[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Toelichtende nota

Bijlage

Nummer: 2016D00361, datum: 2016-01-08, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Verdrag inzake de coproductie van films tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Volksrepubliek China; Beijing, 26 oktober 2015 (2016D00360)

Preview document (🔗 origineel)


Verdrag inzake de coproductie van films tussen de Regering van het
Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Volksrepubliek China;
Beijing, 26 oktober 2015 (Trb. 2015, 176)

Toelichtende nota

Algemeen

Coproductieverdragen op het gebied van de film zijn een gangbaar
instrument om de samenwerking tussen twee landen op het gebied van de
filmcoproductie te bevorderen en de ontwikkeling van de filmindustrie in
de beide landen te stimuleren.

Een dergelijk verdrag stelt de criteria vast voor coproductieprojecten,
die in elk van de twee landen willen worden erkend als een nationale
productie. Als zodanig worden deze films aangemerkt als “nationale
films” en komen deze coproducties dan in aanmerking voor de
beschikbare overheidssteun in de respectievelijke landen. Op deze wijze
wordt een samenwerkingsvorm gestimuleerd die culturele uitwisseling
bevordert, het financiële draagvlak van een filmproductie kan
versterken en het verspreidingsgebied van een film bij voorbaat kan
vergroten. De belangrijke Europese filmlanden erkennen het belang van
een dergelijk instrument als onderdeel van de overheidsbevordering van
de nationale filmindustrie. In de loop der jaren is door deze landen een
groot aantal van dergelijke verdragen gesloten. In Nederland zijn er,
vanaf eind jaren ’80 van de vorige eeuw verdragen gesloten met
respectievelijk Frankrijk (Trb. 1988, 54), Canada (Trb. 1989, 170) en
recent met Duitsland (Trb. 2015, 34).

Sinds de eeuwwisseling is het speelveld van de filmindustrie onder
invloed van de digitalisering in hoog tempo geïnternationaliseerd. Niet
alleen kunnen films hierdoor relatief eenvoudig over de landsgrenzen
heen worden vertoond, ook de ontwikkeling, financiering en productie van
films komen sinds die tijd in toenemende mate tot stand via
internationale samenwerking. Daarbij maken filmprofessionals in
verschillende landen gebruik van elkaars kennis en kunde om hun
artistieke visie aan te scherpen en de technische kwaliteit van
producties te verhogen. Wil de Nederlandse filmsector zich kunnen meten
met het internationale aanbod, dan is het belangrijk dat de sector bij
deze ontwikkeling aan kan sluiten. Het Nederlands Filmfonds heeft de
laatste jaren zijn internationale beleid daarom op dit punt
geïntensiveerd en ondersteunt actief de totstandkoming van zowel films
waarbij Nederland een meerderheid in de financiering heeft als een
minderheidsaandeel. De Stimuleringsmaatregel Filmproductie in Nederland
biedt in aanvulling daarop een extra impuls. 

Volgens het op 2 oktober 1992 te Straatsburg tot stand gekomen Europees
Verdrag inzake cinematografische coproduktie (Trb. 1994, 223; hierna: de
Europese Conventie) kwalificeert een film zich als bilaterale
coproductie wanneer het land met het minderheidsaandeel in de
financiering tenminste 20% inbrengt (artikel 6, tweede lid, van de
Europese Conventie). Gezien de hoge kosten van filmproducties, is het
met name voor kleine filmlanden niet eenvoudig om te participeren in
bilaterale coproducties en kan er in feite alleen in coproducties met
drie of meer landen geparticipeerd worden. Wanneer er meer dan twee
landen in een coproductie deelnemen, nemen echter ook de complexiteit en
de kosten navenant toe. 



Elke producent heeft immers bestedingsverplichtingen in het eigen land.
Voor de hoofdproducent is het niet eenvoudig om de artistieke belangen
en economische belangen op een lijn te brengen. Dit is een belangrijke
reden waarom er de laatste tijd door kleinere filmlanden opnieuw veel
bilaterale coproductieverdragen worden gesloten. Dit beleidsinstrument
biedt immers het juridische kader om, in aanvulling op de kaders die
zijn vastgelegd in de Europese Conventie, afspraken vast te leggen over
de voorwaarden waaraan coproducties tussen verdragspartijen moeten
voldoen, en over de verspreiding van de onder het verdrag
gecoproduceerde films in de territoria van de verdragspartijen. Daar
komt bij dat het aangaan van bilaterale coproducties tussen lidstaten
van de Raad van Europa (en andere staten die partij zijn bij het
Europees Cultureel Verdrag die de Europese Conventie hebben ondertekend)
en overige staten niet in de Europese Conventie is geregeld. 

Tussen Nederland en de Volksrepubliek China (hierna: China) bestond tot
nu toe geen bilateraal filmverdrag. De Nederlandse filmproducenten
hebben de laatste jaren echter duidelijk kenbaar gemaakt behoefte te
hebben aan bilaterale verdragen op basis waarvan er coproducties kunnen
worden aangegaan met landen buiten Europa, waaronder China. Er is de
afgelopen jaren ervaring opgedaan met het uitwisselen van kennis en
talent tussen Nederland en China, waardoor er over en weer beter zicht
is op de aanwezige expertise en mogelijkheden. Ook is er in samenwerking
met een aantal nationale filmfondsen in Europa en China een
netwerkorganisatie opgezet (genaamd “Bridging the Dragon”) om de
kennisuitwisseling verder te stimuleren. 

Een bilateraal verdrag tussen Nederland en China biedt bovendien niet
alleen het noodzakelijke kader voor producenten om creatieve en
technische coproducties te ontwikkelen. Door het verdrag kunnen tevens
gecoproduceerde films aangemerkt worden als nationale films in China en
daarmee de markt betreden. Gezien de geldende quotaregeling die de
distributie van films uit andere landen in China beperkt, is toetreding
tot de markt nu zeer moeilijk. De vertoning van Nederlandse
filmproducties in China via filmfestivals is op dit moment al mogelijk,
maar de reikwijdte van die festivals is beperkt. Een belangrijk voordeel
van het coproductieverdrag met China is dus dat voor Nederlandse films
een belangrijk nieuw afzetgebied ontstaat. 

Uiteraard zal het behoud van de Nederlandse culturele identiteit en de
rol van de Nederlandse taal bij coproducties niet uit het oog mogen
worden verloren. Niet alleen gezien de duidelijke behoefte van het
Nederlandse filmpubliek aan herkenbare verhalen, maar ook omdat dit
juist films zijn met een heldere identiteit die doordringen tot de
belangrijke internationale festivals. Voor China is dit niet anders. Met
het oog daarop zal het Nederlands Filmfonds, in overleg met de betrokken
partijen in Nederland en China, de ontwikkelingen op dit gebied
nauwgezet volgen.

Hoewel in het verdrag de regeringen als partijen worden genoemd, zal het
verdrag gelden tussen de staten.

Artikelsgewijze toelichting 

Artikel 1

Er is sprake van een coproducent in het kader van dit verdrag als het
gaat om een Chinees dan wel Nederlands filmproductiebedrijf of een
Chinese dan wel Nederlandse filmproducent die een co-productiefilm
produceert. Bij coproducties met derde partijen kan een derde
coproducent ook een andere nationaliteit dan de Chinese of Nederlandse
nationaliteit hebben. 

Een film onder dit verdrag is elk audiovisueel werk dat in eerste
instantie is vervaardigd voor bioscoopvertoning, televisie, mobiele
telefoons en online platforms. Het genre (speelfilm, documentaire of
animatie) is daarbij niet relevant. 

Artikel 2

Dit artikel regelt onder andere dat gecoproduceerde films kunnen worden
aangemerkt als nationale film in China en daarmee ook aanspraak kunnen
maken op dezelfde voordelen waarop Chinese nationale films aanspraak
kunnen maken. 

Het tweede lid geeft aan dat op een onder dit verdrag gecoproduceerde
film geen quotabeperkingen van toepassing zijn. 

Het derde lid voegt daaraan toe dat eventuele belastingvoordelen in
overeenstemming moeten zijn met de geldende wet- en regelgeving in het
land. 

Artikel 3

Dit artikel verwijst naar Bijlage A, waarin de bevoegde autoriteiten
staan opgenomen. De coproducties waarop dit verdrag ziet, dienen apart
als zodanig te worden erkend door beide verdragsluitende partijen. Voor
Nederland zullen deze erkenningen worden afgegeven door het Nederlands
Filmfonds, nadat het Filmfonds heeft vastgesteld dat de betreffende
coproductie zal voldoen aan de in het verdrag opgenomen criteria. In
China is de bevoegde autoriteit het Film Bureau, die de China Film
Co-production Corporation aanwijst als uitvoerende organisatie om deze
erkenningen af te geven. 

Artikel 4

Dit artikel ziet op de vereisten voor een voorlopige en een definitieve
goedkeuring. Dit wordt nader uitgewerkt in onderdeel B.1 van de Bijlage.

De benodigde informatie voor een aanvraag om een voorlopige goedkeuring
te verkrijgen staat beschreven in onderdeel B.1 van de Bijlage bij het
verdrag. Een voorlopige goedkeuringsbeslissing wordt uiterlijk vijf
werkdagen voordat met filmen wordt begonnen gegeven door de bevoegde
autoriteiten. De definitieve goedkeuring volgt op basis van de
definitieve, afgeronde coproductiefilm. 

Het proces van een voorlopige goedkeuring en een definitieve goedkeuring
is gebruikelijk. Ook Nederlandse films waarvoor het Filmfonds subsidie
verstrekt, worden voor productie en na productie inhoudelijk beoordeeld
en gekeurd door het Filmfonds. Dezelfde regeling geldt voor
coproductiefilms die onder dit verdrag tot stand komen. De afweging
daarbij is onder meer in hoeverre de financiële ondersteuning wordt
aangewend op de wijze zoals in de aanvraag voor een voorlopige
goedkeuring is beschreven. 

Op basis van gelijkwaardigheid geldt voor China ook deze procedure van
voorlopige goedkeuring en definitieve goedkeuring. Artikel 4,  zevende
lid, beschrijft de labels die China hiervoor hanteert: ‘Project
Establishment’ voor een voorlopige goedkeuring en ‘Film Public
Screening Permit’ voor de definitieve goedkeurig en de status waarmee
publieke vertoning wordt toegestaan (zie ook artikel 11). 

Artikel 4, vijfde lid, beschrijft daarbij dat dit proces van goedkeuring
in overleg tussen de bevoegde autoriteiten moet gebeuren. Beide landen
zijn in het proces vrij om eigen beleid, wet- en regelgeving toe te
passen. 

Artikel 5 tot en met 8

De artikelen 5 tot en met 8 betreffen de afspraken over de vereisten die
aan coproductiebedrijven, individuele producenten en studio’s worden
gesteld; de met derden gecoproduceerde films; de verdeling met
betrekking tot de aanvraag van de coproductiestatus en de invoer van
apparatuur. 

Artikel 9

In dit artikel staat beschreven dat de personen die betrokken zijn bij
de coproductie (zie artikel 1, eerste lid, onder d en e) toegang tot
China en/of Nederland moeten krijgen voor het maken en exploiteren van
de gecoproduceerde film. Ook moeten zij in China en/of Nederland kunnen
verblijven voor de periode die nodig is voor het maken en/of exploiteren
van de film. Dit geldt ook voor burgers van het grondgebied van een
mogelijke derde coproducent. Deze personen dienen zich te houden aan de
relevante wetten in China en Nederland voor inreizen, verblijf en
terugkeer. 

Artikel 10 tot en met 13

Artikel 10 bepaalt dat productiecrews de wetten en culturele gebruiken
van het land waar op locatie wordt gefilmd zullen eerbiedigen. Artikel
11 ziet op de toestemming voor publieke vertoning van de uiteindelijke
film. Het proces tot aan toekenning van de status waarmee publieke
vertoning is toegestaan wordt besproken onder artikel 4 van deze
toelichting. Voor Nederland vindt een keuring plaats door het Filmfonds;
voor China geeft een ‘Film Public Screening Permit’ de film de
status waarmee de publieke vertoning wordt toegestaan. Vervolgens
bevatten de artikelen 12 en 13 de afspraken met betrekking tot
inzendingen voor internationale filmfestivals en de uitwisseling van
films. 

Artikelen 14 t/m 18

De artikelen 14, 15 en 16 bevatten de gebruikelijke slotbepalingen. In
artikel 17 is voor de volledigheid vermeld dat dit verdrag de
verplichtingen van Nederland ingevolge de wetgeving van de Europese Unie
onverlet laat. In artikel 18 wordt een initiële looptijd van het
verdrag van 4 jaar gekoppeld aan het automatische verlengen met telkens
4 jaar, tenzij China of Nederland tijdig aangeeft de verlenging niet te
wensen.

Bijlage

In de Bijlage staan in onderdeel A de bevoegde autoriteiten voor
Nederland en China opgenomen.  Daarnaast worden in onderdeel B de regels
die van toepassing zijn op gecoproduceerde films uitgewerkt. Dit ziet
onder meer op de aanvraag voor voorlopige goedkeuring van de film, zoals
uitgewerkt in onderdeel B.1 van de Bijlage.  

Onderdeel B.3 van de Bijlage bepaalt dat de arbeidsomstandigheden in de
betreffende landen bij het maken van de coproductie in grote lijnen
vergelijkbaar moeten zijn.

In onderdeel B.8 van de Bijlage is als hoofdregel bepaald dat de
financiële en creatieve inbreng van elke coproducent ten minste 20% en
ten hoogste 80% van de totale kosten van de film bedraagt. In
uitzonderingsgevallen kunnen de bevoegde autoriteiten andere grenzen
overeenkomen, waarbij deze percentages minimaal 10% en maximaal 90%
kunnen betreffen. De in de Bijlage opgenomen overeenkomst vormt een
integrerend onderdeel van het verdrag en is aan te merken als zijnde van
uitvoerende aard. Verdragen tot wijziging van de Bijlage behoeven
ingevolge artikel 7, onderdeel f van de Rijkswet goedkeuring en
bekendmaking verdragen geen parlementaire goedkeuring, tenzij de
Staten-Generaal zich thans het recht tot goedkeuring terzake
voorbehouden. 

Koninkrijkspositie

Het verdrag zal voor wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden alleen
voor het Europese deel van Nederland gelden.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

De Minister van Buitenlandse Zaken,

  PAGE   \* MERGEFORMAT  2 

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van het
Koninkrijk wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend
luidt (artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van
State).