[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Kabinetsreactie consultatievragen Europese pijler van sociale rechten

Bijlage

Nummer: 2016D21797, datum: 2016-05-27, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Kabinetsappreciatie en kabinetsreactie op consultatie Europese pijler van sociale rechten (2016D21796)

Preview document (šŸ”— origineel)


Kabinetsreactie consultatievragen Europese pijler van sociale rechten

Over de sociale situatie en het Europees sociaal acquis 

1. Wat zijn voor u de dwingendste prioriteiten op sociaal en
werkgelegenheidsvlak?

Hoewel in het afgelopen jaar de situatie op de arbeidsmarkt licht
verbeterd is, staat Europa nog altijd voor grote uitdagingen op sociaal
terrein. De werkloosheid is in veel lidstaten nog steeds zeer hoog en de
verschillen tussen lidstaten zijn groot. Dit geldt met name voor
jeugdwerkloosheid, langdurige werkloosheid en werkloosheid onder
kwetsbare groepen. Als gevolg van de crisis is ook het aantal personen
in of met een risico op armoede of sociale exclusie sterk toegenomen.
Ook op dit gebied is er bovendien sprake van toenemende verschillen
tussen lidstaten. 

De huidige situatie vraagt om continue beleidsinspanningen en
aanhoudende hervormingen teneinde de economische groei verder aan te
jagen en baancreatie te ondersteunen. Binnen de veranderende realiteit
van de Europese samenlevingen en arbeidsmarkten is modernisering van
arbeidsmarktwetgeving van groot belang. Hierbij dient een balans te
worden gevonden tussen flexibiliteit, bescherming van werknemers en
investeringen in werknemers door middel van levenlang leren. Een
verbeterde aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt is bovendien
essentieel om tot goedwerkende, dynamische en inclusieve arbeidsmarkten
te komen. Om arbeidsmarktparticipatie zoveel mogelijk te stimuleren, is
activerend sociaal zekerheidsbeleid van groot belang. Tegelijkertijd
moeten sociale zekerheidsstelsels adequate bescherming bieden voor
mensen die echt niet mee kunnen doen op de arbeidsmarkt. 

Het kabinet is bovendien voorstander van een diepere en eerlijkere
interne markt, waarbij verdere verdieping van de interne markt gepaard
gaat met een versterking van de sociale dimensie van de EU. Hier kan een
Europese pijler van sociale rechten een bijdrage aan leveren. 

Daarnaast is het belangrijk om ook onze blik op de toekomst te richten.
Robotisering, technologische ontwikkelingen en globalisering veranderen
onze samenleving in rap tempo. Deze ontwikkelingen gaan gepaard met
nieuwe vragen, nieuwe onzekerheden en nieuwe uitdagingen en vragen om
flexibiliteit en responsiviteit van instituties en individuele burgers
(zie ook de antwoorden op vraag 4 en 5). 

2. Hoe kunnen we met de verschillende sociale en
werkgelegenheidssituaties in Europa rekening houden?

Sociaal en werkgelegenheidsbeleid is binnen de EU goeddeels een
nationale competentie en is sterk verweven met nationale culturele
achtergrond, sociaal-economische situatie en institutionele setting. Er
bestaan dan ook grote verschillen tussen de EU-lidstaten als het gaat om
de arbeidsmarktsituatie en de inrichting van sociale zekerheidsstelsels.
Bovendien zijn de oorzaken die ten grondslag liggen aan de huidige
uitdagingen op sociaal terrein niet in alle lidstaten hetzelfde. Bij
nieuwe initiatieven op EU niveau moet rekening worden gehouden met deze
verschillende prestaties en uitgangsposities van lidstaten. Nederland is
om die reden geen voorstander van ā€˜one-size-fits-allā€™ benaderingen,
noch van verschuiving van competenties van nationaal naar EU niveau of
te gedetailleerde en voorschrijvende beleidsprincipes.

Tegelijkertijd kunnen lidstaten wel van elkaar leren als het gaat om
effectief sociaal- en arbeidsmarktbeleid. Uitwisseling van kennis en
ā€˜best practicesā€™ tussen lidstaten kan bijdragen aan het verbeteren
van de kwaliteit van sociaal beleid en leiden tot een proces van
opwaartse convergentie op sociaal terrein. 

De crisis heeft laten zien dat goed functionerende arbeidsmarkten en
sociale zekerheidsstelsels kunnen bijdragen aan het opvangen van
negatieve schokken en een drijvende factor zijn bij het realiseren van
duurzame groei en banen. Lidstaten die belangrijke hervormingen op
arbeidsmarkt en sociaal zekerheidsterrein hebben doorgevoerd, zijn beter
uit de crisis gekomen dan lidstaten waarin dit onvoldoende het geval
was. Dit toont het belang aan van implementatie van landenspecifieke
aanbevelingen die lidstaten in het kader van het Europees Semester
ontvangen. 

3. Is het EU-acquis actueel en ziet u ruimte voor verdere EU-actie?

Het bestaande EU acquis op sociaal en arbeidsmarktterrein bestaat uit
een breed scala aan wetgeving en juridisch niet bindende politieke
afspraken, goeddeels gerelateerd aan de interne markt, arbeidsmarkt,
sociale zekerheid en onderwijs. Dit acquis is vaak reeds jaren geleden
tot stand is gekomen en gebouwd op een Europese samenleving en
arbeidsmarkt met significant andere kenmerken dan die van nu. Het is van
groot belang dat het EU acquis goed aansluit bij zowel de hedendaagse
als de toekomstige uitdagingen waar de EU voor staat (zie ook het
antwoord onder vraag 1 en 4). 

Evaluaties en herzieningen van bestaande EU wetgeving dienen voortvarend
te worden opgepakt en uitgevoerd conform de principes van betere
regelgeving. Het recente Commissievoorstel tot wijziging van de
detacheringsrichtlijn (COM (2016) 128) is een goed voorbeeld in dit
kader. De detacheringsrichtlijn 96/71/EG stamt uit 1996. Sindsdien zijn
deĀ economische situatie en de arbeidsmarkt in de EU aanzienlijk
veranderd.Ā De interne markt is gegroeid en loonverschillen zijn
toegenomen. DeĀ richtlijn uit 1996 doet niet meer volledig recht
aanĀ deze nieuwe realiteit. Op een competitieve interne markt moet
voornamelijk geconcurreerd worden op basis van de kwaliteitĀ van
dienstverlening, productiviteit en innovatie. Het voorstel van de
Commissie is er op gericht het vrij verkeer van diensten te bevorderen
door onduidelijkheid over deĀ toepasselijke arbeidsvoorwaarden weg te
nemen en een gelijk speelveldĀ te creĆ«ren. De Commissie heeft daarbij
oog voor verschillende beleidsterreinen en regelgeving op maat zoals
verwacht voor de transportsector. Ook het EU-arbo acquis en in het
bijzonder de carcinogenenrichtlijn 2004/37/EC is in Nederlandse ogen aan
een herziening toe. Om de problematiek van werkgerelateerde kanker aan
te pakken en werknemers beter te beschermen tegen blootstelling aan
kankerverwekkende stoffen (carcinogenen) op het werk, moet het aantal
stoffen waarvoor grenswaarden worden gesteld uitgebreid worden in de
Carcinogenenrichtlijn. 

Het initiatief voor de oprichting van een sociale pijler biedt een goede
gelegenheid om te onderzoeken welke onderdelen van het sociale EU acquis
nog meer voor herziening in aanmerking zouden kunnen komen. 

In aanvulling op de bestaande wetgeving op EU niveau heeft de EU in lijn
met het subsidiariteitsbeginsel een coƶrdinerende en ondersteunende rol
op de terreinen van sociaal en werkgelegenheidsbeleid. In het kader van
het Europees Semester en de Open Methode voor Coƶrdinatie zijn
waardevolle instrumenten ontwikkeld om de coƶrdinatie van
macro-economisch en sociaal beleid en de uitwisseling van ā€˜best
practicesā€™ mogelijk te maken. Nederland is er voorstander van om te
bekijken hoe deze bestaande instrumenten versterkt en nog beter gebruikt
kunnen worden, zonder de focus van het huidige Europees Semester te
verliezen. Het verder bevorderen van convergentie naar best presteerders
en het vergroten van ā€˜ownershipā€™ voor noodzakelijke structurele
hervormingen door de lidstaten en betrokken stakeholders zijn
belangrijke elementen in dit kader. 

Over de toekomst van werk en van de socialezekerheidsstelsels

4. Wat zijn volgens u de meest vernieuwende tendensen?

De drie meest vernieuwende tendensen zijn aan elkaar gerelateerd:
technologische veranderingen, nieuwe vaardigheidsvereisten en nieuwe
vormen van werk. 

Technologische ontwikkelingen volgen elkaar snel op, en wellicht sneller
dan in het verleden. De doordringing van technologie in de samenleving
gaat tegenwoordig ook sneller dan in het verleden; het duurde bijna 50
jaar voordat elektriciteit door een kwart van de bevolking werd
gebruikt, terwijl dit maar 7 jaar duurde met internet. Naar de toekomst
is deze ontwikkeling onvoorspelbaar en onbekend, maar snellere
technologische ontwikkeling kan een grote impact hebben op de
arbeidsmarkt en de sociale zekerheid. Het kan bijvoorbeeld leiden tot
een hogere dynamiek op de arbeidsmarkt. Ook kan de tijd die nodig is om
grote aanpassingen door te voeren, bijvoorbeeld her/omscholen van
werknemers in bepaalde snel krimpende sectoren, te kort worden om
werkloosheid te beperken. 

Een tweede vernieuwende trend die gerelateerd is aan technologische
verandering is het ontstaan van nieuwe vaardigheidsvereisten. Kennis en
vaardigheden zullen verouderen en daarom is blijven investeringen in
scholing belangrijk, zeker als het tempo van technologische ontwikkeling
toeneemt. De kans dat iemand tijdens zijn of haar werkzame leven
meerdere verschillende banen gaat uitvoeren is groter dan de kans dat
deze persoon gedurende zijn of haar hele carriĆØre hetzelfde werk zal
doen. En zelfs als hij wel dezelfde baan houdt, is de kans groot dat
door technologische ontwikkelingen de eisen die een baan stelt door de
tijd heen veranderen. Dat is nu al zichtbaar. Er ligt hierdoor een taak
voor het onderwijs om mensen te scholen in bredere, toekomstbestendige
vaardigheden. Daarnaast is het als gevolg van deze trend ook ondenkbaar
geworden dat leren stopt wanneer men de schoolbanken verlaat. 

De derde vernieuwende tendens gaat over nieuwe vormen van werk.
Technologische ontwikkelingen zijn niet alleen een aanleiding voor
verschuivingen op de arbeidsmarkt, maar kunnen ook leiden tot
verschuivingen in de organisatie van werk. Technologie kan kosten
verlagen om taken, werk en diensten uit te besteden. Voor individuen kan
technologie ervoor zorgen dat zij hun diensten eenvoudiger, bijvoorbeeld
via internet, aan kunnen bieden en klanten kunnen vinden wanneer zij
voor zichzelf werken. Voor bedrijven roept dit de vraag op of
technologische ontwikkelingen leiden tot veranderingen in de
bedrijfsstructuur en organisatie, bijvoorbeeld tot kleinere en meer
specialistische bedrijven of juist grotere generalistische bedrijven
zoals Google en Facebook. Momenteel hebben deze netwerken nog maar
beperkt invloed op de arbeidsmarkt. Toch roepen ze nu al vragen op,
bijvoorbeeld over hoe normen voor gezond en veilig werken kunnen worden
gewaarborgd. 

5. Wat zijn volgens u de belangrijkste risicoā€™s en kansen die verband
houden met deze tendensen?

De kansen van nieuwe technologie zijn duidelijk. Technologische
vooruitgang is belangrijk voor welvaart, economische groei en
werkgelegenheid. Daarnaast is werk over het algemeen veiliger en minder
belastend geworden, mede als gevolg van technologie. Er zijn echter ook
risicoā€™s, die aan elkaar gerelateerd zijn. Veranderingen in de
organisatie van werk zouden ervoor kunnen zorgen dat werk sneller wordt
uitbesteed of werkenden flexibel worden ingezet. De relatie tussen de
werkende en de werkgever of opdrachtgever kan hierdoor losser worden.
Dit kan consequenties hebben voor stabiliteit in arbeidsverhoudingen,
inkomen en baanzekerheid. Daarnaast is een risico dat technologie niet
alle groepen op de arbeidsmarkt in gelijke mate raakt. De afgelopen
twintig jaar is er in Nederland, en Europa sprake van een daling van de
werkgelegenheid in het middensegment van de arbeidsmarkt doordat
routinematige taken door technologie worden overgenomen. Door de daling
van de vraag naar arbeid in het middensegment van de arbeidsmarkt,
wijken middelbaar opgeleide werknemers naar verhouding vaker uit naar
banen aan de onderkant. Dit zet de lonen en arbeidsvoorwaarden aan de
onderkant onder druk, hetgeen in het bijzonder de laagopgeleiden treft.
Deze trend doet zich in Nederland minder sterk voor dan in andere
Europese landen. Hoger opgeleiden blijken ook meer te profiteren van de
veranderende vaardigheidsvereisten door technologie: hun relatieve loon
is gestegen, terwijl dat van midden- en lageropgeleiden gelijk is
gebleven. Dit kan erop duiden dat de positie van het middelbaaropgeleide
deel van de beroepsbevolking op de arbeidsmarkt kwetsbaarder is
geworden. Als dit zich doorzet, zou het kunnen leiden tot grotere
verschillen op de arbeidsmarkt en de samenleving. Een derde risico is
een schevere verdeling van beloning tussen arbeid en kapitaal. Een
indicator hiervoor is de arbeidsinkomensquote (AIQ), het relatieve
aandeel van het inkomen uit arbeid in het nationaal inkomen in het land.
In een aantal landen is het relatieve aandeel van arbeid in het inkomen
afgenomen ten gunste van het kapitaalinkomen. In Nederland is de
arbeidsinkomensquote echter vrij constant. Dit zou door technologische
veranderingen kunnen veranderen. 

6. Zijn er bestaande of opkomende beleidsmaatregelen, instellingen of
bedrijfspraktijken die u als referentie zou aanbevelen? 

Het is essentieel dat arbeidsmarktinstituties, het onderwijsstelsel en
de sociale zekerheid adaptief en flexibel zijn en zich aanpassen aan
ontwikkelingen in economie en arbeidsmarkt. De wetgeving die in
Nederland de laatste jaren is geĆÆntroduceerd op het gebied van
arbeidsmarkt en sociale zekerheid is erop gericht om in te spelen op de
genoemde ontwikkelingen. 

In april 2013 hebben het kabinet en de sociale partners een Sociaal
Akkoord gesloten, waarin afspraken zijn vastgelegd over maatregelen om
de werkloosheid aan te pakken en de Nederlandse arbeidsmarkt bestendig
te maken voor de uitdagingen van de toekomst. Hieruit zijn bijvoorbeeld
de Wet werk en zekerheid en de hervormingen op het gebied van ziekte en
arbeidsongeschiktheid voortgekomen, die als doel hebben om het verschil
tussen vaste en tijdelijke werknemers te verkleinen om zo een doorstroom
naar vaste arbeidsovereenkomsten te bevorderen. Ook zijn er maatregelen
genomen om de arbeidsparticipatie te verhogen. Met werkgevers is
bijvoorbeeld afgesproken dat zij extra banen zullen gaan creƫren voor
mensen met een arbeidsbeperking.

Om arbeidsparticipatie te bevorderen, heeft het kabinet bovendien een
aantal maatregelen genomen om werk lonender te maken, bijvoorbeeld door
de verhoging van de arbeidskorting die deel was van het 5-miljard pakket
aan lastenverlichting. Ook maakt het kabinet het aantrekkelijker om
werknemers in dienst te nemen. Een specifiek en recent voorbeeld hiervan
is het Lage Inkomen Voordeel (LIV) dat per 1-1-2017 zal worden
ingevoerd. Het betreft een automatisch uitgekeerde loonkostensubsidie
aan werkgevers voor inkomens op of net boven het wettelijk minimumloon.
Hierdoor wordt het aantrekkelijker voor werkgevers om mensen met een
lager inkomen in dienst te nemen en nemen de arbeidsmarktkansen van deze
groep toe. 

Daarnaast worden specifieke beleidsuitdagingen die veroorzaakt worden
door de beschreven trends opgepakt. Zo heeft het kabinet op het gebied
van funderend onderwijs, beroepsonderwijs en hoger onderwijs
initiatieven genomen om het onderwijs toekomstbestendig te maken.
Bovendien heeft het kabinet de afgelopen jaren belangrijke hervormingen
doorgevoerd om de houdbaarheid van het Nederlandse pensioenstelsel te
vergroten. Zo is de wettelijke AOW-leeftijd verhoogd en is een nieuw
financieel toetsingskader geĆÆntroduceerd. Om de toekomstbestendigheid
van het pensioenstelsel nog verder te verbeteren, heeft het kabinet een
brede maatschappelijke Pensioendialoog georganiseerd. Op basis van de
uitkomsten van de Pensioendialoog, worden momenteel mogelijkheden
uitgewerkt om het pensioenstelsel nog beter aan te laten sluiten bij de
manier waarop mensen nu leven en werken en bij de persoonlijke
omstandigheden en voorkeuren van het diverse deelnemersbestand

Over de Europese pijler van sociale rechten

7. Bent u het eens met de hier beschreven aanpak voor de oprichting van
een Europese pijler van sociale rechten? 

Goed functionerende arbeidsmarkten en sociale zekerheidsstelsels zijn
van cruciaal belang om de uitdagingen op sociaal terrein het hoofd te
bieden, banen te creƫren en inclusieve groei te realiseren. Nederland
staat daarom in beginsel positief tegenover het initiatief van de
Europese Commissie om hier een bijdrage aan te leveren door de
ontwikkeling van een Europese pijler van sociale rechten. Nederland kan
zich bovendien goed vinden in de integrale benadering die hierbij
gehanteerd wordt. Deze benadering maakt het mogelijk met een brede blik
te kijken naar de uitdagingen binnen de verschillende, maar tevens aan
elkaar gerelateerde themaā€™s. Ook maakt een dergelijke benadering het
mogelijk om op een integrale manier te kijken naar mogelijkheden tot
verbetering en stroomlijning van bestaande EU instrumenten en aanpassing
hiervan aan hedendaagse en toekomstige uitdagingen. 

Het is nog onduidelijk welke (juridische) vorm de pijler precies moet
krijgen. Een volledige waardering van het initiatief is daarom op dit
moment niet mogelijk. In de nadere ontwikkeling van de pijler acht
Nederland een aantal zaken van belang. Zo dient de pijler geen inbreuk
te maken op de bestaande competentieverdeling tussen de EU en lidstaten
op sociaal en werkgelegenheidsterrein. Bij de ontwikkeling dient
rekening te worden gehouden met het proportionaliteitsā€“ en
subsidiariteitsbeginsel. Ook is het van belang om te verzekeren dat de
pijler aansluit bij en toegevoegde waarde heeft ten opzichte van de
reeds bestaande instrumenten zoals die in het kader van het Europees
Semester en de Open Methode van Coƶrdinatie. Daarnaast moet voorkomen
worden dat eventuele nieuwe instrumenten in het kader van de sociale
pijler leiden tot een onnodige toename van administratieve en
uitvoeringslasten. 

8. Bent u het eens met het bereik, de domeinen en de beginselen van de
pijler, zoals ze hier zijn voorgesteld? Zijn er aspecten die in dit
stadium niet duidelijk zijn of onvoldoende aan bod komen?

Nederland kan zich goed vinden in de integrale benadering die gehanteerd
wordt en ook de geĆÆdentificeerde beleidsuitdagingen worden door
Nederland onderkend. Het borgen van gelijke kansen en toegang tot de
arbeidsmarkt, eerlijke arbeidsomstandigheden en adequate, activerende en
financieel houdbare sociale zekerheidssystemen zijn essentiƫle
elementen voor het creƫren van banen en inclusieve groei in alle EU
lidstaten. 

Op hoofdlijnen kan Nederland bovendien instemmen met de beleidsterreinen
waarop de pijler betrekking heeft en de geformuleerde beginselen op elk
van deze terreinen. Nederland onderschrijft bijvoorbeeld het belang van
toegang tot onderwijs en leven lang leren (thema 1). Ook het belang van
een minimumloon als waarborg voor een fatsoenlijke levenstandaard voor
werknemers wordt door Nederland ondersteund (thema 8). Dit geldt ook
voor het belang van een adequate inkomenswaarborg gecombineerd met
activeringsmaatregelen om arbeidsmarktintegratie te bevorderen voor
mensen die (tijdelijk) niet kunnen werken (thema 15). 

Tegelijkertijd toont bestudering van de specifieke voorgestelde
beginselen wel reeds een aantal spanningspunten gerelateerd aan de grote
culturele en institutionele verschillen tussen EU lidstaten en de
nationale competenties op sociaal terrein. Zo lijken sommige beginselen
een aantal beperkingen op te leggen aan nationaal beleid welke vanuit de
optiek van goed functionerende arbeidsmarkten en sociale
zekerheidsstelsels niet noodzakelijk zijn of hier zelfs tegenin kunnen
gaan. Een voorbeeld is het beginsel van de jeugdgarantie (thema 4).
Hoewel het belang van een startkwalificatie en onderwijs voor jongeren
uiteraard niet ter discussie staat, is Nederland terughoudend op dit
specifieke instrument aangezien het niet aan de overheid is om banen te
garanderen maar aan de arbeidsmarkt om deze aan te bieden. Op het
terrein van gezondheidszorg (thema 12) is Nederland bovendien van mening
dat de huidige formulering van het beginsel onvoldoende recht doet aan
de grote verschillen die er bestaan tussen lidstaten als het gaat om de
inrichting van gezondheidszorgstelsels. 

Andere beginselen zouden in relevantie kunnen winnen indien deze op
onderdelen zouden worden aangevuld. Voorbeeld hier is het gebied van
pensioenen (thema 13). Hier zou toegevoegd kunnen worden dat stimulering
van arbeidsparticipatie van groot belang is met het oog op (voldoende)
pensioenopbouw en dat het wenselijk is om de uitgifte van
pensioenrechten te koppelen aan de aanwezigheid van afdoende financiƫle
dekking. 

Voor weer andere beginselen is Nederland van mening dat de formulering
nog wat evenwichtiger zou kunnen. Op het gebied van langdurige zorg
(thema 17) wordt bijvoorbeeld sterk de nadruk gelegd op het versterken
van formele zorg. In de Nederlandse visie is het van belang om een goede
balans tussen formele en informele zorg te bewerkstelligen. Voor
Nederland betekent dit dat juist ingezet wordt op het versterken van de
informele zorg. Op het gebied van flexibele en zekere
arbeidsovereenkomsten (thema 2) zou in het beginsel het belang van een
goede balans tussen flexibiliteit en bescherming van werknemers beter
tot uitdrukking kunnen komen.

9. Welke domeinen en beginselen zouden volgens u het meeste belang
hebben als onderdeel van een hernieuwde convergentie in de eurozone?

Goed functionerende arbeidsmarkten en sociale zekerheidsstelsels zijn
van belang voor alle EU lidstaten. Nederland hecht er daarom veel belang
aan dat de pijler open blijft staan voor alle 28 lidstaten. 

Daarnaast ziet Nederland juist de toegevoegde waarde van de pijler in de
integrale benadering die gehanteerd wordt. Om goed functionerende
arbeidsmarkten en sociale zekerheidsstelsels te realiseren, is het van
groot belang om met een brede blik naar de (samenhang tussen) de
verschillende relevante beleidsterreinen te kijken. Ook vanuit deze
integrale benadering gezien is een focus op de EU 28 van belang,
aangezien een groot deel van het bestaande EU acquis van toepassing is
op alle EU lidstaten. 

10. Hoe zouden deze moeten worden geformuleerd en in de praktijk worden
omgezet? Gelooft u met name in de werkingssfeer en de meerwaarde van
minimumnormen of referentie-indicatoren op bepaalde gebieden, en zo ja,
op welke gebieden?

Goedwerkende, dynamische en inclusieve arbeidsmarkten en activerende
sociale zekerheidsstelsels met een minimum niveau van sociale
bescherming in alle lidstaten zijn van groot belang om duurzame groei en
banen te creƫren en een gelijk speelveld te bevorderen binnen een diepe
en eerlijke interne markt. Gedeelde beginselen op sociaal en
werkgelegenheidsterrein kunnen hieraan bijdragen en zijn op bepaalde
terreinen ook reeds van kracht (zie met name het antwoord onder vraag
4). Gezien de verschillen tussen lidstaten en in lijn met de principes
van subsidiariteit en proportionaliteit, is het tegelijkertijd
belangrijk dat deze beginselen voldoende ruimte bieden voor individuele
lidstaten om hun beleid af te kunnen stemmen op de nationale of lokale
situatie. 

Additionele bindende minimumnormen op sociaal en werkgelegenheidsterrein
liggen volgens Nederland niet voor de hand. Nederland ziet wel
meerwaarde in de modernisering en stroomlijning van het bestaande EU
acquis, en in versterkte uitwisseling van kennis en ervaringen tussen
lidstaten. Ondanks de verschillen kunnen lidstaten van elkaar leren als
het gaat om effectief en efficiƫnt arbeidsmarkt en sociaal beleid. De
pijler zou in de Nederlandse visie daarom moeten bijdragen aan
versterkte uitwisseling van kennis en ervaringen tussen lidstaten.
ā€˜Benchmarkingā€™ kan in dit opzicht toegevoegde waarde hebben, doordat
het prestaties inzichtelijk maakt en kan bijdragen aan het draagvlak
voor structurele hervormingen.

  Zie ook de brief van het kabinet aan de Tweede Kamer over het
ā€˜Effect van technologische ontwikkelingen op de arbeidsmarktā€™ van 19
december 2014:   HYPERLINK
"https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2014/12/19/kamerbr
ief-over-effect-van-technologische-ontwikkelingen-op-de-arbeidsmarkt" 
https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2014/12/19/kamerbri
ef-over-effect-van-technologische-ontwikkelingen-op-de-arbeidsmarkt 

 Zie ook de brief van het kabinet aan de Tweede Kamer over de
SER-adviesaanvraag technologie en Arbeidsmarkt:   HYPERLINK
"https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2015/11/30/kamerbr
ief-reactie-op-het-rapport-werken-aan-de-robotsamenleving-van-het-rathen
au-instituut" 
https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2015/11/30/kamerbri
ef-reactie-op-het-rapport-werken-aan-de-robotsamenleving-van-het-rathena
u-instituut 

 Zie ook:   HYPERLINK
"http://www.cpb.nl/publicatie/baanpolarisatie-in-nederland" 
http://www.cpb.nl/publicatie/baanpolarisatie-in-nederland 

  PAGE   \* MERGEFORMAT  1