[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Normatief kader problematisch gedrag

Bijlage

Nummer: 2016D08175, datum: 2016-02-25, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Concretisering aanpak salafisme (2016D08174)

Preview document (🔗 origineel)


Bijlage bij brief Concretisering beleidsreactie salafisme motie Potters

Normatief kader problematisch gedrag

Met een focus op salafisme

Inleiding

Hoewel de democratische rechtsorde bij uitstek ruimte laat voor
verschillende leefwijzen, komt het ook voor dat bepaalde gedragingen en
uitingen op gespannen voet staan met de normen en waarden van diezelfde
rechtsorde. Soms is het noodzakelijk om dergelijk gedrag aan banden te
leggen; om individuen en groepen in hun vrijheid te beperken, juist om
de democratische rechtsorde en zijn vrijheden te beschermen. Dit wordt
ook wel de democratische paradox genoemd. Het beschermen van deze
rechtsstatelijke vrijheden kan echter ook inhouden dat bepaald gedrag
weliswaar onwenselijk wordt gevonden, maar toch wordt toegestaan.
Tolerantie is immers een wezenlijk element van de democratische
rechtsorde.

In de praktijk betekent dit dat bepaald gedrag verboden is, zoals
haatzaaien en discriminatie, maar dat veel andere gedragingen eerder
onwenselijk dan onwettig zijn. Een voorbeeld daarvan is actieve
onverdraagzaamheid ten aanzien van andersdenkenden of andersgelovigen.
Dat kan zich uiten in collectief pestgedrag, of groepsdruk binnen
gemeenschappen waardoor dissidenten in eigen kring gedwongen worden zich
te conformeren. Het kan ook gaan om het opvoeden van kinderen met angst-
en vijandsbeelden over andere bevolkingsgroepen, of het veronachtzamen
van de gelijkheid van man en vrouw door vrouwen in hun vrijheid en
kansen te beperken. Of het aanzetten van anderen om zich binnen een
gesloten gemeenschap volstrekt afzijdig te houden van de maatschappij,
met vervreemding en isolatie als gevolg. Dit soort gedrag overschrijdt
in principe geen strafrechtelijke normen en is daarom niet met
juridische middelen aan te pakken. Maar het kan wel degelijk op
gespannen voet staan met de normen en waarden waarop een democratische
rechtsorde is gebouwd. 

Het is de vraag of en zo ja, hoe er precies op verschillende vormen van
ongewenst gedrag moet worden gereageerd. Dit kader biedt handvatten voor
een afgewogen omgang met dergelijke gedragingen, gebaseerd op de normen
en waarden van de democratische rechtsorde. Gezien het algemene karakter
van deze normen en waarden is een dergelijk kader van toepassing op elke
vorm van problematisch gedrag, ongeacht motivatie. Recent zijn het
vooral gedragingen gemotiveerd door bepaalde vormen van het salafisme
die deze vraag oproepen. In dit geval wordt het kader daarom toegespitst
op problematische gedragingen en uitspraken binnen het salafisme, om een
nadere uitwerking te geven aan de drie-sporen-aanpak zoals deze is
geformuleerd door de Rijksoverheid. Concreet beoogt het kader om:

Helderheid te verschaffen over wanneer, waarom en in hoeverre een
bepaalde gedraging of uiting als problematisch kan worden gezien;

Handvatten te bieden voor landelijke en lokale overheden, voor
bijvoorbeeld onderwijs- en zorginstellingen en voor burgers zelf om in
concrete contexten hun reactie of handelen met betrekking tot
salafistische gedragingen vorm te geven. 

Om te beginnen wordt kort aandacht besteed aan de belangrijkste normen
en waarden van de democratische rechtsorde. Het expliciteren van dit
normatieve fundament van onze samenleving biedt een stevige basis om te
bepalen welk gedrag als problematisch kan worden beschouwd, en waarom
dat het geval is. In dat kader worden acht typen gedragingen
onderscheiden, die ieder op hun eigen manier op gespannen voet staan met
de democratische rechtsorde. Verschillende (soorten) gedragingen vragen
daarbij om uiteenlopende reacties vanuit overheid en samenleving. Ter
illustratie worden er daarom voorbeelden gegeven van mogelijke
maatregelen en acties bij elk type gedraging. Daarbij wordt duidelijk
dat concrete handelingsmogelijkheden, inclusief de bijkomende
dilemma’s, voor- en nadelen, contextgevoelig en moeilijk uitputtend te
beschrijven zijn. Concrete opties worden pas goed zichtbaar in de
praktijk, en dienen binnen die context gewogen en toegepast te worden.
Lokale betrokkenen (zoals lokale overheden, professionals en
gemeenschappen) hebben hierbij de hoofdrol. 

De democratische rechtsorde als toetssteen

In een diverse land als Nederland vormt de democratische rechtsorde de
ultieme basis waarbinnen de inrichting van een vreedzame samenleving
mogelijk is. Deze rechtsorde zorgt ervoor dat verhoudingen tussen
overheid en burger alsmede de verhoudingen tussen burgers onderling
worden gereguleerd door onder andere rechten die alle burgers
gelijkelijk toekomen, ongeacht cultuur, religie of andere eigenschappen.
Daarnaast zijn burgers via het democratische proces actief betrokken bij
het vormgeven van de wet en de controle op het bestuur van het land. 

De democratische rechtsorde is niet alleen een politiek en juridisch
systeem, maar ook een manier van samenleven. Bij het beschrijven van de
normen en waarden van de democratische rechtsorde kunnen we daarom
onderscheid maken tussen verticale verhoudingen – tussen de overheid
en de burgers – en horizontale verhoudingen – tussen burgers
onderling. 

Bij de verhoudingen tussen de overheid en haar burgers moet het handelen
van de staat worden beperkt door het recht: dat wordt omschreven met de
term rechtsstaat. De (rechts)staat heeft weliswaar het geweldsmonopolie,
maar heeft (daarmee) ook de verantwoordelijkheid om haar burgers te
beschermen tegen willekeurig geweld en machtsmisbruik - juist ook vanuit
de staat zelf. Daarbij garandeert de rechtsstaat wezenlijke vrijheden,
zoals de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van meningsuiting. Ook
zorgt zij er met verschillende instituties voor dat burgers kunnen
deelnemen aan het politieke proces om de overheid te kunnen controleren,
en dat zij hun rechten kunnen afdwingen bij een onafhankelijke
rechterlijke macht. 

Het in stand houden van een democratische rechtsorde vraagt echter om
meer dan alleen wetten en instituties. Ook de verhoudingen tussen
burgers moeten aan bepaalde voorwaarden voldoen. Een democratische
rechtsorde kan namelijk alleen functioneren als mensen de normen en
waarden van die rechtsorde respecteren, en elkaar als (gelijk)waardig
lid van de samenleving zien. Dat vraagt van burgers dat zij niet alleen
de instituties van de rechtsorde respecteren, maar ook verdraagzaam en
tolerant zijn naar andere burgers toe; dat zij bereid zijn de keuzen en
het gedrag van anderen accepteren, voor zover die plaatsvinden binnen de
grenzen van de wet, en afzien van onnodige dwang of druk. Verder kan van
burgers worden verwacht dat zij deelnemen aan de maatschappelijke
dialoog, die een cruciale rol speelt in democratische samenleving. Deze
dialoog brengt mensen en instellingen bij elkaar en voorkomt
vervreemding en de nadelige gevolgen daarvan. Het is daarom van belang
dat burgers een open en positieve houding hebben, en zich betrokken
voelen bij de samenleving. Dat betekent ook dat zij zich teweerstellen
als die open, diverse samenleving wordt bedreigd. Zonder dit betrokken
burgerschap kan de democratische rechtsorde niet voortbestaan.

Welke gedragingen zijn problematisch?

Wat betekenen deze normen en waarden voor het beoordelen van (mogelijk)
problematisch gedrag? Veel gedragingen en uitingen worden beschermd door
grondrechten als de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van
religie. Maar dergelijke vrijheden zijn niet absoluut. Zij gelden voor
iedereen in gelijke mate, dus het claimen van vrijheid – om te zeggen
wat je denkt, te leven zoals je wilt – betekent ook dat diezelfde
vrijheid van anderen moet worden gerespecteerd. De vrijheid van de één
kan dan ook ingeperkt worden als andere legitieme doelen daarmee zijn
gediend, bijvoorbeeld indien zij de vrijheid van een ander (teveel)
beperkt. Daarnaast kan bepaald gedrag ook ter discussie komen te staan
als dat het draagvlak van de democratische rechtsorde ondermijnt, door
veronachtzaming van waarden als verdraagzaamheid, betrokkenheid, of door
een gebrek aan respect voor (en erkenning van) voor rechtsstatelijke
instituties. 

Op basis van de hierboven besproken beginselen, normen en (voor)waarden
van de democratische rechtsorde kunnen we een onderscheid maken tussen
verschillende soorten van problematisch gedrag. De ene gedraging lijkt
daarbij problematischer te zijn dan de ander, bijvoorbeeld omdat deze
direct(er) schade toebrengt aan de ander, of omdat een wezenlijke(r)
aspect van de democratische rechtsorde (ernstiger) bedreigd wordt. In
dergelijke gevallen is er daarom ook vaak sprake van een overschrijding
van wettelijke normen, terwijl in andere gevallen meer impliciete of
achterliggende normen of waarden in het geding zijn. 

We maken onderscheid tussen acht categorieën, variërend van het bewust
nastreven van maatschappelijke isolatie tot de meest urgente gedragingen
zoals geweld: 

Het gemeenschappelijk afzonderen van de samenleving, met vervreemding en
isolatie als gevolg;

Het afwijzen van de democratische rechtsorde als manier van samenleven,
en anderen aanzetten hetzelfde te doen; 

Anderen intentioneel en structureel belemmeren in de uitoefening van hun
(grondrechtelijke) vrijheden en het recht om niet te worden
gediscrimineerd;

Het aantasten van de openbare orde en veiligheid;

Het aanzetten en (indirect) oproepen tot haat en discriminatie;

Het ondermijnen van de democratische rechtsorde;

Geweld, dreigen en oproepen tot gericht geweld tegen personen en
groepen, en hun bezittingen;

Terroristisch misdrijf.

In het overzicht onderaan dit document worden van elke categorie
voorbeelden gegeven, en staan normen en waarden vermeld waartegen
dergelijke gedragingen indruisen. In die tabel worden ter illustratie
van mogelijke handelingsperspectieven ook een aantal voorbeelden van
maatregelen genoemd. Deze handelingsperspectieven komen aan bod in de
volgende paragraaf.

Hoe te reageren? 

Hoewel de bovengenoemde gedragingen in het licht van de democratische
rechtsorde alle problematisch zijn, is er onderscheid aan te brengen
tussen gedragingen die onwettig zijn en gedragingen die in meer of
mindere mate onwenselijk zijn. Deze verschillende gedragingen vragen elk
om een andere reactie, waarbij er overeenkomstig de drie-sporen-aanpak
sprake kan zijn van interactie en dialoog, aanspreken en confronteren,
en/of verstoren en handhaven. Daarbij kan er per spoor een veelvoud van
concrete maatregelen en acties aan de orde zijn, van verschillende
juridische maatregelen tot andersoortige acties en initiatieven vanuit
de overheid en de bredere samenleving. 

Welke (combinatie van) handelingen en maatregelen er in concrete
gevallen nodig zijn hangt af van de context. Een belangrijk verschil in
context is bijvoorbeeld al de vraag waar het gedrag in kwestie zich
afspeelt, of wie dit gedrag veroorzaakt of treft. Bij een problematische
gedraging in de thuissfeer zijn er minder mogelijkheden of redenen om in
te grijpen, terwijl gedragingen in de context van een school
bijvoorbeeld meer aanknopingspunten bieden voor een reactie. Vervolgens
is het relevant wie problematisch gedrag veroorzaakt – haatzaaiende
uitspraken van een minderjarige zijn van een andere orde dan die door
een (religieus) leider worden geuit – en wie erdoor wordt getroffen -
wanneer een kwetsbaar individu zoals een kind blootstaat aan groepsdruk
dan brengt dit een andere mate van ernst met zich mee dan wanneer het
zou gaan om een volwassene. Verder zal er, afhankelijk van waar het
gedrag plaatsvindt, per geval een andere partij aan zet zijn: dat kan
bijvoorbeeld de overheid zijn, maar ook een onderwijsinstelling, een
jongerenwerker, of een ouder. Tenslotte bepaalt de specifieke context
voor een groot deel ook het effect van een reactie. Zo zal er rekening
gehouden moeten worden met mogelijke averechtse of andere negatieve
effecten die in concrete gevallen meer of minder voor de hand liggen.

Om op een afgewogen en effectieve manier op problematische gedragingen
te reageren kunnen er een aantal stappen doorlopen worden:

Feiten op een rij: Allereerst moet duidelijk worden of er daadwerkelijk
sprake is van problematisch gedrag, en van welk type. Om dit goed te
kunnen achterhalen is soms verdiepend onderzoek nodig. Daaruit kan
bijvoorbeeld blijken dat het om een incidenteel geval gaat, of juist dat
er een patroon aan problematisch gedrag te onderscheiden is. Ook wordt
hierdoor de context duidelijk: wie veroorzaakt het gedrag, wie treft
het, waar vindt het precies plaats, et cetera.

Oordeelsvorming over de feiten: Na het vaststellen van de feiten kan
bekeken worden welke normen en waarden in het geding zijn, en in welke
mate. Dat kan gaan om achterliggende normen en waarden van de
democratische rechtsorde, maar ook om heel concrete normen zoals die
zijn vastgelegd in wetten, of meer informele reglementen en
gedragscodes. Indien normen en waarden daarbij met elkaar conflicteren,
moeten zorgvuldig worden afgewogen.

Inventarisatie en inzet maatregelen: Afhankelijk van het type en het
karakter van het gedrag – wat is de ernst van het gedrag? Gaat het om
een incident of een patroon - en verschillende contextuele factoren –
wie veroorzaakt en treft het gedrag, hoe zijn de onderlinge
verhoudingen, wat voor afspraken zijn er, waar vond het gedrag precies
plaats - kunnen er een uiteenlopende maatregelen worden genomen. In de
onderstaande tabel zijn bij elke categorie voorbeelden gegeven. Per
geval zal echter gekeken moeten worden naar de beste (combinatie) van
acties en maatregelen. Hierbij kunnen een aantal vuistregels in acht
worden genomen:

Maatregelen gericht op het bevorderen van onderlinge verdraagzaamheid en
betrokkenheid zijn praktisch in alle gevallen gewenst. Hoe steviger en
breder deze normen en waarden verankerd zijn in de samenleving, hoe
minder risico op problematisch gedrag dat de open samenleving kan
ondermijnen en anderen schade kan toebrengen. Immers, burgers die elkaar
als gelijkwaardig zien, zich tot elkaar betrokken voelen en bereid zijn
actief met elkaar in debat of gesprek te gaan zullen elkaars vrijheden
en andere belangen niet snel schenden. Het streven is daarom altijd om
de noodzaak of aanleiding tot handhaving zoveel mogelijk te voorkomen. 

De samenleving als geheel heeft de verantwoordelijkheid om de normen en
waarden van de democratische rechtsorde hoog te houden. De
verantwoordelijkheid ligt daarvoor ligt daarom niet uitsluitend bij de
(lokale) overheid, hoewel deze wel het initiatief kan nemen. In het
beste geval zijn zoveel mogelijk partijen en geledingen uit de
samenleving betrokken, zoals scholen, sportverenigingen,
zelforganisaties en buurtverenigingen, maar ook betrokken ouders en
andere burgers. 

De inzet van het strafrecht is een ultimum remedium. Veel problematisch
gedrag is niet strafbaar en de strafrechtelijke handhaving kan niet
eerder worden aangewend dan nadat een strafbaar feit is geconstateerd.
In eerste instantie moet daarom worden ingezet op het voorkómen van
eventueel strafbare feiten – zoals discriminatie, haatzaaien of
opruiing. Scholen, sportverenigingen en webcommunities kunnen
gedragscodes opstellen over dit soort gedrag. Ook het belang van
gesprekken en bredere dialogen over gewenste gemeenschappelijke waarden
en omgangsvormen kan niet genoeg benadrukt worden. Zelfs wanneer er
sprake is van een strafbare handeling is een dergelijke dialoog van
belang, om toekomstig problematisch gedrag te voorkomen of om de redenen
voor handhaving helder voor het voetlicht te brengen. 

Tabel ongewenste gedragingen en mogelijke reacties 

Type gedragingen	Normen en waarden in het geding	Voorbeelden van
maatregelen en acties 

Het gemeenschappelijk afzonderen van de samenleving, met vervreemding en
isolatie als gevolg.

Voorbeelden:

Ver gevorderde afzondering van de samenleving, waarbij de gemeenschap of
groep in kwestie in een soort enclave is georganiseerd. Andersdenkenden
en andersgelovigen worden zoveel mogelijk buiten de deur worden
gehouden, en met de overheid en andere maatschappelijke instituties
wordt zo min mogelijk samengewerkt.	Betrokkenheid bij de
maatschappelijke dialoog en de bredere samenleving, onderling vertrouwen
tussen mensen als individuen en tussen bevolkingsgroepen als
randvoorwaarde voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde.

	Dialoog (blijven) zoeken met de gemeenschap in kwestie, en daarbij het
(gemeenschappelijke) belang benadrukken van maatschappelijke
participatie en openheid naar / betrokkenheid bij de bredere
samenleving.

Het afdwingen van transparant handelen en contact met de samenleving
door herhaaldelijke bezoeken van professionals en ambtenaren bij
openbare activiteiten van de betreffende organisatie. 

Publieke diensten (gezondheidszorg, taallessen etc.) niet aanbieden aan
de groep alleen, maar altijd samen met andere burgers. 

Het stimuleren van de participatie van de betreffende burgers in het
onderwijs en de arbeidsmarkt.

Het afwijzen van de democratische rechtsorde als staatsvorm en/of als
manier van samenleven, en anderen aanzetten hetzelfde te doen. 

Voorbeelden:

Het propageren van een andere, alternatieve staatsvorm dan de
democratische rechtsorde.

Afwijzing van de gelijkwaardigheid van burgers, bijvoorbeeld op basis
van hun geslacht, geloof of seksuele voorkeur.

Het verspreiden van angst- en vijandbeelden over andere
bevolkingsgroepen.

	Het draagvlak voor de normen en waarden van de democratische rechtsorde
- zoals tolerantie, verdraagzaamheid en betrokkenheid -, en de
instituties van de democratische rechtsorde.

Het recht om niet gediscrimineerd te worden.

	Dialoog (blijven) zoeken over het belang van de democratische
rechtsorde en diens normen en waarden.

Brede maatschappelijke discussie stimuleren over het belang en de
betekenis van de normen en waarden van de democratische rechtsorde.

Het bevorderen of bieden van alternatieve geluiden, bijvoorbeeld vanuit
dezelfde geloofsgemeenschap.

De groep of organisatie niet betrekken bij publieksdiscussies, of hen in
een debat juist (laten) confronteren met andere visies.

Het afbouwen of beëindigen van eventuele subsidierelaties of het niet
beschikbaar stellen van publieke locaties aan de organisatie in kwestie,
bijvoorbeeld wanneer deze zich schuldig maakt aan (oproepen tot)
discriminatie.

Het stellen van inhoudelijke randvoorwaarden aan subsidies, wanneer
activiteiten van de organisatie in kwestie tegen bepaald gemeentelijk
beleid indruisen.

Anderen intentioneel en structureel belemmeren in de uitoefening hun
(grondrechtelijke) vrijheden en het recht om niet te worden
gediscrimineerd.

Voorbeelden:

Groepsdruk om niet te gaan stemmen (gebruik maken van democratische
rechten), of groepsdruk om een bepaalde interpretatie van een geloof aan
te hangen (vrijheid van godsdienst).

De gelijkheid van man en vrouw in eigen kring niet in de praktijk
brengen en vrouwen minder kansen bieden, rechten te ontzeggen (bijv.
binnen het huwelijk) of verhinderen om een publieke rol te vervullen).

Informeel onderwijs waarbij het (minderjarige) kind wordt afgesloten van
de bredere samenleving.

Andersdenkenden monddood trachten te maken door hen publiekelijk zwart
te maken en te delegitimeren via het verspreiden van valse geruchten of
samenzweringstheorieën over hen.	Diverse grondrechten, zoals de
vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van godsdienst, het
gelijkheidsbeginsel en bijvoorbeeld de daaruit voortvloeiende rechten
als het recht op onderwijs, het actief en passief kiesrecht en rechten
omtrent het huwelijk.	Confronterende gesprekken aangaan met organisaties
die hun leden of andere burgers beperken in hun uitoefening van
(grond)rechten, of ouders die hun kinderen dergelijke rechten of kansen
ontnemen.

Onderlinge afspraken maken over gewenste omgangsvormen in concrete
domeinen. In het onderwijsdomein kunnen dat afspraken zijn over een
eenduidig pedagogisch klimaat.

Publiekelijk stelling nemen tegen dergelijke organisaties en
maatschappelijke discussie stimuleren over het belang en de betekenis
van deze rechten.

Het bevorderen of bieden van alternatieve geluiden, bijvoorbeeld vanuit
dezelfde geloofsgemeenschap.

Duidelijke normstelling en – handhaving binnen maatschappelijke
organisaties middels geschreven en ongeschreven regels
((sport)verenigingen, religieuze organisaties, et cetera).

In het onderwijs, indien van toepassing: handhaving van de leerplicht
en/of het inschakelen van de onderwijsinspectie.

Het aantasten van openbare orde en veiligheid.

Voorbeelden:

Demonstraties of bijeenkomsten / conferenties die de openbare orde
bedreigen.

Het dragen van opruiende, discriminerende en / of haatzaaiende symbolen
of vlaggen.	Veiligheid als voorwaarde voor samenleven in vrede en
vrijheid. 

	Groepen of individuen die de openbare orde (dreigen) aan (te) tasten
aanspreken op dergelijk problematisch gedrag, en informeren over
wettelijke vereisten waar hun gedrag (bijv. demonstraties) aan moet
voldoen.

Voorwaarden stellen aan geplande activiteiten die mogelijk de openbare
orde aantasten – bijv. de locatie van demonstraties.

Het instellen van gebiedsverboden in het kader van de openbare orde.

Aanzetten en (indirect) oproepen tot haat. 

Voorbeelden:

Haatzaaiende en opruiende uitingen t.a.v. homoseksuelen,
andersgelovigen, et cetera.

Het bieden van een podium aan haatzaaiende sprekers. 	De vrijheid en
veiligheid om te leven in een maatschappij gebaseerd op verdraagzaamheid
en gelijkwaardigheid, zonder de dreiging van door haat gelegitimeerd
geweld of intimidatie.

Het recht om niet gediscrimineerd te worden door opruiende of
haatzaaiende teksten. 	Maatschappelijk debat en dialoog stimuleren over
(on)verdraagzaamheid en haatzaaien binnen de gemeenschap en de bredere
samenleving.

Het confronteren / aanspreken van organisaties en individuen die
dergelijke uitlatingen (dreigen te) doen of daarvoor een podium bieden.

Publiekelijk stelling nemen tegen dergelijke uitingen, vanuit de
overheid maar bijvoorbeeld ook vanuit dezelfde gemeenschap.

Het handhaven van wetgeving op het gebied van anti-discriminatie en
haatzaaien. 

Het instellen van gebiedsverboden of het ontnemen van het visum van een
buitenlandse haatzaaiende prediker.

Het ondermijnen van de democratische rechtsorde als politiek en
juridisch systeem.

Voorbeelden:

Bedreiging van ambtsdragers, bestuurders, ambtenaren,
volksvertegenwoordigers etc.

Het opzetten en onderhouden van een eigen parallel rechtssysteem naast
of buiten de democratische rechtsorde, bijvoorbeeld op basis van
religieuze wetgeving.

Het negeren van verordeningen van de overheid of het actief ondermijnen
van het gezag van de (vertegenwoordigers van) de overheid, het
politieapparaat of de rechterlijke macht.	De democratische rechtsorde
als systeem dat politieke participatie en (grond)rechten garandeert.
Groepen of individuen die de rechtsorde ondermijnen confronteren en
aanspreken op hun gedrag.

Herstellen / waarborgen van de gezagsrelatie door dialoog en
confrontatie tussen de (bredere) groep of gemeenschap in kwestie en
vertegenwoordigers van de overheid en politie.

Verstoring van individuen en groepen: zero-tolerance beleid bij alle
vormen van wetsovertreding, ook de geringste.

Handhaving strafrechtelijke bepalingen tegen onder meer
persoonsbedreigingen en meineed. 

Geweld, dreigen en oproepen tot gericht geweld tegen personen en
groepen, en hun bezittingen.

Voorbeelden:

bedreiging met of uitoefening van fysiek geweld tegen personen die er
een andere levensopvatting of religie op nahouden.

Vernieling en bekladding van gebedshuizen van andersgelovigen, of
woningen van andersdenkenden.	Grondwettelijke normen van lichamelijke
integriteit, maar ook de vrijheid van meningsuiting, godsdienst, en
vereniging, en het recht op non-discriminatie en de bescherming van
eigendom.

Veiligheid van de samenleving en de vrijheid om het leven in te richten
naar eigen inzichten.	Het aanspreken van de individuen in kwestie en
eventueel hun ouders / opvoeders. 

Publiekelijk stelling nemen tegen dergelijk geweld, vanuit de overheid
maar bijvoorbeeld ook vanuit dezelfde gemeenschap.

Initiatieven van de overheid en/of burgers om dergelijk geweld aan de
kaak te stellen.

Afhankelijk van de context van dit gedrag: het opstellen, aanscherpen en
handhaven van gedragsregels van verenigingen en organisaties

Verschillende strafrechterlijke maatregelen tegen (discriminatoir)
geweld, vernieling, en bedreiging.

Terroristisch misdrijf.

Voorbeelden:

Pogingen om maatschappelijke ontwrichting te bewerkstelligen of
politieke beslissingen af te dwingen door terroristisch geweld. 	De
veiligheid van de samenleving als geheel.	Handhaving strafrechtelijke
bepalingen tegen (voorbereiding van) terroristisch geweld.





Een aparte vermelding verdient de buitenlandse financiering van
salafistische centra. Zoals het kabinet aangeeft is de financiering als
zodanig geen probleem: deze financiering wordt problematisch wanneer
deze zich richt op het verkrijgen van invloed waarbij de daarbij horende
gedragingen problematisch zijn. In die zin biedt het bovenstaande schema
aanknopingspunten om te bepalen in hoeverre en om welke reden concrete
vormen van financiering onwenselijk zijn.

 Zie ook de nota Antidemocratische organisaties , Kamerstukken II
2014/15, 29279, nr. 226.

 Zie ook de brief Publieke moraal, Kamerstukken II 2003/04, 29454, nr.
1.

 Kamerstukken II 2003/04, 29614, nr. 2 (Nota grondrechten in een
pluriforme samenleving).

 Kamerstukken II 2015/16, 29614, nr. 38.

 Kamerstukken II 2003/04, 29614, nr. 2.

 In Van Dawah tot Jihad; De diverse dreigingen van de radicale islam
tegen de democratische rechtsorde 

 (Kamerstukken II 2004/05, 29 754, nr. 4) wordt in dit kader gesproken
van de twee dimensies van de 

 democratische rechtsorde.

 Nota Grondrechten in een pluriforme samenleving, Kamerstukken II
2003/04, 29614, nr. 2.

 Idem.

 Kamerstukken II 2015/2016, 29614, nr. 38.