt is de prestatiebekostiging. Er zijn afspraken gemaakt
tussen overheid, hogescholen en universiteiten. Het CDA staat ervoor dat
die afspraken worden nagekomen en daarna worden geƫvalueerd. Wat het CDA
betreft, gaan we echter toe naar een situatie waarin er meer
missiebekostiging komt met een narratieve verantwoording.
De voorzitter:
Ik meld nog even dat de heer Grashoff van de GroenLinks-fractie dit
overleg niet kan bij wonen omdat hij bezig is met een overleg van de
tijdelijke commissie Breed welvaartsbegrip. Dat moet ook gebeuren. De
heer Grashoff heeft gevraagd of ik mede namens hem kan spreken. U kunt
zich daar alvast op voorbereiden. Daarnaast is er een bericht van
verhindering van de heer Beertema.
De heer Duisenberg heeft nog een interruptie voor de heer Rog.
De heer Duisenberg (VVD):
Ik werd getriggerd door de laatste woorden van de heer Rog. Hij sprak
over "missiegericht" en "narratief". Kan hij dat punt nader duiden?
De heer Rog (CDA):
Natuurlijk. Ik heb in mijn betoog ook gesproken over de verwevenheid en
de verbondenheid van bijvoorbeeld het hbo met de regionale arbeidsmarkt.
Het CDA vindt het van groot belang dat er kwalitatieve afspraken worden
gemaakt en dat er een missie wordt vormgegeven. Daarover moet
verantwoording worden afgelegd. Wat het CDA betreft, wordt er in de
toekomst minder naar kwantitatieve gegevens en minder administratief
gericht gekeken. Er moet meer verhalend verantwoording worden afgelegd,
meer dus het inhoudelijke gesprek daarover. Daarbij moet wel degelijk de
omgeving van de hogeschool en de universiteit in acht worden genomen.
Daar willen wij naartoe. Dat is een andere vorm van meer kwalitatief
gerichte afspraken in plaats van de prestatieafspraken zoals we die nu
kennen.
De heer Duisenberg (VVD):
Dank voor deze toelichting. De heer Rog heeft het over meer
betrokkenheid van de omgeving. Dat gaat onder meer over het afnemend
beroepenveld en de regio. Ik denk dat we elkaar daarin volledig vinden.
We komen in de komende periode nog wel te spreken over de kwalitatieve
component. Dat klinkt mij een beetje als wollige "hoogoververhalen" in
de oren. Dat is misschien aardig voor een algemeen strategisch document,
maar misschien niet als je afspraken maakt, ook niet met je
omgeving.
De heer Rog (CDA):
Dat is geen vraag, maar het biedt mij wel de gelegenheid om een reactie
te geven. Ik zou tegen de heer Duisenberg willen zeggen: laten wij die
hogescholen en universiteiten de kans geven om afspraken te maken. Er is
op vele terreinen de wens om dat te doen. Sommige betrekken daar in hoge
mate studenten bij. Andere ook de omgeving van de hogeschool of
universiteit; dat zou ik in ieder geval nadrukkelijk willen meegeven.
Het lijkt mij van belang dat wij daarbij minder kijken naar de
kwantitatieve opbrengsten en meer naar waar de hogeschool of
universiteit zich op gaat richten. Welke ambities gaat zij waarmaken? Ik
refereer wat dat betreft aan het initiatiefwetsvoorstel van de leden
Bisschop, Van Meenen en Rog, waarin dezelfde vorm voor het basis- en
voortgezet onderwijs wordt voorgesteld.
De heer Mohandis (PvdA):
Vooral het laatste wat de heer Rog zegt over een andere kijk op hoe de
kwaliteitsafspraak in de toekomst gemaakt moet worden, spreekt mij aan.
Is hij het eens met de wijze waarop dit beschreven staat in het
SER-advies? Daarin wordt gesproken over een bredere benadering van
kwaliteit en meer draagvlak voor de afspraken. In de strategische agenda
worden investeringsrichtingen aangegeven waaraan de opbrengsten uit het
studievoorschot tegemoet zouden moeten komen. Mijn echte vraag is:
moeten die kwaliteitsafspraken ā die gaan natuurlijk over
onderwijskwaliteit ā daarover gaan? Moeten ze binnen die kaders passen?
Of kunnen ze ook over andere elementen gaan? De heer Rog refereerde
vooral aan punten die wel in dat kader passen, maar misschien zijn er
ook nog andere zaken.
De heer Rog (CDA):
De heer Mohandis vraagt mijn reactie op het SER-advies. Uit mijn toon en
uit de woorden die ik heb gebruikt, mag de heer Mohandis afleiden dat ik
daar positief tegenover sta. Laat ik dat als eerste gezegd hebben. De
tweede vraag gaat over de inhoud van die afspraken. Ik heb namens het
CDA een duidelijke markering gemaakt dat de inhoud gaat over de
kwaliteit van het onderwijs en de gerichtheid op intensieve trajecten,
en dat hij meer is gericht op tutoraten en seminars dan op allerlei
leuke dingen, individuele keuzevrijheid en verdergaande democratisering
waardoor die arme studenten alleen maar verward raken. Dat is een
duidelijke insteek van het CDA ten opzichte van de keuzes die ik heb
gelezen in de strategische agenda van de minister.
De heer Mohandis (PvdA):
Waar het CDA voor kiest, staat ook heel duidelijk in de strategische
agenda als het gaat om kleinschaligheid, intensief onderwijs, meer
begeleiding en meer docenten. Dat sluit goed aan. Het is goed om te
horen dat het CDA zich grotendeels aansluit bij de richting die de
strategische agenda aangeeft. Het andere punt is een beetje uitlokkend;
na het reces gaan wij spreken over meer democratisering en volgens mij
is het goed als het CDA naar al die voorstellen kijkt die straks na het
reces aan de orde komen bij de bespreking van de Wet versterking
bestuurskracht. Volgens mij versterkt die de positie van studenten en
docenten en dat is alleen maar goed.
De heer Rog (CDA):
Nu moeten we toch even de scherpte in het debat krijgen. Ik ben het
debat begonnen met te zeggen dat ik in de richting een eind kan meegaan
met de minister, maar de kritiek in de volle breedte was ā dit was ook
zo in de hoorzitting die wij hebben gehad ā dat de maatregelen een soort
hagelslag zijn, die iedereen een beetje tegemoetkomen. Dit is een
wezenlijk kritiekpunt, dat bijvoorbeeld ook door de Onderwijsraad en
vele andere organisaties aan de orde is gesteld. Het CDA maakt hierin
een duidelijke keuze. Minder van het ƩƩn ā ik doel op die individuele
leerroutes en het gedoe ā en meer van het andere: intensief onderwijs in
tutoraten, mentoraten en seminars. De minister heeft inderdaad in haar
strategische agenda over alles warme woorden gesproken, ook daarover,
maar het CDA maakt dus een duidelijke keuze. Wij willen ook graag geld
weghalen bij het ene en steken in het andere. Dat is een heldere en
gerichte keuze die het CDA hier maakt. Dank u wel, voorzitter, dat ik in
de gelegenheid ben geweest om dat nog eens helder voor het voetlicht te
brengen.
De voorzitter:
Ik heb er nu al spijt van!
Wij gaan snel door naar de heer Bruins van de ChristenUnie.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Voorzitter. De minister meldt in haar strategische agenda verder dan
Veerman te willen gaan. Ik knipperde even met mijn ogen ā het staat in
paragraaf 1.1 ā en dacht: staat er nu "verder na Veerman", maar nee, er
staat "verder dan Veerman". Wat bedoelt ze daarmee? Op langere termijn
zien wij een investering van 600 miljoen, niet van 1 miljard, en is die
voldoende om "verder dan Veerman" te gaan? Is die voldoende om
kleinschalig onderwijs te organiseren? Op korte termijn mogen studenten
hopen dat hun instelling geld uit de reserves haalt. Er zijn echter
alleen koepelafspraken en uit de brieven van de VSNU en hogescholen die
wij net hebben ontvangen, blijkt dat het gaat om deels bestaande plannen
met deels bestaand geld. Er zullen locaties zijn, verwacht ik, waar
studenten nu worden opgezadeld met duizenden euro's studieschuld in het
vooruitzicht, terwijl hun instelling de komende jaren niet merkbaar in
kwaliteit investeert. Hoe garandeert de minister de student dat hij
daadwerkelijk iets positiefs krijgt voor die extra last op de schouders?
Daarnaast heb ik een specifieke vraag: hoe ziet de minister de
evenredige verdeling van dit geld voor zich? Kan de minister garanderen
dat kleinere instellingen, die kleinschaligheid al hebben georganiseerd,
niet worden achtergesteld in deze exercitie?
Na de Maagdenhuisbezetting zei de minister: een universiteit is geen
bedrijf. Ik zie in de strategische agenda echter vooral een groot
vertrouwen in overheidssturing. De reviewcommissie moet nog worden
geƫvalueerd, maar vorig jaar is tegen het advies van de Raad van State
in al besloten om in de toekomst kwaliteitsafspraken te koppelen aan
bekostiging. Gaat de minister instellingen werkelijk houden aan de
financiƫle consequenties van het al dan niet halen van de
prestatieafspraken? Is het niet juist aan instellingen om het
kwaliteitsbeleid te bepalen, met een sterke positie voor de
medezeggenschap daarin? Ć propos, een andere les die wij kunnen trekken
uit de Maagdenhuisbezetting is de centrale positie die vorming moet
innemen. Misschien is dat wel hetzelfde als de Bildung die collega Rog
al noemde. Gezien de schade die de bezetters hebben veroorzaakt, is het
geen overbodige luxe om aandacht te besteden aan burgerschapsvorming.
Het blijkt nodig om aandacht te schenken aan normen en waarden, ook
bijvoorbeeld binnen economische studies waar studenten worden opgeleid
om in het bankwezen te gaan werken. Hoe staat het daarmee in het hoger
onderwijs? Is zij bereid daarop meer de nadruk te leggen en er misschien
ook geld voor uit te trekken?
Op pagina 59 van de nota lees ik dat middelen uit het studievoorschot
beschikbaar zijn voor, ik citeer, de vergroting van de toegankelijkheid
van het hoger onderwijs voor specifieke groepen. Welke groepen bedoelt
de minister hier? De ChristenUnie constateert dat studenten met een
functiebeperking en chronisch zieken er sterk op achteruit zijn gegaan
met het leenstelsel, wanneer ze uitwonend zijn. Is de minister alsnog
bereid om bij de kwijtschelding onderscheid te maken tussen thuiswonende
en uitwonende studenten? Studenten met een meerjarige master betalen ook
een forse rekening in de vorm van een jaar extra lenen. Wil de minister
deze studenten bij studiesucces alsnog compenseren met kwijtschelding of
een extra jaar basisbeurs als gift?
Vanwege het belang van bĆØtaopleidingen en technische opleidingen voor
ons land, wijs ik de minister erop dat op meerdere plekken technische
opleidingen uit hun jasje lijken te groeien. Hier en daar wordt zelfs al
gepraat over een numerus fixus. De stimulering van bĆØta en techniek
lijkt succes te hebben. Studenten kiezen de laatste jaren ā wellicht
door de onzekere economische situatie ā meer voor opleidingen die een
goede kans geven op een mooie baan binnen hun vakgebied. Is de minister
bereid om het succes van die campagne echt om te zetten in meer geld
voor technische opleidingen om zo de groei te faciliteren en de
kwaliteit te waarborgen?
Mijn laatste punt is het binaire stelsel. Het hbo leidt op voor de
beroepspraktijk en de universiteiten bieden academische opleidingen. Wij
zien echter dat die grens steeds meer begint te vervagen. Ik mis in de
nota een duidelijke visie op de verhouding tussen die twee. Vaak hoor je
dat het hbo wel of niet te veel zou opschuiven naar de universiteit. Wil
de minister ook eens die andere kant onder de loep nemen. Is de
universiteit de laatste jaren niet te veel opgeschoven naar het hbo? Er
komen steeds meer opleidingen die specifiek opleiden voor de
beroepspraktijk, ook op de universiteit. Wat is precies de visie van de
minister op deze te onderscheiden doelen van deze twee kolommen in het
primaire stelsel?
De heer Mohandis (PvdA):
Voorzitter. Om de zoveel tijd spreekt onze Kamer over de strategische
agenda. Dit is de eerste voor alle Kamerleden die deze periode voor het
eerst Kamerlid zijn. Dat is bijzonder, want deze strategische agenda
komt ook voort, en zou sowieso gemaakt worden, uit de extra
investeringen die wij hebben gerealiseerd via het studievoorschot. Deze
agenda brengt veel draagvlak met zich mee. Ik heb gezien hoe bij zo'n
hogeronderwijstoer de betrokkenheid van alle belanghebbenden is
meegewogen in de totstandkoming. Wij hebben goed hoger onderwijs in
Nederland, maar er is meer nodig om het nog beter te laten worden. Wij
willen en moeten de toekomst van goed hoger onderwijs en onderzoek
garanderen aan toekomstige generaties. Er liggen genoeg uitdagingen:
stijgende studentenaantallen, meer internationale impact op ons
onderwijs en een steeds meer kritisch afnemend beroepenveld, dat zich
steeds meer mengt in de discussie over wat de uitdagingen zijn in dat
onderwijs, bijvoorbeeld over de vraag welke kennis en vaardigheden nodig
zijn om straks geƫquipeerd te zijn met alle technologische vernieuwing
die op ons afkomt. Het gaat om kansen om het hoger onderwijs verder te
ontwikkelen tot een plek waar elk talent maximaal wordt uitgedaagd en
tot zijn recht komt en waar ambitieus onderwijs ontstaat. De extra
investeringen uit het studievoorschot moeten wat de Partij van de Arbeid
betreft leiden tot een significante verlaging van de studie-uitval, meer
begeleiding en meer docenten zodat intensief en kleinschalig onderwijs
overal een feit wordt. Er is ook een ambitieuzere studiecultuur nodig
met goede docenten en uitdagende colleges. Deze prioriteiten sluiten
goed aan bij de richting die de strategische agenda schetst. Deze agenda
benadrukt terecht dat het hoger onderwijs zijn emancipatiefunctie
behoudt en die verder dient te versterken. Kees Boele en andere
genodigden bij de hoorzitting stelden terecht dat profilering alleen van
instellingen nooit mag betekenen dat de hardcore emancipatiefunctie van
het hbo ondergeschikt raakt. De Partij van de Arbeid sluit zich hierbij
van harte aan. Het was een brede hoorzitting. Ik complimenteer de
commissie, die het een keer anders aanpakte. Ik, en wellicht ook
collega's, heb daar veel positieve reacties op gekregen. Dat smaakte
naar meer, omdat zij uiteindelijk ook de kans gaf om dieper door te
denken over datgene wat ons hoger onderwijs vraagt.
Tijdens de hoorzitting is veel gesproken over het draagvlak voor
toekomstige plannen. Collega Rog refereerde in zijn spreektekst ook aan
de toekomstige kwaliteitsafspraken en het draagvlakprincipe. De SER
beschrijft, bij monde van mevrouw Hamer, en in het advies: ons inziens
is het terecht dat de gehanteerde indicatoren van de huidige
prestatieafspraken een smalle opvatting van kwaliteit bevatten en
daarnaast tot stand zijn gekomen met weinig betrokkenheid van
belanghebbenden. Dat onderschrijf ik volkomen, zoals ik eerder heb
gezegd tijdens de midterm review prestatieafspraken voor de zomer. De
volledige beschrijving van hoe kwaliteitsafspraken vormgegeven moeten
worden, staat goed in het SER-advies weergegeven. Bij de eindreview van
de commissie-Van Vught, die wij zoals gepland in 2016 gaan krijgen, is
het voor ons belangrijk om het toekomstige proces van de
kwaliteitsafspraken te verbreden. Er moet meer betrokkenheid komen van
alle belanghebbenden en een brede benadering van kwaliteit. De heer Van
Damme van de OECD gaf ons tijdens de hoorzitting mee dat
prestatieafspraken goed geƫvalueerd moeten worden. Leer daarvan alvorens
nieuwe afspraken te maken! Ik hoor graag een reactie van de minister op
dit punt en op de aanbevelingen in het SER-advies over hoe toekomstige
kwaliteitsafspraken het beste tot stand kunnen komen. Ambities kunnen
uiteraard verschillen per instelling, maar zij moeten wel passen in de
richting die de strategische agenda schetst. Het is geen blanco cheque
of een vrijblijvende opdracht. Het draagvlak onder belanghebbenden om
deze plannen goed te keuren, moet uiteraard bewerkstelligen dat wij in
2015 werkelijke impact gaan realiseren met al die investeringen. Wij
willen dat het hoger onderwijs door de inzet van deze extra middelen
beter wordt en dat studenten en docenten dit ook merken.
In het hbo studeert ongeveer twee derde van alle studenten in Nederland.
Ze zijn daar heel erg gefocust op de aansluiting op de arbeidsmarkt. Als
oud-hbo'er kan ik als geen ander bevestigen hoe belangrijk die
aansluiting op de praktijk is. De hbo-instellingen zijn actief bezig met
hun toekomst en hebben te maken met een kritisch afnemend beroepenveld.
Dit vraagt om nieuwe uitdagingen. Hbo-instellingen leggen terecht steeds
meer nadruk op praktijkgericht onderzoek. Ze willen studenten tijdig
klaarstomen voor de praktijk. Ik vraag de minister om deze richting te
verstevigen. Wij onderschrijven haar inzet en die van het kabinet om de
centers of expertise regionaal verder te versterken.
De verscheidenheid van de studentenpopulatie is veel groter dan
voorheen. Het is een uitdaging om alle studenten succesvol te laten zijn
in hun studie. De studie-uitval is nog steeds veel te hoog. In het
studiejaar 2012-2013 besloot 35% van de studenten in het tweede jaar om
de initieel gekozen studie niet voort te zetten. Het aantal uitvallers
is het grootst onder niet-westerse allochtonen; maar liefst 74% van hen
stopt na ƩƩn jaar in het hbo. Een op de vijf instromers uit het mbo
verlaat het hbo na ƩƩn jaar. Wij willen dat de uitvalcijfers drastisch
omlaag gaan. Om dit te bereiken moeten instellingen echt ambities durven
formuleren om die uitval in 2025 te verminderen, nu er ook extra
middelen komen om die kleinschalige, intensieve en begeleidende functie
van het hoger onderwijs verder te versterken.
Ik kom op programma's om de mbo-doorstroom richting het hbo beter te
organiseren. Alle hbo-instellingen moeten in samenwerking met de MBO
Raad kennismakings- en doorstroomprogramma's ontwikkelen om die
doorstroom verder te verstevigen. In Noord-Holland is een goed voorbeeld
bekend van hbo-instellingen die in samenwerking met mbo-instellingen
ervoor zorgen dat middels convenanten en goede afspraken, programma's
worden ontwikkeld waardoor, zowel in de mbo-instellingen als in de
hbo-instellingen, de aansluiting veel beter wordt. De mbo-student die
verder wil studeren, weet zo wat hem of haar te wachten staat. De
begeleiding vanuit het mbo richting het hbo moet beter.
Over de associated degree sluit ik me aan bij de woorden van de heer
Rog. Ik vraag de minister om eens verder te reflecteren op de vraag hoe
ze het succes van de Rotterdam Academy verder gaat uitrollen. Over leven
lang leren is in dit huis veel gezegd. Nu de samenleving steeds verder
verandert, wordt er ook veel over gesproken in de samenleving. Deze
strategische agenda focust op een veranderende wereld, die veel
uitdaging met zich meebrengt. Universiteiten en hogescholen moeten een
open houding hebben richting de omgeving waarin ze functioneren, het
samenkomen van talent, die bestaat uit kritische individuen die bezig
zijn met hun eigen vorming en ontwikkeling. Studeren is meer dan een
sprintje naar je diploma. Het hoger onderwijs hoort studenten aan te
zetten om zich beter te ontwikkelen. Deze houding is niet altijd
vanzelfsprekend. Het systeem geeft te weinig ruimte voor deze brede
ontwikkeling. Wij hebben daarom vandaag, samen met de LSVb, de VVD, de
Universiteit van Amsterdam en de Hogeschool van Amsterdam een plan
gelanceerd om de mogelijkheid te creƫren waarbinnen de student zijn
eigen loopbaan kan inrichten. Steeds meer studenten combineren hun
studie met een bestuursfunctie, een zorgtaak of een onderneming.
De voorzitter:
Mijnheer Mohandis, maakt u uw blokje maar af.
De heer Mohandis (PvdA):
Leren en werken lopen steeds meer door elkaar heen. Leren doen we steeds
meer een leven lang. We willen dit nog meer mogelijk maken door te
starten met een proef in samenwerking met de Universiteit van Amsterdam
en de Hogeschool van Amsterdam, ondersteund door de landelijke
studentenvakbond.
De voorzitter:
Er is een interruptie van de heer Van Dijk en ook van de heer Rog, meen
ik. Dat zullen we zo zien.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik snap best dat het voor studenten, die bijvoorbeeld een
bestuursfunctie hebben, lastig is om het volle pond aan collegegeld te
betalen als ze slechts een aantal vakken willen volgen. Het is best goed
om te bekijken hoe je dat kunt oplossen. Waarom zou je dan het onderwijs
direct aan de markt uitleveren? Want dat is wat de heer Mohandis wil met
dit systeem. Het is een vermarkting, een privatisering zelfs, van het
hoger onderwijs. Je maakt van een universiteit een soort supermarkt waar
studenten vakken kunnen gaan shoppen. Dat de VVD dat wil, is geen enkele
verrassing, want die ziet het onderwijs als markt. Waarom gaat de PvdA
hier geruisloos in mee? Waar is uw ideologische ruggengraat, mijnheer
Mohandis?
De heer Mohandis (PvdA):
Ik dank de heer Van Dijk voor zijn interruptie. Dit voorstel gaat er
juist om om studenten, die daar behoefte aan hebben en dat graag willen,
hun studie op een eigen manier te laten inrichten. Daarom doen we dit.
We doen het ook naast de bestaande mogelijkheid om je gewoon in te
schrijven. Ik spreek veel studenten. Er zijn allerlei soorten studenten
ā zij zijn niet hetzelfde en verschillen van elkaar ā die hun studie op
een eigen manier willen inrichten. Zij geven bijvoorbeeld aan: ik ben me
ervan bewust dat ik in het tweede of derde studiejaar iets anders wil
gaan doen; ik wil misschien wel ƩƩn blok doen of een paar vakken. De
student zegt: "stel mij centraal in plaats van het systeem." Ik zou het
mooi vinden als de SP studenten centraal stelt en niet het systeem.
De heer Jasper van Dijk (SP):
De SP stelt onderwijs centraal, en de kwaliteit van onderwijs. De heer
Mohandis stelt voor om van het publieke hoger onderwijs, dat moet
uitgaan van stabiliteit en continuĆÆteit, een soort LOI te maken.
Realiseert de heer Mohandis zich dat hij een enorme financiƫle
onzekerheid introduceert bij de instellingen als hij dit marktstelsel
gaat invoeren waarbinnen studenten kunnen gaan shoppen? Ze worden
afhankelijk van de student, die al of niet een vak gaat shoppen bij de
instelling. De aanstelling van docenten wordt daardoor uiterst onzeker.
Het aanbod van vakken wordt afhankelijk van de vraag van die studenten.
Vindt de heer Mohandis niet dat hij als Tweede Kamerlid, dat garant moet
staan voor een goed overheidsaanbod van onderwijs, meer die kant van het
stelsel moet bewaken in plaats van studenten op een onderwijsmarkt te
laten shoppen?
De heer Mohandis (PvdA):
We hebben een goed stelsel, alleen is dit stelsel niet voldoende voor
iedereen. Er zullen altijd studenten zijn die er behoefte aan hebben om
hun studie op een eigen manier in te richten en meer ruimte te creƫren
in de wijze waarop ze hun studie volgen. Het voorstel is om een
mogelijkheid te creƫren, naast het bestaande systeem, om studenten die
dat willen, die mogelijkheid te geven. We kennen in andere sectoren ook
meerdere routes. Laten we niet doen alsof het hoger onderwijs
eenheidsworst is. We moeten ook kritisch durven kijken naar manieren om
ervoor te zorgen dat de student die daaraan behoefte heeft, een andere
mogelijkheid krijgt om zijn studie in te richten. Dit voorstel gaat
daarover en het komt bovenop het bestaande systeem, om de ongerustheid
van de heer Van Dijk een beetje weg te nemen.
De heer Rog (CDA):
Ik sloeg vanochtend de krant open en toen las ik een kop: stel dromen
centraal, niet de financiering. Ik dacht dat we een holistisch plan van
GroenLinks en de Partij voor de Dieren zouden krijgen, maar het bleek
gewoon een financieringsplan voor het onderwijs te zijn. Het is een plan
van de VVD waaraan de PvdA om onbegrijpelijke redenen haar steun geeft.
Is de heer Mohandis werkelijk van mening dat het hoger onderwijs
uiteindelijk geprivatiseerd moet worden? Is de heer Mohandis van mening
dat het verstandig is om alleen te kijken naar de economische waarde van
wat studenten straks kunnen gebruiken voor hun werk? Of hebben wij
behoefte aan coherente studies waar studenten de diepte ingaan en
misschien ook wel eens een keer een vak moeten volgen dat ze niet zo
leuk vinden?
De heer Mohandis (PvdA):
Moeten we het hoger onderwijs privatiseren? Nee. Daar gaat dit voorstel
ook niet over. Als de heer Rog dit voorstel goed heeft bestudeerd ā ik
verwijs naar het opiniestuk op www.volkskrant.nl ā staat er heel
duidelijk in dat het bestaande systeem te star is voor iedereen.
Studenten zijn niet hetzelfde en studenten zijn niet gemiddeld. Er zijn
verschillende soorten studenten. In mijn studieloopbaan heb ik er vele
ontmoet, die allemaal hun eigen ambities hadden en hun eigen ideeƫn over
hoe ze hun studie willen inrichten. Er zullen altijd studenten zijn die
behoefte hebben aan een vast programma. Er zijn echter ook studenten die
de behoefte hebben om, in de loop van hun studietijd, de studie anders
in te richten. Ik vind het daarom gerechtvaardigd om de student centraal
te stellen in het systeem en niet het systeem zelf. Dit is dus een
maatregel die komt boven op de bestaande mogelijkheid. Volgens mij
creƫren wij juist meer ruimte voor ambitie en geven wij de studenten de
mogelijkheid om hun studie zelf in te richten, in plaats van dat zij
iets moeten in een bepaald tijdsbestek. Het is daarom goed dat wij dit
gaan doen.
De heer Rog (CDA):
Ik val echt bijna van mijn stoel! De Partij van de Arbeid loopt hier het
consumentisme te bejubelen van studenten die niet meer een totaal
programma hoeven te volgen. Zij wil kennelijk datgene wat op de vrije
markt al gewoon mogelijk is en waar dat uitstekend werkt, transformeren
naar het publiek bekostigde onderwijs en studenten naar willekeur een
soort cursus te kunnen laten volgen. Beseft de heer Mohandis waar hij
mee bezig is? De eerste stap van privatisering was het leenstelsel, de
tweede stap wordt dat de bekostiging alleen nog plaatsvindt op basis van
de colleges die de student wil volgen. Weet de heer Mohandis wel waar
hij mee bezig is?
De heer Mohandis (PvdA):
Jazeker, want dit plan leeft ook binnen studentenorganisaties, hoewel de
heer Rog dat wellicht allemaal heel rechtse clubs vindt. Hoe zorgen wij
ervoor dat studenten zelf de mogelijkheid krijgen om de eigen
zeggenschap waar te maken? Dit plan omvat niet alleen het vrij shoppen.
Dat is onzin. Het plan dient er juist toe om ervoor te zorgen dat de
student eigen regie kan voeren over de looptijd van de studie,
bijvoorbeeld door deze op te rekken in combinatie met een
bestuursfunctie of met andere voorbeelden die ik zojuist heb genoemd. Je
doorloopt dus het programma, alleen creƫren wij de mogelijkheid, via dit
experiment, om er langer over te doen. Alle aannames en conclusies van
de heer Rog kloppen niet. Ik raad hem aan het stuk nog eens goed te
lezen.
De voorzitter:
Ik geef het voorzitterschap even over aan de heer Rog. U zult mij
misschien niet meer herkennen als onafhankelijke voorzitter, maar ik zet
nu even de pet op van een boze D66'er.
Voorzitter: Rog
De heer Van Meenen (D66):
Ik probeer toch nog even wat helderheid te creƫren. De heer Mohandis
heeft het voortdurend over het mooie stukje van dit verhaal: de
studenten die een bestuursfunctie hebben, aan topsport doen of zich met
medezeggenschap bezig houden. Zij kunnen hun studie wellicht anders
inrichten en er zou dan flexibel met collegegeld moeten worden omgegaan.
Ik denk dat niemand vanachter deze tafel daartegen is.
De heer Mohandis (PvdA):
Waarvan akte.
De heer Van Meenen (D66):
Helemaal goed.
De voorzitter:
De heer Van Meenen komt tot zijn vraag.
De heer Van Meenen (D66):
Dit is wat je noemt een "camel nose". Ik leg het even uit. Er zit een
mooi, leuk, zilverkleurig knopje aan de muur en als je eraan trekt, komt
er een enorme, reusachtige kameel tevoorschijn, die luidt ā ik citeer nu
uit het artikel ā "Daarom willen wij dat het op studentenaantal
gebaseerde deel van de financiering niet langer wordt berekend op basis
van een volledig studiejaar, maar per vak dat de student volgt." Dit
gaat over de financiering, over de bekostiging van de instelling. Het
collegegeld is een fractie van wat de instelling ontvangt. Dit gaat over
de bekostiging. Is de heer Mohandis zich ervan bewust dat wat tot nu toe
onder rendementsdenken werd verstaan, dat er zo snel mogelijk wordt
gestudeerd, nu niet voor de hele studie geldt, maar per tentamen? Er
komt een boekhouder achter de student te staan, die zegt: jij hebt daar
een b ingevuld, maar ik zou er maar een c van maken, want dat levert mij
ā¬1.000 op. Dat is het gevolg van bekostiging per studiepunt. Ik hoop dat
de heer Mohandis mij kan uitleggen waarom dat niet het gevolg zou
zijn.
De voorzitter:
De heer Mohandis krijgt de mogelijkheid om de heer Van Meenen van
repliek te dienen.
De heer Mohandis (PvdA):
Ik ben het totaal oneens met de wijze waarop de heer Van Meenen dit
neerzet. Dat is zijn goed recht, maar hij doet daarmee veel onrecht aan
de wijze waarop wij dit willen organiseren. De bekostiging loopt nu
zoals wij die kennen. Op het moment dat je een mogelijkheid creƫert,
volgt het geld de student. Wij gaan dit in een experiment gieten, juist
om studenten die meer ruimte willen, de kans te geven om die te nemen.
Ik vind het te makkelijk om te zeggen dat er allerlei hobbels in de weg
zitten, omdat D66 het systeem centraal stelt. Ik zeg: stel de student
centraal! Ook de LSVb heeft goed over dit plan nagedacht. Ik had iets
meer compassie verwacht van D66 dan het nu gelijk op de rem trappen en
het aanhalen van allerlei bestuurlijke argumenten. Zo ken ik er nog wel
een paar. Laten wij er nu voor zorgen dat studenten, naast de bestaande
mogelijkheid, de mogelijkheid krijgen om hun studie te doorlopen in hun
eigen tempo en op hun eigen manier. De student staat centraal en de
instelling heeft zich aan te passen aan de student, niet aan de heer Van
Meenen.
De heer Van Meenen (D66):
Framen is een vak. Ik lees gewoon voor uit het opinieartikel. Ik kan het
nog een keer voorlezen. Daarin staat gewoon dat de bekostiging niet
langer op basis van een studiejaar wordt gerealiseerd, maar op basis van
elk vak dat een student volgt. De bekostiging heeft niets te maken met
de keuzes van de student. Dat is het mooie stukje van dit plan: de keuze
van de student om een extra jaar een bestuursfunctie in te vullen. Daar
is niemand op tegen. Hier zit echter een enorme wereld achter. Juist in
deze brief wordt het financieringssysteem centraal gesteld. Is de heer
Mohandis dit met mij eens? Hij gooit het hele financieringssysteem
ondersteboven om een aantal studenten die keuzevrijheid te geven. Voor
elke individuele student betekent dit dat er een enorme druk ontstaat om
elk individueel tentamen te halen, want daarvan is voortaan de
bekostiging van de universiteit afhankelijk. Dat staat hier gewoon.
De heer Mohandis (PvdA):
In een experiment moet je ook alles durven. Het is juist de heer Van
Meenen die in andere debatten zegt, dat moet ik toegeven, dat de
bekostiging van het onderwijs in brede zin, lumpsum, nooit ideaal hoeft
te zijn en dat je altijd verder moet kijken om de bekostiging zo aan te
passen dat de dromen van studenten centraal staan. Je moet dan ook iets
aan het systeem durven doen en niet het systeem gaan verdedigen. Het
systeem is goed, maar niet voldoende geƫquipeerd om ook aan de vraag te
voldoen van studenten die bewuster bezig zijn met het anders inrichten
van hun studieloopbaan. Ik vind het te makkelijk om hier alleen op te
noemen wat wellicht een haak en een oog is. Als je een voorstel doet en
bang bent voor dat soort haken en ogen, dan blijft alles zoals het was
en kom je geen stap vooruit.
Voorzitter: Van Meenen
De heer Bisschop (SGP):
Vanuit de SGP heb ik vanmorgen met meer dan gewone belangstelling
kennisgenomen van het voorstel dat voorligt van de zijde van de
coalitiepartners. Dan broed je daar zo eens wat op en dan vraag je je
af: waarom dit voorstel, dat zo haaks staat op de mooie lijnen die in de
strategische agenda worden getrokken? Het is een voorstel waarbij de
studie tot op zekere hoogte volledig geĆÆndividualiseerd wordt, waarbij
de structuur verdwijnt en waarbij garanties op bepaalde rendementen en
eindresultaten verdwijnen. Mijn vraag aan de heer Mohandis is eigenlijk
of hij, toen het idee bij hem opkwam, er ook naar heeft gekeken vanuit
het besef dat studie meer is dan alleen een vakje aftikken. Studie houdt
ook in het ontwikkelen van discipline om binnen een bepaalde termijn tot
bepaalde resultaten te komen. Studie betekent ook werken aan je
persoonlijkheid. Studie betekent ook het verwerven van een bepaalde
academische attitude of beroepsattitude. Dat verhoudt zich slecht tot
het supermarktprincipe waardoor het voorstel eigenlijk wordt gedragen.
Heeft de heer Mohandis zich dat gerealiseerd?
De heer Mohandis (PvdA):
Ik onderschrijf niet dat dit plan haaks staat op bepaalde disciplines of
curricula of op de waarde van onderwijs. Sterker nog, in dit voorstel
gaat het er juist om dat de student de studie die hij kiest, langer kan
doen en zich ook anders kan inschrijven. Wat dat betreft staat het dus
niet haaks op elkaar. Het staat ook niet haaks op de strategische
agenda, het eerste punt van de heer Bisschop. Het punt van een leven
lang leren staat er heel duidelijk in. Er is een heel hoofdstuk aan
gewijd. Andere routes, eigentijds onderwijs, studenten die hun studie
veel meer willen combineren met een baan of een onderneming, anders
studeren; de samenleving verandert en leren gebeurt op heel veel
plekken, zeker ook in het onderwijs. Laat over dat laatste geen
misverstand bestaan. In eerdere debatten heb ik de kernwaarde van ons
onderwijs, van ontmoeting en van reflectie onderschreven. Dit voorstel
zorgt er juist voor dat we boven op het systeem ook mogelijkheden
creƫren voor hen die het anders en eigentijds willen inrichten.
De heer Bisschop (SGP):
Dank voor deze reactie. Ik moet zeggen dat ik de wijze waarop het begrip
een leven lang leren hier wordt ingevuld, toch wel verrassend vind. Ik
dacht namelijk altijd dat een leven lang leren betekent dat je uiteraard
gaat voor een basiskwalificatie. Dat kan middelbaarberoeps zijn, dat kan
hogerberoeps zijn en dat kan academisch zijn. Vervolgens houd je je
antenne uit om, gelet op de ontwikkelingen die zich voordoen, bij de
tijd te blijven. Maar ik begrijp nu dat iemand volgens dit model in
principe rustig aan een academische studie kan beginnen die hij
uiteindelijk op zijn 54ste afrondt met het laatste tentamen. Ik begrijp
namelijk dat ook de geldigheidsduur van tentamens moet veranderen. Dat
kwam ik vanmorgen ook tegen. Is dat beeld nu correct of niet? Binnen
welke termijn moet een studie afgerond worden, of vervalt die
verplichting helemaal?
De heer Mohandis (PvdA):
Ik wil nog even terug naar de definitie van een leven lang leren. Dat is
echt meer dan de definitie die de heer Bisschop eraan geeft. Een leven
lang leren is alomvattend. Alles wat je naast bijvoorbeeld een studie
doet is ook een vorm van leren. Je ziet het ook op de arbeidsmarkt: het
wordt vaak gewaardeerd als studenten bezig zijn met andere zaken dan
studeren alleen, zoals een bestuursjaar of extra activiteiten. We hebben
al waarborgen binnen het systeem; denk aan de termijn waarbinnen je moet
afstuderen om niet alles wat je kreeg, zoals je ov-kaart, te hoeven
terugbetalen. Het is een experiment, juist om te bekijken welke
gedragseffecten dit met zich meebrengt als het gaat om snel studeren
versus juist heel lang over je studie doen. Ik denk dat juist de student
die behoefte heeft aan een eigen pad hierbij gebaat zal zijn,
bijvoorbeeld als hij delen van zijn studie wil combineren met andere
activiteiten. Vooral voor deze groep worden met dit voorstel
mogelijkheden gecreƫerd.
De heer Bisschop (SGP):
Maar ik begrijp dat in het voorstel wel degelijk wordt gesproken over
beperking van de studieduur, dus maximaliseren.
De voorzitter:
Een kort antwoord, graag.
De heer Mohandis (PvdA):
Nee, dat wordt er niet. Als je nu al gaat zeggen dat het vijf jaar is,
moet je er geen experiment op loslaten.
De voorzitter:
We hebben allemaal ook nog onze eigen termijn om hierop in te gaan. Ik
stel voor om het even hierbij te laten. Had u uw betoog al afgerond,
mijnheer Mohandis?
De heer Mohandis (PvdA):
Nee, ...
De voorzitter:
O, sorry. Ik zie dat de heer Bruins ook nog wil interrumperen.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Het punt van een leven lang leren dat de heer Mohandis aansnijdt is
natuurlijk prima, maar daar hebben we al mechanismen voor in Nederland.
Er zijn private aanbieders en ook universiteiten hebben hier eigen
afdelingen voor. Ik vraag mij af welk probleem de heer Mohandis precies
probeert op te lossen. We hebben majors en minors, we hebben
keuzeruimtevrijheid, maar uiteindelijk stellen de onderwijsinstellingen
evenwichtige opleidingen samen. Dat is toch iets heel anders dan hier en
daar een vakje meesnaaien. Ik vraag me dus af welk probleem er is. Is de
heer Mohandis eigenlijk niet gewoon de negatieve effecten van het
leenstelsel aan het compenseren? Dat leidt er namelijk toe dat studenten
als een haas moeten studeren om niet te veel schulden te krijgen. Nu wil
hij ze toch, als een soort spijtoptant, weer wat meer ruimte en tijd
geven om wat meer academisch en rond en vol opgeleid te worden.
De heer Mohandis (PvdA):
Om met dat laatste te beginnen: nee, want ik had dit voorstel ook vijf
jaar geleden kunnen doen als het moment daar was geweest. Wat dat
betreft compenseren we dus helemaal niets. De andere vraag van de heer
Bruins was welk probleem dit oplost. Het lost het probleem op dat
studenten een vol jaar collegegeld betalen terwijl ze soms bewust ƩƩn
module doen. Daar wil ik van af. Voor studenten die het zo willen
inrichten, moet je de mogelijkheid creƫren om dat deel te betalen dat ze
op dat moment afnemen. Het gaat om een groep studenten die zich er heel
bewust van is. Zij kunnen zich inschrijven voor deze mogelijkheid. Op
die manier kunnen we de student die een andere route wil doen,
tegemoetkomen. Dus: de student centraal en niet het systeem.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Toch vind ik het moeilijk om niet de relatie met het leenstelsel te
zien. Moet ik het dan zo zien dat de student die aan het eind van de
maand geen geld meer heeft, maar gewoon een vakje minder gaat doen? "Ik
heb geen brood meer, dus ik doe even een college niet"; is dat wat de
heer Mohandis voorstaat?
De heer Mohandis (PvdA):
Voor elke student is er, helemaal los van het sociaal leenstelsel,
altijd de mogelijkheid om zich in te schrijven voor een
voltijdprogramma, als de student zich daar beter bij voelt. Die
mogelijkheid is er en blijft er. Ik zeg nogmaals ā ik val in herhaling ā
dat het niets te maken heeft met het sociaal leenstelsel; punt.
De voorzitter:
Zet u uw betoog voort.
De heer Mohandis (PvdA):
Voorzitter. In het kader van een leven lang leren wordt het steeds
relevanter om eerder verworven competenties en behaalde modules op een
goede manier te waarderen en te erkennen. Welke mogelijkheden ziet de
minister voor het certificeren van in het hoger onderwijs opgedane
kennis? Er zijn modules, maar we zien ook steeds meer onlinecolleges en
MOOCs. Ik hoor graag van de minister welke mogelijkheden er zijn op het
punt van certificeren. Gebeurt dit niet veel te weinig? Studenten kunnen
buiten hun studie, op welke manier ze die ook afronden ā even verwijzend
naar het vorige punt ā ook altijd kiezen voor een minor bij een andere
instelling. Hoe wordt dat gewaardeerd en gecertificeerd? Ik krijg daarop
graag een reactie.
De Onderwijsraad stelt in zijn advies terecht dat internationalisering
te weinig aandacht krijgt in de strategische agenda. Dat onderschrijven
wij. Uitbreiding van scholarships is een voorbeeld van het verder
stimuleren van uitwisseling. Ik hoor graag van de minister hoe zij dit
verder wil stimuleren.
De heer Bisschop refereerde aan een punt waarop ik nog niet ben
ingegaan, omdat het terugkomt in mijn spreektekst: het vervallen van de
geldigheid van tentamens. Dit onderwerp is veelvuldig aan de orde
geweest. De geldigheid van tentamens kan wat ons betreft alleen worden
ingeperkt als kennis is verouderd. Wij hebben hiervoor in de afgelopen
jaren meerdere malen aandacht gevraagd. Steeds meer instellingen
verkorten de geldigheidsduur van de afgelegde tentamens voor andere
doeleinden, bijvoorbeeld om snel studeren als doel op zich te
bevorderen. Dat vind ik onwenselijk. Hierdoor kunnen alle studiepunten
vervallen na gemiddeld vier jaar, terwijl aantoonbare kennisveroudering
bij specifieke opleidingen niet aantoonbaar is. Wij willen dat er bij de
geldigheidsduur van tentamens rekening wordt gehouden met persoonlijke
omstandigheden, zoals gebeurt bij het vaststellen van een bindend
studieadvies. Dat is ook wettelijk geregeld. De huidige formulering in
de WHW is te ruim en wordt door instellingen ook voor andere doeleinden
gebruikt. Dat vinden we onwenselijk. We willen de willekeur er uithalen;
graag een reactie van de minister op dit punt.
Wij zijn zeer te spreken over het feit dat duidelijk wordt gesproken
over een bindend studieadvies in het eerste jaar. Ook zijn wij blij dat
er een einde is gemaakt aan het experiment collegegelddifferentiatie. In
mei was er al een Kamermeerderheid die hier niets in ziet. De
strategische agenda spreekt over brede talentprogramma's die algemeen
toegankelijk moeten zijn. Zo hoort dat.
Deze behandeling kan niet helemaal los worden gezien van de behandeling
die we na het reces krijgen, te weten die van de Wet versterking
bestuurskracht. Door de invoering van het studievoorschot kunnen we
flink meer investeren in het hoger onderwijs. We willen dat deze
investeringen ook leiden tot meer zeggenschap. We willen dat studenten
meer zeggenschap krijgen over hun onderwijs. De eerste grote stap hebben
we al gezet: instemmingsrecht op hoofdlijnen van de begroting bij het
studievoorschot. Daarnaast is er een motie aangenomen waarmee
opleidingscommissies instemmingsrecht krijgen. Hun medezeggenschap wordt
zo verheven tot volwaardige medezeggenschap. Bij de behandeling van de
Wet versterking bestuurskracht zullen wij, in samenwerking met
studentenorganisaties en andere partijen ā want dat is ook bij de nota
van de heer Van Dijk aan de orde geweest ā met voorstellen komen om de
positie van studenten en docenten wettelijk te versterken, onder meer op
opleidingscommissies, door het mede laten benoemen van bestuurders door
studenten en docenten en ga zo maar door. Ik ga het niet allemaal
opnoemen, want dat komt na het reces aan de orde.
De voorzitter:
Ik wijs u er om te beginnen op dat u nog vier minuten van uw spreektijd
over hebt, mijnheer Mohandis. Ook is er een interruptie van de heer Van
Dijk.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik heb nog een vraag over dat bejubelde instemmingsrecht op de
hoofdlijnen van de begroting, het wisselgeld voor dat schuldenstelsel.
Nu lees ik hier dat het instemmingsrecht ā ik kijk ook even naar de
andere medeplichtigen ā bij de helft van de universiteiten helemaal niet
wordt toegepast. Wat vindt de heer Mohandis daarvan?
De heer Mohandis (PvdA):
Kan de heer Van Dijk iets meer concretiseren wat hij bedoelt? Doelt hij
erop dat het instemmingsrecht op hoofdlijnen van de begroting voor de
begroting van 2016 nog niet is voorgelegd aan alle medezeggenschappers?
Ik probeer het even wat scherper te krijgen, want ik ga graag in op het
punt van de heer Van Dijk.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Dit is dan een toelichtende interruptie hĆØ, voorzitter?
De voorzitter:
Ja, deze telt niet.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Dank. Ik lees hier in een update van de VSNU: een deel van de
universiteiten legt de begroting ter advisering voor aan de
medezeggenschap; ongeveer de helft bespreekt de kaderbrief en vraagt de
raden om advies. Waar is dat instemmingsrecht?
De heer Mohandis (PvdA):
Ik wilde zeggen: stel die vraag aan de heer Van Meenen! Maar dat is een
hele flauwe. Laat ik helder ā¦
De voorzitter:
Een punt van orde van de heer ā¦
De heer Mohandis (PvdA):
Nee, nee, nee.
De voorzitter:
Een punt van orde gaat altijd voor.
De heer Mohandis (PvdA):
Ik hoor de heer Duisenberg nu tegen de heer Van Dijk zeggen dat het niet
klopt. Dat is wel heel ā¦
De voorzitter:
Wilt u echt een punt van orde maken, mijnheer Duisenberg, ja of nee? Dan
moet u gewoon de microfoon nemen. Er moet dan wel iets gebeuren.
De heer Jasper van Dijk (SP):
De heer Duisenberg mag zelf interrupties plaatsen.
De voorzitter:
U komt straks aan de beurt. Als mijnheer Duisenberg ā¦
De heer Mohandis (PvdA):
Ik kreeg de vraag en ik ga nu antwoorden.
De voorzitter:
U bent nu niet aan het woord, mijnheer Mohandis. Als de leden het woord
willen, moeten ze dat gewoon aan mij vragen. We zijn nu bij de
beantwoording door de heer Mohandis.
De heer Mohandis (PvdA):
Dank, voorzitter. Het is heel eenvoudig. We hebben afgesproken dat de
begroting voor 2016 ā een begroting stel je meestal een jaar eerder vast
want anders gaat het niet ā wordt voorgelegd aan de medezeggenschap. Ik
kan heel moeilijk ingaan op een zinnetje dat ik niet scherp voor me heb,
maar dat is wel wat we hebben afgesproken. Als de heer Van Dijk iets
leest wat niet is afgesproken, is het aan de minister om daarop te
reageren. De afspraak staat. Ik vind dat studenten en docenten serieus
moeten worden genomen over de begroting. Die moet dus goed worden
voorgelegd en moet transparant zijn in de keuzes die worden gemaakt.
Maak studenten en docenten eigenaar van je ambities en je missie.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Dat vind ik heldere taal. Ik heb hier een bericht waaruit blijkt dat het
instemmingsrecht dus helemaal niet in de praktijk wordt gebracht. Ik
stel voor dat we het aan de minister voorleggen en dat we wachten op
haar antwoord. Mocht dat ons onvoldoende bevredigen, dan ondernemen we
als Kamer actie.
De voorzitter:
Ik heb daar geen vraag in gehoord. Gaat u verder, mijnheer Mohandis.
De heer Mohandis (PvdA):
Er is naast mij nog een discussie bezig over de tekst ā¦
De voorzitter:
Mijnheer Duisenberg, hebt u een punt van orde?
De heer Duisenberg (VVD):
Ik wilde even iets toevoegen. Ik wees de heer Van Dijk daarop. Je moet
iets verder lezen en dan staat er namelijk dat ā¦
De voorzitter:
Nee, dat is geen punt van orde, mijnheer Duisenberg, het spijt me zeer.
Wilt u de microfoon uitzetten? Het woord is aan de heer Mohandis.
De heer Mohandis (PvdA):
We hebben nog tot 21.00 uur vanavond, dus dit wordt vast en zeker
opgehelderd vanavond.
De voorzitter:
Ik stel voor dat we vanwege de orde van het debat niet allerlei
een-tweetjes buiten de microfoon om houden, maar dat we gewoon luisteren
naar de spreker. Als er een interruptie is, dan gaan we dat netjes doen.
Wie het woord wil, doet het zo.
De heer Mohandis (PvdA):
Ik heb de heer Van Dijk beantwoord. Met mijn opmerking over 21.00 uur
bedoelde ik te zeggen dat het vandaag vast wordt opgehelderd. Anders
hebben we als Kamer altijd nog een rol.
Ik was bij het punt van de medezeggenschap. Ik zei dat we bij de
wetsbehandeling met voorstellen zullen komen. Tot slot ā anders heb ik
dadelijk geen tijd meer om moties in te dienen ā wens ik de minister
heel veel wijsheid bij de verdere uitwerking en concretisering van de
strategische agenda, met alle studenten, docenten, onderwijsinstellingen
en al die belanghebbenden die maar ƩƩn ding willen: ons hoger onderwijs
klaar maken voor de toekomst. Dat is hoger onderwijs dat toegankelijk
is, van hoge kwaliteit is en dat de positie van Nederland ook
internationaal versterkt, met alle uitdagingen om ons heen.
De voorzitter:
Wilt u interrumperen, mijnheer Duisenberg?
De heer Duisenberg (VVD):
Ja, met dank aan de heer Van Dijk, die mij net even heeft gezegd hoe ik
dat kan doen. U zult ook blij zijn met deze opmerking, voorzitter, want
dit is wel degelijk ook een stokpaard van u. Is de heer Mohandis ervan
op de hoogte dat in het stuk tekst dat de heer Van Dijk citeerde, eerst
wordt uitgelegd hoe de situatie was ā dat was het citaat van de heer Van
Dijk ā en dat een regel verder staat dat instemmingsrecht op hoofdlijnen
van de begroting voor de ene universiteit een hele verandering zal zijn,
terwijl het voor de andere universiteit een bevestiging is van reeds
gevoerd beleid? Is hij er dus van op de hoogte dat het citaat beschrijft
zoals het was en dat er vervolgens op wordt ingegaan dat iedereen dat
instemmingsrecht gaat krijgen?
De voorzitter:
Het punt is helder.
De heer Mohandis (PvdA):
Het maakt mij niet uit hoe ze het gaan doen op al die universiteiten en
hogescholen. Het gaat mij erom dat het wordt gedaan. Daarom is het ook
goed als de minister even ingaat op deze onhelderheid die door de
toekomstige coalitie wordt geschapen. Dat was een grapje; zie de A2, om
maar een voorbeeld te noemen.
De voorzitter:
Dank u wel, mijnheer Mohandis. We komen nu toe aan de bijdrage van de
heer Jasper van Dijk van de SP.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Voorzitter. Ik wil eerst de heer Duisenberg wijzen op het zinnetje dat
dƔƔrna komt, namelijk: de werkgever, de VSNU, heeft bedongen dat de
minister de universiteiten ruimte laat om de hoofdlijnen zelf in te
vullen op lokaal niveau; van het toegezegde instemmingsrecht is tot op
heden veel minder terechtgekomen dan aanvankelijk was toegezegd. Ik
blijf dus benieuwd naar de reactie van de minister.
Krijg ik nu al een interruptie, voorzitter? Ik ben nog maar bij mijn
inleiding.
De voorzitter:
Er wordt hier gevraagd om de bronvermelding. Dat maakt het voor de
minister ook eenvoudiger om te reageren. Waaruit wordt hier
geciteerd?
De heer Jasper van Dijk (SP):
Uit de stand van zaken op de webpage van de VSNU, voorzitter. Ik kan het
u aanleveren.
De voorzitter:
Het wordt aangeleverd. Dank u zeer.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Dan zou ik graag nu in alle rust aan mijn eerste termijn willen
beginnen.
De voorzitter:
Gaat uw gang.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Voorzitter. Wie als buitenstaander de strategische agenda leest, kan
denken: dat ziet er goed uit. Er zijn veel mooie woorden en goede
intenties ten aanzien van samenwerking, kleinschaligheid,
kwaliteitsverbetering et cetera. Wie iets beter kijkt, ziet iets heel
anders. Ondanks enkele goede intenties creƫert de minister haar eigen
bubbel van mooie woorden en voornemens, die door megalomane bestuurders
en vastgoedbazen om zeep wordt geholpen. Let wel: aangejaagd door het
kabinetsbeleid. De zorgen en eisen van de actievoerders in het
Maagdenhuis zijn nog altijd springlevend. Ik vraag de minister of zij
het uitstekende artikel uit De Groene Amsterdammer van deze week kent.
Dat heeft als kop: De bouwwoede van de universiteiten, de
campuseconomie. Wie dit leest, komt tot de conclusie dat er grote
risico's worden genomen op onze universiteiten. In totaal hebben zij
voor zo'n 6 miljard euro aan vastgoedplannen op de rol staan: een
vastgoedbubbel van jewelste. Uitschieters zijn investeringen in de
campussen van de technische universiteiten van Eindhoven, 700 miljoen,
en Delft, 675 miljoen. De UvA bouwt voor 620 miljoen. Utrecht Science
Park investeert 1 miljard in bouwprojecten. Dat geld dat in stenen wordt
gestopt, gaat niet naar onderwijs. De conclusie is alarmerend. Een
citaat: "Met de investeringen lopen universiteiten en overheden grote
risico's en het is zeer de vraag of de beoogde doelen, innovatie en meer
economische groei, behaald worden. De vele bedrijfjes op de campussen,
de sterke nadruk op toegepaste wetenschap, het levert weinig op voor de
universiteit en extra banen komen er ook al niet." Wat is de reactie van
de minister? Wat gaat zij doen? Wat doen we straks met universiteiten en
hogescholen die door deze vastgoedbubbel failliet dreigen te gaan, met
duizenden gestrande studenten en medewerkers? Zegt zij dan net als de
VVD: laat de tent maar failliet gaan? Dat zei de VVD immers bij ROC
Leiden. Dat lijkt mij niet wenselijk. Waarom kwam de minister niet zelf
met deze cijfers naar buiten in haar strategische agenda? Waarom staan
de risico's niet vermeld? Is de minister met deze inzichten bereid om te
onderzoeken welke risico's we hier lopen en daarbij ook in te gaan op de
vraag of het vastgoed niet beter kan worden ondergebracht bij de
Rijksvastgoeddienst?
Veel van deze problemen vinden hun oorsprong in bezuinigingen: minder
geld per student, minder geld in de eerste geldstroom, steeds meer
tijdelijke financiering, steeds meer projectgebonden onderzoek. Op de
UvA zijn inmiddels twee van de drie medewerkers flexwerker. Vindt de
minister dat aanvaardbaar?
Het summum van al deze megalomanie is wat mij betreft de heer Poppema
uit Groningen. Hij heeft dus bedacht om een vestiging in China te
openen. Hij zei het goudeerlijk in de Volkskrant: "De studentenaantallen
gaan afnemen in Nederland. Minder studenten betekent minder geld, minder
geld betekent minder staf, minder staf betekent minder
onderzoeksubsidies en dat betekent nog minder staf. Uiteindelijk zal de
universiteit zich ook moeten gedragen als een bedrijf. Zonder studenten
gaat dat niet." Vandaar dus die dependance in China, want daar zijn
genoeg studenten. Daar vertrouw ik wel op. Loopt dit niet gierend uit de
hand? Is het niet tijd voor een ander financieringsmodel, dat
universiteiten minder afhankelijk maakt van studenten en
prestatieafspraken, bijvoorbeeld middels een hogere vaste voet? Zie ook
mijn initiatiefnota Op naar de nieuwe universiteit. Kan de minister
garanderen dat er bij de RUG in Groningen geen cent aan publiek geld
verloren gaat aan dat project in China? Gaat zij de bestuurders
persoonlijk aansprakelijk stellen als het een drama wordt? Is zij bereid
om alternatieve financiering van het hoger onderwijs te onderzoeken?
Graag een reactie.
Dit brengt mij bij de belofte van de minister dat de sloop van de
basisbeurs, het schuldenstelsel, zal leiden tot 4.000 extra docenten. Ik
heb een déjà vu. Het doet denken aan de 3.000 extra leraren uit het
onderwijsakkoord die er nooit gekomen zijn. Het was Jet en Sander en de
verdwenen miljoenen. De docenten moeten betaald worden uit het
leenstelselgeld, maar niemand weet of het geld wel terechtkomt bij die
docenten. Er is immers lumpsumfinanciering. Bovendien komt het geld pas
over tien jaar beschikbaar en is het lang geen 1 miljard. Over de 200
miljoen die de instellingen zelf moeten betalen, is ook al veel gezegd.
Het is ultiem vestzak-broekzak natuurlijk. Hoe zit het met het
instemmingsrecht waar we het net over hadden? Wie zegt ons dat deze
goede intenties niet wegzakken in het moeras van de vastgoedbubbel als
de universiteiten straks elke cent moeten gebruiken om een dreigend
faillissement af te wenden? Ook de heer De Graaf van de Vereniging
Hogescholen maakt zich zorgen over de hoge vastgoedlasten van de
instellingen. Ik ben dus niet de enige.
Steeds meer opleidingen worden Engelstalig. We hadden er van de week een
goede hoorzitting over. De argumenten zijn twijfelachtig. Het is goed
voor de internationalisering. Het lijkt een geloofsartikel, maar wat
betekent het voor de kwaliteit van het onderwijs? Mijn onderzoek kan ik
niet doen zonder het Nederlands tot in de puntjes te beheersen, zei
hoogleraar Gabriƫl van den Brink; Nederlandstalige colleges verbieden,
is alsof je een bioloog verbiedt om een microscoop te gebruiken.
Schieten we niet door? Wat gaat de minister doen om artikel 7.2 van de
WHW beter te handhaven?
Voorzitter, hoeveel tijd heb ik nog?
De voorzitter:
U hebt nog vier minuten, inclusief uw tweede termijn.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Dan ga ik nog even naar het inmiddels veelgenoemde plannetje van de
coalitie, het proefballonnetje. Ik begrijp, zoals ik al zei, dat het een
plan is dat studenten verlichting kan bieden als zij slechts enkele
vakken willen volgen. Kun je dat echter niet anders oplossen,
bijvoorbeeld met collegegeldvrij besturen of met de mogelijkheid om het
collegegeld tijdelijk stop te zetten? Het voorliggende plan bevat grote
risico's. Het komt neer op vraagfinanciering. We krijgen een
onderwijsmarkt waarop studenten vakken kunnen shoppen alsof ze naar de
supermarkt gaan om een broodje te halen. Het wordt studeren op
bestelling. De financiering wordt onzeker, waardoor de continuĆÆteit van
het onderwijs in gevaar komt en dat terwijl hoger onderwijs een publieke
voorziening is. Je krijgt nog meer flexdocenten, terwijl het hoger
onderwijs nu juist gebaat is bij een stabiele financiering. Wat gaat er
gebeuren met onpopulaire vakken, met vakken die geen student koopt? Dat
wordt immers de praktijk. Ja, denkt zo'n bestuurder, daar komen geen
klanten naartoe, hef maar op die studie. Dat moeten we toch niet willen?
De jacht op de student zal toenemen. Dat betekent nog meer geld naar
reclame en marketing. Ik heb liever dat dat geld naar onderwijs gaat.
Maak van studeren geen LOI-cursus. Ik heb nog wat vragen. Hoe lang gaat
dit experiment lopen? Welke consequenties heeft het voor de
financiering, zoals genoemd? Gaat het ook om de bekostiging van de
universiteiten? Is de minister het met mij eens dat privatisering van
het hoger onderwijs voorkomen moet worden?
Ik heb nog ƩƩn slotpunt en dan ben ik helemaal klaar. Dat gaat over het
openbaar vervoer voor dans- en muziekopleidingen, een punt waarop ik
heel goed samenwerk met de heer Duisenberg. Hij zei daarvan: dat gaan we
regelen. Het betreft gerenommeerde dans- en muziekopleidingen. Ik heb
begrepen dat daar een gesprek over is gevoerd tussen die mensen en OCW
en dat het eigenlijk op niets is uitgelopen. Ik vraag de minister of dat
juist is. Ziet zij perspectief om alsnog op een goede manier een
fatsoenlijke reiskostenvergoeding te regelen?
De heer Mohandis (PvdA):
Ik wil nog even terugkomen op het debatje dat wij eerder voerden over
het gezamenlijke plan. Het is natuurlijk de bekende retoriek van de SP:
als zij het ergens niet mee eens zijn, laten zij alles onder het noemer
van privatisering vallen. Dit is juist een mogelijkheid, zo zeggen de
studenten zelf, om die sneltreinvaart van studeren tegen te gaan.
Hiermee wordt studenten de mogelijkheid gegeven om een studie op te
rekken door de wijze waarop zij hem volgen. De student staat centraal.
Dat wil de LSVb ook. Dat kan ik niet helemaal rijmen met de wijze waarop
de heer Van Dijk dit verhaal probeert weg te zetten. Een ander punt is
de term "proefballon". Die ken ik van de heer Van Dijk. Ik kan hem echt
verzekeren dat er een motie ligt en volgens mij is daar een meerderheid
voor. Wij gaan dit dus gewoon doen, in experimentvorm.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Eerst even over dat laatste. Laat ik eerlijk zijn: ik ben niet tegen
experimenten. Sterker nog, ik bepleit ze zelf ook waar het gaat om mijn
eigen nieuwe universiteit. Ik wacht ze in spanning af.
De heer Mohandis (PvdA):
Ja, precies.
De heer Jasper van Dijk (SP):
De heer Mohandis bedenkt nu: dat had ik moeten zeggen. Dat was het begin
van mijn antwoord. Ik zie ook dat de LSVb het plan steunt. Complimenten
aan de coalitie dat zij nu een voorstel doet dat de LSVb steunt. Dat
moet zij vaker doen. Ik heb ook gezegd dat ik een probleem zie bij een
student die bijvoorbeeld een bestuursjaar doet en dan het volle pond
moet betalen, dus ā¬2.000 aan collegegeld, terwijl hij slechts enkele
vakken volgt. Is dat nu redelijk? Ik vraag de minister of zij
mogelijkheden ziet om dat probleem op te lossen. Het is eigenlijk een
soort deeltijdstudie die de student dan wenst te volgen. Kun je dan
bijvoorbeeld het collegegeld verlagen?
Wat de heer Mohandis echter doet, onder aanvoering van de heer
Duisenberg, die wij straks aan het woord krijgen ā ik ben er helemaal
klaar voor ā is een uitverkoop van het hoger onderwijs, een totale
vermarkting. We weten dat de VVD dat voorstaat. De heer Rutte kwam ook
ooit nog eens, in het stenen tijdperk, met het voorstel voor die
leerrechten, vouchers en bonnen voor studenten om onderwijs te kopen.
Mijnheer Mohandis, ik reken altijd op u als het gaat om het publieke
belang van het onderwijs. U laat me nu in de steek. U zwabbert achter de
heer Duisenberg aan. Waar is die laatste veer? Die laatste ideologische
veer, die zoek ik.
De heer Mohandis (PvdA):
Nou ja, een bekend betoog van de heer Van Dijk. Ik ben blij dat hij in
elk geval nu opeens zegt dat hij niet tegen experimenteren is. Het zou
ook niet consequent zijn, want hij stelt het zelf ook voor. Ik ben ook
blij dat hij zegt dat hij de hobbel ziet dat die studenten de volle mep
moeten betalen. Dat hij het vergelijkt met andere voorstellen: dat klopt
niet. Het vouchersysteem wordt op een andere manier toegepast, zoals hij
ook weet. In het kader van het studievoorschot is daar ook een besluit
over genomen. Kortom, blijf nu eens niet hangen in al die angstverhalen
en die hobbels. Het zou echt mooi zijn als de heer Van Dijk dit plan zou
steunen. Het is gesteund door de LSVb. Hij heeft toch niet goed opgelet
of hij heeft te weinig contact met ze, wat ik me niet kan voorstellen.
Ze hebben al langer het plan van de flexstudent. Op een gegeven moment
moet je dat een keer oppakken en introduceren om te bekijken of dit
ervoor zorgt dat studenten het gevoel hebben dat ze meer ruimte krijgen
voor datgene wat ze doen.
De voorzitter:
Kunt u tot een vraag komen?
De heer Mohandis (PvdA):
De heer Van Dijk kan niet tegen een experiment zijn om ervoor te zorgen
dat studenten een eigen invulling kunnen geven. Dat is namelijk precies
wat de studenten willen en hij zou dat moeten omarmen.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik zei al dat ik niet tegen experimenten ben, maar die experimenten
moeten wel verstandig zijn. Ik zie ook het probleem van studenten die
slechts enkele vakken in een jaar willen volgen. Daar moeten we goed
naar kijken. Ik wil de heer Mohandis waarschuwen, want hij sluit een
pact met de duivel. De heer Van Meenen wees er terecht op dat het hier
niet alleen gaat om even een paar vakjes shoppen. Het gaat hier om een
fundamenteel ā¦
De heer Rog (CDA):
Neoliberaal plan.
De heer Jasper van Dijk (SP):
⦠neoliberaal plan om het hoger onderwijs aan de markt te laten. De heer
Rog kan zich zo bij de SP aansluiten, want hij zei het me voor. We
hebben leuke welkomstcadeaus.
Even zonder dollen. De heer Mohandis heeft het volste recht om dit
experiment toe te juichen. Dat mag. Het zou hem echter sieren, vanuit
zijn partijachtergrond, als hij zich ten minste bewust zou zijn van de
risico's die hieraan zitten. Het gaat niet om een klein experimentje.
Het zet de deur open naar de uitverkoop van ons hoger onderwijs tot
volledige vraagfinanciering. Dat vind ik uiterst onwenselijk. De heer
Mohandis zet die deur wellicht open en dat lijkt me geen goed plan.
De voorzitter:
Ik dank u zeer. Dan komen wij toe aan de bijdrage van de heer Duisenberg
van de VVD.
De heer Duisenberg (VVD):
Voorzitter. Ik dank de minister hartelijk voor de Strategische Agenda
Hoger Onderwijs die zij naar de Kamer heeft gestuurd. Het is een
belangrijk document waarin de lijnen worden uitgezet voor de komende
jaren voor ons hoger onderwijs. Het is temeer belangrijk omdat we de
komende jaren ook bezig zijn, of althans omdat het veld bezig is, met
het investeren van de opbrengsten uit het studievoorschot. De keuzes die
vandaag en ook in de komende tijd worden gemaakt, zijn echt cruciaal
voor de kwaliteit van het hoger onderwijs. Ik heb drie onderdelen. Het
eerste is de strategische agenda, het tweede de instellingsplannen en de
kwaliteitsafspraken en het derde de verdere ambities en fundamentele
keuzes.
Om te beginnen de strategische agenda. Er is heel veel in gang gezet
sinds het rapport van Veerman. Ik moet er toch weer even op terugkijken.
Dat doe ik bijna traditiegetrouw. Net als de heer Van Dijk over
neoliberalisme praat, doe ik dat over het rapport van Veerman. Er is
veel in gang gezet sinds dat rapport door het vorige kabinet en het
huidige kabinet. Ik noem maar even de associate degree, het driejarige
hbo-traject voor vwo'er, de honours programmes, de university colleges,
matching, de studiebijsluiter, de vervroegde inschrijfdatum en meer
focus op de vermindering van studie-uitval en een verbetering van het
studiesucces. Ook het studievoorschot komt voort uit deze agenda.
Daardoor kan geĆÆnvesteerd worden in de kwaliteit van het hoger
onderwijs. Er is dus veel gebeurd sinds Veerman. Verschillende
insprekers bij de hoorzittingen, inclusief Veerman zelf, gaven echter
aan dat veel uit de voorstellen is afgezwakt. Veerman zei zelfs: de
agenda is geen winkel van Sinkel. Hoe beoordeelt de minister de
uitvoering van de aanbevelingen van Veerman tot nu toe op een schaal van
1 tot 10?
De strategische agenda van de minister bevat veel goede zaken voor de
VVD: het streven naar intensief kwalitatief hoogwaardig onderwijs,
verbinding met de samenleving en in het bijzonder de arbeidsmarkt,
talentontwikkeling en talentprogramma's. Hier zou ik specifiek de
beweging willen benadrukken die binnen de onderwijsinstellingen aan de
gang is tot verduurzaming en inbedding van het honoursonderwijs en in
het bijzonder de vaardigheden van docenten. Internationalisering lijkt
echter te ontbreken. Hoe ziet de minister internationalisering in de
agenda terugkomen?
Ik lees dat de minister de Nationale Studenten EnquĆŖte wil
doorontwikkelen tot een instrument dat de kwaliteitscultuur op de
instelling in kaart brengt. Dat lijkt mij een goede ambitie. Ik vraag de
minister wat dit concreet betekent. Ik wil haar voorts vragen om hierbij
ook de nationale alumni-enquĆŖte te betrekken. Juist de jonge alumni
kunnen aangeven welke waarde het onderwijs heeft voor hun leven na de
studietijd of wat er juist aan ontbrak.
Dan kom ik op de instellingsplannen en de kwaliteitsafspraken, en vooral
op scherpe keuzes. Van de insprekers op de hoorzitting kwam vrijwel
unaniem hetzelfde geluid: de strategische agenda zegt alle juiste dingen
ā hij tintelt van de liefde voor het onderwijs, zei de heer Boele ā maar
waar zijn de scherpe keuzes? De hashtag #hagelslag was populair tijdens
de hoorzittingen over de agenda. Het is dus cruciaal dat de scherpte uit
de instellingsplannen komt. We hebben met elkaar een grote
verantwoordelijkheid. We moeten het geld zo investeren dat we merkbaar
een grote kwaliteitssprong kunnen maken. Het is namelijk mijn grootste
zorg ā met mij van meer collega's, volgens mij ook hier, en van mensen
in het onderwijsveld ā dat we straks tien jaar verder zijn en we geen
impact hebben gehad. Ik ben dol op hagelslag, maar niet bij beleid als
je iets wilt bereiken. Hoe wil de minister die grote kwaliteitssprong
zeker stellen de komende tijd om te komen tot onderwijs van
wereldformaat, toekomstbestendig hoger onderwijs en een sterke basis
voor een topvijfkenniseconomie?
Als ik zeg dat een verantwoordelijkheid rust bij ons allen, geef ik
daarmee ook aan hoe de VVD aankijkt tegen de toekomstige strategische
instellingsplannen en de kwaliteitsafspraken met OCW. Die plannen moeten
met draagvlak worden opgebouwd met alle belanghebbenden, intern en
extern. Eerste uitgangspunt hierbij is dat we ons iedere keer op alle
niveaus de vragen stellen: is het ambitieus genoeg en gaan hiermee onze
ambities ook waarmaken?
Tweede uitgangspunt is dat het proces kritisch is op de richting van de
investering: is deze euro hier het effectiefst besteed of kan het ergens
anders beter? Ook deze vraag kun je stellen op alle niveaus, namelijk op
instellingniveau, per regio en voor Nederland als geheel. Ik denk dat
het geheel groter kan zijn dan de som der delen. Bedrijven en sectoren
zijn op dit moment druk doende met humancapitalagenda's. De instellingen
zijn parallel hun strategische plannen aan het maken. Als externe
belanghebbenden echt worden betrokken en een belang hebben bij de
strategie van de instelling, zullen zij wellicht ook als partners willen
bijdragen. Als er gemeenschappelijk wordt geĆÆnvesteerd, maak je
misschien van die 1 miljard wel 2 miljard of heb je een investering door
je partners "in kind" zoals ze dat noemen, bijvoorbeeld door
zorginstellingen, bedrijven, scholen met stageplaatsen, laboratoria,
onderzoeksfaciliteiten, projecten, docenten, examencommissieleden et
cetera, et cetera.
Dan kom ik op ambities en fundamentele keuzes. Ik zie in de agenda van
de minister staan "onderwijs van wereldformaat". Dat spreekt mij enorm
aan. Dit verschilt natuurlijk per instelling. Voor de een is het
speelveld regionaal en voor de andere Europees of mondiaal.
Wereldformaat is nodig voor de ambities die we als Kamer hebben
uitgesproken. Een topvijfkenniseconomie en een top vijf human capital.
Volgens de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid moeten we
daarvoor naar een lerende economie. Hoe gaat de minister in 2025
beoordelen of ze haar ambitie van wereldformaat heeft gehaald?
Tijdens de hoorzitting zijn we uitgedaagd door de OECD. Volgens de OECD
kan Nederland bijna als enige in Europa zich in potentie in de toekomst
meten met de absolute wereldtop. Nu staan we over de hele linie hoog,
maar niet in de absolute top. Dat is de uitdaging, de handschoen die de
OECD ons toewierp. Is de minister het met de OECD eens dat we de
potentie hebben om met een aantal instellingen in de absolute wereldtop
mee te kunnen concurreren? Dan moet je misschien ook naar meer
fundamentele keuzes toe. In het hoger onderwijs is met de globalisering
stilstand gelijk aan achteruitgang. Als ik kijk naar de universiteiten
van Toronto, Kopenhagen, Zürich of Melbourne, zie ik dat daar keuzes
worden gemaakt die we in Nederland ook zouden kunnen maken. Deze landen
zien het hoger onderwijs naast algemene vorming ook als een
exportproduct en als middel voor het aantrekken van internationaal
talent. Onze internationale agenda Make it in The Nederlands loopt in
2016 af. Wij staan ervoor dat er een nieuwe agenda wordt geschreven voor
de periode daarna waarin de gezamenlijke "Holland branding" wordt
versterkt. Wat is de ambitie van de minister voor de opvolger van de
Nederlandse internationaliseringsagenda?
In het rapport van het Rathenau Instituut komt een aantal strategische
opties naar voren die op dit moment nog niet worden overwogen: selectie
aan de poort, het wegnemen van wettelijke barriĆØres voor samenwerking in
Nederland en over de grens, langjarige financiering van enige
toponderzoeksinstellingen en het toevoegen van onderzoeksinstituten aan
de universiteit. De strategische agenda lijkt uit te gaan van het
huidige speelveld. Ik vind de uitdaging om bij de wereldtop te horen
toch wel zodanig dat ik de minister vraag hoe Nederland dit soort
structuur- of bestelopties kan gaan overwegen de komende tijd.
We moeten niet bij dit soort vragen wegblijven. De heer Van Damme van de
OECD waarschuwde Nederland begin december bij het #HBOdiscours dat wij
de neiging kunnen hebben om bij dit soort vragen weg te blijven. Ik
citeer: "Het nadeel van het Nederlandse poldermodel is de
vriendelijkheid waarmee men elkaar bejegent. Het streven naar consensus
in de flinkheid lijkt universiteiten en hogescholen volstrekt in de
greep te houden. Je moet goede, ja heel goede argumenten hebben om de
basisdimensies waarop het bestel is getekend te verantwoorden. Vele van
de historische scheidslijnen waarop het Nederlandse stelsel berust
lijken me weinig toekomstproof."
Dat leidt mij tot vragen over de WHW. De betogen die ik tijdens de
hoorzittingen heb gehoord, hielden in: de WHW heeft ons gebracht waar we
vandaag staan. Maar is de WHW volgens de minister ook toekomstproof? Dit
wil ik zien tegen de achtergrond van globalisering, ontbundeling, Leven
Lang Leren en het mogelijk maken van meer variatie en nieuwe
arrangementen.
Tot slot kom ik toe aan de studiepuntbekostiging en eigen regie voor de
student. Dit plan werd eigenlijk al aangekondigd door de minister in de
strategische agenda. De minister heeft daarvoor de ruimte gecreƫerd. Wij
denken dat eigen regie en verantwoordelijkheid passen bij de behoefte
tot ontplooiing van veel studenten en de manier waarop zij hun leven
willen inrichten. Studenten willen naast hun studie een bestuur kunnen
doen of een onderneming kunnen opzetten. Studeren en werken gaan in de
toekomst steeds meer door elkaar lopen. De VVD denkt dat de bekostiging
veel meer uit kan gaan van de ambities en levenskeuzes van de studenten.
Daarom hebben wij samen met PvdA, LSVb, UvA en HvA dit voorstel gedaan
om met die proef een stap te doen in de richting van bekostiging per
studiepunt. Voor de duidelijkheid: dit gaat om inschrijving en niet om
behaalde studiepunten.
Ik rond af. De commissie-Veerman was ervan overtuigd dat we, als we op
de huidige voet doorgaan, het niet redden om het Nederlandse hoger
onderwijs toekomstbestendig te maken en tot de top 5 van meest
concurrerende economieƫn in de wereld te horen. Dat staat op bladzijde 8
van dat rapport. De VVD is positief over deze nieuwe strategische
agenda. Maar met name in het vervolg zijn scherpe keuzes nodig. Wij
hebben met elkaar hier, maar vooral ook buiten met alle instellingen en
alle interne en externe belanghebbenden, de grote verantwoordelijkheid
om de juiste scherpe en ambitieuze strategische keuzes te maken en het
extra geld met maximale impact te besteden. Nieuwe arrangementen en de
structuren van de oude WHW moeten we daarbij bespreekbaar maken en niet
dogmatisch uitsluiten. Het gaat om het resultaat, namelijk
toekomstbestendig hoger onderwijs, maximale kansen voor ontplooiing van
iedere student en groei naar een lerende economie, een leidende,
concurrerende economie met de allerbeste mensen.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Misschien wil de heer Duisenberg iets beter toelichten wat hij precies
wil. Hoe voorkom je met zijn voorstel dat de financiering van
universiteiten en hogescholen uiterst labiel wordt op het moment dat je
studenten het geld in handen geeft, middels vraagfinanciering, waardoor
de continuĆÆteit van het onderwijs in gevaar komt?
De heer Duisenberg (VVD):
Laten we om te beginnen vaststellen dat het gaat om een proef, die we
willen aanbieden aan 1.000 studenten. De basisgedachte is dat we de
student centraal willen stellen, zodat hij of zij eigen keuzes kan maken
voor de inrichting van zijn of haar studie. Wat betekent dat voor de
bekostiging? Alleen als een student zich inschrijft voor een vaak,
betaalt hij collegegeld, in plaats van collegegeld voor een heel jaar.
Tevens zal het studentgebonden deel van de bekostiging voor deze 1.000
studenten afhankelijk worden van de inschrijving van de student. In
theorie kun je van tevoren bedenken wat dat betekent. Het heeft geen
impact op het totale bedrag dat de instelling ontvangt, maar wel op de
timing van het bedrag. Dat hangt immers af van wanneer een student zich
daarvoor inschrijft. De timing verandert dus, maar de hoogte van het
bedrag niet. Nogmaals: deze proef, die van harte wordt ondersteund door
de door mij genoemde instellingen, geldt voor een beperkte groep
studenten, met name om te zien wat de consequenties zijn voor studenten
en voor de instellingen. Dan kun je dit soort effecten beter
beoordelen.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik begrijp wel dat het een experiment is, maar heeft de heer Duisenberg
ook nagedacht over de consequenties ervan? De financiering wordt daarmee
wel degelijk afhankelijk van het aantal studenten dat zich inschrijft
voor een specifiek vak. Kan de heer Duisenberg zich voorstellen dat
instellingen zich dienovereenkomstig gaan gedragen? Ze gaan bijvoorbeeld
reclame maken om studenten binnen te halen, waarna ze veel aandacht gaan
besteden aan populaire vakken en minder aan minder populaire vakken. Zo
opereert een supermarkt ook: de opleiding wordt een product, afhankelijk
van de vraag van de consument.
De heer Duisenberg (VVD):
Ik heb de detailuitwerking van UvA en HvA gezien. Die uitwerking gaan ze
overigens nog bespreken ā het kan ook al gebeurd zijn ā met de
studentenraden. Ik heb het door u genoemde aspect, namelijk dat het per
vak zou zijn, daarin niet terug gezien. Volgens mij gaat dit als zodanig
niet gebeuren. Maar nogmaals: bij de uitwerking kan dit een van de
effecten blijken te zijn.
De heer Rog (CDA):
Het is duidelijk dat het rendementsdenken nog welig tiert bij de VVD Ʃn
bij de UvA, die hieraan natuurlijk graag samen met de VVD invulling wil
geven. Het gaat om een nieuwe prestatiebekostiging in het hoger
onderwijs, dit keer per vak. Onbegrijpelijk dat de Partij van de Arbeid
en de LSVb daarin meegaan, maar dat moeten ze zelf weten. Waarmee is de
heer Duisenberg bezig? Probeert hij het private onderwijs kapot te
krijgen? Probeert hij het publiek bekostigd hoger onderwijs oneigenlijk
te laten concurreren met het private onderwijs?
De heer Duisenberg (VVD):
Nee. Het verbaast mij een beetje hoe het CDA en andere partijen over
elkaar heen buitelen als het gaat om een idee waarmee je vooruit wilt
komen. Het is ook nog eens een idee dat volgens mij al een paar jaar
geleden is voorgesteld door de LSVb. Vervolgens omarmt de minister dat
idee in de strategische agenda. Ik heb in de inbreng van de heer Rog
niet gehoord: haal dat eruit. Twee instellingen ondersteunen dit
initiatief. Je wilt studenten ontplooiingskansen bieden en je ziet dat
leren en werken door elkaar heen gaan lopen. We willen bekijken of je de
regie, de verantwoordelijkheid en de keuzes meer bij studenten kunt
leggen. Ik had eigenlijk verwacht dat het CDA dit initiatief zou
omarmen.
De heer Rog stelt een vraag over publiek versus privaat. Hij haalt er
van alles bij om het voorstel maar af te kunnen kraken. Dit gaat om te
beginnen over bachelor-studenten in het bekostigd onderwijs. Ik zie dat
echt als een heel apart onderwerp.
De heer Rog (CDA):
Het valt onder de verantwoordelijkheid van de heer Duisenberg dat hij
deze keuze maakt. Ik heb een andere vraag voor hem. Denkt hij dat het
publiek bekostigd hoger onderwijs ermee gebaat is als studenten naar
willekeur al die keuzes kunnen maken voor vakken die ze leuk vinden?
Denkt hij niet dat het van belang is dat er coherente opleidingen zijn
die in hun geheel gevolgd worden, om uiteindelijk te werken aan de
bildung van de student? Is dit eigenlijk niet de weg van de minste
weerstand?
De heer Duisenberg (VVD):
Tja, nou, ik ben een beetje van mijn apropos door deze lijn van het CDA.
Als je een diploma wilt behalen, moet het curriculum een geheel zijn.
Dit voorstel zegt niet dat er naar willekeur geshopt kan worden in
vakken. Het voorstel gaat erom dat je betaalt als je een vak afneemt.
Waarom ben ik dan een beetje teleurgesteld in het CDA, iets wat ik
vorige week al was, toen het ging om onderwijs in de Engelse taal? CDA
en SP leken daarbij te vinden dat Nederland ophield bij de dijken,
daarbij globalisering volledig ontkennend. Vandaag gebeurt dat ook. Ons
voorstel of niet, de heer Rog zal mee moeten gaan in de gaande zijnde
ontwikkeling van ontbundeling van het onderwijs. Er komt gewoon meer
keuzevrijheid. Dat betekent ongelooflijke mogelijkheden voor studenten
om bijvoorbeeld online vakken te kunnen volgen. Je kunt op die manier de
beste professoren van Harvard of MIT binnenhalen voor een college. In de
redenering van het CDA, neerkomend op gedwongen winkelnering, moet je
alles bij het oude houden, in plaats van studenten het beste te bieden.
Je moet open staan voor nieuwe ontwikkelingen. Je moet niet doen
waartegen de heer Van Damme ons bij het HBO-discours waarschuwde: bang
zijn om hierover te praten en vasthouden aan oude dogma's.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Ik ben blij om te horen dat de collega's Duisenberg en Mohandis het
onderwijs niet als een winkel van Sinkel zien. De heer Veerman zei dat
zijn rapport zo niet mag worden gezien, maar de gemiddelde opleiding is
dat ook niet. Opleidingen zijn zeer zorgvuldig samengesteld. Maar toch
blijf ik verontrust over het financiƫle perspectief dat je instellingen
biedt. Het klinkt alsof de collega's de bekostiging af willen laten
hangen van het aantal studenten dat toevallig een bepaald college
bijwoont. Iets anders kan ik niet uit hun woorden halen. Hoe bied je een
publiek bekostigde instelling een verstandig financieel perspectief als
je niet eens weet hoe veel studenten er binnenkomen en wat dus de
bekostiging per college zal zijn? Waaraan lever je ze dan over? Ik heb
echt moeite met die onzekerheid.
De heer Duisenberg (VVD):
Ik zal de proef nader toelichten. Om te beginnen zeg ik dat dit soort
effecten een belangrijk onderdeel is van de evaluatie. In het voorstel
van UvA en HvA staan nu al heel veel checks. Met de VSNU heb ik
afgesproken dat we ook met haar gaan bekijken waarop we precies gaan
evalueren. Wij stellen voor dat dit gaat om het studentgebonden deel. De
vaste voet blijft in het voorstel bestaan. Wat wel degelijk verandert,
is de timing. Nu krijgt een student een bepaald collegejaar bekostigd.
Na vier jaar houdt die bekostiging overigens op. Als een student er in
het derde jaar voor kiest om een bestuur te doen, om dus minder colleges
te volgen en minder bekostiging te krijgen, krijgt de betrokken
instelling in dat jaar minder bekostiging en in de jaren daarna weer
meer. Maar per saldo komt hetzelfde bedrag binnen. Maar zoals gezegd is
de timing onzekerder. We moeten kijken hoe dat wordt ingeschat, ook op
het niveau van UvA en HvA.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Ik hoor dat het totale bedrag niet verandert, maar dat er alleen wat
verschuift. Maar enkele minuten geleden hoorde ik dat er niet oneindig,
tot je 54'ste, mag worden gefinancierd. Maar als er ergens een deadline
zit, ga je daar overheen en zal de totale inhoud van de pot toch
veranderen en niet alleen maar verschuiven. Ik zie daar een
tegenstrijdigheid in.
De heer Duisenberg (VVD):
Ik heb collega Mohandis niet horen zeggen dat er een soort afkapgrens
komt. Ik heb dat ook niet gezien in de uitgewerkte plannen van UvA en
HvA. Dat is dus volgens mij niet het geval.
De heer Rog (CDA):
Ik wilde nog even ...
De voorzitter:
Nee, eerst de heer Bisschop.
De heer Rog (CDA):
O. ik dacht dat de voorzitter iets wilde zeggen.
De voorzitter:
Ja, maar ik wacht rustig tot het laatst.
De heer Bisschop (SGP):
Het volume van de bekostiging verandert niet, er vindt een verschuiving
plaats. Tegelijkertijd is er geen limiet gesteld aan de studieduur. Er
wordt voorgesteld, de geldigheid van tentamens in principe af te
schaffen. Maar dat betekent dan toch dat de afronding van een studie
eindeloos kan worden uitgesteld? Ik noemde 54 jaar, omdat ik dat
toevallig een mooie leeftijd vind, maar dat kan natuurlijk ook 52 jaar
zijn.
De heer Duisenberg (VVD):
Het voorstel over de geldigheid van tentamens is geen onderdeel van dit
voorstel; dat is een apart voorstel. Wat ik het mooie aan dit voorstel
vind, is dat het regie, verantwoordelijkheid en keuzevrijheid bij de
student legt. Tegelijkertijd bakent het het bedrag dat de overheid kwijt
is, heel duidelijk af. In deze proef gaan we bekijken hoe dat uitwerkt.
In het huidige stelsel is dat veel minder afgebakend: je hebt vier jaar
bekostiging en daarna is het klaar. Dat systeem heeft op allerlei
gebieden zijn uitwerking. Maar dit voorstel legt veel meer de
verantwoordelijkheid bij de student. Als studenten kiezen voor dit
systeem, doen ze dat heel bewust. Ze zullen er vol voor gaan. Hiermee
worden de ambitieuze studenten, de studenten die naast hun studie een
onderneming willen starten, een bestuur willen doen of zorgtaken hebben,
centraal gesteld. Je kunt je, zoals u, ook zorgen maken. Ik sluit niet
uit dat studenten hierdoor heel lang doen over hun studie. Maar dat is
ook weer de verantwoordelijkheid van die student. Ik zou het mijn eigen
kind niet aanraden, maar die keuze ligt bij de student. Mijn gevoel is
dat dit niet gaat gebeuren. Maar ook dat moet die proef uitwijzen.
De heer Bisschop (SGP):
Dan is de conclusie toch terecht dat de afronding van de studie
ongelimiteerd kan worden uitgesteld. Dat betekent tegelijkertijd dat de
financiƫle risico's van het hele plan volledig bij de instelling komen
te liggen. Van de 1.000 studenten kunnen er 500 besluiten, volgend jaar
maar een kwart van de vakken te volgen. Als je daar je begroting niet op
hebt gebaseerd, laat staan je meerjarenraming, ga je als instelling toch
wel mooi nat. Dit aspect van het plan lijkt me nog te weinig doordacht.
Is de heer Duisenberg dat met mij eens?
De heer Duisenberg (VVD):
Daarvoor doe je dus ook een proef. Daarvoor doe je een proef met 1.000
studenten verdeeld over alle studies van de UvA en de HvA. Daarvoor moet
je dus ook goed bekijken wat de impact is op de keuzes die worden
gemaakt. Uiteindelijk is het toch het een of het ander. Ik ben ervoor
dat er heel bewust wordt gekozen om te studeren, maar ook dat leren en
werken meer door elkaar heen gaan lopen. Daar kan bij horen dat het
financieringsmodel moet veranderen. Mijn gevoel is dat het huidige
financieringsmodel die ontwikkeling belemmert en in ieder geval niet
faciliteert. Ik ben dus heel nieuwsgierig wat dit gaat brengen. We
moeten ook goed kijken naar het gedrag en de keuzes van studenten.
Vervolgens moeten we bekijken wat het betekent voor instellingen. Brengt
het daadwerkelijk zo veel risico's met zich mee? De UvA en de HvA maken
zich in ieder geval geen zorgen.
De voorzitter:
Ik draag het voorzitterschap even over aan de heer Rog voor mijn eigen
interruptie op de heer Duisenberg.
Voorzitter: Rog
De heer Van Meenen (D66):
Ik zal zo in mijn eigen bijdrage nog zeggen hoe ik tegen dit plan
aankijk, maar ik heb nu twee vragen. De heer Duisenberg, en ook de heer
Mohandis overigens, schermt voortdurend met: dit is afgesproken met dƩ
Universiteit van Amsterdam en met dƩ Hogeschool van Amsterdam. Ik weet
niet of de heren nog in de gelegenheid zijn om Twitter te volgen, maar
dat is niet de beleving van de studenten op die universiteit en die
hogeschool. De medezeggenschap is niet betrokken en studenten voelen
zich niet betrokken. Er is eigenlijk maar ƩƩn iemand van de universiteit
en de hogeschool betrokken en dat is de rector. Die staat ook netjes
onder de brief. Iets dergelijks geldt eigenlijk voor de LSVb. Het is
nogal wat. De VO-raad zou het eens moeten proberen om te zeggen: wij
gaan een experiment doen en wel op die school. Dat is namelijk wat hier
gebeurt. De vertegenwoordiger van alle studenten zegt dat er op de
Universiteit van Amsterdam een experiment gaat plaatsvinden. Die staat
gewoon onder die brief. Mijn eerste vraag is dus: hoe zit het met het
draagvlak waarop door beide collega's werd gewezen? Als je plannen of
kwaliteitsafspraken maakt, is het heel belangrijk dat die op draagvlak
kunnen rekenen. Wat is het draagvlak voor dit plan? En ten tweede: is de
heer Duisenberg het met mij eens dat eigenlijk de introductie van dit,
op zich sympathieke, idee over flexibel collegegeld gewoon de
introductie is van de universiteit als afhaalchinees?
De heer Duisenberg (VVD):
Ik noemde het eerder al op een interruptie van de heer Rog, maar het
verbaast mij hoe snel ook de heer Van Meenen er vanochtend bij was om
binnen een minuut het plan van twee andere partijen af te kraken, zonder
te bekijken wat het betekent. Dit is een plan waarin de student centraal
staat. De heer Van Meenen maakte zich in zijn reactie zorgen over de
bekostiging van instellingen. Nu haalt hij er nog wat zaken bij. Dat
vind ik heel jammer, want het gaat ons om de ontplooiingskansen van
studenten. Het plan komt van de studentenvakbond, waar de heer Van
Meenen normaal altijd zo achter staat. Het is overigens inmiddels ook
door een aantal andere studentenbonden omarmd, waaronder de Landelijke
Kamer van Verenigingen. De LSVb heeft dit plan een paar jaar geleden al
als concept neergelegd. De minister heeft het opgenomen in haar
strategische agenda als een van de goede mogelijkheden. De LSVb heeft
niet aangewezen dat het ergens moest gebeuren. De instellingen zelf
hebben gezegd dat zij dit graag wilden doen. Naar mijn weten, maar dat
vind ik ook een interne kwestie van de instelling, is er wel degelijk
gesproken met de Universiteitsraad, maar dat betreft de uitwerking op de
instelling.
De heer Van Meenen (D66):
Het plan van de LSVb van destijds, dat hier aan tafel breed gesteund
wordt, gaat over de flexibilisering van het collegegeld als studenten
een bestuursjaar, een jaar medezeggenschap, topsport of iets dergelijks
doen. Daar zijn we het allemaal over eens. Mijn primaire reactie van
vanochtend was erop gebaseerd dat er ook in staat dat de
initiatiefnemers voortaan de financiering, de bekostiging van
universiteiten niet meer willen laten afhangen van een berekening per
volledig studiejaar, maar per vak dat de student volgt. Ik zal daar zo
in mijn eigen bijdrage iets van vinden, maar hebben de heer Duisenberg
en zijn partners zich gerealiseerd wat de administratieve lasten hiervan
zijn? Vanaf nu moet voor elke student bijgehouden worden welke vakken er
gedaan worden. Dat moet allemaal een vertaling krijgen naar de
bekostiging.
De voorzitter:
Ik hoor de leden nu door elkaar praten. Ik geef het woord aan de heer
Duisenberg en alleen aan hem.
De heer Duisenberg (VVD):
Dank u wel voor uw immer rechtvaardige sturing, voorzitter.
Hebben we ons dat gerealiseerd? Nu haalt de heer Van Meenen de
administratieve lasten erbij om het plan te kraken. De heer Van Meenen
zou dit plan moeten omarmen, want het is een heel liberaal plan. Maar
dat is hij blijkbaar vergeten. Dit plan legt echt de
verantwoordelijkheid en de regie bij de studenten. Dit is "de student
centraal" ten top. Dit zou een geweldig plan moeten zijn, maar de heer
Van Meenen was vanmorgen de eerste om het af te kraken. Dat is zijn goed
recht.
Over de administratieve lasten hebben we uitgebreid gesproken met UvA en
HvA. Zij denken dat het erg meevalt. Ze hebben ook al overleg gehad met
OCW over hoe het in het vat moet worden gegoten. Dat wordt nu verder
uitgewerkt. Ook voor deze proef is dat natuurlijk een belangrijk ding om
bij te houden. Maar je gaat mij niet vertellen dat, als het overal in de
samenleving mogelijk is om dingen iets meer in modules te zien en
modularisering en flexibilisering van onderwijs overigens ook een
internationale trend is, wij dat in Nederland met ons
financieringsstelsel niet aan zouden kunnen.
Voorzitter: Van Meenen
De voorzitter:
Wij zijn toegekomen aan de bijdrage van de heer Bisschop.
De heer Bisschop (SGP):
En die spreekt namens de SGP. Dank u wel, voorzitter.
Voorzitter. Het is al geciteerd: het stuk tintelt van liefde voor het
onderwijs. Dat was de typering van de heer Boele, voorzitter van het
college van bestuur van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, van deze
strategische agenda hoger onderwijs. De SGP deelt zijn indruk. Ik hecht
er dan ook aan om waardering uit te spreken richting de minister voor
het stuk dat ons geworden is. Het is belangrijk dat er weer royaal
aandacht is voor persoonlijke vorming. Eenzijdigheid moeten we
natuurlijk voorkomen, maar dit accent kon inderdaad wat meer aandacht
gebruiken. Tegelijkertijd deelt de SGP de zorg van de Onderwijsraad voor
individualisme in het hoger onderwijs. Neemt de minister het signaal van
de Onderwijsraad ter harte dat het bevorderen van flexibilisering en
differentiatie op het niveau van de individuele student een ongewenste
consumentenhouding kan kweken, hoezeer dat ook een lijn is waar we in de
toekomst rekening mee moeten houden, zeker daartoe gestimuleerd door het
ietwat wilde plannetje gelanceerd door PvdA en VVD?
Een goede voorbereiding op het hoger onderwijs start in het voortgezet
onderwijs. Waar moet je bijvoorbeeld als vwo'er voor kiezen? De minister
wil het hbo aantrekkelijker maken voor de vwo'ers. Dat is nodig, maar de
SGP zou ook kritischer willen bekijken of het vwo zijn naam voldoende
waarmaakt, namelijk: voorbereiden op wetenschappelijk onderwijs. het
feit dat vwo'ers bijvoorbeeld evenveel Nederlandse literatuur moeten
lezen als havo'ers, geeft wat ons betreft te denken. Wil de minister
onderzoeken dan wel laten onderzoeken of het vwo-profiel richting het
wetenschappelijk onderwijs scherper kan? Ik realiseer me dat dit formeel
buiten haar beleidsterrein valt, maar het is ƩƩn ministerie van OCW. Dat
biedt hopelijk perspectieven.
De toegankelijkheid van het hoger onderwijs is een belangrijk
uitgangspunt in Nederland. Die toegankelijkheid moeten we vooral
koesteren. Dit belang moet volgens de SGP vooral gewaarborgd worden voor
de bachelor. Studenten die tijdens hun bachelor een onvoldoende
academische houding ontwikkelen of blijken te bezitten, moeten niet te
gemakkelijk of vanzelfsprekend in een master kunnen stappen. Wordt het
niet eens tijd om toe te werken naar een kritischer toets voor de
master? Dan doen we weer recht aan de capaciteiten van studenten,
verhogen we de kwaliteit en is ook de instroom van studenten beter
beheersbaar, terwijl toch de toegang tot het hoger onderwijs volledig
open blijft.
Onderwijs en onderzoek moeten wat ons betreft zo min mogelijk worden
gescheiden. Waar mogelijk kan de bekostiging hierin sturing geven. Het
is terecht dat de minister instellingen vrijheid wil laten bij de
besteding van de eerste geldstroom, maar welke mogelijkheden zijn er bij
de aanvullende financiering uit de tweede geldstroom? Wil de minister
bij het beoordelen van onderzoeksvoorstellen bijvoorbeeld ook de
onderwijsinzet van hoogleraren meenemen? Zoals ik al zei, worden die
zaken nu in onze waarneming weleens wat al te gemakkelijk uit elkaar
getrokken. Ik trek de parallel met het voortgezet onderwijs, waar je
eigenlijk de beste docenten in de brugklassen zou moeten laten lesgeven.
Vergeef me de vergelijking, maar zo zou je ook de beste hoogleraren aan
beginnende studenten moeten laten lesgeven. Het gaat ons niet om starre
normen, maar een weging op dit punt, zodat onderwijs en onderzoek meer
interfereren, is wat ons betreft wel gewenst.
De SGP constateert dat de Nationale Wetenschapsagenda stimulerend heeft
gewerkt. Laat de agenda vooral ook die stimulerende functie houden. Een
koppeling van de eerste geldstroom aan de wetenschapsagenda zet de
onderzoeksvrijheid en de stabiliteit van instellingen onder druk. Het
wijzigen van de promotiebekostiging mag geen beperking zijn van de
bestedingsvrijheid van de eerste geldstroom. Vindt de minister het
overigens ook tijd worden om overzicht en meer structuur te brengen in
de spaghetti van controlesystemen die nu zijn ontstaan? We hebben
prestatieafspraken, topsectoren, zelfevaluaties en een
wetenschapsagenda. We hebben accreditaties, midterm reviews, peerreviews
en zo kan ik nog wel een paar controlemechanismen noemen. Op dit punt
lijkt er nog wel wat ruimte te zijn voor innovatie. En dan bedoel ik
niet weer een nieuw instrument erbij, maar saneren door stroomlijning.
Voor het beoordelen van de kwaliteit van het hoger onderwijs is dringend
behoefte aan een slanker systeem, dat bovendien niet voortdurend
gewijzigd wordt. Welke mogelijkheden ziet de minister voor een slanker
doch doeltreffend systeem van kwaliteitsborging?
De voorzitter:
Mijnheer Bisschop, ik wijs u er even op dat u inmiddels ruim vier
minuten gebruikt hebt van in totaal zes minuten.
De heer Bisschop (SGP):
Ik kom tot een afronding. Naar aanleiding van de problemen bij Inholland
is er extra controle gekomen op eindwerkstukken. Dat heeft tot veel
rompslomp geleid, zo bleek ook uit het rondetafelgesprek. Voorbeelden
daarvan hebben we in de hoorzitting inderdaad gehoord. De SGP is dus
kritisch op een zwaardere status van eindwerkstukken in de accreditatie.
Hoe belangrijk op zich ook, ze vormen maar een beperkt en eenzijdig deel
van de opleiding. Deelt de minister die koers?
Men zegt wel: liefde maakt blind. Dat kan de strategische agenda niet
verweten worden. De liefde voor het hoger onderwijs die daaruit blijkt,
draagt geen oogkleppen, laat staan een blinddoek, maar kan op onderdelen
nog wel wat beter tot uiting worden gebracht. Ik verzoek de minister dan
ook om mijn kanttekeningen, suggesties en vragen zo op te vatten.
De voorzitter:
Dank u zeer. Ik kijk even naar de collega's. Mijnheer Bisschop, u bent
zoals altijd zo glashelder dat er geen vragen meer zijn.
De heer Bisschop (SGP):
Of de interrupties zijn op!
De voorzitter:
Dat kan het niet zijn. Ik vraag de heer Rog het voorzitterschap over te
nemen, zodat ik mijn bijdrage kan geven, mede namens GroenLinks. Een
uniek moment. De interrupties van zonet waren overigens geheel voor mijn
rekening.
Voorzitter: Rog
De heer Van Meenen (D66):
Voorzitter. Deze strategische agenda moet voor de komende tien jaar de
koers uitzetten voor het hoger onderwijs. Bovendien is er nu, dankzij
het studievoorschot, ook geld beschikbaar om te investeren in dat hoger
onderwijs. Kortom, dit is een mooie gelegenheid om de kwaliteit van het
onderwijs echt te verbeteren. Daaraan worden veel warme woorden besteed
in deze agenda. Er zijn tal van ontwikkelingen, waaronder een aantal
goede en een aantal wat minder goede.
De goede zaken zijn al genoemd door de heer Mohandis: geen
collegegelddifferentiatie, het bindend studieadvies slechts in jaar ƩƩn.
Daar kunnen wij alleen maar blij mee zijn, maar deze strategische agenda
is helaas niet de stip op de horizon die hij zou moeten zijn. Het is
overduidelijk dat Partij van de Arbeid en VVD er samen niet uitkomen hoe
het hoger onderwijs eruit moet gaan zien. Daardoor is dit vooral een
agenda van pappen en nathouden. Het kabinet blijft steken in kleine
stapjes en er worden geen echte keuzes gemaakt. Dat is eigenlijk wat de
heer Duisenberg "hagelslag" noemt.
Een mooi voorbeeld is het laatste kopje van hoofdstuk 1. Dat begint met
prachtige zinnen over medezeggenschap, waarschijnlijk ingegeven door de
Partij van de Arbeid: verantwoordelijkheid meer vormgeven vanuit
vertrouwen, de student staat centraal, de docent is weer eigenaar van
het onderwijsproces, de instelling krijgt ruimte voor vernieuwing en ga
zo maar door. Het zijn schitterende teksten. Maar de volgende alinea is
geschreven door de VVD: het gaat vooral om een goede bestuurscultuur in
plaats van -structuur, ondersteuning van de medezeggenschap in plaats
van extra bevoegdheden en adviesrecht in plaats van instemmingsrecht bij
bijvoorbeeld de benoeming van bestuurders. Die onenigheid over de
toekomst van de medezeggenschap leidt dan ook vervolgens tot een Wet
versterking bestuurskracht onderwijsinstellingen die echt een gemiste
kans is. Wat D66 en GroenLinks betreft, gaan we veel verder om studenten
en docenten echt een stem te geven in de medezeggenschap. Vóór de
behandeling van de Wet versterking bestuurskracht onderwijsinstellingen
zal D66 dan ook met een notitie komen om de medezeggenschap echt te
versterken. Dat is ook nodig om ervoor te zorgen dat het geld dat
voortvloeit uit het studievoorschot ā en niet alleen dat, maar al het
geld dat naar de instellingen gaat ā een goede plek te geven, namelijk
het onderwijs. Daarvoor is al geregeld dat de medezeggenschap
instemmingsrecht heeft op de hoofdlijnen van de begroting. Mijn vraag
aan de minister is al even aan de orde gekomen. Hoe zijn de ervaringen
daarmee tot nu toe? Kan de minister in de aanloop naar de Wet
versterking bestuurskracht onderwijsinstellingen een brief sturen aan de
Kamer met die ervaringen?
Er zijn meer voorbeelden van de onenigheid tussen PvdA en VVD in de
notitie. Ook in het hoofdstuk "Onderwijs van wereldformaat" blijft het
bij doormodderen in plaats van scherpe keuzes maken. Ik lees alleen maar
dingen als "verkend wordt of ā¦", "bekeken wordt of ā¦" en "instellingen
worden opgeroepen om ā¦". Hetzelfde geldt voor hoofdstuk 3,
Toegankelijkheid. De minister schrijft in de agenda: er is blijvende
aandacht voor de toegankelijkheid. Verder kwamen de beide
coalitiepartijen blijkbaar niet. Maar voor D66 is het essentieel dat het
hoger onderwijs voor iedereen toegankelijk is. Nu wordt die
toegankelijkheid op verschillende manieren belemmerd. Er is een
groeiende selectie aan de poort. Er is een bindend studieadvies van 60
punten. Er zijn eisen aan bijvoorbeeld de toelating tot
masteropleidingen. Dit zijn gruwelen in de ogen van D66. Wat gaat de
minister nu concreet doen om haar woorden "blijvende aandacht voor de
toegankelijkheid" waar te maken? Die toegankelijkheid moet wat D66
betreft gewaarborgd blijven.
Ondanks die ontbrekende visie moeten er wel plannen worden gemaakt met
de instellingen over de toekomst van het onderwijs en het onderzoek. De
aanpak van het kabinet is om universiteiten en hogescholen afspraken te
laten maken met Den Haag, maar wat D66 betreft is dat niet de juiste
aanpak. We moeten niet vanuit Den Haag denken dat we weten wat het beste
is voor elke instelling, want niet elke instelling is hetzelfde.
Bovendien is de kennis van onderwijs en onderzoek in Den Haag beperkt,
zo kan ik uit eigen waarneming meedelen. De ene instelling moet meer
werk maken van digitalisering, studie-uitval of het verbeteren van het
studiekeuzeproces, terwijl de andere meer zal moeten investeren in
kleinschaligheid of differentiatie in het onderwijsaanbod. Laat de
instellingen zelf die afspraken maken over de kwaliteit van onderwijs en
onderzoek. Die afspraken moeten worden gemaakt met belanghebbenden uit
de directe omgeving, zoals docenten, studenten, bedrijven,
maatschappelijke organisaties en, waar dat van toepassing is,
internationale partners. Het enige waarop de minister zou moeten
toezien, is de kwaliteit van die afspraken en de samenhang
ertussen.
Er moeten dus geen kwaliteitsafspraken komen vanuit Den Haag, maar er
moet worden gekeken naar de kwaliteit van de afspraken die door de
instellingen en hun partners gemaakt zijn. Er moet gekeken worden naar
de samenhang tussen die afspraken, zodat we inderdaad op de koers voor
de komende tien jaar terechtkomen, en om ervoor te zorgen dat niet alle
universiteiten zich op hetzelfde onderwerp profileren. Dan komt er meer
differentiatie en profilering en gaan bijvoorbeeld niet zes
verschillende universiteiten dezelfde kleinetalenstudies aanbieden. Dit
vraagt om regie en om een blik, een landelijke blik. Ik hoop dat de
minister ook inziet dat deze werkwijze tot betere plannen zou kunnen
leiden. Graag een reactie.
Mijn volgende punt is internationalisering. De minister zegt in het
hoofdstuk "Onderwijs van wereldformaat" wel iets over
internationalisering: we moeten de uitgaande mobiliteit stimuleren en de
werving van buitenlandse studenten blijven verbeteren. Maar in de
investeringsagenda is het onderwerp internationalisering verdwenen. Kan
de minister uitleggen wat zij nu wil doen aan internationalisering en
waarom het voor haar blijkbaar geen prioriteit is? Het is mooi dat er nu
geld beschikbaar is om te investeren in de kwaliteit van hoger
onderwijs, maar het investeren houdt wat D66 en GroenLinks betreft niet
op met deze impuls. Onder dit kabinet dalen de uitgaven aan onderzoek en
innovatie nog altijd, van 0,93% naar 0,77% van het bruto binnenlands
product. Als we de doelstelling willen halen van 1% van het bbp uitgeven
aan onderzoek en innovatie, zullen we dus moeten blijven
investeren.
Ten slotte kom ik bij het plan van VVD en PvdA om studenten per vak te
laten betalen en ook de overheid per vak aan de universiteiten en
hogescholen te laten betalen. Ik zei al: het klinkt op het eerste oog
sympathiek. Het is het diamantje aan de muur, namelijk flexibiliteit in
het collegegeld voor studenten. Daar ben ik helemaal voor. Als dat het
voorstel zou zijn, zou het hier meteen een meerderheid halen en zouden
we in gejuich uitbarsten. Volgens mij heeft mijn fractie dat in het
verleden ook al eens voorgesteld, maar de grote angel, de grote
reuzenkameel die erachter vandaan komt, is de vleesgeworden droom van de
VVD, namelijk de bekostiging door de overheid per studiepunt. Dat is
pervers. Het is ook bezuinigend. Want de heer Duisenberg kan ons wel
voorhouden dat het geld wel een keer komt, maar als iemand mij ā¬100 moet
betalen om iets te doen, heb ik dat geld toch liever nu dan dat ik weet
dat het ooit een keer gaat komen. Dan zal ik op dit moment, in dit
collegejaar, echt maatregelen moeten nemen. Kortom, het heeft een
bezuinigend effect en het is pervers. Het is wat mijn fractie betreft
het summum van rendementsdenken. Het is rendementsdenken 2.0, 3.0, 5.0
et cetera. Dat moeten we dus niet doen. Ook tegen LSVb en Partij van de
Arbeid zeg ik: laten we het houden bij het eerste deel, van de
flexibiliteit van het collegegeld. Dat is genoeg. Blijf even af van de
bekostiging. De Kamer heeft de uitspraak gedaan dat er goed onderzoek
gedaan moet worden naar de modellen van bekostiging. Dan is het heel
slecht om nu deze vorm van bijna private bekostiging erin te gooien. Dus
doe het niet. Wij zijn er in ieder geval hartgrondig op tegen.
De heer Mohandis (PvdA):
Ik ga niet in op het laatste punt, want dat hebben we uitgediscussieerd
en ik hoor geen nieuwe argumenten van de zijde van D66. Volgens mij
raken ze nu op. Dat is ook alleen maar goed, want ze raken kant noch
wal.
Ik noem wel iets anders, wat de heer Van Meenen een beetje verbloemt in
zijn inbreng. Daar begon hij mee. Het is belangrijk om dat hier te
onderstrepen. Hij citeerde creatief uit de strategische agenda: dit
klinkt als VVD en dit klinkt als PvdA. Hij heeft zelf, met ons ā daar
ben ik heel trots op ā mogelijk gemaakt dat het studievoorschot is
gerealiseerd. Daar komen investeringen uit. Deze agenda geeft mede de
investeringen weer voor de toekomst. De heer Van Meenen is daar niet
echt op ingegaan. Is hij ontevreden met deze investeringsrichting? Ik
hoop niet dat hij spijt krijgt van die grote maatregel de we hebben
genomen. Wil hij een andere investeringsrichting? Daarna hoorde ik hem
echter zeggen: de minister moet wel toetsen dat dit ambitieus is. Maar
uiteindelijk zegt hij: die kwaliteitsafspraken maken we per instelling.
Ik ben dus even op zoek. Hoe ontevreden is de heer Van Meenen over deze
strategische agenda, waarvan hijzelf mede-eigenaar is door het steunen
van het studievoorschot?
De heer Van Meenen (D66):
Die laatste conclusie gaat mij even iets te ver. Ik voel mij helemaal
geen eigenaar van of verantwoordelijk voor deze strategische agenda. Ik
voel me alleen verantwoordelijk voor het mogelijk maken van extra
investeringen in de kwaliteit van onderwijs. De discussie start nu over
de vraag hoe dat geld terecht gaat komen en wie de afspraken over de
besteding daarvan precies maakt. Daarin neemt D66 een zelfstandige
positie in. De stelling van D66 is dat je dat aan de instellingen moet
overlaten, met al hun partners. Ik heb ze allemaal genoemd en ik ga ze
niet herhalen: studenten, docenten, de omgeving, die ook internationaal
kan zijn, et cetera. Ik zie er helemaal geen heil in als de overheid
daar ook als partner gaat zitten, zoals dat bij de prestatieafspraken
het geval was, en gaat zeggen: en dit willen wij van onze kant nog in
die afspraken hebben. Nee, de overheid moet uiteindelijk alleen toetsen
op de kwaliteit van de afspraken. Daarvoor zou deze agenda een
toetsingskader kunnen zijn. Dat is echt iets heel anders.
De heer Mohandis (PvdA):
Ik probeer dat te internaliseren. Volgens mij zegt de heer Van Meenen,
net als de SER: leer van de prestatieafspraken alvorens u
kwaliteitsafspraken gaat maken. De heer Van Meenen zegt ook iets over
het draagvlak. Dat is terecht. Dat doet de SER ook. Maar daarna ontgaat
het mij in de scherpte of hij vindt dat de minister kan ingrijpen op het
moment dat er een plan ligt dat niet de strategische richting raakt die
we hier met elkaar proberen vast te stellen op hoofdlijnen. Wil hij dat
lijntje met OCW helemaal doorknippen? Is het een blanco cheque voor de
instellingen? Dat laatste zou ik niet willen.
De heer Van Meenen (D66):
Nee, het is geen blanco cheque voor de instellingen. Bovendien, op het
moment dat Partij van de Arbeid en D66 hun zin krijgen in de versterking
van de medezeggenschap, is daar ook voldoende tegenkracht. Dan is er in
ieder geval veel meer tegenkracht dan nu. D66 zal er onder andere voor
pleiten dat de medezeggenschap instemming krijgt op de
kwaliteitsafspraken. De enige rol van de overheid in het kader van de
kwaliteitsafspraken is het toetsen op de kwaliteit van de afspraken. Die
rol is dus niet het maken van de afspraken en niet het als partner aan
tafel zitten met een eigen inbreng, zodat er een debat ontstaat tussen
de minister en de instelling over de hoeveelheid contacttijd of de
snelheid waarmee er gestudeerd moet worden, of wat dan ook. Het enige
kader daarvoor kan deze strategische agenda zijn. Als het daarbinnen
valt, en dat zal het al snel doen, mag ik aannemen, is het wat mij
betreft voldoende.
De heer Duisenberg (VVD):
Ik wil nog ingaan op het vorige punt. We moeten niet doen alsof we
allemaal erg uit elkaar liggen. In feite hoor ik over het opstellen van
de kwaliteitsafspraken, bij de hoorzitting en ook vandaag van D66, CDA,
PvdA en mijzelf veel eensluidende geluiden. Ik denk dat we dat ook
moeten vieren. We vinden allemaal dat die afspraken met veel draagvlak
en door instellingen zelf met interne en externe belanghebbenden moeten
worden opgesteld. Dat moeten we duidelijk maken. We moeten niet doen
alsof we enorme tegenstellingen hebben. Mijn vraag aan de heer Van
Meenen gaat over de precieze relatie met OCW. Ik heb hem ook horen
betogen dat er op landelijk niveau iets gedaan moet worden met al die
afspraken. Daar steun ik hem in, dus ook dat is een overeenkomst. Ik heb
hem ook horen betogen dat er ambitie in de plannen moet zitten en dat er
scherpe keuzes gemaakt moeten worden. Dat is ook heel belangrijk, anders
gaat het als hagelslag de deur uit. Dat is een zorg die hij heeft, en
die heb ik ook. Uiteindelijk hebben we natuurlijk wel over het
studievoorschot afgesproken dat er kwaliteitsafspraken komen uit dat
hele proces. Die afspraken komen er met OCW. Er is dus een soort
slotsom. Ik loop misschien vooruit op het proces, op de evaluatie van de
kwaliteitsafspraken en op hoe het er in de toekomst uit gaat zien, maar
hoe ziet de heer Van Meenen het sluitstuk, waarvan we als
studievoorschotpartijen allemaal hebben gezegd dat het gaat om afspraken
van de instellingen met OCW? Welk beeld heeft de heer Van Meenen van dat
sluitstuk, aan het eind van dat proces? Verder is het helemaal helder
wat mij betreft.
De voorzitter:
Uw beeld, mijnheer Van Meenen.
De heer Van Meenen (D66):
Laat ik beginnen met wat mijn beeld niet is. Dat is dat de overheid en
een individuele instelling aan tafel zitten en met elkaar in
onderhandeling zijn over hoe de afspraken voor die instelling gaan
luiden. Mijn beeld is dat die instelling die afspraken maakt met alle
relevante partners. De rol van de overheid is vervolgens om dat te
toetsen aan deze agenda. Een instelling, een universiteit, kan
bijvoorbeeld allerlei ambities formuleren die wat betreft het landelijke
beeld niet aan de ambities van de agenda voldoen, bijvoorbeeld op het
gebied van de kleine talen. Als elke instelling die op dit moment kleine
talen aanbiedt, zegt: in onze ambities past dat allemaal niet meer, en
zeker niet als we per student en per vak bekostigd worden, want dan
moeten we af van al die rommel die niks oplevert ⦠Dit was een flauwe
grap tussendoor, maar enfin.
De voorzitter:
Komt u tot het beeld dat u wƩl hebt?
De heer Van Meenen (D66):
Dan kan die instelling best scherpe keuzes maken, maar dan kun je nog
wel landelijk zeggen dat er een ambitie is om aanbod in die talen te
houden. Daar toets je dan op. Ook stimuleer je waar nodig de
verschillende instellingen om gezamenlijk tot ambities te komen. Maar
het moet echt weg van een inhoudelijke inbreng van Den Haag anders dan
deze agenda als kader.
De voorzitter:
De heer Duisenberg heeft een vervolgvraag.
De heer Duisenberg (VVD):
Ik constateer nogmaals dat wij met verschillende partijen erg op ƩƩn
lijn zitten. De heer Van Meenen ging er niet precies op in, maar hij
ziet dus wel degelijk een soort landelijke toetsing. Hij laat overigens
in het midden of dat op het ministerie van OCW gebeurt of op een andere
manier, maar dat is iets voor toekomstig onderzoek of debat.
Uiteindelijk gaat dat uitvloeien in afspraken tussen OCW en de
instellingen. Ik denk dat ik de heer Van Meenen daar heel erg in volg.
Hij noemde de kleine studies even, puur als voorbeeld. De toets die hij
voor zich ziet, is er om ervoor te zorgen dat er geen dingen verdwijnen
waarvan wij niet willen dat ze verdwijnen. Is hij het met mij eens dat
het ook een ander soort toets zou kunnen zijn? Alle instellingen kunnen
individueel denken dat ze aan het differentiƫren zijn. In de hoorzitting
hoorden wij echter de waarschuwing dat we nog steeds een homogeen
landschap hebben als zij allemaal dezelfde kant op differentiƫren. Zou
dat ook een onderdeel van die toets kunnen zijn?
De heer Van Meenen (D66):
Precies, daar kan ik mij alleen maar bij aansluiten. Als je vanuit
Veerman redeneert en het van belang vindt dat er in het Nederlandse
hogeronderwijslandschap meer verschillen tussen instellingen ontstaan,
dan kun je zeggen dat die ambitie tot nu toe behoorlijk mislukt is. Die
heeft onvoldoende vorm gekregen. Daar kun je de verschillende gemaakte
afspraken dus wel degelijk op toetsen. Het lijkt mij een goede zaak als
de minister vooral het collectieve veld aanspreekt. Het gaat om de
totalen voor zover die landelijk van belang zijn. Dat is het geval bij
differentiatie en het behoud van wat klein en waardevol is. Dat mag niet
verloren gaan in de individuele afspraken die op lokaal niveau gemaakt
worden.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik wil nog even ingaan op het instemmingsrecht op de begroting, want dat
is een punt waar de SP veel waarde aan hecht, maar D66 zeker ook. De
universiteiten zeggen nu dat dit heel ingewikkeld is en dat zij dat niet
per beleidsterrein ā onderwijs, onderzoek, huisvesting, investeringen,
personeel ā kunnen doen. Zij kunnen dat niet goed scheiden, want de
instellingen krijgen een lumpsum. Moeten we dat niet veel sterker gaan
bewaken dan we nu doen met vage hoofdlijnen van de begroting, zoals
aanvankelijk bij het leenstelsel is afgesproken?
De heer Van Meenen (D66):
Ik heb gevraagd om een schriftelijke reactie van de minister. Ik wil
namelijk precies weten hoe het zit. Ik ben er natuurlijk ook voor dat
het handen en voeten krijgt, want anders heeft het helemaal geen zin. Ik
ben het helemaal met de heer Van Dijk eens dat wij dit, waar dat nodig
is, beter moeten invullen. Dat doen we wat mij betreft bij de wet over
het versterken van de bestuurskracht. Nu is al duidelijk dat er
onhelderheid is over de vraag of het allocatiemodel, het verdeelmodel
van het geld van een instelling, erbij hoort. Nou, natuurlijk hoort dat
erbij. Laten we dat dan ook maar helder uitspreken, maar dan wel bij het
debat over de wet in verband met de versterking van de
bestuurskracht.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Hartstikke goed. Ik stel vast dat we hier nog niet klaar mee zijn. Er is
een begin gemaakt, maar het moet echt steviger worden ingevuld. Ik zie
uit naar een goede samenwerking.
De voorzitter:
Dan geef ik nu het voorzitterschap weer terug aan de heer Van
Meenen.
Voorzitter: Van Meenen
De vergadering wordt van 15.18 uur tot 15.35 uur geschorst.
Minister Bussemaker:
Voorzitter. Dank voor de inbreng van de leden. Hoewel er kritische noten
zijn gekraakt en vragen zijn gesteld, constateer ik dat er ook veel
gedeeld wordt in de Kamer. Dat geldt bijvoorbeeld voor het belang van
investeringen in hoger onderwijs, het idee dat we met veel punten op de
goede weg zijn en dat er nog meer nodig is de komende jaren. Ik ben blij
dat we dat kunnen doen dankzij de investeringen die vrij zijn gekomen
door het studievoorschot. Laat ik toch nog maar even vaststellen dat
zonder dat studievoorschot de strategische agenda een heel stuk
beleidsarmer was geweest. Nu komt er 20% aan extra middelen bij ter
verbetering van het onderwijs. Dat is nodig. Dat riep de
commissie-Veerman in 2010 al. Zij riep op tot substantiƫle investeringen
voor een toekomstbestendig hoger onderwijs. In 2014 benadrukte de WRR
dat in een rapport ook nog eens met nadruk. Met het studievoorschot
hebben we dat mogelijk gemaakt.
Het is tijd om ons hard te maken voor het hart van het onderwijs: de
ontmoeting tussen docent en student. Ik ben blij dat ook in de
hoorzitting herkend is door genodigden dat het echt gaat om het hart van
het onderwijs. Hoe leert een student anno 2015 en straks in 2025? Wat
maakt een docent een bevlogen docent? Hoe ziet een hogeschool of een
universiteit eruit? Wat gebeurt er nog binnen de muren van een gebouw en
wat gebeurt er in de digitale, internationale en mondiale wereld?
Kortom, vragen te over. Wat mij betreft staat in ieder geval vast dat
het hoger onderwijs zijn van oudsher vormende taak weer meer centraal
moet stellen. Naast kwalificatie moet er ook aandacht zijn voor
socialisatie en persoonsvorming. Dat is wat mij betreft bildung in de
eenentwintigste eeuw. Ik kom daar straks nog op terug.
Misschien is het goed als ik eerst wat algemener inga op de uitdagingen
van het hoger onderwijs en op het systeem. Vervolgens zal ik ingaan op
alles wat te maken heeft met onderwijs. Dan kom ik op toegankelijkheid,
talentontwikkeling en diversiteit. Die thema's lopen af en toe een
beetje door elkaar, maar ik heb geprobeerd het toch wat te rubriceren.
Ook kom ik op de afspraken over de investeringsagenda en de kwaliteit,
en op vragen over financiering et cetera.
Waar staan we nu eigenlijk met het hoger onderwijs? Dat is de centrale
vraag. De heer Duisenberg vroeg daarnaar. Ook de heer Bruins vroeg wat
dit nu betekent en of we verder gaan dan Veerman. Dat gaan we inderdaad
doen. We staan er goed voor. De commissie-Veerman gaf een aantal
belangrijke aanbevelingen om het Nederlandse hoger onderwijs
toekomstbestendig te maken. Naar mijn idee is veel daarvan intussen
uitgevoerd. Ik wijs op de versterking van profilering en
zwaartepuntvorming in onderwijs en onderzoek, verhoging van
onderwijskwaliteit en studiesucces, meer valorisatie en maatschappelijke
kennisbenutting. Dat zijn allemaal thema's die stevig op de agenda's van
universiteiten en hogescholen staan. Wet- en regelgeving is aangepast om
de bepleite differentiatie in drievoud te bevorderen. Denk aan
driejarige trajecten in het hbo, de studiekeuzecheck, de vervroeging van
de aanmelddatum, de invoering van de associate degree, ruimte voor brede
bachelors en hbo-masters, het gelijktrekken van de titulatuur van hbo-
en wo-opleidingen, meer ruimte voor selectie bij university colleges,
meer talenten- en honoursprogramma's, en experimenten met hoger
onderwijs voor volwassenen. Alleen aan selectie aan de poort in het
wetenschappelijk onderwijs over de volle breedte heb ik geen gehoor
gegeven. Met reden, want ik hecht zeer aan de toegankelijkheid van het
stelsel. Ik ben van mening dat er betere mogelijkheden bestaan. Ik denk
aan matching en selectie bij opleidingen waar dat aan de orde is, bij
university colleges bijvoorbeeld. Dat kan ook plaatsvinden op plekken
waar het nodig is, bijvoorbeeld bij de pabo-opleidingen. Ik denk dus dat
we al met al de nodige stappen zetten.
De heer Duisenberg vroeg welk cijfer ik geef. Ik ben eigenlijk best wel
onder de indruk als ik zie wat we met elkaar ā en dan bedoel ik het
kabinet, de Kamer, de instellingen en de grote betrokkenheid van
studenten ā voor elkaar hebben gekregen. Ik vind dat echt wel een ruime
voldoende: een 7,5. We zijn nog geen vijf jaar bezig en profilering is
echt een langdurig proces dat we moeten doorzetten. Verschillende leden
hebben daar ook naar verwezen. Ik ben het met iedereen hartgrondig eens
die zegt: universiteiten en hogescholen moeten niet allemaal hetzelfde
doen. Zij moeten onderscheidener worden ten opzichte van elkaar. Ik denk
dat we goed op weg zijn en dat de echte investeringen waarvoor Veerman
pleitte, nog komen met de middelen voor het studievoorschot. We zijn dus
op de goede weg. Daarmee doel ik zeker niet alleen op wat er uit mijn
departement komt, maar ook op wat er in gezamenlijkheid gebeurt.
Tegelijkertijd weten we dat het Nederlands hoger onderwijs een aantal
sterktes kent, maar ook een aantal zwaktes die verbetering behoeven. De
sterktes liggen in de basiskwaliteit die op orde is. Er is sprake van
een open cultuur, gericht op vernieuwing. Het stelsel is over het
algemeen toegankelijk. Dat blijkt ook uit een sterk gestegen deelname
aan het hoger onderwijs. We kennen een binair stelsel; ik kom daar zo op
terug. Onderwijs en onderzoek zijn verweven. Er is een balans tussen wo
en hbo en er is groeiende profilering en differentiatie. Misschien nog
wel het belangrijkste is dat ons hoger onderwijs over de gehele noemer
heel goed scoort. Wij hebben geen systeem zoals in andere landen, met
een paar topuniversiteiten, maar ook universiteiten die daar echt ver
onder zitten. Ik heb al weleens gezegd dat onderzoek heeft uitgewezen
dat ons mbo 4-onderwijs in sommige opzichten vergelijkbaar is met
universiteiten in Amerika.
We kennen ook een aantal zwaktes, punten die beter kunnen. Er is te
weinig aandacht voor socialisatie en persoonsvorming. Ik zei dat net al.
Ik zie dat de balans te veel doorslaat naar kwalificatie en te weinig
naar socialisatie en persoonsvorming. Sommige studenten zijn weinig
gemotiveerd. Het studiesucces is te laag. De verbinding met de
samenleving, met name met bedrijven en maatschappelijke organisaties,
kan beter. De behoefte aan een leven lang leren is groot. De
doorstroming baart op onderdelen zorgen. Onderwijs is nog te weinig
gedifferentieerd. Kortom, er is echt nog werk te doen.
De heren Duisenberg en Mohandis vroegen hoe ik aankeek tegen de
opmerkingen van de heer Van Damme over wat er nog nodig is. Ik stel vast
dat ook de heer Van Damme aangeeft dat Nederland er heel goed voor staat
en dat wij tot een van de meest innovatieve stelsels ter wereld behoren,
en dat we dus een goede uitgangspositie hebben. Ik ben ervan overtuigd
dat we met de inhoudelijke koers van de strategische agenda en de extra
investeringen echt een enorme basis leggen om bij de top vijf van de
wereld te horen. Ik denk ook dat onze instellingen daar ambitieus genoeg
voor zijn. Ik zeg met nadruk dat ik dit op zo'n manier wil vormgeven dat
we dat algemene hoge niveau, die hoogvlakte, behouden. Ik zeg eerlijk
dat ik niet veel zie in een streven om een soort Harvard aan de Amstel,
de Waal of waar dan ook te creƫren. Dat is namelijk niet realistisch.
Een universiteit als Harvard krijgt heel wat private financiering. Ik
zie wel dat er tussen instellingen goed wordt samengewerkt. Denk aan de
regio Leiden, Rotterdam en Delft. Denk aan de UvA en de VU bij de
bĆØtafaculteit. Maar denk ook ā zeker net zo interessant ā aan een
samenwerking tussen mbo, hbo en wo. Ik wijs op de regio Eindhoven waar
dit op een heel goede manier gebeurt. Dat draagt allemaal bij aan een
zekere profilering en onderscheiding van instellingen, zonder dat we dat
algehele hoge niveau tenietdoen.
Kortom, er is nog werk aan de winkel, wat mij betreft op drie punten en
zo heb ik de strategische agenda ook ingedeeld:
onderwijskwaliteitsverbetering centraal stellen, aandacht voor
toegankelijkheid, doorstroom en diversiteit, en de samenwerking tussen
instellingen in het onderwijsveld, tussen onderwijs en arbeidsmarkt,
tussen studenten onderling en met de wereld buiten Nederland;
internationalisering dus.
De heer Duisenberg (VVD):
Ik dank de minister voor deze inleiding. De heer Van Damme heeft
inderdaad gezegd dat we er heel goed voorstaan in Nederland. Samen met
kleine delen van Duitsland zijn wij de enige met een basis die bij de
absolute wereldtop zou kunnen gaan behoren. Als ik de minister goed
beluister is een onderdeel van haar ambitie wel degelijk mondiaal. Zij
geeft daarbij terecht aan dat dit niet ten koste moet gaan van de
hoogvlakte, maar dat het door samenwerking mogelijk moet zijn om bij die
absolute wereldtop te gaan horen en in de top 50 door te breken met een
paar instellingen. Als ik het goed heb begrepen, gebeurt dat echter niet
door de hoogvlakte naar beneden te halen, maar door pieken te bouwen op
de hoogvlakte. Heb ik dat goed begrepen?
Minister Bussemaker:
Ja, in grote lijnen wel, maar met ƩƩn nuance. Ik vind het heel
interessant dat wij niet enkele universiteiten hebben die hoog in die
ranking staan, maar dat eigenlijk alle universiteiten hoog in de ranking
staan. Dat maakt Nederland uniek. Het is een dichtbevolkt gebied met een
kleine geografische omvang. Wij hebben relatief veel universiteiten. Al
die universiteiten scoren heel erg goed. Ook onze hogescholen scoren
goed. Ik vind dat eigenlijk nog belangrijker dan dat er ƩƩn universiteit
bij de top tien gaat horen. Ik vind het ook van belang dat we niet
alleen bekijken of een universiteit in het algemeen hoog scoort, maar
ook op welk gebied dat is en of je daarin onderscheidend bent. Het zou
onwenselijk zijn als ze allemaal op hetzelfde gebied goed scoren, want
dat betekent dat ze zich niet profileren. Bovendien zijn veel van die
rankings gebaseerd op onderzoek. Ik benadruk in de strategische agenda
niet voor niets de aandacht voor bildung en kleinschalig onderwijs. Goed
onderwijs verzorgen is ook een taak van een universiteit en een
hogeschool. Ik wil ook in de beoordelingen van onderwijs hoog scoren en
niet alleen in rankings die vooral gebaseerd zijn op publicaties van
wetenschappers.
De heer Duisenberg (VVD):
Het een hoeft het ander niet uit te sluiten. De handschoen die met name
door de heer Van Damme hier is neergeworpen, betrof onze goede
uitgangspositie voor die mondiale toppositie. We vinden het allebei
belangrijk dat de hoogvlakte er is en dat onze instellingen in die top
200 zitten. Sluit de minister de ambitie uit dat enkele instellingen met
de agenda die zij gaan opstellen, wellicht hoger gaan komen? Ik bedoel
dan geen top tien of een Harvard aan de Maas. Denkt de minister dat het
haalbaar is door profilering en de dingen die ze doen beter te doen? Is
het stiekem ook haar ambitie dat er op de hoogvlakte een aantal van dat
soort pieken gaan komen?
Minister Bussemaker:
Ik acht het helemaal niet ondenkbaar dat dat gebeurt, maar ik ben wel
terughoudend om daarvan een zelfstandige doelstelling te maken. Ik wil
ook geen zelfstandige doelstelling maken van het bepleiten dat 50% of
meer van alle jongeren per se naar het hbo of wo moet. Ik vind dat elke
student op de juiste plek moet komen en ik vind dat de kwaliteit van ons
onderwijs voorop moet staan.
Dat vind ik in dit geval ook. Wat universiteiten en hogescholen doen,
moet aansluiten bij wat wij nodig achten. Het kan zo zijn dat een
bepaalde ranking je niet aanstaat omdat je vindt dat er eenzijdig naar
een bepaald onderdeel is gekeken. In dat geval vind ik het helemaal niet
zo erg als je daar dan niet tot de top behoort. Maar ik denk dat we er
hard aan moeten werken gezien onze uitgangspositie, die al heel goed is,
want de competitie in internationaalverband is heel groot. Kijk met name
naar Azië en wat daar geïnvesteerd wordt in het hoger onderwijs. Maar
als wij blijven investeren in zowel onderwijs als onderzoek en als we de
samenwerking zoeken, en dat doen we met profileringsafspraken en met
zaken zoals de wetenschapsagenda, kunnen we echt nog verder komen dan
waar we nu staan. Ik zeg dit mede omdat de OECD (Organisation for
Economic Cooperation and Development) ons onderwijs beoordeelt als heel
goed in samenwerking en pragmatisch oplossingsvermogen. Dat zijn
allemaal onderdelen waarvan iedereen zegt dat ze ook in de toekomst van
heel erg groot belang zullen zijn.
Ik denk overigens ook, en daarmee beantwoord ik direct vragen van de
heren Duisenberg, Bruins en Rog, dat de binariteit daar een belangrijke
rol bij kan spelen. Die wordt over het algemeen positief beoordeeld; ook
Veerman pleitte voor een versterking ervan. Als je die binaritet opheft,
loop je het risico dat heel veel instellingen alleen maar met elkaar
concurreren om hetzelfde te doen en om dezelfde studenten te krijgen. Ik
vind dus ook echt dat het hbo trots moet zijn op het feit dat het
onderdeel uitmaakt van een beroepskolom. Hoewel ik vind dat er meer
geĆÆnvesteerd kan worden in onderzoek in het hbo, hoop ik toch ook heel
erg dat het zich heel erg zal blijven richten op de beroepspraktijk.
Anders krijg je een waterig geheel.
De heer Bruins vroeg of er bij het wo niet ook soms een
beroepspraktijkaspect zit. Ja, dat zit er natuurlijk. Het duidelijkste
voorbeeld is geneeskunde, want dat leidt vooral op tot het beroep van
arts. Dat zij zo. Tegelijkertijd vergt geneeskunde een academisch
denkniveau. Het is dus allemaal niet met een schaartje te knippen. Er
zijn heel interessante samenwerkingsvormen van hbo en wo, maar in
algemene zin pleit ik voor het vasthouden aan binariteit en in veel
opzichten ook voor het versterken ervan. Ik zie echter ook dat er
raakvlakken en grensgebieden zijn, en dat individuele studenten baat
kunnen hebben bij het kijken over de grenzen van hbo en wo. Daarom vind
ik het heel goed dat sommige studenten die een vwo-diploma hebben erover
denken om naar het hbo te gaan omdat dat past bij hun ambitie en
interesse.
Eigenlijk pleit ik vooral voor een bewustere keuze en niet een keuze
waarbij ik voorschrijf wat iemand moet doen. Ook hier pleit ik voor een
grotere verscheidenheid en voor profilering. Dat kan er best toe leiden
dat er af en toe onderdelen van hbo en onderdelen van wo naar elkaar toe
groeien. Als dat organisch gebeurt, heb ik daar geen enorme bezwaren
tegen, want ik pleit consequent voor samenwerking. Het gaat mij echter
nu veel te ver om de binariteit op te heffen.
Dat geldt ook voor onderzoek in het hbo, zo zeg ik tegen de heer Bruins.
Onderzoek in het hbo moet niet een slap aftreksel gaan worden van
onderzoek in het wo. Onderzoek in het hbo moet complementair zijn aan
het onderzoek in het wo, beroepsgericht, met kenniskringen. Kennis die
in de beroepspraktijk nodig wordt geacht, kan ontwikkeld worden in het
hbo en wordt daarmee ook teruggeplaatst in en krijgt een plek bij het
opleiden van de beroepsprofessionals van de toekomst, van wie steeds
meer onderzoeksvaardigheden worden verwacht. Omgekeerd is er helemaal
niets op tegen als het wo af en toe beroepsgericht is. Ik vind het ook
prima als studenten in het wo eens rondkijken in de beroepspraktijk.
Daar zou nog meer kunnen dan vandaag de dag gebeurt.
Tegen de heer Bisschop zeg ik dat dit ook geldt voor de samenhang met
andere sturingsinstrumenten dan met name wetenschap en onderwijs.
Onderwijs en onderzoek zijn anders in het hbo dan in het wo. Ze hebben
ook allebei in verschillende mate een component in de topsectoren en in
de tweedegeldstroom bij NWO. Het wo heeft dat veel en veel sterker dan
het hbo, maar met RAAK/SIA zijn we juist ook dit soort
tweedegeldstroomachtige instrumenten in het beroepsonderwijs aan het
stimuleren. Ik zie dat niet zozeer als een spaghetti aan afspraken maar
eerder als een snelle ontwikkeling, die in onderlinge samenhang moet
worden bezien.
De prestatieafspraken in het hoger onderwijs en de topsectoren zijn
enkele jaren geleden op ongeveer hetzelfde moment tot stand gekomen. Met
de wetenschapsagenda, die de Kamer onlangs van mij heeft ontvangen samen
met mijn reactie erop, zetten we een heel belangrijke stap in de
profilering waar de heer Duisenberg om vroeg, zodat er nog beter kan
worden samengewerkt, maar dan wel gericht vanuit het
onderzoekscompartiment en de valorisatie. Dit betekent dat
prestatieafspraken en profilering van onderzoek allemaal een plek
krijgen in de ontwikkeling van de wetenschapsagenda, dus eigenlijk in de
onderzoekskant en de kennisbenuttingskant ervan.
Aan de andere kant hebben we onderwijs, dat een pendant krijgt in de
kwaliteitsafspraken als vervolg op de prestatieafspraken. Die zijn
onderling natuurlijk verbonden via een instelling. Immers, een
hogeschool of een universiteit moet beleid ontwikkelen, zowel op het
terrein van onderwijs als op het terrein van onderzoek. De samenwerking
die je zoekt bij onderzoek zal echter anders zijn dan bij onderwijs,
hoewel daar in de regio natuurlijk heel veel overeenkomsten zitten, als
je bijvoorbeeld samenwerkt met het regionale bedrijfsleven, waar
studenten, zeker in het hbo, misschien hun stages lopen, waar een centre
of expertise voor is opgezet of waar een science park start-ups
stimuleert. Ik zie het meer als een nauwe afstemming, die we zorgvuldig
in de gaten moeten houden. Ik denk echter dat we met de
wetenschapsagenda en met de ontwikkeling naar de kwaliteitsafspraken er
op een zorgvuldige manier een dynamisch maar interdependent proces voor
inrichten.
Dat geldt ook voor de instellingen die controleren. Ik besef dat dat er
veel zijn; de heer Bisschop verwees daarnaar. De NVAO (Nederlands
Vlaamse Accreditatieorganisatie), de inspectie, de CDHO (Commissie
Doelmatigheid Hoger Onderwijs), de RCHO (Reviewcommissie Hoger Onderwijs
en Onderzoek): het zijn er veel en daar doen instellingen ook weleens
hun beklag over. Ze zeggen soms dubbele informatie te moeten aanleveren
en dat het onduidelijk is wie waar over gaat. Daarom heb ik in de
strategische agenda aangekondigd dat ik een betere samenwerking wil
tussen de NVAO, de inspectie, de CDHO en de reviewcommissie. Het gaat
mij te ver om op dit moment allemaal institutionele schema's te
veranderen en per direct een hogeronderwijsautoriteit op te richten,
maar ik heb gezegd dat het voor instellingen wel zou moeten werken alsof
er ƩƩn autoriteit is. De verschillende instellingen als inspectie, NVAO
en CDHO moeten niet over elkaar heen buitelen om informatie uit te
vragen. Op die manier geven we instellingen de tijd om echt tijd en
energie te investeren in de verbetering van het onderwijs en gaan we
daarbij uit van vertrouwen.
De heer Bisschop (SGP):
Inderdaad voorziet de strategische agenda in bepaalde acties. Dit is
echter een verschijnsel dat de afgelopen decennia voortdurend groter is
geworden; het heeft zich opgedikt en aangedikt en er zijn steeds meer
doublures gekomen. Ik zou mij kunnen voorstellen dat de minister zegt
dat dit zo'n verspilling van energie en creativiteit is, en ook gewoon
van financiƫn, dat zij er helder en duidelijk de regie in wil pakken
zodat de instellingen ultimum 2016 met elkaar een plan hebben, afgestemd
met het veld, waarin geborgd wordt dat er eenduidig of enkelvoudig wordt
gecontroleerd. Ik kan mij voorstellen dat de minister daar gewoon wat
regie op zet, want als het uit de onderzoekscommissies zelf moet komen,
zie ik nog niet dat er op korte termijn stappen zullen worden gezet,
hoewel ze de beste bedoelingen hebben. Is de minister hiertoe
bereid?
Minister Bussemaker:
Sterker nog: dat heb ik al gedaan door verschillende instellingen bij
elkaar te zetten toen ik een jaar geleden deze klachten al ontving. Ik
heb toen de NVAO, de RCHO en de inspectie bij elkaar gezet en gezegd dat
ze met elkaar afspraken moesten maken, omdat ik klachten kreeg dat een
maand nadat de een om informatie had gevraagd, de ander langskwam om
informatie uit te vragen. Ik heb ook gezegd dat ik zou kijken of zij dit
inderdaad gingen doen. Vervolgens heb ik met iedereen die iets wil weten
of die informatie wil hebben over een bepaald thema, gekeken of die
informatie wel echt relevant is en of men niet toe zou kunnen met de
informatie die we al hebben. Dat geldt overigens voor mijn eigen
departement net zoals voor instellingen als het Rathenau Instituut, die
allemaal met de beste bedoelingen bij de onderwijsinstellingen
informatie uit willen vragen, soms op mijn verzoek, soms op verzoek van
de Kamer, soms op eigen initiatief. Ik heb gezegd dat we van jaar tot
jaar gaan doornemen of dat echt nodig is en of die informatie niet op
een andere manier verzameld kan worden. Zo heeft de RCHO nu gezegd bijna
alle informatie die zij nodig heeft te gaan halen uit de jaarverslagen.
Op die manier hoeft ze niet opnieuw allerlei informatie uit te
vragen.
Onderdeel van de evaluatie van de prestatieafspraken wordt ook het
functioneren van een reviewcommissie en de vraag of je die bij een
volgende ronde nodig hebt, en hoe deze zich, indien je die definitief
gaat invoeren, moet verhouden tot de inspectie en de NVAO. Bovendien
hebben we onlangs een uitgebreid debat gevoerd over de accreditatie van
de NVAO. Ik heb daarbij al maatregelen voorgesteld om de lasten bij
accreditatie sterk te verminderen. Daar waar het kan, wil ik ook meer
uitgaan van vertrouwen, omdat dat minder bureaucratie en
informatie-uitvraag met zich meebrengt. Dat debat moeten de Kamer en ik
binnenkort voortzetten. Ik hoop dat wij er dan stappen in kunnen
zetten.
De heer Bisschop (SGP):
Dat zou betekenen dat we in het kader van dat debat een totaaloverzicht
kunnen krijgen van de maatregelen evenals inzicht in de mate waarin het
toezicht verveelvoudigd is. Aan de hand van dat totaaloverzicht kunnen
we dan het gesprek voortzetten. Is dat wat ons als bezielend perspectief
wordt geschetst?
Minister Bussemaker:
Ook in dit geval geldt dat de Kamer de brief over accreditatie al heeft
gekregen van mij, in de zomer. In deze brief stel ik een
tweesporenbeleid voor. Het eerste spoor betreft vermindering van
bureaucratie waar het kan binnen het huidige stelsel, dus optimalisering
van het huidige stelsel. Het tweede spoor betreft pilots met
instellingsaccreditatie. Met name rond het tweede spoor is de discussie
nog niet afgerond. Die moet nog worden voortgezet. Los daarvan heb ik al
afspraken gemaakt met instellingen zoals de NVAO, de inspectie en de
RCHO om niet onnodig over en weer informatie uit te vragen. Het lijkt
mij eerlijk gezegd onnodig bureaucratisch worden om dat allemaal weer
opnieuw op papier te gaan zetten.
De voorzitter:
Dank u zeer. U zet uw betoog voort.
Minister Bussemaker:
Voorzitter. De heer Van Meenen heeft een vraag gesteld in het kader van
keuzes maken. Ik ben het zeer met hem eens dat vooral de instellingen
zelf keuzes moeten maken. Zij moeten worden uitgedaagd om zich te
profileren, om niet allemaal hetzelfde te doen. De heer Van Meenen had
het erover dat zes verschillende universiteiten niet allemaal dezelfde
kleinetalenstudies moeten aanbieden. Dat is mij uit het hart gegrepen.
Ik denk dat er nog weleens een misvatting bestaat over de hoeveelheid
talen die nog onderwezen worden in Nederland. Gezien de
internationalisering en de verandering in belangstelling van jongeren en
studenten, die lang niet allemaal alleen maar de taal in alle facetten,
etymologisch, historisch etc., willen bestuderen, maar vaak ook een meer
maatschappelijke component zoeken, moeten we ervoor zorgen dat niet
iedereen hetzelfde doet. Daarom ben ik met de regiegroep talen bezig met
de volgende stappen die we gaan zetten. De Kamer krijgt daar binnenkort
een brief over, ik denk ik januari.
Wat voor talen geldt, geldt ook breder, voor de bĆØtavakken en voor
onderwijsvormen. Bij onderwijsvormen valt te denken aan probleemgestuurd
onderwijs, zoals in Maastricht, met een brede of juist disciplinaire
inhoud. De Radboud Universiteit heeft relatief weinig opleidingen, maar
werkt heel duidelijk disciplinair. Daar weet je wat je krijgt. Er zijn
ook universiteiten en hogescholen die juist een bredere bachelorvorm
willen geven of die internationaler willen zijn, zoals Stenden
Hogeschool, of uitmuntend op een bepaald niveau. Kortom, het zijn
allemaal onderdelen van de huidige profilering en wat mij betreft ook
van toekomstige profileringen.
De heer Duisenberg vroeg in dit verband naar flexibele regelgeving, de
top vijf en de vraag of we er voldoende variƫteit voor hebben in de WHW.
Naar mijn idee is dit het geval. Mijn inschatting is dat de huidige WHW
veel ruimte biedt voor strategische vernieuwing. We hebben de afgelopen
jaren gezien dat universiteiten en hogescholen tal van nieuwe
initiatieven hebben kunnen invoeren. Denk aan de associate degree, de
university colleges, de honours programmes, matchingsactiviteiten, joint
degrees en buitenlandse vestigingen. Dat is eigenlijk allemaal bottom-up
gebeurd. Die innovaties komen van onderop en worden op een gegeven
moment gefaciliteerd door de WHW. Ik erken dat het hoger onderwijs zeer
dynamisch is. Waar er belemmeringen zijn, hebben we een
experimenteerbepaling in de wet. Ook kondig ik in de strategische agenda
aan dat we indien nodig regelvrije zones voor onderwijs en innovatie
kunnen creƫren, juist ook om alle internationale ontwikkelingen die we
zien te kunnen bijbenen en om niet op afstand te komen door strikte en
verstikkende regelgeving.
De heer Duisenberg (VVD):
Ik dank de minister voor haar antwoord. Zij gaf aan dat zij er in
principe voor openstaat dat als innovatie wordt tegengehouden door
regelgeving, er of ruimte is of de minister er iets aan wil doen. Mijn
vraag was ingegeven door de hoorzitting, waar verscheidene insprekers,
zowel van de OECD als uit het onderwijsveld, aangaven dat de WHW
geweldig werk heeft gedaan, maar dat het de vraag is of zij
toekomstproof is. Geeft zij ons het platform voor de toekomst? Wil de
minister bij dezen de bereidwilligheid uitspreken om mochten innovatie
en differentiatie worden tegengehouden, daarnaar te kijken? Kan zij dat
doen, als dit soort suggesties en vragen uit het veld komen?
Minister Bussemaker:
Het antwoord is ja.
De voorzitter:
Dat lijkt mij helder.
Minister Bussemaker:
Ik kom bij het thema onderwijs en alle vragen die daarover zijn gesteld.
De crux is eigenlijk dat we onderwijs van wereldformaat willen. Wat mij
betreft vraagt dat vooral om professionele docenten. Studenten moeten
leren om in een breed perspectief te zien. Zij moeten uitgedaagd worden
en uit hun comfortzone komen. Ik zeg tegen de heer Rog dat onderwijs
nooit alleen maar kan bestaan uit leuke vakken. Leren is ook juist je af
en toe in een omgeving bevinden die je niet kunt voorspellen, die
misschien niet alleen maar leuk is. Onderwijs moet meer zijn dan alleen
maar leuk. Het moet studenten uitdagen en motiveren. Het mag ze ook af
en toe voorbij de grenzen van hun individuele timeline laten kijken. Ik
zeg dat ook omdat het hoger onderwijs een belangrijke rol heeft bij het
opleiden van toekomstige generaties. De studenten die nu op het hbo of
wo zitten, zijn de leiders van de toekomst. Ik bedoel niet dat ze
allemaal CEO worden. Ik bedoel het breder: ze zijn de waardendragers van
de toekomst. Dat zijn ook de leraren, de verpleegkundigen en de
rechters, de mensen die de toon aangeven hoe we in deze samenleving met
elkaar omgaan, de mensen die het debat durven aan te gaan over moeilijke
morele kwesties en ethische vragen. Dat versta ik ook onder bildung. De
heer Rog vroeg hoe ik naar bildung kijk. Ik zie dat absoluut niet als
iets wat alleen gericht is op de individuele ontwikkeling. Bildung is
juist ook gericht op de maatschappelijke inbedding en op het nemen van
maatschappelijke verantwoordelijkheid. Dat blijkt misschien ook wel uit
de indeling van de strategische agenda, die niet alleen over onderwijs
gaat, maar ook een apart hoofdstuk over de verbinding met de samenleving
heeft. Dat kan een verbinding met het bedrijfsleven zijn, maar
nadrukkelijk ook een verbinding met de sociale omgeving. Het gaat ook
over de uitdagingen die in een stad en in een regio voorkomen en de
manier waarop je daarmee kunt omgaan.
Ik zeg erbij ā en kom daar zo nog op terug ā dat flexibele leerroutes
daarmee niet op gespannen voet hoeven te staan. De bildungsgedachte
geldt namelijk voor elke student. De vraag is hoe we met de grote groei
van het aantal studenten iedereen op een goede manier kunnen bedienen.
Dat vraagt om differentiatie en flexibele leerroutes. In alle gevallen
is de ontmoeting tussen student en docent cruciaal. Je kunt het
onderwijs namelijk niet zo inrichten dat het alleen draait om het tot je
nemen van theoretische kennis. Je moet die kennis ook in de praktijk
leren doorgronden, je moet erop kunnen reflecteren en je moet er
kritisch over na kunnen denken. Je moet het niet alleen via het hoofd,
maar ook via het hart en voor een deel ook via de handen vorm kunnen
geven. Om nog maar eens naar de OECD te verwijzen: wij zien dat de
eenentwintigste-eeuwse vaardigheden als probleemoplossend vermogen,
socialisatie en persoonsvorming blijvend van groot belang zijn. Sommige
mensen vinden dat modieus, maar ik ben die mening helemaal niet
toegedaan. Ik vind wel dat deze vaardigheden een plek moeten krijgen in
een curriculum en niet allemaal los daarvan moeten staan. Dat betekent
weer persoonsvorming en socialisatie.
Het betekent ook kleinschalig onderwijs waar studenten gemist en gekend
worden, zeg ik in het bijzonder tegen de heer Rog. Het zijn
kleinschalige leergemeenschappen die uitdagen tot kritische discussie en
reflectie, met tutoren en mentoren, waar docenten leermeesters zijn. Dat
laatste zeg ik de heer Rog na. Ik zou niet zover willen gaan om het
kleinschalige een-op-een van het Angelsaksische of Engelse
onderwijsmodel over te nemen, want we moeten het allemaal op een eigen
manier doen. Toevallig was ik vorige week in Cambridge. Ik vond het heel
interessant om de colleges daar te zien en de manier waarop studenten
daar kleinschalig les krijgen. Ik vond het ook interessant om tijdens
een diner te spreken met Nederlanders die daar furore hebben gemaakt,
studentwetenschappers en onderzoekers. Ik heb hun gevraagd wat zij
zouden doen als ze moesten kiezen tussen een systeem als in Cambridge,
met heel intensief onderwijs en heel veel goed onderzoek maar ook een
zware selectieprocedure, en het Nederlandse onderwijs. Zonder
uitzondering zeiden zij dat ze voor het Nederlandse model zouden kiezen,
maar dan wel met meer aandacht voor vorming en bildung en met flexibele
leerroutes. Dat bevestigde waar wij nu mee bezig zijn.
Wij kunnen met de middelen uit het studievoorschot een grote stap
zetten. Er komen 4.000 extra docenten. Dat is een enorme stap. Daarmee
kunnen wij docenten, tutoren en begeleiders inzetten. Ik erken dat wij
goed moeten bekijken waar die 4.000 docenten een plek moeten krijgen,
want ik ben het er niet mee eens dat het zomaar een druppel op een
gloeiende plaat is. Instellingen moeten zelf gaan bedenken hoe ze vorm
willen gaan geven aan de richtingen die ik in de strategische agenda
aangeef. Die 4.000 docenten komen er als men de richtingen volgt zoals
ik die nu heb vormgegeven, maar misschien zijn er goede redenen om
daarvan af te wijken. Dat zal men dan samen met de medezeggenschap
moeten doen. Deze richtingen zijn dus niet in steen gebeiteld, maar
geven wel nadrukkelijk richting aan. Wat mij betreft is het
onbespreekbaar als dit niet tot beter en intensiever onderwijs zou
blijken te leiden, want dan kan ik de studenten niet meer goed onder
ogen komen. Maar soms zijn er meer mentoren nodig, soms meer tutoren.
Soms kan er misschien ook meer directer onderwijs gegeven worden met
digitale middelen. Nogmaals, 60% van de middelen uit het studievoorschot
gaat naar extra docenten, kleinschalig onderwijs en talentenprogramma's.
Het is aan instellingen om daar goed vorm aan te geven. Met de heer
Bruins ben ik overigens van mening dat dit ook goed kan zijn voor
studenten die studierichtingen volgen waarin dit niet vanzelfsprekend
veel aandacht krijgt, zoals economie. Ik heb zelf al een paar keer het
voorbeeld genoemd dat het voor studenten die bedrijfseconomie doen, heel
goed zou kunnen zijn om eens een wat langere stage bij een voedselbank
of een deurwaarder te volgen. Dat is namelijk ook uit je comfortzone
komen en weten wat er in de wereld nog meer te koop is naast wat je in
je eigen omgeving en timeline ziet. Ik denk dat ik daarmee ook de heer
Rog geantwoord heb.
De heer Rog (CDA):
Ik wil nogmaals mijn waardering uitspreken voor de positieve duiding die
de minister geeft aan wat zij dan "bildung" noemt, en voor alle
behartigenswaardige woorden over de waardendragers van de toekomst.
Tegelijkertijd blijft zij na elke behartigenswaardige zin over bildung
en intensief onderwijs zeggen dat er een andere kant is, met individuele
leerroutes en dit en dat. Dan kom je toch op dat hagelslagverhaal uit.
Hoeveel extra leraren komen er eigenlijk per 100 of per 1.000 studenten?
Is het dan wel wenselijk om zo veel verschillende ambities te blijven
koesteren?
Minister Bussemaker:
Ik bestrijd dat het zo ontzettend veel ambities zijn. Zoals ik net heb
aangegeven, gebruiken wij hiervoor 60% van de middelen uit het
studievoorschot. Dat is alles bij elkaar 20% van wat wij nu hebben voor
het hoger onderwijs. Er komt dus nogal wat bij! Dat gaat wat mij betreft
naar kleinschalig onderwijs en talentenprogramma's. Tegelijkertijd zeg
ik inderdaad dat ik niet alles van bovenaf wil dichttimmeren. Ik hoor
alle leden namelijk ook zeggen dat er profilering moet komen, dat niet
iedereen hetzelfde moet doen en dat de medezeggenschap een belangrijke
rol moet krijgen. Als ik alles van bovenaf ga dichttimmeren, zeg ik dat
alle instellingen er zoveel meer docenten bij moeten nemen, maar
misschien zijn er bij alle opleidingen ook niet precies evenveel
docenten nodig. Misschien besluit een universiteit of hogeschool wel om
zich vooral op het ene vakgebied te profileren, terwijl een andere
instelling zich op een ander vakgebied richt. Ik wil richting geven en
daarover moet men zich verantwoorden. Het overgrote deel gaat naar
intensivering en verbetering van het onderwijs. Als de Kamer dat anders
wil, is dit wel het moment om daar uitspraken over te doen. Je zou
bijvoorbeeld ook kunnen besluiten om niks meer te doen aan
digitalisering. Dat zou ik heel jammer vinden, want dit is een klein
onderdeel, maar ik denk dat wij daarin wel vooroplopen in Europa. Wij
zouden ook niks kunnen doen aan docentenbeurzen, maar ook dat vind ik
heel jammer. Ook de Comeniusbeurzen dragen namelijk bij aan de
professionalisering van docenten. Daarmee worden ze ook weer
terugvertaald in het onderwijs. Je kunt ook verbieden dat er ook maar
ƩƩn euro naar onderzoek gaat, maar ik weet, met name van het hbo, dat
onderzoek soms een enorme trigger kan zijn om het onderwijs te
verbeteren. Alles moet voor mij dus terug naar verbetering van het
onderwijs. Ik denk dat deze manier van daaraan richting geven, een soort
van "pas toe of leg uit", ruimte laat voor decentrale afwegingen,
terwijl die tegelijkertijd sturing geeft.
De heer Rog (CDA):
De minister heeft natuurlijk gelijk dat dit de dag is waarop wij keuzes
kunnen maken. Ik heb in mijn bijdrage die keuze gemaakt. Het CDA staat
net als de minister voor intensiever onderwijs en ook voor de
lerarenbeurs, dus voor de kwaliteit van het onderwijs. Het CDA maakt ook
duidelijk dat dit dus geen keuze is voor daarnaast allerlei ondoelmatige
vormen van individuele leerlijnen en dergelijke toestanden. Dat is mijn
punt. Welke motivatie heeft de minister om daar wel op in te blijven
zetten? Ik maak mij namelijk werkelijk zorgen, niet alleen over de
kwaliteit, het primaire verhaal, maar ook over de doelmatigheid van het
onderwijs.
Minister Bussemaker:
Ik kom daar zo dadelijk in het volgende blok op terug, maar ik zie juist
wel iets in differentiatie omdat de uitval bij studenten enorm groot is.
De heer Mohandis wees daarop. Er zijn in dezen verschillende groepen te
onderscheiden. Met name de percentages van niet-westerse allochtone
mannen in het hbo zijn dramatisch. Er moet dus iets gebeuren om mensen
beter op hun plek te krijgen. Er zitten in de agenda ook allerlei
voorstellen om de overgang tussen mbo en hbo en tussen voortgezet
onderwijs en hoger onderwijs te verbeteren en voorstellen in het kader
van een leven lang leren, wat wij ook belangrijk vinden. Maar nogmaals,
de bulk moet besteed worden aan verbetering van het onderwijs. Ik
constateer overigens dat de LSVb, het ISO, de VSNU en de Vereniging
Hogescholen dat ook vinden, want zij hebben ons in april nog een brief
gestuurd met hun ambities. Zij zeggen dat ook intensivering van
onderwijs, studiebegeleiding, mentoraat en tutoraat hun absolute
prioriteit heeft. Daarvan wil ik niet afwijken.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik wil de systematiek graag goed begrijpen. Heb ik goed begrepen dat de
minister zegt dat zij het budget heeft voor 4.000 extra docenten, maar
dat de instelling uiteindelijk zelf bepaalt wat zij daarmee doet? Als
een instelling er met akkoord van de medezeggenschapsraad voor kiest om
het merendeel van het budget uit te geven aan nieuwbouw, dan gaat de
minister daar niet voor liggen. Begrijp ik het zo goed? Of gaat de
minister dit wel degelijk beoordelen en kan zij het ook afkeuren? Waar
ligt het zwaartepunt? Wie heeft het laatste woord?
Minister Bussemaker:
Ik wilde daar eigenlijk later op ingaan, want dit heeft een directe
relatie met de kwaliteitsafspraken die gemaakt worden. Enerzijds moet
een instelling decentraal met de medezeggenschap bedenken wat zij
belangrijk vindt. De heer Van Meenen legde daar sterk de nadruk op. Dit
moet niet alleen met de interne betrokkenen overlegd worden, maar ook in
regionaal verband en met stakeholders, met een gemeente en het
bedrijfsleven. Vervolgens moeten de instellingen echter wel een afspraak
maken met de minister van Onderwijs om verantwoording af te leggen over
wat zij doen. Ik hecht daaraan omdat ik vind dat ik en mijn opvolgers
straks aan studenten moeten kunnen blijven uitleggen dat er niet alleen
een leuk laboratoriumgebouw neergezet is of een enorme actie is
ontketend om meer studenten uit het buitenland naar Nederland te
krijgen, hoe nuttig ik dat ook allemaal kan vinden. Dit is echt bedoeld
om de intensivering van het onderwijs te verbeteren. Daarom zijn de
kwaliteitsafspraken nodig. Je kunt straks wel van mening verschillen
over de manier waarop je die invult. Ik heb steeds gezegd dat ik in
dezen wil leren van wat er bij de prestatieafspraken goed gaat en wat
niet. Het is dus een afspraak op beide niveaus, maar als instellingen
bij mij komen en iets voorleggen waar niks in zit van de
bildungsgedachte, kleinschalige leergemeenschappen, leren van kritische
discussie, reflectie, en mentoren en tutoren, dan zijn ze bij mij aan
het verkeerde adres.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Dat snap ik, maar dan moet elke partij hier dus de afweging maken waar
zij het zwaartepunt wil leggen. Is dat bij de medezeggenschap of is dat
bij de minister, in de vorm van nieuwe kwaliteitsafspraken? De minister
zegt dat wij het vandaag moeten aangeven als wij het anders willen. Dat
is tamelijk bepalend. Dan wordt de tweede termijn hier nog heel
spannend!
Minister Bussemaker:
Laat ik het dan nuanceren. We hebben echt nog tijd. We gaan de
kwaliteitsafspraken in 2018 sluiten. Voor die tijd moeten wij het kader
hebben. Voor die tijd gaan wij de prestatieafspraken evalueren. Er komt
een externe evaluatie. Daarvoor ga ik een commissie benoemen, die in de
zomer van 2016 begint. Ook de reviewcommissie zelf gaat een evaluatie
doen. Die wordt begin 2017 afgerond. Dan is het moment om het kader voor
de kwaliteitsafspraken te maken. Wel roep ik de leden op om het aan te
geven als zij een heel ander idee hebben over de richtingen waarin de
besteding moet plaatsvinden. Ik heb in de strategische agenda een
voorstel gedaan waarbij 50% naar kwaliteit van onderwijs en
kleinschaligheid gaat en 10% naar talentprogramma's. Zo zijn er nog een
aantal onderdelen. De heer Mohandis heeft het nu voor zich liggen; heel
goed! Als de leden daarin een verschuiving willen en bijvoorbeeld willen
dat er 80% naar digitalisering gaat en slechts 10% naar kleinschaliger
onderwijs, dan lijkt dit mij wel het moment om dat aan te geven. Dan
moet ik namelijk op een andere manier gaan werken. Ik hoop niet dat dit
gebeurt, want nogmaals, ik hecht er juist zeer aan dat de bulk naar
kleinschalig en herkenbaar onderwijs gaat, maar over de vormgeving zijn
wij nog niet uitgepraat.
Verschillende leden hebben aangegeven dat er in de strategische agenda
te weinig aandacht zou zijn voor internationalisering. Laat ik
vooropstellen dat ik het zeer met hen eens ben dat internationalisering
van heel groot belang is. Een rijke, moderne leeromgeving is voor het
hoger onderwijs eigenlijk per definitie een internationale omgeving.
Zeker de wereld van de wetenschap is allang mondiaal. Internationale
ervaring kan voor studenten cruciaal zijn om ervaring op te doen, hun
blik te verruimen en extracurriculaire activiteiten te ondernemen, wat
overigens ook bij andere faculteiten kan. Daarom zet ik in op
internationalisering. Daarom hebben wij het Holland Scholarship
Programma in het leven geroepen. Het komende decennium kunnen daardoor
10.000 topstudenten in het buitenland studeren. Er gaan namelijk nog
steeds te weinig Nederlandse studenten naar het buitenland. Ook kunnen
hierdoor buitenlandse studenten in Nederland studeren. De verwevenheid
van onderwijs en onderzoek in ons stelsel heeft ook een enorme
aantrekkingskracht op buitenlandse studenten om naar Nederland te komen.
Wij maken ook transnationaal onderwijs mogelijk en verbeteren de regels
voor joint degrees en double degrees. Wij stimuleren uitgaande
mobiliteit via Mobility Windows. Wij agenderen internationale
ontwikkelingen binnen de Bolognaverklaring. Ook tijdens het komend
voorzitterschap gaan wij hier binnen de EU veel aandacht aan besteden.
Wij trekken gezamenlijk op in het buitenland; denk aan het staatsbezoek
aan Canada met de delegatie uit het hoger onderwijs waar ik bij
was.
Ik vind internationalisering dus van heel erg groot belang om
grensoverschrijdende denkers en doeners op te leiden en om in Nederland
een international classroom te krijgen. Ik heb dan ook al eerder een
aparte brief over internationalisering gestuurd. Dat is misschien een
van de redenen waarom ik dit in de strategische agenda vrij kort heb
gehouden, omdat wij juist bezig zijn om alle onderdelen uit de
internationaliseringsbrief verder te ontwikkelen. Laat duidelijk zijn
dat internationalisering een integraal onderdeel van het onderwijsbeleid
is en dat ook zal blijven. Wel overweeg ik om de Kamer voor de zomer van
2016 nog een voortgangsrapportage te sturen over de stand van zaken van
internationalisering; dat lijkt mij wel een goed idee, verschillende
leden gehoord hebbende. In die voortgangsrapportage zullen wij ook een
doorkijkje naar het vervolg van Make it in the Netherlands! geven, zeg
ik de heer Van Duisenberg toe. Daarin kan ook de relatie met
handelsmissies naar voren komen.
Wat Nederland echt goed doet, op sommige gebieden beter dan andere, is
het merk Nederland neerzetten. Universiteiten en hogescholen moeten
vooral niet met elkaar concurreren in het buitenland. Zij moeten niet
naar hetzelfde land gaan om daar iets interessants te doen, maar zouden
als ƩƩn merk op moeten treden om het kennismodel Nederland neer te
zetten. Daarin gebeurt al een en ander, maar ik denk dat daarin nog
verbetering mogelijk is.
De heer Rog en de heer Van Dijk hebben in het verband van
internationalisering ook gevraagd naar de Engelse taal in het hoger
onderwijs. Artikel 7.2 van de WHW, waaraan de heer Van Dijk refereerde,
schrijft voor dat onderwijs in principe in het Nederlands wordt gegeven.
Dat is wat mij betreft echt geen dode letter. Onderwijs wordt in
principe in het Nederlands gegeven, tenzij er goede redenen zijn om
hiervan af te wijken. Daarvoor kunnen goede redenen zijn, want het
onderwijs maar vooral ook het wetenschapsgebied is intussen zo
internationaal geworden dat dit bij de toegankelijkheid van de
toekomstige arbeidsmarkt helpt. Het wetenschapsgebied is al zo
internationaal dat je studenten daarop wilt voorbereiden. Zo'n afweging
vraagt wel altijd om maatwerk, niet om een besluit van bovenaf. Dat
benadruk ik in mijn strategische agenda, ook naar aanleiding van het
advies dat ik van de Taalunie heb gekregen, en recent ook nog in
antwoord op Kamervragen van de heer Van Dijk. Ik wil hierin geen heel
strakke scheidslijn hanteren, want ik zie ook dat het feit dat wij veel
opleidingen in het Engels geven, overigens veel meer master- dan
bacheloropleidingen, ons aantrekkelijk maakt voor buitenlandse
studenten. Het feit dat wij buitenlandse studenten hebben betekent ook
weer dat wij een international classroom kunnen ontwikkelen. Dat is ook
weer van belang voor Nederlandse studenten, want op die manier doen zij
in Nederland buitenlandse ervaringen op. Daaraan kunnen zij zich ook
vaak optrekken.
De volgende drie aandachtspunten vind ik hierbij wel van belang. Ten
eerste mag Engels niet ten koste gaan van de kwaliteit. Het moet goed
Engels zijn, want anders leidt het tot een verarming van de kwaliteit
van de opleiding. Ten tweede moeten instellingen transparant onderbouwen
waarom zij kiezen voor Engels taalbeleid. Ik vind het niet passend als
dit enkel gericht is op het aantrekken van meer buitenlandse studenten.
Er moet dus een verhaal achter zitten: kwaliteitsverbetering, het
stimuleren van een international classroom et cetera. Ten derde is het
leren van de Nederlandse taal ook voor internationale studenten
belangrijk. Daarom hebben wij in Make it in the Netherlands! opgenomen
dat wij internationale studenten ook willen stimuleren om snel in ieder
geval een basisvaardigheid in het Nederlands te ontwikkelen. Ik ga met
de sector in gesprek over verengelsing. De VSNU en de KNAW geven aan dat
zij de discussie over Engels in het hoger onderwijs op zullen pakken. Ik
zal dat najagen en de ontwikkelingen met de Kamer delen. Het beeld dat
Nederlandse studenten het slechter doen in Engelstalige programma's, dat
de heer Rog naar ik meen schetste, herken ik overigens niet. Wel doen
buitenlandse studenten het vaak in zijn algemeenheid beter. Zij zijn
zeer gemotiveerd. Vandaar ook dat Nederlandse studenten zich daaraan nog
weleens op kunnen trekken.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Gezien de cijfers lijkt artikel 7.2 van de WHW wel een beetje een dode
letter. 80% van de masters is in het Engels. Het uitgangspunt lijkt te
worden dat onderwijs in het Engels is tenzij anders is bepaald, terwijl
het toch andersom zou moeten zijn. De minister heeft een aantal punten
genoemd, maar wat gaat zij precies doen om artikel 7.2 niet langer een
dode letter te laten zijn? Gaat zij de uitgangspunten die zij net
noemde, die best goed zijn, ook handhaven binnen de instellingen?
Minister Bussemaker:
Ik zei zojuist al dat ik met de betrokkenen, de VSNU en de KNAW in
gesprek ga over verengelsing om te bekijken hoe we deze discussie kunnen
oppakken en hoe we vorm kunnen geven aan het advies van de commissie van
de Taalunie. Ik ga ook vragen hoe zij er zelf voor kunnen zorgen dat een
groter aantal Engelse opleidingen niet ten koste gaat van de kwaliteit.
Ik vind het niet wenselijk om heel strenge normen te hanteren en weer
een inspectie erbovenop te zetten als een sector het misschien ook zelf
op een goede manier kan regelen. Studentenpanels hebben hierin ook een
belangrijke rol, zeker ook bij accreditaties van opleidingen. Dit is dus
wel een aandachtspunt. Ik zie ook het spanningsveld tussen
internationalisering en taalbehoud. Wij gaan hier de komende tijd het
gesprek over voeren met de instellingen, KNAW, Taalunie en anderen. Wij
gaan bekijken of er meer nodig is. Ook hier werk ik liever bottom-up. Ik
wil opleidingscommissies hierin vooral hun kritische rol laten
vervullen. Dat is beter dan dat ik er een taalpolitie op afstuur.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Hartstikke goed. Ik hoor graag wanneer de minister ons gaat informeren
over dat gesprek. Wij moeten wel oppassen dat wij als Kamer en regering
niet alleen maar heel mooie dingen zeggen om vervolgens te besluiten dat
het veld het zelf mag weten. Als wij besluiten dat het onderwijs in
principe in het Nederlands wordt gegeven, tenzij er goede redenen zijn
om het in het Engels of een andere taal te geven, dan moeten wij dat ook
controleren. Anders is het een beetje vrijblijvend. Ik hoop dat de
minister dat in haar gesprek met de instellingen overbrengt. Ik heb
vorige week in de hoorzitting namelijk ook een hoop symboliek gehoord.
"Wij doen het in het Engels, want internationalisering is heel
belangrijk"; dat is toch een drogredenering? Deelt de minister die
mening?
Minister Bussemaker:
Ik heb zojuist al gezegd dat hun onderbouwing transparant moet zijn.
Alleen maar zeggen dat je meer buitenlandse studenten wilt aantrekken is
niet voldoende. De vraag is alleen hoe je dat gesprek op een goede
manier gaat voeren. De heer Bisschop vroeg net terecht of wij inmiddels
niet te veel controles hebben. Hoe zorgen wij ervoor dat het
eigenaarschap weer bij studenten, docenten en besturen in onderlinge
samenwerking komt te liggen? Ik wil dat het dƔƔr geagendeerd wordt. Een
opleidingscommissie heeft daarin een heel belangrijke rol.
De voorzitter:
Ownership.
De heer Rog (CDA):
De studentenbond klaagt, niet uit zichzelf maar op basis van onderzoek,
over Nederlandse studenten die worden afgeleid door het niveau van het
Engels van hun docenten. Buitenlandse studenten zien hun eigen niveau
Engels achteruitgaan door het beperkte vocabulaire in al die
Engelstalige colleges. De minister geeft aan dat zij niet herkent dat
studenten slechter studeren op een Engelstalige opleiding dan op een
Nederlandstalige. Kan zij in elk geval toezeggen dat zij hier onderzoek
naar doet in haar voortgangsrapportage die wij voor de zomer krijgen?
Kan zij daarin blootleggen in hoeverre Nederlandse studenten last hebben
van de verengelsing van het hoger onderwijs?
Minister Bussemaker:
Ik wilde net al tegen de heer Van Dijk zeggen ā ik zeg het nu ook tegen
de heer Rog ā dat ik bij die voortgangsrapportage voor de zomer ook op
dit punt zal terugkomen en ga kijken wat wij er dan over weten. Ik zei
net: we gaan niet weer overal onderzoek op onderzoek stapelen waardoor
we ook bij instellingen weer enorm veel vragen en enquĆŖtes moeten
uitzetten. Maar we kunnen het natuurlijk wel op een andere manier in de
gaten houden en eens kijken wat we nu weten om een indruk te krijgen. Ik
ben het met de heer Rog eens. Ik zei dat net al, want een van die andere
drie criteria was: Engels mag niet ten koste gaan van de kwaliteit. Als
alle colleges in steenkolen-Engels worden gegeven en dat ten koste gaat
van nuance of diepgang, wat bij uitstek bij het hoger onderwijs van
belang is, dan kan men het op een gegeven moment beter laten.
De heer Rog (CDA):
U doelt op het zogenaamde Virgin House English. Dank voor die
toezegging. Ik wil nog een vraag stellen hierover. Wij begrijpen dat
docenten zich onder druk gezet voelen om Engelstalig college te geven,
maar ook studenten vaak niet meer de keuze hebben. Is de minister het
ermee eens dat in ieder geval artikel 7.2 WHW eigenlijk toch ook
studenten de mogelijkheid moet bieden om dat onderwijs ook in het
Nederlands te blijven volgen?
Minister Bussemaker:
Ik vind dat er overleg moet zijn met een opleidingscommissie en in die
zin met de medezeggenschap, maar ik vind niet dat je het artikel zo moet
interpreteren dat elke student kan eisen dat elke opleiding in het
Nederlands wordt gegeven. In Canada kan elke student eisen dat elk vak,
elke opleiding, elk tentamen zowel in het Engels als in het Frans kan
worden gevolgd. Dat heeft daar ook weer enorm veel nadelen, want dat
leidt ook weer tot een enorme versplintering. Je moet wel weten waar je
aan toe bent. Als je aan een opleiding begint, dan moet je weten of die
in het Engels of in het Nederlands wordt gegeven. Daar moet je dan zelf
je eigen keuze in maken. Dus transparantie.
In het kader van internationalisering vroeg de heer Van Dijk ook naar de
activiteiten van de Rijksuniversiteit Groningen in China, de
Yantaicampus. Dat initiatief van de RUG sluit aan op de ruimte die ik
wil bieden voor transnationaal onderwijs, want dat is een van de
onderdelen die in de brief Internationalisering wordt genoemd. Dat zie
ik ook in andere landen; het is niet alleen een Nederlands verschijnsel.
Wij hebben daar laatst ook met de ministers in OJCS-verband, dus in de
Europese Unie over gesproken. Wat voor mij heel belangrijk is, is dat
als de Rijksuniversiteit Groningen daar activiteiten gaat ontwikkelen,
er een breed draagvlak is binnen de instelling en dat de universiteit
voldoet aan alle geldende regelgeving. Dat betekent onder meer dat er
geen publiek geld mag worden aangewend voor deze vestiging. Maar als dat
met private middelen gebeurt ā ik zie dat ook andere gerenommeerde
universiteiten daar activiteiten ontwikkelen ā dan kan het een
interessante aanvulling zijn op de activiteiten van de Rijksuniversiteit
Groningen hier. Ik heb in mijn visiebrief al aangegeven dat we via een
AMvB nadere voorwaarden zullen stellen waarbinnen initiatieven voor
transnationaal onderwijs moeten passen. Ik heb onlangs zeer uitgebreid
geantwoord op schriftelijke vragen daarover.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik vind het wel heel opmerkelijk dat een bestuurder van een universiteit
meent een vestiging in China te moeten openen. De minister zegt: het kan
mits het niet ten koste gaat van publieke middelen. Mijn vraag is: kun
je dat scheiden? Zo'n universiteit heeft op zijn minst twee geldstromen:
een publieke en een private. Dat wordt ƩƩn pot en daaruit wordt dan
China gefinancierd, lijkt mij. Het lijkt mij in ieder geval goed om
precies te zien hoe dat gaat. Betekent dat ook dat de minister zegt dat
als het wel uit publieke middelen wordt gefinancierd, zij deze
bestuurder terugfluit, desnoods door hem persoonlijk aansprakelijk te
stellen? Heb ik dat juist?
Minister Bussemaker:
Zo ver zou ik het niet willen laten komen. Ik geef geen toestemming als
er publieke middelen mee gemoeid zijn, punt.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Dan is mijn vraag of de minister mijn mening deelt dat het best
ingewikkeld is om publieke en private middelen uit elkaar te houden. Als
de minister meent dat dat niet het geval is, kan zij mij dan een
overzicht verstrekken waarin precies staat hoe die vestiging in China
wordt gefinancierd en uit welke private middelen van Groningen die wordt
gefinancierd? Kan zij mij dat vertellen?
Minister Bussemaker:
Nee. Zullen we het toch ordentelijk doen? De universiteit zit nu in een
uitwerkingsfase en er zijn nog allerlei onduidelijkheden. Wij zijn nog
niet zo ver dat wij een integrale afweging kunnen maken. Zo'n afweging
zou ook allereerst binnen de universiteit gemaakt moeten worden. Zij
moeten daarover overleggen met de medezeggenschap, met de raad van
toezicht. Ik heb met het college van bestuur afgesproken dat het met
mijn departement overlegt voordat er een definitief besluit wordt
genomen. Als ik dan twijfel, zal ik ingrijpen. Ik zeg echt alleen ja als
ik het vertrouwen heb dat hier geen publiek geld weglekt en dat de
activiteiten in Nederland geen risico lopen. Ik denk overigens dat het
wel degelijk denkbaar is dat je publieke en private geldstromen goed uit
elkaar haalt. Daar is ook binnen de universiteiten ā ik dacht vorig jaar
ook nog ā een discussie over geweest. Een aantal universiteiten heeft
toen gezegd: okƩ, we trekken daar weer lessen uit om de private middelen
af te schermen van de publieke middelen, zodat verliezen bij private
activiteiten nooit kunnen doorwerken in de publieke bekostiging. Dat
moet hiervoor ook gelden. Als het allemaal op orde is ā daarom is het
goed dat niet alle universiteiten dit gelijk doen ā dan is het in het
kader van het transnationale onderwijs en de ontwikkeling die wij
wereldwijd zien, waarbij de internationale concurrentie heel groot is,
wel van belang om je op die hoogvlakte waar de heer Duisenberg het over
heeft ook internationaal te bewegen. Dan kan het ook interessant zijn,
maar alleen dan en dus onder strikte voorwaarden. Dat betekent: geen
publieke middelen.
Goed onderwijs vraagt nadrukkelijk om professionalisering van docenten.
Dat betekent dat er ook meer carriĆØrepaden moeten komen, een passende
waardering van docenten die goed presteren. Ik denk aan
onderwijshoogleraren en diversiteit in het personeelsbestand. Dat zijn
dan ook dingen waar hard aan gewerkt wordt en die ook een rol spelen in
de richtingen die wij neerzetten in de strategische agenda.
Wij nemen drie initiatieven voor onderwijsvernieuwing: de
beurzenprogramma's voor onderwijsvernieuwing, de Comeniusbeurzen; meer
fundamenteel en toegepast onderzoek naar het hoger onderwijs ā ook
daarvoor komt een bedrag beschikbaar, oplopend tot 5 miljoen ā en waar
nodig regelvrije zones om te experimenteren met nieuwe
onderwijsvormen.
De heer Bisschop vroeg ook nog ā ik denk dat ik er het nodige over heb
gezegd in het kader van de Wetenschapsagenda ā naar onderwijs en
onderzoek en of bij tweedegeldstroomonderzoek het onderwijs niet ook
nadrukkelijk opgenomen moet worden. NWO heeft als opdracht om te zorgen
voor kwaliteit van onderzoek. Dus ik vind het niet passend om daar nu
weer expliciet vragen over onderwijs op te nemen. Bij de eerste
geldstroom is dat wat anders. Daar zien we dat sommigen proberen alleen
nog maar in de eerste geldstroom onderzoek te doen. Dan kom je op
fenomenen die de heer Van Dijk noemde, waarbij sommige mensen zich
uitkopen uit het onderwijs, en waarbij je in het onderwijs steeds meer
flexcontracten krijgt. Dat vind ik onwenselijk. Ik vind ook dat men in
de tweede en derde geldstroom ā dat noemen we dan valorisatie ā
betekenisvol moet omgaan met economische of maatschappelijke
kennisbenutting en daaraan invulling moet geven. Er kan natuurlijk een
relatie zijn met het onderwijs, maar dat is niet vanzelfsprekend en
noodzakelijk. Overigens, veel onderzoekers die iets met de tweede
geldstroom doen, zitten ook in de eerste geldstroom en maken op die
manier wel gebruik van kennisbenutting via het onderwijs.
Als het gaat om de balans tussen onderwijs en onderzoek als zodanig, zie
ik er zelf meer in om binnen het beleid van universiteiten en
hogescholen meer gevarieerde carriĆØres te bepleiten, met name bij
universiteiten, onderwijshoogleraren die het onderwijs in een of meer
disciplines kunnen stimuleren en de genoemde Comeniusbeurzen.
De heer Bisschop vroeg in dat verband naar de verwevenheid van onderwijs
en onderzoek in de bachelor: zou die bachelor niet juist meer apart
georganiseerd moeten worden? Ik vind het de kracht van het Nederlandse
stelsel dat onderwijs en onderzoek structureel en sterk onderling
verweven zijn en dat onderzoek ook een belangrijke voorwaarde is voor
het ontwikkelen van nieuwsgierigheid en creativiteit. Ik wil studenten
daarbij betrekken. Ik hecht zeer aan het betrekken van studenten bij het
doen van wetenschappelijk onderzoek en ook bij beroepsgericht onderzoek,
omdat daarmee de creatieve en innovatieve vonk kan overspringen en die
houding ook wordt gestimuleerd onder studenten.
Dat brengt mij bij het volgende thema: toegankelijkheid,
talentontwikkeling en diversiteit. Ik zei al eerder: intensief onderwijs
staat niet op gespannen voet met diversiteit en flexibele leerroutes.
Maar in alle gevallen gaat het wel om een bewuste keuze en het kijken
wat het beste bij een student past en daarmee de overgang van vo en mbo
naar ho maximaal te stimuleren.
Dan kom ik allereerst bij de vragen over matching. De heer Rog vroeg of
instellingen genoeg aan matching doen. Ik heb de indruk dat instellingen
daar actief en enthousiast mee bezig zijn. Men is af en toe vanuit een
andere invalshoek gestart, maar ik zie nu dat men overal op hogescholen
en universiteiten intensief in gesprek is over de vraag wat wel en wat
niet werkt. Zo organiseerde de VSNU begin deze maand nog een
drukbezochte conferentie over dit thema. Vorige maand was dit een van de
gespreksonderwerpen op een succesvolle conferentie over studiesucces op
de hogeschool Windesheim in Zwolle. Ik was daar zelf ook bij aanwezig.
Ik wil zelf heel graag leren van de initiatieven die tot nu toe zijn
genomen en van de best practises. In de Beleidsmonitor 2015-2016, die in
maart 2016 naar de Kamer zal komen, zal ook aandacht zijn voor de
studiekeuzecheck.
De heren Van Meenen en Mohandis hebben gesproken over het belangrijke
thema van de doorstroom. Ik hecht daar zeer aan. Ik vind dat het hoger
onderwijs maximaal toegankelijk moet zijn. Iedereen die wil en kan, moet
naar het hoger onderwijs kunnen. Daarvoor hebben wij een
studiekeuzecheck, maar ook studiekeuzeactiviteiten. Wij stimuleren
samenwerking tussen vo-scholen, mbo-scholen en instellingen voor hoger
onderwijs. Er is ook budget voor regionale samenwerking. Ik wijs op de
landelijke prioriteiten bij de investeringsagenda met extra aandacht
voor de doorstroom mbo'ers naar het ho, onder andere door het stimuleren
van doorstroomkeuzedelen. Dit kan vanaf het komend jaar in het mbo. Ik
noem de introductie van experimenten met gemeenschappelijke programma's
van mbo en hbo. Er is meer differentiatie in het onderwijsaanbod, denk
aan de associate degrees. Er zijn reƫle doorstroommogelijkheden naar de
masterfase, zowel naar de hbo- als de wo-master. Er zijn
schakelprogramma's waarna een maatwerkoplossing wordt gezocht. Er is
meer samenwerking tussen instellingen voor hoger onderwijs, ook tussen
hogescholen en universiteiten, om voor studenten meer flexibele
programma's mogelijk te maken over de grenzen van disciplines en
instellingen heen.
Ik ben het dus geheel met de heer Bisschop eens dat het van belang is om
de komende jaren hard te blijven werken aan die overgang om elke
leerling en elke student op de juiste plek te krijgen. Dat betekent dus
ook kijken naar de aansluiting tussen onderwijssectoren. Ik zei dat het
best wel goed gaat tussen vwo en wo. De heer Bisschop vroeg daar
specifiek naar. Vwo'ers die naar het wo gaan, zijn, als je het
vergelijkt met mbo'ers, havisten en vwo'ers die naar het hbo gaan, het
meest tevreden over de aansluiting van hun vooropleiding op de nieuwe
studie. Bijna 80% van de eerstejaarstudenten voelt zich uitgedaagd op de
universiteit. Daar kan men nog meer aan doen, bijvoorbeeld door pre
university classes, door proefstuderen en door vooral gewoon naar
voorlichtingsdagen te gaan. We doen dus meer dan wat ik zojuist al
noemde. Wij willen ook kijken naar goede voorbeelden van regio's waar
vo-scholen en universiteiten elkaar opzoeken om samen de inhoudelijke
aansluiting te verbeteren.
Naast alles wat ik al heb genoemd, vind ik de docentontwikkelteams een
interessant initiatief, waarbij docenten uit het vwo en universitaire
docenten met elkaar de inhoud van het onderwijs vormgeven. Er zijn ook
docenten die zowel lesgeven op een universiteit als op een vo-school.
Dat vind ik allemaal zeer interessante manieren om er verder vorm aan te
geven. Wellicht dat bij het advies van het Platform Onderwijs 2032 dat
volgend jaar uitkomt, de staatssecretaris en ik verder over dit thema
komen te spreken. Het is goed om maximaal in te zetten op verbetering
van de aansluiting. Ik zie dat er belangstelling voor het thema vanuit
de academische wereld is. Vorige maand nog organiseerde de KNAW samen
met een aantal partners de tweejaarlijkse conferentie voor schoolleiders
vo over "De w van vwo"; een mooi initiatief. Paul Schnabel was een van
de sprekers op die conferentie.
Dit gezegd hebbend, maak ik mij eigenlijk meer zorgen over de overgang
naar het hbo. Ik denk dat de overgang van vwo naar wo het best geregeld
is, maar toch maak ik mij nog wel eens zorgen over de vraag of alle
leerlingen die vwo-examen hebben gedaan altijd het best op hun plek zijn
bij een wo-opleiding. Ik spreek ook veel studenten met een wo-opleiding
die daarna heel praktisch aan de slag zijn gegaan. Daar stond een heel
mooi rapportage over in de krant en een van de voorbeelden die ik mij
herinner is dat iemand na die opleiding worstenmaker is geworden. Met
nieuwe kennis brengt men zo oude ambachten weer tot leven. Ik wil maar
zeggen dat daar ook niks mee is. Dat is een bewuste keuze. Vandaar ook
dat er aandacht is voor differentiatie en flexibiliteit. Ook de
driejarige hbo-trajecten voor vwo'ers en initiatieven zoals academische
pabo's zijn vanuit dat perspectief buitengewoon interessant.
De heer Mohandis (PvdA):
Ik weet niet of de minister helemaal klaar is met het blokje
doorstroom.
Minister Bussemaker:
Nee.
De heer Mohandis (PvdA):
Dan wacht ik nog even.
Minister Bussemaker:
Ik heb het nog niet gehad over het stimuleren van de doorstroom van mbo
naar hbo. Daar zit wat mij betreft een grotere zorg. Bij het
studievoorschot hebben wij het erover gehad dat veel mbo'ers niet van
huis uit gestimuleerd worden om die stap te zetten. De heer Mohandis
weet daar alles van. Wellicht haken zij daardoor eerder af. Ik zie het
als zeer belangrijk om de intentie van de huidige
samenwerkingsinitiatieven tussen mbo en hbo ook op regionaal niveau te
stimuleren. Ik heb in de strategische agenda aangegeven dat
doorstroomaansluiting het thema zal zijn in de nieuwe
kwaliteitsafspraken met de mbo-instellingen en de hogescholen. Juist
daarom is het van belang, zo zeg ik tegen de heer Van Meenen, dat er
afspraken met de minister of met OCW worden gemaakt. Een instelling zelf
kan alleen afspraken maken met de interne stakeholders. Als je wilt dat
verschillende mbo- en hbo-instellingen op regionaal regio met elkaar
afspraken maken, is het heel handig als iemand van buiten dat
stimuleert. Met de Vereniging Hogescholen en de MBO Raad voer ik het
gesprek over de vraag hoe je samenwerking in de regio het best kunt
stimuleren.
Voorzitter: Rog
De heer Van Meenen (D66):
De kwaliteitsafspraken op dat lokale niveau, worden gemaakt met alle
belanghebbenden binnen en buiten de instelling. De vraag is wat nu
precies de rol van de minister daarin is. Zit de minister aan tafel als
partij bij die afspraken? Of geeft de minister uiteindelijk al of niet
haar fiat aan de afspraken die daar worden gemaakt? Als die niet voldoen
aan het kader ā wat in mijn ogen de strategische agenda zou zijn ā moet
het huiswerk dan worden overgedaan? Dit zijn toch twee verschillende
houdingen. Heb je een inhoudelijke inbreng in de discussies over de
kwaliteitsafspraken of stel je achteraf vast dat ze aan het kader
voldoen?
Minister Bussemaker:
Dat is dus precies de discussie over de vormgeving van de
kwaliteitsafspraken die wij nog met elkaar moeten voeren. Ik wil wel
gezegd hebben dat ik op een of andere manier zo'n stempel zie dat ik en
mijn opvolger straks kunnen verantwoorden dat het geld goed is besteed
en dat het is terechtgekomen waar wij willen dat het terechtkomt,
namelijk bij studenten die vragen om verbetering van hun onderwijs. Dat
is voor mij de bottomline. Ik ga ervan uit dat de middelen die wij
hebben doorgevoerd als onderdeel van het studievoorschot, de versterking
van de medezeggenschap, de instemming met de hoofdlijnen van de
begroting, datgene wat wij nog zullen bespreken in het kader van de Wet
versterking bestuurskracht, en de versterking van de rol van de
opleidingscommissie, allemaal manieren zijn om het grootste deel van dat
gesprek al binnen de instelling te voeren. Het is dus beide en in goed
evenwicht, niet alleen denkend in bestuurlijke structuren maar ook
denkend over de inhoud en de vraag hoe wij tot een zo goed mogelijke
verantwoording en besteding van het geld kunnen komen.
De heer Van Meenen (D66):
Er is tussen deze Partij van de Arbeid-minister en dit D66-Kamerlid toch
een fundamenteel verschil in de kijk op de overheid. Je zou ook de
redenering kunnen volgen dat de afspraken die lokaal worden gemaakt en
de verantwoordelijkheid voor het voldoen aan de kwaliteit, uiteindelijk
bij de bestuurder van de instelling liggen in plaats van bij de
minister. Op de manier waarop zij het nu beschrijft, wordt de minister
uiteindelijk verantwoordelijk voor de uitvoering van de afspraken in
plaats van de instellingen.
Minister Bussemaker:
Zover zou ik niet willen gaan, want dan ben ik te veel met
micromanagement bezig. Die verantwoordelijkheid blijft altijd bij de
instelling, maar de instelling moet zich verantwoorden aan zijn
studenten. Alle instellingen gezamenlijk moeten zich echter via mij ook
verantwoorden aan het parlement om te kunnen uitleggen dat die 20% extra
middelen die er straks bijkomt, goed wordt besteed. Ik wil niet dat ik
en later mijn opvolger door de Kamer aan de tand worden gevoeld, omdat
er mooie beloften zijn gedaan en het vervolgens aan de bestuurders wordt
overgelaten. Dan zal worden gesteld dat wij op geen enkele manier kunnen
aangeven dat zij het geld goed besteden. Nogmaals, ik wil dat men op
instellingsniveau afspraken maakt, maar ik wil ook dat men met andere
instellingen afspraken maakt bijvoorbeeld tussen mbo en hbo. Ik wil dat
men zelf prioriteiten stelt. Ik heb al eerder gezegd dat niet iedereen
hetzelfde hoeft te doen; ik wil juist meer profilering en meer aandacht
voor bepaalde thema's, inhoud of onderwijsmodellen. Het debat tussen de
Kamer en de minister zal echter altijd betrekking hebben op hetgeen in
het totaal van het stelsel gebeurt. Laten wij met de ervaringen die wij
straks opdoen met de prestatieafspraken, die uitgebreid zullen worden
onderzocht, en de maatregelen die wij al hebben ingevoerd en die wij met
de Wet versterking bestuurskracht misschien nog wat kunnen verbeteren,
bekijken hoe wij de kwaliteitsafspraken het beste kunnen vormgeven om
met zo min mogelijk administratieve ballast een zo goed mogelijke
verantwoording en transparantie te krijgen ter verbetering van de
kwaliteit van het onderwijs.
Voorzitter: Van Meenen
De heer Mohandis (PvdA):
Ik heb nog een vraag over de doorstroom en dan meer specifiek over het
mbo en hbo. Ik heb dit punt heel bewust in mijn inbreng naar voren
gebracht, omdat ik alle goede richtingen in de strategische agenda
onderschrijf, maar ook de goede bedoelingen van hbo- en mbo-instellingen
om iets te doen om tot doorstroomprogramma's, afspraken en convenanten
te komen. Noord-Nederland laat zien dat het goed kan, maar ik stel vast
dat er mbo-instellingen zijn zonder hbo-instelling in de regio of de
stad, waar het niet vanzelfsprekend is dat er iets van een programma of
informatie is voor een mbo'er die in het derde of vierde jaar bedenkt
dat hij door wil naar het hbo. Soms is het ook gewoon zoeken. Ik weet
uit eigen ervaring dat mbo'ers vaak een hbo-opleiding proberen te volgen
Zij denken: ik kreeg het van huis uit niet mee, maar ik ga dit gewoon
doen en kijken hoever ik kom. Ik zou het echt veel normaler vinden als
elke mbo-instelling in de toekomst in samenwerking met de
hbo-instellingen in dezelfde stad, regio of provincie
samenwerkingsafspraken maakt zodat jongeren tijdig in het mbo-traject
weten wat van hen wordt verwacht als zij doorstromen. Zij moeten een
indruk hebben van het type onderwijs dat wordt gegeven, zodat zij niet
worden verrast. Ik spreek vaak mbo'ers die vragen: vertel mij
alsjeblieft aan het begin wat het hbo voorstelt zodat ik die keuze kan
maken. Ik wil dat die samenwerking, doorstroming en aansluiting veel
vanzelfsprekender zijn dan alle goede intenties die wij met elkaar
delen.
Minister Bussemaker:
Ik ben het geheel met de heer Mohandis eens dat de doorstroom van mbo
naar hbo ontzettend belangrijk is en dat die ook nog veel beter kan
worden. Ik verwacht echter dat wij de komende jaren op dit punt echt wel
veranderingen zullen zien. Ik heb hoge verwachtingen van de keuzedelen
die wij nu in het mbo invoeren. Ik weet ook dat alle mbo-scholen bezig
zijn om keuzedelen als doorstroomprofiel te maken voor degenen die naar
het hbo willen. Dit betekent dat er ook een plek is voor die studenten
die het kunnen en willen. Zij kunnen dan nadenken over de vraag wat het
betekent en hoe zij zich daar zo goed mogelijk op kunnen voorbereiden.
Loopbaanoriƫntatie en -begeleiding in het mbo zullen worden
geĆÆntensiveerd en dat is ook een manier om de voorbereiding op de
arbeidsmarkt en vervolgonderwijs beter vorm te geven.
De verdere ontwikkeling van de Ad's gaat naar mijn mening heel goed. Ik
heb hierover vorige week gesproken in een bijeenkomst met zeven
hogescholen die allemaal met het Rotterdamse model van de Rotterdam
Academy gaan werken. Zij zetten de Ad's apart neer met een eigen
onderwijsmodel. Ik geef hen de gelegenheid om het Ad zelfstandiger neer
te zetten zodat het minder een slap aftreksel wordt van de reguliere
bachelor-hbo-opleiding. Dit zijn allemaal manieren om die overgang te
bespoedigen.
Tot slot zijn er dan de kwaliteitsafspraken. Die zijn juist daarom van
belang, omdat je dan aan een hbo-instelling kunt vragen: welke afspraken
hebt u eigenlijk gemaakt met het mbo? Ik zou daar nu niet weer een
convenantverplichting bovenop willen leggen. Ik stel wel vast dat het
voorbeeld van Noord-Nederland mooi is. Ik ga dan ook graag met mbo- en
hbo-instellingen bekijken hoe wij dit soort voorbeelden verder onder de
aandacht kunnen brengen.
De heer Mohandis (PvdA):
Ik dank de minister voor de uitvoerige beantwoording. Volgens mij delen
wij het gevoel voor urgentie en de gedachte dat het veel beter moet dan
het nu is. Ik broed nog op een motie over dit punt. Ik onderstreep
echter nogmaals, ook in het licht van de extra investering uit het
studievoorschot, dat het niet meer mag voorkomen dat ik de komende jaren
een mbo-instelling aantref waar laatstejaarsstudenten niet tijdig hebben
meegekregen welke mogelijkheden er zijn als zij die stap naar het hoger
beroepsonderwijs willen zetten. Een lange zoektocht en er uiteindelijk
te laat achter komen dat je eigenlijk geen goede keuze hebt gemaakt,
komen helaas te vaak voor. Dat is zonde voor al die studenten die tijdig
willen weten wat het hbo van hen verwacht.
De heer Duisenberg (VVD):
Ik heb nog een vraag over de kwaliteitsafspraken. Ik meende dat er nog
een blok kwam, maar de minister gaat daar nog op in? Daar wacht ik dan
op.
Minister Bussemaker:
Dat kan intussen vrij kort, omdat ik daarover al veel vragen heb
beantwoord. Ik zal eerst de vragen beantwoorden over de toegankelijkheid
van het hoger onderwijs. De heer Van Meenen vroeg of we met het bindend
studieadvies en met eisen aan cijfers niet te veel doen en wat wij nog
meer gaan doen. Ik stel voorop dat ik de toegankelijkheid van het hoger
onderwijs echt heel belangrijk vind. Ik heb al eerder gewezen op de
rapporten van WRR en SCP over de risico's van de gescheiden werelden
tussen hoog en laag opgeleiden. Wij hebben daar tijdens de
begrotingsbehandeling ook over gesproken. Daar komt mijn motivatie uit
voort ā net als die van de heer Mohandis ā om juist
eerstegeneratiestudenten, waaronder veel niet-westerse allochtonen, die
kans te bieden als zij het kunnen en willen. Wij moeten ervoor zorgen
dat het onderwijs, in dit geval het hoger onderwijs, kan bijdragen aan
het tegengaan van die ontwikkeling van een kloof tussen hoog en laag
opgeleiden, want die zie ik echt als een risico.
Dit betekent dat er veel meer moet worden gedaan aan loopbaanoriƫntatie.
Het is van groot belang dat er voldoende rolmodellen zijn in het hoger
onderwijs. Dat heeft ook alles te maken met de diversiteit van het
personeelsbestand. Bijvoorbeeld het zeer geringe aantal vrouwelijke
hoogleraren en het aantal gepromoveerde vrouwen in Nederland zijn nog
steeds een punt van zorg.
Wij mogen studenten niet loslaten als zij eenmaal hoger onderwijs
volgen. Dit geldt zeker voor de eerste generatie studenten. Tegenover de
stijging van het aantal niet-westerse allochtone studenten staat veel
uitval. 26% van de niet-westerse allochtonen heeft na vijf jaar hbo een
diploma gehaald. De overige 74% heeft op enig moment de opleiding
verlaten, al dan niet zwaar gefrustreerd. Dit is voor mij een motivatie
om de toegankelijkheid zeer goed in de gaten te houden en om te letten
op differentiatie.
De Ad's, de driejarige hbo-trajecten en de Siriusprogramma's die nu met
studievoorschot en de voorfinanciering van instellingen een vervolg
kunnen krijgen, moeten hieraan bijdragen. Daarom heb ik ook gezegd dat
het niet one size fits all is. Met een verdubbeling van het aantal
studenten moet er meer gebeuren om iedere student op een goede manier te
begeleiden. Tegen de heer Rog zeg ik dat ik de tegenstelling en spanning
tussen flexibiliteit en bildung die hij blijkbaar ziet, niet zie zolang
er sprake is van bewuste keuzen van de instellingen die ermee rekening
houden dat de ene groep studenten behoefte heeft aan gestructureerde
programma's en de andere juist niet. Ik heb in het kader van het
Maagdenhuis wel eens gezegd dat de groep studenten uit Rotterdam-Zuid,
die bestaat uit veel allochtonen die van het mbo naar het hbo gaan,
grosso modo juist meer behoefte heeft aan die structuur. De Rotterdam
Academy is daar ook een beetje op gebouwd, op herkenning, een sterke
gemeenschap en een redelijk strakke sturing. Dat is misschien wel een
heel andere groep dan de studenten die in Amsterdam protesteerden en die
gemiddeld misschien wat meer uit Amsterdam-Zuid afkomstig zijn en meer
behoefte hebben aan flexibilisering en eigen keuzemogelijkheden. De
voorstellen van de VVD en de PvdA voor flexibel studeren komen meer uit
die groep voort.
Ik kan daar het volgende over zeggen. De LSVb heeft een interessant
document over de flexstudent ingebracht in de gesprekken die wij
indertijd hebben gevoerd over een leven lang leren. Ik heb daar toen
over gesproken met de LSVb omdat ik van mening was dat de bond een punt
had, ook in het kader van het studievoorschot dat ertoe leidt dat
studenten een grotere verantwoordelijkheid gaan dragen voor hun kosten
van levensonderhoud. Wij konden dit echter toen geen goede plek geven in
de experimenten en de pilots leven lang leren die binnenkort zullen
beginnen. Ik heb ook gezegd dat ik het op dit punt niet wenselijk vind
om het hele systeem voor iedereen om te vormen en de hele bekostiging te
veranderen. Dan zou ik immers weer alle studenten in een bepaalde mal
dwingen, de mal die ik net in Amsterdamse termen heb beschreven. Ik denk
dat wij de groep eerstegeneratiestudenten daarmee eerder van de regen in
de drup helpen dan dat zij daardoor betere begeleiding krijgen. Ik erken
echter dat er geen sprake kan zijn van one size fits all. In dat licht
heb ik de documenten van de LSVb beoordeeld en ben ik positief over een
experiment met flexibel studeren.
Wij moeten verkennen op welke manier dat kan en waar, waar dat nodig en
mogelijk is, bepaalde regels tijdelijk en gecontroleerd kunnen worden
losgelaten om te experimenteren. In mijn optiek past dit bij het
perspectief van het hoger onderwijs als onderwijs dat zich moet
aanpassen aan de omgeving en waarin differentiatie een rol kan spelen.
Ik ben bereid om de komende tijd te verkennen welke extra mogelijkheden
ik studenten en instellingen kan bieden. Ik zeg daar wel bij dat ik dan
vooral denk aan de mogelijkheid om instellingen meer ruimte te geven om
studenten een deel van het collegegeld terug te geven als instelling en
student van tevoren tot goede afspraken kunnen komen over de onderdelen
die de student gedurende een jaar zal volgen. Wij zullen bekijken of wij
een oplossing kunnen vinden voor studenten die een bestuursjaar doen,
die een eigen bedrijf beginnen of zorgtaken hebben voor bijvoorbeeld een
kind, en die weten dat zij niet het volledige programma kunnen volgen.
Ik zeg er wel bij dat dit altijd voor een beperkte groep studenten zal
gelden, want als je intensief onderwijs wilt met mentoren, tutoren en
met veel contact tussen student en docent, zal dit nooit een algemene
noemer kunnen zijn. Het kan wellicht wel een aanvulling zijn op de
pilots en experimenten in het kader van een leven lang leren. In dat
kader zie ik dit voorstel.
Ik vind het belangrijk op te merken dat aanpassing van het hele
bekostigingsstelsel echt te ver gaat. Dat zou niet alleen een enorme
administratieve operatie zijn, maar het zou ook heel andere financiƫle
prikkels met zich kunnen brengen. De vraag is of dit wenselijk is. Wel
kan het gemakkelijker worden gemaakt om met een kleine groep studenten ā
ik begrijp dat er wordt gesproken over zo'n 1.000 studenten, een vrij
overzichtelijke groep dus ā te experimenteren en daarvan te leren welke
effecten een flexibeler vorm van collegegeld kan hebben. Zo begrijp ik
het VVD/PvdA-model en de samenwerking met UvA en de HvA ook. Dit past
ook bij de lijn om te bekijken hoe kan worden bevorderd dat
hbo-studenten die dat willen, een deel van hun vakken aan de
universiteit kunnen volgen. Het voorstel kan dus ook interessant zijn
voor hbo-studenten die een of enkele vakken op wo-niveau willen doen.
Het sluit verder aan bij andere initiatieven zoals dat van Codarts, de
Erasmus Universtiteit en de Willem de Kooning Academie om het volgen van
vakken aan de verschillende instellingen tegelijkertijd beter mogelijk
te maken. Die initiatieven sta ik voor.
Ik herhaal dat dit niet voor alle studenten kan gelden, maar wel voor
een gerichte groep. Het is vooral gericht op een pilot voor de
flexibilisering van collegegeld. Bovendien moet het aansluiten bij de
instelling. Bij de UvA en de HvA kan dit naar mijn mening gemakkelijk,
omdat die een interne studiepuntbekostiging hanteren. Maar het kan niet
zomaar bij alle universiteiten en hogescholen. En dan zie ik het als een
mogelijk welkome aanvulling bij onderwijs op maat en bij de initiatieven
voor een leven lang leren die we al genomen hebben.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Nog even los van de inhoud: hoe zit dit procedureel? Moet de Tweede
Kamer of de minister hierover iets beslissen of kan de UvA of de HvA
hiertoe besluiten zonder dat zij ruggenspraak met ons hebben gehouden?
Ik las in de media dat de UvA dit gaat doen.
Minister Bussemaker:
Ik begrijp dat de UvA en de HvA daarmee willen werken, omdat zij hebben
besloten om een interne studiepuntenbekostiging te hebben, dus dat kan
daar. Als het daartoe beperkt blijft, ga ik ervan uit dat het daar
intern besproken wordt met de medezeggenschap. Het is niet nodig om de
regels daarvoor te verruimen.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Dan stel ik vast dat alle tamtam en de heisa van de coalitie wel leuk
is, maar dat deze geen enkele rol speelt. De UvA kan hiertoe besluiten,
mits de diverse geledingen daarmee akkoord gaan. Ik las diverse
berichten dat men hierover nog geen definitief standpunt heeft
ingenomen.
Dan inhoudelijk. Ik begrijp dat de minister zegt dat het niet moet
leiden tot een andere bekostiging. Dat is een hele geruststelling. Ziet
zij net als de SP dat het risico's in zich kan dragen voor de
financiering van instellingen als je dit wel breed zou invoeren? Je gaat
immers uit van de student die bepaalt of ergens een vak wordt gekocht in
plaats van een instelling die door de minister wordt gefinancierd.
Erkent zij dat dit kan leiden tot onzekerheid voor de instellingen over
de financiering? Zij moeten immers maar afwachten of studenten dat vak
gaan shoppen?
Minister Bussemaker:
Laat ik allereerst zeggen dat het op deze beperkte schaal inderdaad op
korte termijn kan. Daarom vind ik het ook zo interessant dat twee
fracties dit samen met de LSVb en de instellingen hebben ontwikkeld,
want zij hebben het voorwerk eigenlijk al gedaan. Het vraagt ook
begeleiding vanuit het departement. Het is nieuw en we moeten dit goed
afstemmen, maar ik vind het interessant.
Het verbaast mij dat het hier wordt neergezet als punten kopen en
vermarkten. Ik heb het rapport van de LSVb goed gelezen. Daarin stond
een goede redeneerlijn over studenten die studeren met iets anders
combineren. Ik denk dat het daar een oplossing voor kan zijn. Het sluit
ook goed aan bij overgangen tussen hbo en wo. Je kunt het veel verder
ontwikkelen, maar dan heb je meer regelgeving nodig. Hoe meer je het
wilt invoeren, hoe meer regelgeving je nodig hebt. Dan moet je ook een
AMvB gaan veranderen en dan kan het niet op korte termijn.
Het voorstel van de fracties van de VVD en de PvdA brengt praktisch
gelukkigerwijs met zich mee dat er op deze beperkte schaal bij ƩƩn
instelling mee kan worden geoefend. Ik geloof dat er nog een paar andere
instellingen zijn die ook die interne studiepuntbekostigingen hebben,
maar dat is lang niet bij alle instellingen. Bij een instelling die dit
heeft, zou men dat op korte termijn kunnen doen. Voor andere is er meer
nodig en dan kost het ook meer tijd voordat je kunt beginnen.
Ik vind het interessant om er op beperkte schaal mee te beginnen, omdat
je dan snel kunt zien of het aansluit bij de doelgroep die ik net
omschreef of dat er misschien ongewenste effecten zijn. Het gaat veel te
ver om nu de hele bekostiging aan te passen. Los van de financiƫle
risico's zou dat enorme consequenties hebben voor de uitvoering en veel
extra tijd vergen. Naar mijn idee is dat niet wenselijk.
Ik ga er ook van uit dat dit niet de bedoeling is, omdat de voorstellers
zeggen dat het aansluit bij de differentiatie van leerpaden die we nodig
hebben in het systeem, waardoor het niet one size fits all is. Naar mijn
idee moeten we dan ook niet een ander model met onze size fits all
introduceren. Als aanvulling vind ik het een interessant voorstel.
Voorzitter: Rog
De heer Van Meenen (D66):
Het is natuurlijk heel vriendelijk van de minister om tegen de
coalitiepartijen te zeggen dat zij wat verbaasd is over de commotie,
maar zij neemt op precies hetzelfde punt als allerlei andere partijen
ruim afstand van het voorstel. Er staat wel degelijk in het voorstel dat
er bekostiging op studiepunten zou moeten plaatsvinden. Is de minister
het met mij eens dat dit niet moet gebeuren en dat het heel goed
mogelijk is om te doen wat we allemaal goed vinden, namelijk
flexibilisering van de collegegelden voor groepen waarvoor dat zinvol
is?
Minister Bussemaker:
Dat constateer ik ook, maar wij hebben nog niet veel stappen gezet met
die flexibilisering, dus daarom vind ik het een zeer waardevol voorstel.
Een gelukkige coĆÆncidentie is dat er instellingen zijn die ook een
interne studiepuntenbekostiging hanteren. Dat biedt mogelijkheden die de
universiteiten en hogescholen zelf met hun medezeggenschap moeten
uitwerken. Ik kan mij voorstellen dat ook de LSVb, als de
oorspronkelijke bedenker van dit voorstel, hierover meedenkt.
Op mijn departement wordt ook gekeken naar mogelijkheden voor zo'n
proef. We kunnen het collegegeld vrij gemakkelijk flexibiliseren. Hoe de
instellingen met die studiepuntenbekostiging omgaan, is aan hen. We
moeten de pro's en contra's daarvan in kaart brengen. Ik zeg heel graag
een brief toe om dat verder te ontwikkelen. Er zitten wellicht
onwenselijke onderdelen in, maar ik vind het zonde om het hele voorstel
meteen van tafel te vegen omdat men daar bang voor is.
Elke keer merk ik dat het ontzettend ingewikkeld is om beweging te
krijgen in de discussies over flexibiliteit, verschillende trajecten,
geen one size fits all en een leven lang leren. Dan vind ik elk voorstel
waardevol dat daar een bijdrage aan kan leveren. Ik zie dit voorstel als
iets wat de moeite van het proberen waard is, zeker als er instellingen
zijn die er ook enthousiast over zijn.
De heer Van Meenen (D66):
Ook de minister gaat nu mee in de gedachte dat er niets aan de hand is
en dat het een prachtig voorstel is om het collegegeld te
differentiƫren. Dat vinden we allemaal. Het is fijn dat de minister dat
ook vindt. De instellingen kunnen dat gewoon doen. Het grote punt is dat
de indieners van dit initiatief ook hebben voorgesteld om de overheid
een studiepuntenbekostiging te laten hanteren. De minister is daar heel
scherp over geweest. Zij wil het bekostigingsstelsel niet overhoop
gooien. Overigens is het voor sommige instellingen misschien de moeite
waard om erover na te denken of het wel zinnig is om interne
studiepuntenbekostiging te hebben. Ik heb hierover nog ƩƩn vraag: waarom
is het kunnen differentiëren met het collegegeld überhaupt afhankelijk
van interne studiepuntenbekostiging? Ik kan mij heel goed voorstellen
dat studenten die een bestuursjaar doen, die een jaar in de
medezeggenschap zitten, die zorgtaken hebben, die aan topsport doen, op
eenvoudige wijze ook bij andere instellingen een korting op hun
collegegeld kunnen krijgen. Is dat volgens de minister ook mogelijk?
Minister Bussemaker:
Dat is precies de reden waarom dit een interessant voorstel is: omdat
dit punt daarmee geagendeerd wordt. Ik ga dat verkennen en daarover
krijgt de Kamer in het voorjaar een brief. Naar mijn idee is het niet
per definitie noodzakelijk om differentiatie en flexibiliteit in
collegegeld een-op-een samen te laten gaan met flexibiliteit in
bekostiging. Om het nog ingewikkelder te maken: er is geen
studiepuntbekostiging tussen het departement en de instellingen, maar de
instellingen kunnen wel intern studiepuntbekostiging hebben. Als die er
is, laten we dan kijken naar het effect van zo'n aanpak. Daarna kan de
discussie worden vervolgd. Moet je het collegegeld dan flexibel maken
voor alle studenten, bijvoorbeeld in het kader van topsport of
verantwoordelijkheden voor arbeid en zorg of als zij een eigen
onderneming beginnen? Moet dat leiden tot aanpassingen in de
bekostiging? Ik kan me zomaar voorstellen dat men daar niet hetzelfde
over denkt, maar dat neemt niet weg dat wij het denken daarover een stap
verder kunnen brengen. Er is volgens mij een heel brede maatschappelijke
en politieke behoefte om de kant van een leven lang leren meer te
ontwikkelen, zodat ook het volgen van hoger onderwijs met andere
verantwoordelijkheden gecombineerd kan worden.
Voorzitter: Van Meenen
De heer Bruins (ChristenUnie):
Ik hoor de minister worstelen met woorden en ik wil haar toch een beetje
helpen. Is niet het grote verschil tussen collegegelddifferentiatie en
het model dat de collega's ter linkerzijde voorstellen, precies dat punt
dat de minister noemde in haar reactie, namelijk: na afspraken tussen de
universiteit en de student? Als er goed over wordt gepraat, na afspraken
tussen universiteit en student, dan is er nog enige controle over wat er
gebeurt. Het probleem met de snackcountermotie van de heren Duisenberg
en Mohandis is dat de studenten met de voeten gaan stemmen, gewoon weg
kunnen blijven en er geen enkele controle meer is op de bekostiging van
onze instellingen voor hoger onderwijs. Ziet de minister dat aspect van
afspraken maken vooraf als essentieel onderdeel van welk plan dan
ook?
Minister Bussemaker:
Ik dacht meer dat er een gesprek over wordt gevoerd met de
medezeggenschap, zodat er draagvlak is binnen de instelling. Dit is iets
nieuws en dat moeten wij handen en voeten geven. Daarover zullen wel
vragen en bedenkingen komen. Laat dat gesprek plaatsvinden, niet alleen
in deze Kamer, maar vooral op de instelling, want daar moet het
gebeuren. Dat was mijn argumentatie. Daar kan men ook een afweging maken
voor welke groep studenten dit geschikt kan zijn en voor welke niet en
hoe groot die groep is. Ik kan daar niet bij voorbaat een uitspraak over
doen. Deze pilot kost verder niets. Het is heel interessant om te
bekijken hoe je het op een andere manier binnen de huidige budgettaire
regelingen vorm kunt geven. Als je veel verder gaat en zegt dat iedereen
collegegelddifferentiatie krijgt of als je het hele bekostigingsstelsel
gaat omgooien, dan zijn we wel met een paar volgende stappen bezig. Daar
moeten we dan nog even goed over doorpraten, want daar ben ik niet bij
voorbaat een voorstander van.
Mijn denken staat niet stil en ook dat van de Kamerleden niet. Ik ben
bereid om te bekijken hoe we op een verantwoorde manier tegemoet kunnen
komen aan een interessant voorstel dat kan steunen op de
studentenorganisatie en dat serieus wordt genomen door een hogeschool en
een universiteit, want daar kunnen we allemaal van leren.
De voorzitter:
Er zijn verder geen vragen, dus dan luisteren we verder naar de
minister.
Minister Bussemaker:
Door de heer Mohandis is ook gevraagd naar certificering van modules. Ik
sta daar positief tegenover. Ook dat biedt meer mogelijkheden voor
uitwisseling en flexibiliteit. De WHW maakt het alreeds mogelijk dat
opleidingen certificaten afgeven voor bepaalde modules en dat gebeurt
ook. Een aantal instellingen heeft al goede afspraken met andere
instellingen over de wederzijdse erkenning van modules. Ook in het
online-domein zien we dat er initiatieven ontstaan bij de instellingen
om elkaars onlinemodules te erkennen. Dit vind ik een positieve
ontwikkeling, vooral omdat deze van onderop komt, bottom-up. Het is goed
als instellingen meer gebruik willen maken van certificaten en ook de
onderlinge erkenning willen vergroten.
De heer Duisenberg vroeg naar de alumnimonitor. De hogescholen en
universiteiten hebben al een arbeidsmarktmonitor. Bij de hogescholen
vindt deze ieder jaar plaats en bij de universiteiten iedere twee jaar.
Er wordt al informatie over arbeidsmarktmonitoren opgenomen, ook op de
website Studiekeuze123 en Studie in Cijfers. Ik vind het wel ingewikkeld
om daar bovenop nog meer arbeidsmarktgegevens op te nemen, omdat de
arbeidsmarktmogelijkheden maar in beperkte mate te voorspellen zijn en
te relateren zijn aan de kwaliteit van opleidingen. Het is niet zo dat
een betere kwaliteit ook altijd tot meer arbeidsmarktperspectief leidt,
want dat wordt ook bepaald door de economische situatie. Bovendien weten
we dat veel studenten een aantal jaren na hun afstuderen al in een
andere discipline werken dan waarvoor zij zijn opgeleid. Dan zou er
sprake kunnen zijn van beloftes of verwachtingen die niet uit zijn
gekomen.
De heer Bisschop vroeg naar de beperking van de toegankelijkheid van de
master. Hierover hebben wij het debat gevoerd bij de Wet kwaliteit in
verscheidenheid, met name over een betere aansluiting van het
Nederlandse systeem bij de internationale verdeling tussen bachelor en
master. Ik zag vorige week in Cambridge dat daar veel meer studenten hun
bachelor halen, dan gaan werken of een jaar iets anders doen, goed
nadenken over wat zij als vervolg willen en dan een master gaan volgen.
Bij ons is het oude systeem gewoon opgeknipt in een bachelor en een
master. De bedoeling is om die knip scherper te maken, zodat studenten
bewuster aan een master beginnen of een master bij een andere instelling
of opleiding kunnen doen dan waar zij hun bachelor hebben gedaan.
Dat betekent ook dat de masteropleiding wel eisen mag stellen aan de
student. Laat ik vooropstellen dat de bedoeling niet is om tot extra
selectiviteit te komen, maar tot meer differentiatie. Op die manier ga
ik het ook volgen. Ik zal er alles aan doen om te voorkomen dat het
ongewenste effecten heeft, zoals het weigeren van grote groepen
studenten die een master willen volgen. Het kan wel betekenen dat je
niet overal je master kunt volgen, maar dat je het misschien ergens
anders moet doen. Als niet iedereen meer hetzelfde doet, is dat ook een
gevolg van de profilering die we willen. Bij "one size fits all" kun je
wel overal dezelfde eisen stellen.
Voorzitter: Rog
De heer Van Meenen (D66):
Met het argument "one size fits all" veegt de minister elke keer zaken
van tafel. Zij zegt tegelijkertijd dat voorkomen moet worden dat grote
groepen de masteropleiding niet kunnen bereiken. Dat mag blijkbaar wel
bij kleine groepen. Waar is de grens voor de minister? Stel dat een
universiteit zich ermee gaat onderscheiden dat je de masteropleiding
alleen maar binnenkomt als je een 9 haalt. Dat onderscheidt zich dan
weer van een opleiding waarvoor je zo'n zielige 8 moet halen. Moeten we
niet gewoon zeggen dat het behalen van de bachelor een toegangsbewijs is
voor een verwante masteropleiding?
Minister Bussemaker:
Dat ben ik met de heer Van Meenen eens. Ik heb mij niet krachtig genoeg
uitgedrukt. Als je een bachelor hebt gevolgd, moet je altijd een master
kunnen volgen. Misschien kun je niet elke master volgen, omdat we ook
niet willen dat al die masters hetzelfde zijn, maar het is onbestaanbaar
dat er studenten in Nederland zouden zijn die een bachelordiploma hebben
en die vervolgens geen master kunnen volgen. Dan zouden wij dat deel van
het onderwijs exclusief maken, en dat lijkt mij zeer, zeer
ongewenst.
De heer Van Meenen (D66):
Betekent dit dat de laatste masteropleiding die zo suf was om geen extra
criteria te stellen, iedereen krijgt die minder dan een 8 heeft gehaald?
Hoe kan de minister anders een bres slaan in het hanteren van dit soort
grenzen? Elke opleiding afzonderlijk zal immers een grens gaan
stellen.
Minister Bussemaker:
Volgens mij hebben wij daar vrij uitgebreid over gesproken bij de
behandeling van de Wet kwaliteit in verscheidenheid hoger onderwijs. Ook
hierbij geldt dat je niet alleen op cijfers kunt selecteren. Je kunt dus
nooit zeggen dat je alleen de negens wilt. Je vraagt van de instellingen
om samen met de medezeggenschap en de stakeholders die de heer Van
Meenen zelf noemde, het gesprek aan te gaan en om uitgaande van de
profileringsgedachte het een en ander te bepalen: wie doet wat, wat zijn
de mogelijkheden in de regio, waar hebben bedrijven behoefte aan en waar
hebben scholen, ziekenhuizen en andere maatschappelijke organisaties
behoefte aan? Mocht zich de situatie voordoen die de heer Van Meenen
schetst, dan kan ik ingrijpen. Ook dat hebben wij in de wet geregeld.
Vooralsnog zie ik deze situatie echter niet ontstaan. Het is natuurlijk
wel een nieuwe situatie, die zich nog moet zetten en die wij goed in de
gaten moeten houden.
De heer Rog vroeg naar de reorganisatie bij de Open Universiteit in het
kader van het tweedekansonderwijs en een Leven Lang Leren. Dat zal ik
hierbij betrekken. Allereerst merk ik op dat de besluiten nog niet zijn
genomen. De Open Universiteit bevindt zich nog in de consultatiefase. Ik
wil hier dan ook niet al te voorbarig op reageren door daarover
vaststaande standpunten in te nemen. Wat wel een rol speelt, is dat zij
verspreid over het land verschillende studiecentra heeft. Men denkt dat
men nu veel geld aan beheer en stenen uitgeeft en te weinig aan de
kwaliteit van het onderwijs. Verder denkt men na over de vraag hoe het
onderwijsconcept zich moet ontwikkelen in het kader van onlineonderwijs
omdat dit een andere ondersteuning mogelijk maakt. Dit past bij de
gevolgen van digitalisering en bij de gevolgen van tweedekansonderwijs.
Daarbij past ook dat wordt nagedacht over de manier waarop je de
kwaliteit in deze vorm van onderwijs zo goed mogelijk kunt borgen.
Voorlopig laat ik de verantwoordelijkheid daarvoor volledig bij de Open
Universiteit. Zij is immers bezig met de consultatie en zij denkt na
over de vervolgstappen.
De ChristenUnie vroeg naar studenten met een functiebeperking. Bij de
behandeling van het studievoorschot hebben wij zeer uitgebreid gesproken
over de zorgen van deze groep. De bestaande voorzieningen hebben wij al
uitgebreid met de kwijtscheldingsregeling. Daarnaast blijft het zo dat
deze studenten aanspraak kunnen maken op de voorzieningen in het
Profileringsfonds. Verder zal ik gaan monitoren hoeveel studenten
gebruikmaken van de kwijtscheldingsregeling, de andere voorzieningen en
het Profileringsfonds en voor hoelang. Bij het Profileringsfonds zal ik
ook monitoren hoe hoog de vergoeding is. De eerste rapportage hoop ik in
het voorjaar van 2016 aan de Kamer aan te kunnen bieden.
Voorzitter: Van Meenen
De heer Bruins (ChristenUnie):
Mag ik de minister vragen om bij die monitoring expliciet te onderzoeken
of uitwonende studenten die een functiebeperking hebben of chronisch
ziek zijn, als gevolg van het leenstelsel gedwongen zijn om van
woonomgeving te veranderen of weer thuis te gaan wonen, en of uitwonen
voor deze studenten nog even toegankelijk is als voor de introductie van
het leenstelsel?
Minister Bussemaker:
Met het studievoorschot hebben wij het onderscheid tussen in- en
uitwonend in de studiefinanciering natuurlijk wel opgeheven. Dat ga ik
dus niet terugbrengen. Laat ik daar maar duidelijk over zijn. Wij
monitoren wel de toegankelijkheid. Wij bekijken dus of er gevolgen zijn
en hoe gebruik wordt gemaakt van het Profileringsfonds. Mocht daaruit
blijken dat voor deze groep studenten, waar zij zich ook bevinden,
bijzondere effecten optreden, dan benoem ik die. Betekent dit dat deze
studenten opeens veel vaker thuis wonen dan andere studenten, dan is dat
een relevant feit. Ik ga echter geen dingen onderzoeken die eigenlijk
niet meer bestaan.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Naar ik meen, hoor ik de minister nu zeggen dat zij gaat onderzoeken wat
ik graag wil dat zij gaat onderzoeken. Wij zullen nagaan of studenten
met een functiebeperking nu inderdaad niet veel vaker thuis zitten dan
voorheen: is dat wat de minister zegt?
Minister Bussemaker:
Laat ik het in iets algemenere termen zeggen: wij zullen nagaan of zij
niet onevenredig worden getroffen. Dat zou op verschillende manieren
kunnen. Als blijkt dat zij op dit onderdeel onevenredig worden
getroffen, dan zal ik dat benoemen, maar ik wil het daar niet tot
verengen, want dan ga ik een onderzoek doen naar een onderscheid dat wij
in algemene zin eigenlijk als niet meer relevant ervaren.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Ik houd het in de gaten. Dank u wel.
Minister Bussemaker:
De heer Rog vroeg naar de technische studies, een Ad en een schakeljaar.
Ik weet dat een aantal van mijn ambtenaren al eerder in verkennende zin
over dit initiatief, dat uit een aantal sectoren voortkomt, heeft
gesproken. De doelen ervan spreken mij aan; laat ik dat vooropstellen.
De initiatiefnemers willen een bijdrage leveren aan het oplossen van
tekorten aan procesoperators en zij willen leerlingen met een
havodiploma die anders wellicht uitvallen, perspectief bieden op een
baan. De cijfers die gepresenteerd worden, ken ik niet. Het gros van de
havisten dat in het eerste jaar stopt, kiest voor een andere
hbo-opleiding. Cijfers waaruit blijkt dat zij allemaal uit zouden
vallen, ken ik niet. Dit roept nog wel wat vragen op. Ik wil het bezien
in het kader van de verzelfstandiging van de Ad's en de Ad-academies
waar ik het eerder over had. Ik denk daarbij een beetje aan het
Rotterdamse model. Ik ben bereid om er nog eens naar te kijken, maar dan
moet ik wel iets meer informatie hebben. Ik kan daarop terugkomen als ik
met de Kamer spreek over de vervolgstappen in het Techniekpact.
De heer Rog (CDA):
Ik wil goed nagaan wat de minister nu zegt; dat kan voorkomen dat ik
hierover een motie moet indienen. Zij vindt het interessant. Dit is echt
een initiatief waarvoor draagvlak is, in de branche, op vo-scholen en in
het hbo. Acht de minister een experiment hiermee mogelijk, maar kan zij
dat nu nog niet toezeggen omdat zij dat in de volgende rapportage over
het Techniekpact wil doen? En zo ja, wanneer komt die dan? Deze mensen
willen graag volgend jaar aan de bak. Ik wil dus weten welke termijn de
minister voor ogen heeft.
Minister Bussemaker:
Het is helaas te voorbarig om te concluderen dat ik dit initiatief
sowieso wil steunen; daarvoor heb ik simpelweg te weinig informatie. Er
zijn al verkennende gesprekken gevoerd, maar die moeten wij verdiepen.
We moeten bekijken hoe zich dit verhoudt tot bestaande initiatieven
zoals initiatieven voor de Ad's. Mijn voorstel is dat wij dit verder
verkennen en dat ik de Kamer hierover informeer bij de volgende
rapportage over het Techniekpact, die naar verwachting rond mei zal
verschijnen. Laat ik toezeggen dat ik de Kamer hoe dan ook voor de zomer
daarover informeer zodat men hiermee met ingang van het voorjaar 2016
aan de slag kan, mocht dat op die korte termijn kunnen. Wij wachten niet
tot een rapportage die pas over een jaar komt. De Kamer krijgt dus
bericht in een volgende brief, bij voorkeur over het Techniekpact, maar
in ieder geval voor de zomer.
De heer Rog vroeg nog naar de cijfers waaruit een dalende instroom in
het hbo zou blijken en het studievoorschot. Ik heb al eerder gezegd dat
het te vroeg is om definitief te concluderen dat er bij het hbo sprake
is van een daling en bij het wo van een lichte toename. Die cijfers zijn
nog niet definitief, want die komen begin volgend jaar. In het kader van
de motie-Slob zal ik alle ontwikkelingen rondom het studievoorschot goed
blijven volgen. Verder heb ik aangegeven dat ik zeer hecht aan een
stelsel in de toekomst dat toegankelijk is en dat wij daarnaar moeten
kijken. Als er overigens sprake is van een daling bij de hogescholen,
kan niet een-op-een de conclusie worden getrokken dat dit komt door het
studievoorschot. Er is immers ook een daling van het aantal
deeltijdstudenten en er is een daling van de instroom in de pabo's,
simpelweg doordat wij strengere eisen stellen. Wij zien ook dat steeds
minder studenten van mbo naar hbo en van vwo naar hbo gaan en dat deze
dalende trend zich doorzet.
De voorzitter:
Mag ik u heel kort onderbreken? Enkele commissieleden willen graag weten
hoeveel tijd u nog nodig hebt voor de beantwoording in eerste
termijn.
Minister Bussemaker:
Heel weinig. Ik bespreek nu alles inzake de prestatie en de
kwaliteitsafspraken; daar heb ik al heel veel over geantwoord en dit is
het laatste.
De voorzitter:
Goed. Dan maken wij dat nog even af.
Minister Bussemaker:
De ChristenUnie heeft gevraagd naar de voorinvesteringen. Hierover heb
ik de Kamer onlangs een brief gestuurd. Universiteiten en hogescholen
zijn echt serieus aan de slag gegaan met de voorinvesteringen: 210
miljoen in 2015. Ik ben het niet eens met degenen die zeggen dat zij dat
toch al zouden doen, want zij kunnen dit nu alleen doen omdat zij weten
dat een structurele financiering volgt. Het aanstellen van meer docenten
ā geen flexdocenten, maar docenten met een structurele aanstelling ā kan
alleen doordat men weet dat na de jaren van voorfinanciering een
structurele financiering zal plaatsvinden. Ik zie veel goede voorbeelden
van investeren in praktijkgericht onderwijs en onderzoek, in extra
docenten, in onderwijskwaliteit, in doorstroom mbo-hbo en in
internationalisering. Dat sluit allemaal aan bij de strategische agenda.
Over de bestedingsrichtingen hebben wij het in feite al uitgebreid
gehad. Zij zijn geen blauwdruk, maar wel leidend bij de uitwerking die
instellingen daaraan moeten geven. Daarom zeg ik ook tegen de heer
Duisenberg dat het wat mij betreft echt geen hagelslag is. Het is echter
ook geen dictaat van de overheid. Wij hebben een onderverdeling:
kleinschalig en intensief onderwijs en uitbreiding van
talentprogramma's, wat optelt tot intensivering van onderwijs, 60%;
versterking van de verbinding onderwijs en onderzoek, 20%;
studiefaciliteiten en digitalisering en een aantal kleine landelijke
beurzen. Alleen omdat wij die landelijk willen inzetten, hebben wij die
apart geformuleerd. Ook die dragen echter bij aan de verbetering van het
onderwijs of aan de verbetering van de aansluiting tussen onderwijs en
onderzoek. Het is dus geen hagelslag, maar ook geen dictaat van de
overheid. Die zoektocht gaan wij wat mij betreft de komende jaren met
elkaar, met de instellingen en met de studenten maken.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Gaat de minister ook nog in op de kleine instellingen? Mijn specifieke
vraag was of kleine instellingen evenredig kunnen profiteren van de
extra middelen die ter beschikking komen door de
kwaliteitsinvestering.
Minister Bussemaker:
Ik kan zeggen dat wij dat bewaken bij de invulling van de
kwaliteitsafspraken. Ook bij de huidige prestatieafspraken leggen wij
niet aan alle instellingen dezelfde doelstellingen op. Instellingen
waren in de gelegenheid om ambities te formuleren die passen bij hun
eigen specifieke uitgangspositie en context. Een monodisciplinaire pabo
zal bijvoorbeeld een andere doelstelling hebben dan een brede
universiteit.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Zegt de minister dat kleine instellingen die al kleinschalig onderwijs
geven, niet nadelig worden beĆÆnvloed in een verdeelmodel dat de minister
nu voorziet? Mag ik het zo interpreteren?
Minister Bussemaker:
Niet omdat ze kleinschalig zijn. Ik zeg hiermee niet dat er bij de
kleine instellingen financieel nooit iets kan veranderen maar bij de
rest wel.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Dus de minister zegt dat kleine instellingen naar evenredigheid kunnen
profiteren van de extra middelen die zij ter beschikking stelt.
Minister Bussemaker:
Ja.
De voorzitter:
Helder, denk ik. Gaat u verder.
Minister Bussemaker:
Ik schetste net al hoe het gaat met de evaluatie van de
prestatieafspraken. Dat hoef ik niet te herhalen. Een gezaghebbende
commissie van buiten, de Reviewcommissie Hoger Onderwijs en Onderzoek,
maakt een eigen evaluatie. Hierbij willen wij ook de expertise van de
Rekenkamer inzetten. De Rekenkamer heeft immers belangrijke kennis over
de manier waarop wij met behulp van de input-, output- en
outcome-indicatoren en andere beleidsinstrumenten resultaten zichtbaar
kunnen maken. Daardoor is er dus ook een link met de initiatieven die in
deze Kamer bij de begrotingsonderzoeken zijn genomen om meer zicht te
krijgen op niet alleen input, maar ook output.
De medezeggenschap speelt een belangrijke rol, zeker bij de
kwaliteitsafspraken. Laat ik nog een keer zeggen dat dit echt een
omissie is geweest bij de prestatieafspraken. Omdat deze enkele jaren
geleden heel snel gemaakt moesten worden, was een van de klachten dat de
medezeggenschap er niet voldoende bij werd betrokken. Dat was een
kwestie van tijd. Daar moeten wij van leren. Dat moet de volgende keer
echt beter, opdat het eigenaarschap in dezen wordt gedeeld.
De PvdA, het CDA en de ChristenUnie vroegen nog of wij instellingen aan
de prestatieafspraken gaan houden. Ja, ik wil het experiment afmaken
omdat ik anders geen goede conclusies kan trekken. Ik zeg er wel bij dat
dit inhoudt dat hieraan financiƫle consequenties worden verbonden. Ik ga
echter niet mechanisch afrekenen. Ik wil ruimte houden voor het verhaal
achter het verhaal. De hogescholen zien zich bijvoorbeeld echt vaak met
een trilemma geconfronteerd. Daarmee al te mechanisch afrekenen doet
wellicht geen recht aan de problemen die men daar ondervindt. Het is van
belang om het goed af te ronden opdat daar uiteindelijk ook van kan
worden geleerd. Tegen de heer Mohandis zeg ik dat wij het SER-advies
over een breed begrip van kwaliteit daarbij betrekken, evenals het mooi
geformuleerde idee van de heer Rog van een missie met een narratieve
benadering, die instellingen moeten presenteren. Al die elementen worden
betrokken bij de ontwikkeling van hetgeen wenselijk is in het kader van
kwaliteitsafspraken. De medezeggenschap wordt daar meer bij
betrokken.
Dan ga ik in op het instemmingsrecht op hoofdlijnen van de begroting,
waar de heren Van Meenen en Van Dijk naar vroegen. Volgens mij is de
informatie die de heer Van Dijk heeft, niet helemaal accuraat. Het is
van belang dat het instemmingsrecht op hoofdlijnen van de begroting ook
echt praktisch vorm krijgt en dat studenten en docenten vroegtijdig een
stem krijgen. Dat geldt voor de hoofdlijnen van 2016. De tekst waaruit
de heer Van Dijk citeert, stamt uit de periode waarin deze bepaling nog
niet in de wet stond. Dit heeft rond maart, april in de Staatscourant
gestaan. Voor de begroting van volgend jaar heeft men dus al
instemmingsrecht. Ik heb van de VSNU begrepen dat de hoofdlijnen van de
begroting op alle universiteiten ter instemming zijn voorgelegd. Dit heb
ik de Kamer gemeld in de nota naar aanleiding van het verslag van het
wetsvoorstel in verband met de versterking van de bestuurskracht van
onderwijsinstellingen. Dit thema kan bij deze wet echter vast nog
terugkomen.
De heer Van Meenen vroeg verder naar de ervaringen met het
instemmingsrecht op hoofdlijnen. Ik stel voor dat ik daarop mondeling
reageer in plaats van weer in een brief. Dit wetsvoorstel wordt immers
zeer binnenkort behandeld en in de periode van de kerst krijg ik de
desbetreffende informatie niet meer zo goed bij elkaar dat ik de Kamer
daarover ruim van tevoren een brief kan sturen.
De voorzitter:
Bedoelt de minister met "mondeling" tijdens de behandeling van de Wet
versterking bestuurskracht onderwijsinstellingen?
Minister Bussemaker:
Ja.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Het zou mooi zijn als mijn vragen gebaseerd zijn op een oud bericht. Dat
de instellingen nu aan de gang gaan met het instemmingsrecht is mooi. Ik
heb hierover wel nog een vraag. De VSNU schrijft dat zij nu al een
probleem voorziet indien het instemmingsrecht op hoofdlijnen van de
begroting wordt ingevoerd op de manier die de minister heeft
aangekondigd. Het gaat daarbij om de beleidsterreinen onderwijs,
onderzoek, huisvesting en personeel. De VSNU zegt dat dit voor de
universiteiten heel lastig is omdat deze zaken niet te scheiden zijn. De
gehele financiƫle administratie omgooien zou om een onevenredig grote
inspanning vragen. Daarom vragen ze om de hoofdlijnen zelf in te vullen.
Kent de minister dit bericht? Vindt ze dat er ongeacht deze kritiek toch
instemmingsrecht op die verschillende terreinen moet komen?
Minister Bussemaker:
Volgens mij is dit achterhaalde kritiek. Ik weet dat die discussie heeft
gespeeld, maar niet alle universiteiten en hogescholen richten hun
begroting op precies dezelfde manier in. De een werkt met een
kaderbegroting, de ander werkt met een studiepuntenbekostigingsstelsel.
Die kunnen ook weer samengaan. Het is ook niet in alle opzichten helder
te scheiden wat hoort bij onderwijs of bij personeel. Binnen bepaalde
grenzen is er dus de mogelijkheid om hieraan invulling te geven. Anders
moet ik hen verplichten om onmiddellijk hun hele begroting overhoop te
halen. Dat is ook niet wenselijk. Nogmaals, het is niet zo dat men ermee
aan de gang gaat, men is er al mee bezig. Dit wetsartikel geldt namelijk
al zo'n maand of acht. Bij de behandeling van het wetsvoorstel
versterking bestuurskracht kan ik er ook mondeling wat meer inkleuring
aan geven.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Dank, wij komen er dus begin volgend jaar nog op terug bij de
behandeling van het wetsvoorstel versterking bestuurskracht. Ik heb
genoteerd dat het instemmingsrecht op de begroting voor alle
instellingen geldt. Daar is geen misverstand over.
Minister Bussemaker:
Het gaat om instemming op de hoofdlijnen van de begroting, sinds maart
of april 2015. Het is dus al zo'n maand of acht van kracht.
De heer Jasper van Dijk (SP):
We komen dus nog te spreken over de vraag wat de hoofdlijnen zijn.
Minister Bussemaker:
Dat staat in de wet. Dit is allemaal gepubliceerde wetgeving. U kunt het
nakijken in de Staatscourant.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Wordt vervolgd.
De voorzitter:
Minister, waren dit uw famous last words?
Minister Bussemaker:
Nee, voorzitter. Ik wil niet flauw zijn, maar het helpt wel bij het
vervolg van dit debat bij de behandeling van de wet versterking
bestuurskracht. Dan kan het debat meer to the point gevoerd worden. Dan
komen we ook nog te spreken over de medezeggenschap, de rol van de
opleidingscommissies en de ervaringen met de medezeggenschap op de
begroting. Ik overweeg overigens om die medezeggenschap op hoofdlijnen
ook te laten gelden bij mbo-instellingen. De medezeggenschapsraad krijgt
daar dan ook instemmingsrecht op de hoofdlijnen van de begroting.
Bouwplannen spelen hierin ook een rol. Instellingen en
medezeggenschapsraad kunnen daarover hun mening vormen, zeg ik tegen de
heer Van Dijk. Instellingen moeten af en toe extra investeren in
huisvesting. Het is niet zo dat elke investering in huisvesting
megalomaan is, want goede huisvesting hoort bij goede
onderwijsprogramma's. De heer Van Dijk verwees naar de technische
universiteiten. Voor deze universiteiten geldt het zeker. Daar hebben ze
te maken met stijgende studentenaantallen. Ze hebben te maken met veel
ingewikkelde laboratoria en met nieuwe technieken die vaak nieuwe
apparatuur vragen. Die zaken worden vertaald in bouwkosten. Dit moet
zorgvuldig gebeuren.
De Kamer krijgt een dezer dagen een rapport van de Inspectie van het
Onderwijs over de financiƫle positie van alle onderwijsinstellingen, van
po tot universitair onderwijs. In het voorjaar komt er een rapport over
huisvesting en hoger onderwijs. Ik hoor naast mij zeggen dat dit
waarschijnlijk breder wordt.
Voorzitter: Rog
De heer Van Meenen (D66):
In een tussenzinnetje zei de minister dat ze overweegt om het
instemmingsrecht op de hoofdlijnen van de begroting ook voor het mbo in
te voeren. Mijn fractie en sommige andere in deze Kamer overwogen dat al
wat langer. Er zijn ook aangehouden moties over. Het is mooi om dit nu
te markeren. Ik weet niet precies of we dit nu nog met een motie moeten
vastleggen. Dat hoeft niet voor mij. Het lijkt me wel goed om dit terug
te laten komen bij de behandeling van de wet versterking bestuurskracht.
Ik heb overigens nog een paar andere onderwijssectoren in de aanbieding
waarvoor het ook een goed idee is. Ik ben er in ieder geval blij mee. Er
waren ook tijden waarin de minister zich verzette tegen dit recht. Is
zij het met mij eens dat dit wellicht de beste weg is om tegenkracht in
organisaties, en dus ook in het mbo, te organiseren om misstanden als
die recent hebben plaatsgevonden, te voorkomen?
Minister Bussemaker:
Ik weet niet of het op zichzelf voldoende is, maar ik denk wel dat het
een belangrijke bijdrage kan leveren. In het afgelopen jaar hebben we
ook wat vrijheid gegeven voor de invulling van de hoofdlijnen van de
begroting. Voor zover mij bekend is het in het hoger onderwijs ook echt
goed gegaan. Het helpt om een goed gesprek te voeren. Ik hoopte dus al
dat u gelukkig zou zijn met deze uitspraak. En zie: mijn verwachting is
vervuld.
De heer Van Meenen (D66):
Dat is juist. Gaat u verder, misschien hebt u nog meer dingen waarmee u
ons gelukkig kunt maken.
Voorzitter: Van Meenen
Minister Bussemaker:
De heer Bruins had het over het stimuleren van bĆØta en techniek. Daar
hebben we onlangs nog een algemeen overleg over gehad in het kader van
het Techniekpact, maar dat was voor zijn tijd. We zien dat het heel goed
gaat bij de technische opleidingen. Die worden ook al meer bekostigd. Ik
zie dus geen aanleiding voor een verdere verhoging. Er is lang en
volgens mij Kamerbreed voor gepleit om meer studenten te interesseren
voor techniek. We zijn heel blij met de grote belangstelling, maar deze
leidt in sommige gevallen tot een numerus fixus. Deze is er vooral om de
kwaliteit van de opleiding te blijven garanderen. Vaak is de numerus
fixus ook tijdelijk. De Technische Universiteit Delft heeft bijvoorbeeld
gezegd dat zij tijd nodig heeft om goede docenten aan te stellen. Zij
wil geen onbevoegde docenten of docenten waarover men niet tevreden is,
van straat moeten plukken omdat de studentenaantallen stijgen.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Is de minister het in ieder geval met mij eens dat we liever niet
hebben, gezien de groeiende behoefte aan bĆØta en technici, dat er in dit
land een noodzaak is tot het instellen van een numerus fixus?
Minister Bussemaker:
Wij willen het liever niet hebben, maar tegelijkertijd willen wij dat
onze opleidingen, die van een hoog niveau zijn, ook van een hoog niveau
blijven. Zo'n numerus fixus wordt vaak ingesteld omdat men boven een
bepaald aantal de kwaliteit van de opleiding niet meer kan garanderen.
Het is een soort veiligheidsklep, want dat aantal wordt namelijk heel
vaak niet gehaald. Men doet het dus uit veiligheidsoverwegingen. We
hebben een halfjaar geleden uitgebreide brieven hierover aan de Kamer
geschreven. Toen hebben we ook een overzicht gegeven van de plekken waar
een numerus fixus geldt. Dat bleek maar in zeer geringe mate het geval
te zijn. Uit mijn hoofd gezegd gold het voor forensisch onderzoek. Dat
komt ook omdat de laboratoriumvoorzieningen daar beperkt zijn.
Forensisch onderzoek is een populaire studierichting, maar je kunt niet
duizenden mensen per jaar een baan bieden; gelukkig niet.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Is de minister bereid om in overleg te treden met de
medezeggenschapsraden van de technische universiteiten om in ieder geval
knelpunten te inventariseren en te bekijken of maatregelen nodig zijn,
om niet alleen de kwaliteit maar ook de groei te kunnen waarborgen?
Minister Bussemaker:
Nu ga ik herhalen wat ik in een eerder overleg over het Techniekpact heb
aangegeven. De Kamer krijgt ieder jaar een rapportage, waarin ook een
verantwoording en een overzicht van de groei van studentenaantallen
staan. Ik heb recentelijk, in dat overleg, vooral aandacht gevraagd voor
de sterke daling van studenten in de lerarenopleidingen voor techniek.
Dat is echt een grote zorg voor mij. Dat aantal is in de afgelopen tien
jaar met 50% gedaald. Ik ben hier samen met Doekle Terpstra, de aanjager
van het Techniekpact, mee aan de slag gegaan. Als we straks geen goede
docenten in techniek hebben, hoe kunnen we dan leerlingen en studenten
motiveren om naar technische opleidingen te gaan? Dit debat hebben we
echter recentelijk uitgebreid met elkaar gevoerd en ik ga dat niet
herhalen. We zitten erbovenop. We zijn met drie departementen, EZ, SZW
en OCW, met dat Techniekpact bezig.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Dank u wel.
De heer Duisenberg (VVD):
Ik kom nog even terug op het stuk over de kwaliteitsafspraken. Ik vond
de woorden van de minister heel goed gekozen. Dat vind ik wel vaker,
maar nu kan ik het hier zeggen. De minister vindt het belangrijk dat
geld dat extra geĆÆnvesteerd wordt, een merkbaar effect heeft. Volgens de
minister zijn we dat verschuldigd aan toekomstige generaties. Ik vind
dat de minister mooi formuleert hoe de kwaliteitsafspraken bepaald
worden. De minister zei tegen mij dat het de komende tijd een zoektocht
wordt om geen hagelslag te creƫren maar ook geen dictaat van de
overheid. Ik denk dat dit een goede schets is van die zoektocht.
Mijn vraag gaat over het merkbare effect. Stel dat het 2025 is. De
minister zit tevreden op haar studeerkamer of waar dan ook. Ik weet niet
hoe het er dan uitziet: ze slaat de krant open of ze gebruikt iets
digitaals. Ze leest over het onderwijs en de stand van zaken van ons
hoger onderwijs in 2025. Ik verwijs naar de drie gebieden, onderwijs van
wereldformaat, toegankelijkheid, talentontwikkeling en diversiteit en
verbinding met de samenleving en de arbeidsmarkt. Wat zou de minister
willen lezen? Waaraan kan zij zien dat er sprake is van een merkbare
impact? Ik vraag niet om een dictaat van de minister maar om haar
persoonlijke mening.
De voorzitter:
Mag ik voorstellen dat wij de minister de gelegenheid geven om dat na de
schorsing te zeggen? Dat lijkt mij namelijk een mooi begin van de tweede
termijn. Ik denk dat er zo langzamerhand wel behoefte is aan een
schorsing, tenzij de minister nu direct en kort hierop wil
antwoorden.
Minister Bussemaker:
Ik kan er wel wat over zeggen. Volgens mij is dit in lijn met heel veel
antwoorden die ik al heb gegeven. Ik vind het trouwens een heel
interessante vraag. Hoe ziet een universiteit of hogeschool er tegen die
tijd uit? Ik denk dat de studenten die dan binnenkomen, weten waar ze
naartoe gaan, veel beter dan nu. Ik denk dat de studenten beter
voorbereid zullen zijn. We zullen meer verschillen zien tussen
hogescholen en universiteiten, en niet alleen op inhoud. Denk
bijvoorbeeld aan Maastricht, waar probleemgestuurd onderwijs is. Een
andere zal zich bijvoorbeeld meer richten op internationaal onderwijs.
Weer een andere zal meer praktijkgericht zijn, in co-creatie met de
samenleving. Ik hoop dat ik veel gemĆŖleerdere en diversere instellingen
zie dan nu het geval is in Nederland, zowel qua leeftijd als qua sekse
en kleur.
Ik hoop dat er sprake is van heel interessante samenwerkingsmanieren.
Dat kunnen crossovers zijn tussen opleidingen, waarbij hbo en wo elkaar
respecteren om hetgeen ze te bieden hebben en waarbij ze niet op elkaar
neerkijken of een calimerohouding hebben. Ik hoop dat ze zelfbewust en
trots die samenwerking zoeken. Ik hoop heel erg dat mbo, hbo en wo op
regionaal niveau zullen samenwerken. Ik hoop ook dat we dan minder
waarde hechten aan gebouwen, dat er geen of maar zeer beperkt
collegezalen gebouwd worden. Ik denk dan aan een soort "flipping the
classroom", waarin het hoger onderwijs dan vooroploopt, met behoud van
de plekken waar mensen elkaar fysiek ontmoeten om met elkaar van
gedachten te wisselen. Volgens mij zorgt dat voor de continuĆÆteit in de
Europese uitvinding van universiteiten. Vroeger waren het meer kloosters
en waren universiteiten heel hiƫrarchisch. Dat is volstrekt anders dan
vandaag de dag. De inzet moet zijn dat men bereid is om nieuwsgierig te
zijn, om kennis met elkaar te delen en elkaar te bevragen. Dat is
misschien wel het allerbelangrijkste. Ook straks, in een ingewikkeldere,
misschien nog internationalere wereld dan nu, moeten we weten dat de
wetenschap gemaakt wordt door mensen en dat alleen
van-mens-tot-menscontact ons verder kan brengen.
Daarmee ben ik eigenlijk terug bij bildung. Ik hoop dat we in 2025
kunnen zeggen dat we onderwijs van wereldformaat hebben, waar studenten
opgeleid worden tot mensen die goed zijn in hun vakgebied maar ook tot
waardedragers van hun tijd, die weten hoe ze hun verantwoordelijkheid in
brede zin moeten nemen en hun kennis met anderen willen delen.
De voorzitter:
Dank u zeer. Dat lijkt mij een mooie afsluiting van de eerste termijn
van de minister.
De vergadering wordt van 18.20 uur tot 19.12 uur geschorst.
De voorzitter:
Wij hervatten het notaoverleg over de Strategische Agenda Hoger
Onderwijs en Onderzoek 2015-2025. Het woord is aan de Kamerleden voor
hun bijdrage in tweede termijn. Het woord is allereerst aan de heer Rog.
Hij heeft drie minuten.
De heer Rog (CDA):
Voorzitter. Ik zal nog heel kort op vier dingen ingaan. Ik bedank de
minister voor de beantwoording van de vragen. Ik vind dat we een goed
debat hebben gevoerd. Ik ben blij dat zij duidelijk heeft gemaakt dat
zij het binaire stelsel wil handhaven en dat zij in de
voortgangsrapportage die voor de zomer zal verschijnen, terugkomt op de
verengelsing van het hoger onderwijs. Dat maakt dat ik daarover nu niet
samen met de heer Jasper van Dijk een motie zal indienen. Ik vind het
voorts fijn dat er voor de zomer een reactie komt op het experiment havo
en ad.
Ik dien de volgende drie moties in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de minister in haar strategische agenda inzet op en
geld vrijmaakt voor individuele leerlijnen, flexibele leerroutes en
keuzevakken;
overwegende dat deze keuzevrijheid de coherentie in de curricula noch de
doelmatigheid van het onderwijs ten goede komt;
overwegende dat bildung en verdieping gebaat is bij intensief contact
tussen kleine groepen of individuele studenten met hun
leermeester;
verzoekt de regering, de voorgenomen investeringen in individuele
leerlijnen, flexibele leerroutes en keuzevakken niet door te voeren en
in plaats daarvan extra te investeren in kleinschalige seminars en
tutorraten,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Rog. Naar mij blijkt, wordt de
indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 500 (31288).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat studenten een groot belang hebben bij een stevig
matchingsprogramma, zodat zij een realistische en weloverwogen keuze
voor een passende studie kunnen maken;
voorts overwegende dat de uitvoering van "studiekeuzechecks" tussen
instellingen sterk verschilt, maar dat uit voorlopige resultaten blijkt
dat de aanpak van de Universiteit Utrecht zijn vruchten lijkt af te
werpen;
verzoekt de regering, niet pas "over enkele jaren", maar direct een
onderzoek te starten naar de effectiviteit van de verschillende vormen
van studiekeuzecheck en matchingsprocedures en daar eind 2016 mee te
komen, zodat straks alle hogescholen en universiteiten aan minimale
kwaliteitscriteria voldoen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Rog. Naar mij blijkt, wordt de
indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 501 (31288).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het kabinet als ƩƩn van zijn doelstellingen heeft dat er
meer leraren moeten komen in onder meer het hoger onderwijs en dat de
lerarenbeurs ƩƩn van de instrumenten is om dit te bevorderen;
constaterende dat deze lerarenbeurzen nu alleen beschikbaar zijn voor
docenten in het bekostigd onderwijs, maar niet voor docenten in het
privaat bekostigd onderwijs, zzp'ers of werknemers in het bedrijfsleven
die willen doorstromen;
tevens overwegende dat in het kader van het belang van een leven lang
leren het van belang is dat lerarenbeurzen voor de bovengenoemde groepen
worden opengesteld;
verzoekt de regering, mogelijk te maken dat ook de docenten in het niet
bekostigd onderwijs, zzp'ers en werknemers in het bedrijfsleven die
willen doorstromen, in aanmerking kunnen komen voor een
lerarenbeurs,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Rog. Naar mij blijkt, wordt de
indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 502 (31288).
De voorzitter:
Dank u wel. Het woord is aan de heer Bruins. Hij heeft twee minuten.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik bedank de minister voor haar heldere antwoorden. Ik
bedank haar voor de toezegging dat de numerus fixus die mogelijk dreigt
bij technische opleidingen via het Techniekpact in de gaten wordt
gehouden. Ik bedank haar voorts voor de uitspraak dat kleinschalige
instellingen bij de verdeling van kwaliteitsinvesteringen evenredig
zullen meeprofiteren. Ik bedank haar ook voor de toezegging dat zij bij
de monitoring van het leengedrag, ook in het kader van de motie-Slob, in
de gaten zal houden dat studenten met een functiebeperking of een
chronische ziekte niet de dupe zijn of worden van het leenstelsel.
Er staat nog een punt open. Ik heb gevraagd of de toegang tot de
meerjarige master niet wordt belemmerd door het leenstelsel. Ik zal daar
geen motie over indienen, maar de instroomcijfers afwachten. Ik zal ook
op dat punt in het kader van de motie-Slob de monitoring
afwachten.
Ik wil de volgende motie indienen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de medezeggenschap instemmingsrecht heeft op de
hoofdlijnen van de begroting;
overwegende dat instellingen in het hoger onderwijs hebben toegezegd om
in 2016 en 2017 200 miljoen euro te investeren in onderwijskwaliteit,
maar dat de medezeggenschap nog niet bij iedere instelling geĆÆnformeerd
is of betrokken is bij de besluitvorming;
verzoekt de regering om instellingen erop te wijzen dat het
instemmingsrecht van medezeggenschapsraden ook van toepassing is op de
voorinvesteringen van instellingen en de Kamer hierover te
informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Bruins en Jasper van Dijk. Naar
mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 503 (31288).
De heer Bruins (ChristenUnie):
Er is nog een andere motie, maar die zal de heer Bisschop indienen en
toelichten.
De voorzitter:
Hartelijk dank. We gaan over naar de heer Mohandis.
De heer Mohandis (PvdA):
Voorzitter. Ik bedank de minister voor haar uitvoerige beantwoording,
ook over het proces rondom de kwaliteitsafspraken. Collega Duisenberg
zal met een motie op dit punt komen. Ik wil zelf nog vier andere moties
indienen.
Ik begin met het punt waarover wij vandaag veel hebben gedebatteerd.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de vorm en wijze van aanbod van onderwijs binnen het
hoger onderwijs nu nog weinig flexibiliteit en maatwerk in zich draagt
voor specifieke onderwijsbehoeften onder studenten;
constaterende dat de wijze van betalen van opleidingen nu voor een
volledig studiejaar geldt;
van mening dat het waardevol is om te onderzoeken in hoeverre
flexibiliteit en maatwerk bij een studie kunnen ontstaan, indien een
student alleen vakken of delen van een studiejaar kan volgen;
van mening dat dergelijke flexibiliteit en eigen regie bij een studie
een belangrijke impuls kunnen bieden voor het principe van een leven
lang leren;
stelt vast dat het waardevol is dat de Universiteit van Amsterdam (UvA)
en de Hogeschool van Amsterdam (HvA) bereid zijn tot een dergelijk
experiment voor meer eigen regie voor studenten;
verzoekt de regering, een experiment "eigen regie bij
studiepuntbekostiging" mogelijk te maken en de Kamer nader te informeren
over de verdere mogelijke uitwerking en daarbij in het bijzonder de
Universiteit van Amsterdam (UvA) en de Hogeschool van Amsterdam (HvA) te
betrekken,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Mohandis en Duisenberg. Naar mij
blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 504 (31288).
De heer Mohandis (PvdA):
De volgende motie gaat over de certificering van modules.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat studenten nu slechts ƩƩn diploma aan het einde van hun
opleiding krijgen;
overwegende dat aparte onderdelen van een opleiding ook een
afzonderlijke waarde kunnen hebben;
overwegende dat er een streven is om het hoger onderwijs zo in te
richten dat er meer ruimte moet zijn voor een leven lang leren;
overwegende dat met de opkomst van MOOCs en andere vormen van
vernieuwing, onderwijs breder kan zijn dan alleen het curriculum;
overwegende dat ambitieuze studenten ook kwalificaties moeten kunnen
behalen bij een andere opleiding;
verzoekt de regering om certificering voor modules te verkennen en de
Kamer te informeren over de mogelijkheden en de ontwikkelingen op dit
gebied,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Mohandis en Duisenberg. Naar mij
blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 505 (31288).
De heer Mohandis (PvdA):
Ik kom op een ander punt, dat vandaag weinig aandacht heeft gehad maar
dat goed naar voren is gebracht in Metro. Dat gaat over de geldigheid
van tentamens. Ook de heer Van Dijk heeft hier in de afgelopen periode
vaker aandacht voor gevraagd. De motie luidt als volgt.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat instellingen nu zelf kunnen bepalen op welke termijn
tentamencijfers vervallen en misbruik maken van deze mogelijkheid in de
WHW;
overwegende dat de geldigheidsduur van tentamens slechts afhankelijk van
de veroudering van didactische kennis moet zijn;
van mening dat instellingen ook rekening moeten houden met persoonlijke
omstandigheden van de student, zoals dat wordt gedaan bij de hantering
van het bindend studieadvies;
verzoekt de regering om de WHW zo aan te passen dat tentamenresultaten
slechts kunnen vervallen wanneer de opgedane kennis aantoonbaar is
verouderd Ʃn hierin duidelijk te omschrijven dat instellingen rekening
moeten houden met de persoonlijke omstandigheden van de student,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Mohandis en Jasper van Dijk.
Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 506 (31288).
De heer Mohandis (PvdA):
De laatste motie gaat over de doorstroom.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat een op de vijf instromers afkomstig van het mbo het
hbo na ƩƩn jaar verlaat zonder diploma;
constaterende dat een goede regionale samenwerking tussen mbo-en
hbo-instellingen op opleidingsniveau voor een positief effect
zorgt;
overwegende dat studenten van het mbo die door willen naar het hoger
onderwijs gebaat zijn bij tijdige kennismaking met het hoger
onderwijs;
verzoekt de regering, in samenwerking met de Vereniging Hogescholen en
de MBO Raad te stimuleren dat mbo-instellingen en hogescholen op
regionaal niveau de samenwerking ten aanzien van doorstroom
intensiveren, waarbij het Noord-Hollandse convenant als voorbeeld kan
dienen, gefocust op het verlagen van uitval en het aanbieden van
(begeleidings)programma's die erop gericht zijn mbo-studenten klaar te
stomen voor het hoger onderwijs,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Mohandis. Naar mij blijkt, wordt
de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 507 (31288).
De heer Jasper van Dijk (SP):
Voorzitter. Wij hebben het gehad over financiering. Mijn fractie heeft
de zorg dat financiering op studentenaantallen tot perverse prikkels kan
leiden. Ik heb voorbeelden genoemd van vastgoed, ik heb het voorbeeld
van China genoemd. Daarom vraag ik de minister om te onderzoeken of de
financiering van het hoger onderwijs veranderd kan worden. In het
verleden zijn er modellen gebruikt die niet op studentenaantallen zijn
gebaseerd. Daarom heb ik een uiterst sympathieke motie. Die luidt als
volgt.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
van mening dat bekostiging op studentenaantallen een perverse prikkel
kan zijn met als gevolg een "jacht op de student";
constaterende dat er sinds 1983 verschillende bekostigingssystemen zijn
gehanteerd voor het hoger onderwijs, waaronder varianten die niet op
studentenaantallen zijn gebaseerd;
verzoekt de regering om de verschillende bekostigingsmodellen te
evalueren (van 1983 tot heden) en het verwachte effect van deze
bekostigingsmodellen op kansen en risico's te laten toetsen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Jasper van Dijk. Naar mij blijkt,
wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 508 (31288).
De heer Jasper van Dijk (SP):
Dan heb je het avontuur in China, dat de Rijksuniversiteit Groningen
aangaat. Het is uiterst ongewis. Voor hetzelfde geld horen we over een
paar jaar dat dit een financieel drama is geworden, vergelijkbaar met
dat van roc Leiden of van Amarantis. Ik wil dat graag voor zijn en dien
de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) een dependance wil
openen in China (Yantai);
constaterende dat geen publieke middelen aan deze dependance in China
besteed mogen worden;
verzoekt de regering, een overzicht te verstrekken van de totale kosten
voor deze dependance en de private middelen van de RUG waaruit deze
gefinancierd worden;
verzoekt de regering tevens, niet te aarzelen om bestuurders persoonlijk
aansprakelijk te stellen wanneer bij deze operatie alsnog sprake is van
financieel wanbeleid,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Jasper van Dijk. Naar mij blijkt,
wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 509 (31288).
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik kom op de middelen, de besteding van de middelen uit het leenstelsel.
De minister zei dat de Kamer vandaag haar mind moet opmaken. Ik heb een
motie om ons nog iets meer tijd te geven. In mijn ogen is volwaardige
medezeggenschap een voorwaarde voor een goede besteding. En daarover
spreken we binnenkort in het kader van de wet versterking
bestuurskracht.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
van mening dat de besteding van de middelen uit het leenstelsel in
samenspraak met de medezeggenschapsraad moet plaatsvinden;
constaterende dat de Kamer binnenkort debatteert over de wet versterking
bestuurskracht en de bevoegdheden van de medezeggenschap;
verzoekt de regering, de besluitvorming over de richting van de
besteding van de middelen uit het leenstelsel uit te stellen tot na de
behandeling van de wet versterking bestuurskracht,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Jasper van Dijk. Naar mij blijkt,
wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 510 (31288).
De heer Jasper van Dijk (SP):
Zoals de heer Rog al heeft gezegd, komen wij nog terug op de
verengelsing. Ik ben heel benieuwd of de motie-Mohandis/Duisenberg
inzake het betalen per vak nog iets toevoegt. Volgens mij gaat het
experiment er toch wel komen als de UvA dat zelf kan beslissen. Maar ik
hoor het graag.
De heer Duisenberg (VVD):
Voorzitter. Ik heb ƩƩn motie. Die wil ik vooraf graag even toelichten.
Het belangrijkste waar het vandaag om gaat, is dat we het hebben over de
strategie voor het hoger onderwijs, over de strategieƫn van instellingen
en over de investeringen die gedaan zullen worden. Het is misschien wel
een startschot voor de komende tijd. Het belangrijkste doel, dat
iedereen met elkaar deelt, is dat die strategieƫn en investeringen een
merkbaar verschil in kwaliteit zullen geven. Dat is ook tijdens de
hoorzitting regelmatig geuit. Er wordt daarbij veel gediscussieerd, ook
vandaag weer, over de vraag hoe je dat dan moet doen. Dan hebben we het
over de kwaliteitsafspraken, waarover we het volgens mij allemaal best
wel eens zijn. We hebben het voorts over de inspraak van
belanghebbenden, waarbij de een alleen spreekt over medezeggenschap en
de ander ook over interne en externe belanghebbenden.
Er wordt dus veel gediscussieerd over de vraag hoe we dat moeten doen.
De minister vat het heel goed samen door te zeggen: we houden de komende
tijd een zoektocht naar een situatie waarbij er geen sprake is van
hagelslag maar ook niet van een dictaat van de overheid. Ik denk dat dat
een heel goede samenvatting is. Dat is het proces waar we naartoe zouden
willen, omdat we toch wel de zorg hebben dat het geld zodanig wordt
geĆÆnvesteerd dat we er over vijf of tien jaar geen impact van zien. Ik
denk dat wij die zorg allemaal delen, niet alleen hier aan tafel maar
ook breed in het onderwijsveld.
Het is dus een zoektocht naar een goede manier waarop dat proces kan
plaatsvinden en er geen situatie ontstaat van hagelslag, maar ook geen
situatie waarin sprake is van een dictaat van de overheid. Ik denk dat
hierbij twee aspecten van belang zijn. Ten eerste, het moet een gedragen
proces zijn. Veel mensen hebben dat uitgesproken. Daarbij is het van
belang dat als je een proces hebt waarbij interne en externe
belanghebbenden betrokken zijn, dus ook de regio en het afnemend
beroepenveld, je dan ook de mogelijkheid moet hebben om te kijken naar
initiatieven die elkaar kunnen versterken. Er wordt door het afnemend
beroepenveld, bijvoorbeeld door de zorgsector, een human capital agenda
opgesteld. Ik weet dat de technieksector ook bezig is met een human
capital agenda.
De voorzitter:
Als u nog moties wilt indienen, moet u dat nu heel snel gaan doen.
De heer Duisenberg (VVD):
Ik merk dat u mij rigoureus gaat afkappen. Het is ook een motie namens
u.
De voorzitter:
Dan krijgt u wat extra tijd.
De heer Duisenberg (VVD):
Ik dacht dat ik nog vier minuten had. Dat is dan snel gegaan. Ik wilde
eigenlijk nog iets zeggen over het tweede aspect. De motie gaat over dat
tweede aspect: dat het proces uiteindelijk moet leiden tot impact. Dat
is waar het om gaat, waar we ons gezamenlijk zorgen over maken. We maken
ons er zorgen over dat die impact er niet zal zijn.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat door de afspraken bij het studievoorschot er
financiële middelen vrijkomen die geïnvesteerd gaan worden in de
kwaliteit van het hoger onderwijs;
overwegende dat deze middelen in 2025 een substantiƫle sprong in
kwaliteit moeten bewerkstelligen;
roept de regering, onderwijsinstellingen, interne en externe
belanghebbenden op om maximale impact te bewerkstelligen met de extra
investeringsmiddelen naar 2025, met als doel een toekomstbestendig hoger
onderwijs, versterking van ontplooiingskansen van studenten en een
lerende, internationaal concurrerende economie,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Duisenberg, Mohandis, Grashoff
en Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende
ondersteund.
Zij krijgt nr. 511 (31288).
De heer Rog (CDA):
Nu deze motie deel uitmaakt van de beraadslaging, wil ik er nog een
vraag over stellen. De leenstelselcoalitie heeft kennelijk nog de
behoefte om haar geurvlag te plaatsen in dit debat. De heer Duisenberg
heeft het over een merkbaar verschil in kwaliteit en een proces dat moet
leiden tot impact. Hoe waardeert de heer Duisenberg het werk van de
minister met haar strategische agenda? Zou dat misschien ook de
bedoeling hebben gehad, met alle aanbevelingen en alle
beleidsrichtingen, om een bepaalde impact te hebben?
De heer Duisenberg (VVD):
Dat heeft zeker mijn waardering. Dat heb ik ook gezegd in mijn inbreng.
Ik heb de minister en de mensen die eraan hebben meegewerkt, bedankt
voor deze agenda. Er zitten heel veel dingen in die zeker bijdragen aan
het doel. De minister heeft duidelijk aangegeven dat er accenten in
zitten, maar dat bijvoorbeeld de bestedingsrichtingen indicatief zijn.
Uiteindelijk zullen de onderwijsinstellingen zelf met interne en externe
belanghebbenden bepalen wat de uiteindelijke impact van alle plannen
wordt. Wij hebben die zorg uitgesproken tijdens het rondetafelgesprek.
Die werd breed gedeeld, volgens mij ook door de heer Rog. Of je nu voor
of tegen die beslissing van het leenstelsel bent geweest, het feit is
dat er geld vrijkomt. Ik doe een oproep, niet alleen in de Kamer maar
ook in de richting van iedereen die betrokken zal worden bij deze
strategieƫn en kwaliteitsafspraken, om de verantwoordelijkheid met
elkaar te nemen om maximale impact uit dat geld te halen. Dat geldt niet
alleen voor de Kamerleden maar ook voor de mensen elders die erbij
betrokken zijn. Dat is de oproep die in de motie staat.
De heer Rog (CDA):
Maar wat voegt deze motie in hemelsnaam toe? Wat gaat de minister nu
anders doen dan wanneer deze motie niet was ingediend? De heer
Duisenberg heeft het over een bestedingsrichting maar ik lees er in die
motie helemaal niets over dat we meer in internationalisering en minder
in onderzoek in het hbo moeten steken of meer in bildung en minder in
individuele leerlijnen. Ik snap er helemaal niets van. Wat voegt deze
motie toe?
De heer Duisenberg (VVD):
De heer Rog maakt een grote denkfout. Hij haalt de minister links in.
Sterker nog, op dit punt haalt hij wellicht zelf de heer Van Dijk links
in. De heer Rog wil vanuit Den Haag een bepaald potje vergroten en een
ander potje verkleinen om vervolgens te bepalen dat er meer impact zal
komen, terwijl het voor de mensen die er wat liberaler in zitten dan de
heer Rog, juist de bedoeling is om het meer vrij te laten aan het
onderwijsveld en aan alle belanghebbenden daaromheen. Er komt iets uit
de zoektocht, maar de stip aan de horizon, de ambitie die je moet
neerleggen heeft te maken met het realiseren van toekomstbestendig hoger
onderwijs, de lerende economie en de internationaal concurrerende
economie. Het is dan niet de bedoeling om je, zoals de motie van de heer
Rog wel doet, vanuit Den Haag te bemoeien met waar men dat geld aan zou
moeten uitgeven. Ik vind dat een vrij communistische gedachte van de
heer Rog.
De voorzitter:
Ik zie dat de heer Van Dijk ook een interruptie wil plegen.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik weet uit betrouwbare bron dat er bij de VVD de regel is dat je geen
overbodige moties indient. Welnu, ik heb nog nooit zo'n overbodige motie
gezien. Er staat werkelijk helemaal niets in. Ik ben dan ook heel
benieuwd naar het oordeel van de minister over deze motie. Volgens mij
gaan we binnenkort ook overleggen over de diarree aan moties die door de
Kamer wordt ingediend. Ik dacht dat de VVD zich daar niet schuldig aan
maakte, maar deze motie is werkelijk te triest voor woorden.
De voorzitter:
Hebt u ook nog een vraag?
De heer Jasper van Dijk (SP):
Mijnheer Duisenberg, bent u bereid om deze motie in te trekken?
De heer Duisenberg (VVD):
Van de heer Van Dijk verwacht ik dit. Hij zou het liefst elk potlood en
elk stukje vastgoed bepalen vanuit het Haagse. Het allerliefst zou hij
nog teruggaan naar Zoetermeer, want dat waren pas goede oude tijden. Als
je vanuit dat frame naar de wereld kijkt, dan begrijp ik inderdaad dat
je deze motie die betrekking heeft op de stip op de horizon en niet op
de potloden, de gebouwtjes en de steentjes, niet snapt.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Het is een motie en die is per definitie een oproep vanuit Den Haag. De
heer Duisenberg maakt zich daar schuldig aan. Laat die instellingen nou
met rust en val ze niet lastig met overbodige moties.
De voorzitter:
Ik hoor geen vraag. Is de heer Duisenberg hiermee aan het eind van zijn
bijdrage gekomen?
De heer Duisenberg (VVD):
Ja.
De voorzitter:
Dan geef ik vervolgens het woord aan de heer Bisschop van de SGP.
De heer Bisschop (SGP):
Voorzitter. Ik wil allereerst de minister bedanken voor haar reactie op
de gestelde vragen en gemaakte opmerkingen en die dank betreft ook allen
die haar hier ambtelijk ondersteunen.
De voorzitter:
U hebt overigens nog een minuut spreektijd.
De heer Bisschop (SGP):
Ik heb ƩƩn motie. De verschillende gestapelde en cumulatieve
controlemechanismen blijven een punt van zorg. Ik krijg nog steeds
vanuit het veld signalen dat het nog niet helemaal is zoals het zou
moeten zijn. Deze motie begint aan de andere kant, ook met het oog op
het vrijvallende geld dat te zijner tijd wordt geĆÆnvesteerd.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat voor de afstemming en versterking van hoger onderwijs
en onderzoek in de afgelopen jaren een stapeling aan systemen is
ontstaan, waaronder de prestatieafspraken, de topsectoren en de
nationale wetenschapsagenda;
constaterende dat aan de verschillende systemen naast lastendruk
uiteenlopende inhoudelijke en financiƫle belangen verbonden zijn voor
instellingen, terwijl deze systemen elkaar inhoudelijk overlappen;
verzoekt de regering, in samenspraak met koepelorganisaties te werken
aan een eenduidiger systeem voor de afstemming en financiering van het
hoger onderwijs en onderzoek,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Bisschop en Bruins. Naar mij
blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 512 (31288).
De heer Bisschop (SGP):
Ik beperk de motiediarree tot slechts deze ene motie. Ik wil nog wel
zeggen dat deze motie ook van belang is in het perspectief van de
miljoenen die op termijn beschikbaar komen. Daarvoor moet er een
eenduidig systeem van financiering zijn. Anders krijg je alleen maar
verdergaande cumulatie van verantwoording en overlap, hetgeen wij
volgens mij hier met z'n allen niet willen.
Voorzitter: Rog
De voorzitter:
Ik geef het woord aaan de heer Van Meenen, die drie minuten spreektijd
heeft.
De heer Van Meenen (D66):
Voorzitter. Mijn dank aan de minister en haar ambtenaren. Ik constateer
met vreugde dat we en passant mogen verwachten dat het instemmingsrecht
ten aanzien van de hoofdlijnen van de begroting voor het mbo er gaat
komen. Dat is mooi nieuws, waardoor we de rest van de strijd kunnen
concentreren op het po en het vo, zeg ik dan maar even in de richting
van de heer Van Dijk.
Wat betreft het flexibel collegegeld voor doelgroepen, dat een van de
twee onderdelen was van het plan van de PvdA en de VVD, blijft het mijn
wens om dit voor meer instellingen mogelijk te maken. Het is goed dat we
hier fel en stevig afstand genomen hebben van het bekostigen op
studiepunten, want dat is het ultieme rendementsdenken.
Tot zover de complimenten. Ik heb nog een drietal moties.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat er in het kader van de strategische agenda hoger
onderwijs kwaliteitsafspraken gemaakt worden met hogescholen en
universiteiten;
overwegende dat de kwaliteitsafspraken het beste gemaakt kunnen worden
samen met de belanghebbende partijen op de instellingen zelf, de
medezeggenschap, docenten, studenten en partijen in de directe omgeving
van de instelling;
verzoekt de regering, de aanpak van de kwaliteitsafspraken te veranderen
en de onderwijsinstellingen zelf kwaliteitsafspraken te laten maken met
relevante partijen in de directe omgeving van de instelling, zoals
docenten, studenten, betrokken bedrijven, maatschappelijke organisaties
en andere relevante partijen;
verzoekt de regering voorts, toe te zien op de kwaliteit van de gemaakte
afspraken,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Meenen. Naar mij blijkt,
wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 513 (31288).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het belang van internationalisering in het hoger
onderwijs steeds verder toeneemt en dat steeds meer studenten een deel
van hun studie in het buitenland volgen;
overwegende dat internationalisering een zeer beperkte rol speelt in de
strategische agenda hoger onderwijs en dat het ontbreekt als prioriteit
in de investeringsagenda;
verzoekt de regering, internationalisering op te nemen als prioriteit in
de investeringsagenda van de strategische agenda hoger onderwijs,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Meenen. Naar mij blijkt,
wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 514 (31288).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat steeds meer masteropleidingen selectie aan de poort
toepassen op basis van de gemiddelde cijfers, naast de mogelijkheid om
te selecteren op basis van relevante inhoudelijke criteria;
overwegende dat deze ontwikkeling de toegankelijkheid van het onderwijs
onder druk zet;
verzoekt de regering, geen selectie aan de poort toe te laten bij
masteropleidingen op basis van gemiddelde cijfers,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Meenen. Naar mij blijkt,
wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 515 (31288).
Voorzitter: Van Meenen
De voorzitter:
Hiermee eindigt de tweede termijn van de Kamer. De minister heeft enige
tijd nodig om haar beantwoording voor te bereiden.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
Wij zijn toegekomen aan de tweede termijn van de zijde van de
regering
Minister Bussemaker:
Voorzitter. Ik loop de verschillende moties langs. De motie op stuk nr.
500 van de heer Rog verzoekt de regering de voorgenomen investeringen in
individuele leerlijnen, flexibele leerroutes en keuzevakken niet door te
voeren en in plaats daarvan extra te investeren in kleinschalige
seminars en tutoraten. Die motie moet ik ontraden. Ik verwijs naar het
schema van de investeringen in de strategische agenda, de pagina's 86 en
87. Bij punt 8 zouden dan de middelen voor het stimuleren van een leven
lang leren geschrapt worden. Dat lijkt mij zeer onwenselijk. We hebben
er eerder uitgebreid met elkaar over gesproken en we hebben ook pilots
en experimenten afgesproken. Per 15 oktober zijn er voorstellen over
ingediend en per 1 januari gaan we daarmee van start. Los van het feit
dat ik dan een belofte verbreek, zou ik het ook onbehoorlijk vinden naar
iedereen die daar nu werk van heeft gemaakt. Voor zover ik weet, vindt
de hele Kamer een leven lang leren belangrijk. Dus die motie moet ik
ontraden.
De motie van de heer Rog op stuk nr. 501 verzoekt de regering een
onderzoek te starten naar de effectiviteit van de verschillende vormen
van studiekeuzechecks en matchingsprocedures. Deze motie vind ik op
zichzelf sympathiek en daarom wil ik het oordeel erover aan de Kamer
laten, mits de formulering in het dictum wordt aangepast, zodat er geen
sprake is van minimale kwaliteitscriteria waaraan voldaan moet worden,
maar dat uitgesproken wordt dat ze kwalitatief aan de maat zijn. Het is
niet zo dat er voor studiekeuzechecks en matchingsprocedures slechts ƩƩn
model goed is. Ze moeten gewoon kwalitatief goed zijn. Verder heb ik een
probleem met de timing. De vraag is namelijk of er eind 2016 al
voldoende informatie beschikbaar is. Het zou dan ook goed zijn als de
motie ons op dat vlak enige ruimte geeft. Met deze twee kanttekeningen
wil ik het oordeel aan de Kamer laten, maar als ik de motie letterlijk
moet interpreteren, moet ik deze ontraden.
De heer Rog (CDA):
Dank. Ik zal de motie aanpassen. Als ik er van maak "zo spoedig
mogelijk" is mijn vraag vervolgens wel aan de minister wat haar
inschatting dan is van de termijn waarbinnen dat onderzoek plaatsvindt
dan wel afgerond is.
Minister Bussemaker:
Ik hoop dat ik dan eind 2016 kan beginnen, maar het zal in ieder geval
2017 zijn.
De voorzitter:
Dank u zeer. Gaat u verder.
Minister Bussemaker:
In de motie op stuk nr. 502 wordt de regering verzocht om het mogelijk
te maken dat ook de docenten in het niet-bekostigd onderwijs in
aanmerking komen voor een lerarenbeurs. Deze motie moet ik ontraden. We
hebben het hierover eerder gehad; het doorbreekt echt het level playing
field tussen bekostigd en onbekostigd onderwijs als ook alle docenten
uit het onbekostigd onderwijs aanspraak kunnen maken op publieke
middelen. Deze motie ontraad ik dan ook met kracht. Ik moet ook zeggen
dat de motie mij verbaast. Enerzijds wil de heer Rog een leven lang
leren, dat gaat over het creƫren van een level playing field tussen
bekostigd en onbekostigd onderwijs ā zie zijn eerste motie ā schrappen.
Anderzijds wil hij in zijn derde motie het omgekeerde realiseren dan wel
wil hij in beide gevallen geen level playing field. Hoe dan ook, ik vind
dat publieke middelen hier niet gebruikt moeten worden om een master bij
docenten in het privaat onderwijs te bekostigen.
De heer Rog (CDA):
Ik word nu aangesproken. Ik vind het goed voor de Handelingen om iets
recht te zetten. We kunnen van mening verschillen en dat geeft ook niet,
maar deze motie is voor het CDA van betekenis. Ik wil tevens aangeven
dat het CDA niet af wil van een leven lang leren, maar dat het een
principieel andere keuze maakt dan de minister ten aanzien van
individuele leerlijnen en keuzevakken, waarin de minister wil investeren
in het kader van de strategische agenda. Dat is het punt waar mijn
eerste motie op toeziet. Wat de derde motie betreft is er een duidelijk
verschil van inzicht tussen de minister en mijn partij
Minister Bussemaker:
Dat verandert mijn oordeel niet.
De motie op stuk nr. 503 van de heren Bruins en Van Dijk ontraad ik. Die
is niet alleen overbodig maar wekt ook volstrekt verkeerde
verwachtingen. Er wordt namelijk in gesuggereerd dat er allerlei
onderdelen apart benoemd zouden moeten worden, in de zin dat er sprake
is van instemmingsrecht. Instemmingsrecht betreft de hoofdlijnen van de
begroting en dus ook de voorinvesteringen. Elke aparte benoeming daarvan
kan ook vragen oproepen over andere onderdelen van de begroting. Dus in
die zin vind ik de motie echt onwenselijk en moet ik die dus
ontraden.
Over de motie op stuk nr. 504 van de heren Mohandis en Duisenberg over
eigen regie bij studiepuntbekostiging laat ik het oordeel aan de Kamer.
Geluisterd hebbend naar de discussie, denk ik dat het van belang is dat
we een en ander nog eens goed in een kader plaatsen. Er is al veel
voorwerk verricht. Ik refereer nog maar eens aan het document van de
LSVb bij de eerdere discussies over een leven lang leren. Ik denk dat
dit ondertussen alweer anderhalf jaar geleden was. Ik waardeer het
overigens zeer dat de indieners van de motie ook zelf contact hebben
gezocht met instellingen en hebben gekeken wat daar kan. Voor zover ik
kan overzien, is daar ook steun voor. Het lijkt mij goed om ook vanuit
mijn perspectief aan te geven voor welke groepen studenten dit een
oplossing zou kunnen zijn. Ik denk zelf vooral aan studenten die
bijvoorbeeld hun studie willen combineren met een bestuursfunctie, die
verantwoordelijk zijn voor de zorg van een jong kind of die hun eigen
bedrijf willen starten. Ik zou ook graag nog eens goed in kaart willen
brengen wat nu de gevolgen zijn voor de bekostiging en hoe een en ander
zich verhoudt tot de systemen die universiteiten en hogescholen zelf
hebben gekozen. Daarbij kan ik dan ook betrekken de vraag of er nog
andere instellingen zijn die hier iets van vinden of er aan mee zouden
willen doen. Vervolgens kan ik dan aangeven wat ik daarin verstandig
acht. Mijn eerste reactie zou dan ook zijn om zo'n experiment niet te
groot te maken, teneinde een en ander eerst goed te kunnen bekijken. Dus
ik zeg toe dat als de motie wordt aangenomen, ik in het voorjaar met een
brief over deze onderdelen kom om daarin dan definitief een uitgebreide
reactie en een uitwerking van de motie te kunnen geven.
De voorzitter:
Even voor de goede orde: u laat het oordeel over deze motie aan de
Kamer.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Kan de minister uitleggen wat zij precies mogelijk gaat maken? Dat de
minister een brief stuurt en dat zij het ondersteunt, is harstuikke
mooi, maar de motie vraagt om het mogelijk te maken. Is dat juist of kan
de UvA dit sowieso al doen?
Minister Bussemaker:
Mijn eerste reactie is dat dit binnen het huidige systeem lijkt te
moeten kunnen, maar dat men wel ondersteuning nodig heeft. Het betekent
niet dat ik de wetgeving zou moeten veranderen. Anders zou het ook niet
snel kunnen. Het betekent wel dat we even heel goed moeten kijken wat de
UvA en HvA nu gaan doen en dat wij ook de kaders met de universiteiten
en hogescholen moeten bespreken over wat wij daarin verantwoord vinden
en hoe ze er ook verslag over gaan doen. Als hierover een motie wordt
ingediend, ga ik er van uit dat u dan ook wilt weten wat dat bij de UvA
en de HvA oplevert.
Voorzitter: Rog
De heer Van Meenen (D66):
Wat betekent in de ogen van de minister eigen regie bij
studiepuntbekostiging? Voor mij is erg belangrijk dat het niet betekent
dat de universiteiten vanuit de overheid bekostigd worden op
studiepunten maar dat er wellicht binnen de universiteiten zelf een
intern verdelingssysteem is dat daarop gebaseerd is. Klopt die
interpretatie? Is dat ook de interpretatie van de minister?
Minister Bussemaker:
Dat klopt voor zover het over de UvA en de HvA gaat. In mijn brief zal
ik overigens ook aangeven wat het verschil is met de externe
studiepuntbekostiging. Daarvan heb ik al gezegd dat het mij ongewenst
lijkt om er nu ingrijpende maatregelen voor te bepleiten, aangezien dat
enorm veel gedoe zou opleveren, zoals administratief in de uitvoering.
Een andere vraag is wat we dan wenselijk en verantwoord vinden. Dus stap
ƩƩn is: laten we eens kijken bij de instellingen die zelf al met interne
studiepuntbekostiging werken, hoe we daar vorm aan kunnen geven. Daar
gaat dit experiment over. Zo begrijp ik ook de indieners. In mijn brief
zal ik echter wel het bredere kader schetsen, omdat ik dat goed vind
voor de helderheid van de discussie, om aan te geven waar we het nu
precies over hebben bij deze pilot en wat daarna mogelijkerwijs nog meer
denkbaar is.
Voorzitter: Van Meenen
De heer Bisschop (SGP):
Hoelang duurt dat Leven Lang Leren? Of anders gevraagd: hoelang duurt
dit experiment? Wanneer kunnen we vaststellen of zo'n experiment een
vervolg moet krijgen of afgeschoten moet worden?
Minister Bussemaker:
Dat zijn allemaal redenen om te zeggen dat ik hierop terugkom in het
voorjaar met een brief. Ik ben immers ook afhankelijk van de UvA en de
HvA en moet zien wat die precies voor ogen hebben. Daar kan ik de Kamer
dan over berichten. Dan kan altijd op dat moment weer besloten worden
over de randvoorwaarden of over adviezen die de Kamer al dan niet wil
meegeven over wat wel en wat niet wenselijk is. Ik kan mij voorstellen
dat we daarover nog een debat kunnen voeren, als de Kamer daar behoefte
aan heeft, voordat het daar definitief ingevoerd wordt.
De voorzitter:
Dank u zeer. Gaat u verder met de motie op stuk nr. 505.
Minister Bussemaker:
De motie op stuk nr. 505 van de heren Mohandis en Duisenberg gaat over
certificering. Instellingen hebben al enige mogelijkheid om dit te doen,
maar ik snap dat meer wenselijk is. Ik snap de behoefte van de indieners
van de motie, maar ik wil hun eigenlijk vragen om deze motie aan te
houden, omdat dit bij uitstek een thema is dat goed aan de orde kan
komen bij het algemeen overleg over Leven Lang Leren, eind januari 2016.
Ik zeg dat vanuit het idee dat het kan, maar dat er meer nodig is en dat
het goed is als instellingen dat meer zouden doen. Ik wil dat graag
meenemen naar het AO van eind januari, dan kunnen we het wat
uitgebreider bespreken.
De voorzitter:
Ik kijk even naar de indieners.
De heer Mohandis (PvdA):
Dan houd ik de motie voorlopig aan, want we krijgen inderdaad een
algemeen overleg eind januari over Leven Lang Leren. Dan kom ik of mijn
collega hierop bij die gelegenheid terug.
De voorzitter:
Op verzoek van de heer Mohandis stel ik voor, zijn motie (31288, nr. 506) aan te houden.Ā
Daartoe wordt besloten.
Minister Bussemaker:
In de motie op stuk nr. 506 verzoeken de leden Mohandis en Jasper van
Dijk om de WHW zo aan te passen dat tentamenresultaten slechts kunnen
vervallen wanneer de opgedane kennis aantoonbaar is verouderd. De wet
staat toe dat de instelling waar nodig de geldigheidsduur van tentamens
kan beperken via de OER. Dat betekent dat een instelling daar een goede
inhoudelijke reden voor moet hebben, zoals snel verouderende
tentamenstof. Op die manier kan geborgd worden dat de student op het
moment van afstuderen over actuele kennis en vaardigheden van het
vakgebied beschikt. Dat is precies wat de heren Mohandis en Van Dijk
bedoelen. Het is ook in het belang van de student. Tegelijkertijd
constateer ik met de indieners dat de geldigheidsduur van tentamens soms
wordt ingezet als rendementsmaatregel. Ik laat het oordeel over deze
motie aan de Kamer. Ik hecht eraan aan te geven dat ik, mocht de motie
worden aangenomen, toch al bezig ben met een verkenning naar hiaten in
de rechtspositie van de student. Dat doe ik naar aanleiding van een
toezegging aan de fractie van GroenLinks in de Eerste Kamer in het kader
van de wet over het studievoorschot. Dit vraagstuk is daarbij naar voren
gekomen. De door de indieners geuite zorgen zal ik dan meenemen in dat
onderzoek. Ik zal de Kamer rond de zomer informeren.
Over de motie van het lid Mohandis op stuk nr. 507 over de doorstroming
van mbo naar hbo laat ik het oordeel aan de Kamer. De strategische
agenda zet al in op het stimuleren van samenwerking. De intentie is om
de samenwerkingsverbanden te verstevigen. De motie is dus ondersteuning
van beleid, zij het dat er een extra nadruk wordt gelegd op het
regionale niveau en het Noord-Hollandse convenant. Ik beschouw dit als
een extra aanmoediging bij het vormgeven van doorstroming van mbo naar
hbo. Ik laat het oordeel dus aan de Kamer.
In de motie op stuk nr. 508 wordt verzocht om bekostigingsmodellen te
evalueren. Die motie ontraad ik. Dat gaat enorm veel papierwerk
opleveren, veel bureaucratie dus. Ik denk dat wij de discussie al op een
veel betere manier aan het voeren zijn naar aanleiding van de begroting
voor OCW. In dat kader is gesproken over input en output en het verzoek
van de Kamer om te bezien hoe wij kunnen sturen op de prestatiebox en
andere vormen van kwaliteits- en prestatieafspraken. Dit zou, vergeleken
met die discussie, eigenlijk alleen maar een stap terug zijn. Ik ontraad
deze motie dus echt.
De motie van het lid Jasper van Dijk op stuk nr. 509 over de
Rijksuniversiteit Groningen en haar activiteiten in China ontraad ik. Ik
vind deze motie echt voorbarig en overbodig. Ik heb immers al duidelijk
aangegeven dat ik geen goedkeuring zal verlenen als de voorstellen
inhouden dat publiek geld wordt gebruikt voor private activiteiten.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik heb een kleine aanvulling. Er staan twee verzoeken in de motie. Het
eerste is om een overzicht van de totale kosten te verstrekken.
Minister Bussemaker:
Ik heb al gezegd dat de Rijksuniversiteit Groningen op dit moment bezig
is om de plannen uit te werken en dat zij die ook met mij en mijn
departement zal bespreken. Ik ben bereid u in ieder geval toe te zeggen
dat ik u hierover t.z.t. zal berichten. Dan geef ik ook een
verantwoording van mijn besluit. Ik vind het niet nuttig om overzichten
van totale kosten te sturen, want dat zou volstrekt voorbarig zijn. U
mag de motie ook aanhouden. U hebt dan een extra vinger aan de pols om
van mij een goede verantwoording te vragen over het besluit dat ik
neem.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik beraad mij daar even op. U hoort nog van mij.
Minister Bussemaker:
In de motie op stuk nr. 510 verzoekt de heer Van Dijk om de
besluitvorming over de richting van de besteding van de middelen uit het
leenstelsel uit te stellen tot na de behandeling van de Wet versterking
bestuurskracht. Daar heb ik eigenlijk geen opvatting over, want dit is
een besluit dat geheel aan de Kamer is. U kunt altijd beslissen wanneer
u wilt stemmen, ook over deze moties. Bij de Wet versterking
bestuurskracht bent u vrij om in te brengen wat u wilt. Het komt niet zo
vaak voor, maar ik vind hier niets van.
De voorzitter:
Ik beschouw dat als oordeel Kamer.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ja, ik ook.
Minister Bussemaker:
Nou ja, ik vind dat u daar zelf met elkaar een mening over moet
vormen.
De voorzitter:
Excuses, maar wij gaan uiteindelijk overal zelf over, ongeacht het
advies van de minister. Het spijt me. Ik heb dat weleens ergens gelezen,
in de Grondwet of zo. Tenzij de minister daar een andere opvatting over
heeft, beschouw ik dit advies als: oordeel Kamer.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik ben het wel eens met de minister. Ik heb deze motie gemaakt naar
aanleiding van haar opmerking in eerste termijn. De minister zei: wij
moeten wel vandaag beslissen welke kant wij op willen, globaal; de
richting dus. Toen heb ik gedacht: de Wet versterking bestuurskracht
komt er nog aan en die is mede van invloed op mijn oordeel over het
beleid. Hoe sterker de medezeggenschap, hoe meer vertrouwen ik aan de
instellingen geef, vandaar dat ik deze motie heb gemaakt. Ik ben het
echter wel eens met de minister dat hier ook zou kunnen staan: spreekt
uit ā dan wordt het een uitspraak aan de Kamer ā om pas te besluiten
over de besteding van de middelen uit het leenstelsel na behandeling van
de Wet versterking bestuurskracht. Misschien moet ik mij hierop nog even
beraden.
De voorzitter:
Ik stel voor dat u zich hierop beraadt en wellicht met een gewijzigde
motie komt. Wellicht vraagt u het kabinet hierover nog om advies.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik ga me op een hele hoop beraden, voorzitter. Wij hebben nog twee dagen
voor de stemmingen.
De voorzitter:
Daarom. Alle tijd. Voorlopig is de motie zoals die is. Ze is voorzien
van het oordeel: aan de Kamer.
Minister Bussemaker:
Ik kom op de motie op stuk nr. 511 van de leden Duisenberg, Mohandis,
Grashoff en Van Meenen. Ik laat het oordeel hierover aan de Kamer. Ik
kan zeggen dat het ondersteuning van beleid is. Dat is het zeker ook,
maar ik vind het interessant dat in deze motie ook een oproep wordt
gedaan aan de onderwijsinstellingen. Daarmee geeft de motie een zeer
heldere boodschap af aan de onderwijsinstellingen, maar ook aan interne
en externe belanghebbenden. Daarmee kan ze de discussie die ik met de
instellingen en de externe belanghebbenden voer, nog eens versterken. In
het kader van toekomstbestendig hoger onderwijs, ontplooiingskansen voor
studenten ā ik ga ervan uit dat ik daar ook bildung onder mag verstaan ā
en een lerende, internationaal concurrerende economie heb ik een extra
argument om hen te stimuleren, met elkaar samen te werken en resultaten
te behalen.
De heer Rog (CDA):
"De vraag die je wist dat zou komen." Wat voegt deze motie nu werkelijk
toe? De minister geeft aan: ik vind het zo ontzettend leuk dat hier
staat dat ook die instellingen voor impact moeten zorgen, met het
omliggende veld. Ik heb de strategische agenda van de minister
buitengewoon zorgvuldig gelezen en er zelfs mijn waardering voor
uitgesproken vandaag. Heb ik dan een ander document gelezen? Stond het
eigenlijk niet al in de strategische agenda van de minister?
Minister Bussemaker:
Natuurlijk is het geformuleerd als wens in de strategische agenda dat
wij dat op die manier met elkaar willen vormgeven. Met heel veel
stakeholders en heel veel instellingen ā er is een uitgebreide Hoger
Onderwijstour geweest ā hebben wij daarover gesproken, maar wij zetten
nu een volgende stap. Toen ging het over het maken van een agenda, nu
gaat het over het vaststellen ervan en het vormgeven in concrete acties.
Al die richtingen en voorbeelden moeten nu wel worden vertaald. Ik
beschouw dit als een goede ondersteuning en een extra stimulans voor
alle betrokkenen om maximaal met elkaar op te trekken. Dat kan mij weer
helpen om hen daar te krijgen waar ik wil, namelijk in gezamenlijkheid
zo goed mogelijk invulling geven aan kwalitatief goed hoger
onderwijs.
De heer Rog (CDA):
Ik heb geen vervolgvraag. De minister doet zichzelf en haar strategische
agenda tekort als zij over deze motie zegt: oordeel Kamer. In deze motie
wordt gesteld dat er onvoldoende impact is, terwijl de strategische
agenda bol staat van de ambitie. Wees een beetje zelfbewust, zou ik
zeggen.
Minister Bussemaker:
Ik heb de motie zo niet gelezen. Ik heb de woorden van de heer
Duisenberg in eerste termijn goed tot me laten doordringen. Hij sprak
daarin veel waardering uit. Ik beschouw dit als een extra stimulans om
die lijn vast te houden en vooral ook als een oproep aan alle partijen.
Dan helpt het als ik zeg dat de Kamer dit heeft uitgesproken.
In de motie op stuk nr. 512 van de heren Bisschop en Bruins wordt
gevraagd om tot een eenduidiger systeem voor de afstemming en
financiering van het hoger onderwijs en onderzoek te komen. Deze motie
ontraad ik. Ik vraag mij af of wij niet langs elkaar heen praten. Ik zou
mij zorgen maken als ik bezig zou zijn met een stapeling van systemen:
de prestatieafspraken, de topsectoren en de nationale wetenschapsagenda.
Wij proberen juist om daarin enige helderheid te brengen. De topsectoren
lopen dus mee in de wetenschapsagenda. Er is een wens om wat in de
afgelopen tijd vanuit de topsectoren is ontwikkeld en de
profileringsagenda, het hoofdlijnenakkoord voorafgaand aan de
prestatieafspraken, op wetenschapsterrein meer samen te laten lopen.
Daarom is er ook voor gekozen om de profileringsafspraken van de
universiteiten over hun bijdrage aan de wetenschapsagenda te plaatsen na
de evaluatie van de prestatieafspraken. Die kunnen wij dan samen nemen.
Op die manier wordt een samenhang in de kwaliteitsafspraken mogelijk. Ik
snap de zorgen van de indieners, maar op deze manier vind ik het
ongelukkig geformuleerd. Het sluit ook niet aan bij de bewuste pogingen
die wij hebben gedaan om in de wetenschapsagenda een aantal dingen samen
te laten lopen en de prestatieafspraken eerst te evalueren voordat wij
weer nieuwe afspraken op hoofdlijnen maken met universiteiten en hoge
scholen.
De heer Bisschop (SGP):
Die afstemming is ons nog niet helemaal scherp, maar misschien is het
goed als wij nog eens even naar die tekst kijken en daar eventueel nog
contact over opnemen.
De voorzitter:
Ik wijs u erop dat de stemmingen hierover donderdag zullen plaatsvinden,
dus dit vraagt wel enige voortgang.
Minister Bussemaker:
Ik kom op de motie op stuk nr. 513 waarin de heer Van Meenen verzoekt om
instellingen zelf kwaliteitsafspraken te laten maken met relevante
partijen. Deze motie ontraad ik. Dan zou ik immers zelf geen
verantwoording over het totaal van afspraken kunnen afleggen en ik hecht
daar zeer aan. Ik vind dat studenten waar voor hun geld moeten krijgen.
Straks moet kunnen worden verantwoord waar de middelen nu precies aan
zijn besteed en hoe ze hebben bijgedragen aan een verbetering van
onderwijs. Ik heb nog een ander probleem met deze motie, namelijk dat
het dan alleen nog maar over ƩƩn instelling gaat, een hogeschool of een
universiteit, terwijl ik net in het debatje met de heer Mohandis heb
aangegeven hoezeer ik hecht aan afspraken die instellingen met derden
maken, bijvoorbeeld met mbo-instellingen. Met deze invulling zou dat
niet meer kunnen. Ik ontraad deze motie dan ook.
Voorzitter: Rog
De heer Van Meenen (D66):
Dat bestrijd ik uiteraard, want ook het mbo is een "relevante partij" in
het kader van deze motie. Bovendien wordt in deze motie ook verzocht om
toe te zien op de kwaliteit van de gemaakte afspraken. Daar zit dus wel
degelijk de mogelijkheid in dat de minister zich niet tevreden toont
over de kwaliteit van de afspraken die op lokaal niveau zijn
gemaakt.
Minister Bussemaker:
Dan is de motie overbodig, want dan gaat het over een specifieke
invulling van de kwaliteitsafspraken. Die discussie gaan wij nog met
elkaar voeren.
Voorzitter: Van Meenen
Minister Bussemaker:
In de motie op stuk nr. 514 wordt de regering verzocht om
internationalisering op te nemen als prioriteit in de investeringsagenda
van de strategische agenda hoger onderwijs. Ik wil deze motie aan het
oordeel van de Kamer laten, als ik de motie zo mag begrijpen dat
internationalisering een vanzelfsprekend onderdeel is van de
strategische agenda en ook wordt meegenomen waar relevant. Ik ontraad de
motie als wordt bedoeld dat ik extra middelen voor internationalisering
moet reserveren, dus specifieke financiƫle middelen. Die moet ik dan
weghalen bij een van de andere richtingen, bijvoorbeeld investeringen in
kwalitatief goed onderwijs of investeringen in talentprogramma's. Het
een hoeft het ander echter niet uit te sluiten, want talentprogramma's
kunnen ook internationaal zijn. Als ik de motie zo mag beschouwen dat ik
de internationale dimensie meeneem en daar in de voortgangsrapportage
die ik al heb toegezegd op terugkom, laat ik het oordeel aan de
Kamer.
De heer Duisenberg (VVD):
U hebt gezegd "oordeel Kamer" met de uitleg dat de strekking positief
is. De uitleg die u geeft, snap ik. Je neemt het wel als prioriteit op,
maar je brengt niet allerlei wijzigingen aan in de bestedingsrichtingen.
Dit is een extra aspect dat je meeneemt als prioriteitsrichting. Je
neemt het dus vooral kwalitatief op, zodat het op de radar staat, in
plaats van allerlei bestedingsrichtingen te veranderen in de agenda. Zo
moet ik de uitleg zien, dus als kwalitatieve toevoeging op de radar?
Minister Bussemaker:
Dat was mijn reactie. Als ik de motie zo mag begrijpen, laat ik het
oordeel aan de Kamer. Als ik in de bestedingsmiddelen een aparte noemer
moet invullen voor internationalisering die ten gaat van andere
richtingen, dan ontraad ik de motie.
De heer Duisenberg (VVD):
Voor de interpretatie, voor de helderheid, zeg ik met een schuin oog
naar de indiener, zou het misschien helpen als het woordje
"investerings-" voor "agenda" weggaat. Het staat dus wel als prioriteit
in de agenda, maar niet zozeer in de investeringsagenda. Dat zou mijn
conclusie zijn.
Voorzitter: Rog
De heer Van Meenen (D66):
Ik denk dat ik daar nog even over na ga denken. Wellicht neem ik nog
contact op met het ministerie.
Voorzitter: Van Meenen
De voorzitter:
Wij komen bij de laatste motie, op stuk nr. 515.
Minister Bussemaker:
"Verzoekt de regering geen selectie aan de poort toe te laten bij
masteropleidingen op basis van gemiddelde cijfers." Ik zit ermee hoe ik
deze motie precies moet interpreteren. De motie is overbodig als wordt
bedoeld dat niet alleen op basis van gemiddelde cijfers mag worden
geselecteerd. Dat mag immers nu al niet. Het moet altijd gaan om een
combinatie van ten minste twee soorten selectiecriteria, waarbij het
niet bij beide soorten om cijfers mag gaan. Dat zou ook geen meerwaarde
hebben. Als wordt bedoeld dat je nooit op cijfers mag selecteren, moet
ik de motie ontraden, want bij bepaalde masters mag het cijfer van de
bachelor wel een rol spelen. Het mag nooit het enige criterium zijn.
ONGECORRIGEERD STENOGRAM |
Aan ongecorrigeerde verslagen kan geen enkel recht worden
ontleend. |
---|