Veteranen
Stenogram
Nummer: 2016D25740, datum: 2016-06-21, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van activiteiten:- 2016-06-20 10:00: Veteranen (Notaoverleg), vaste commissie voor Defensie
Preview document (🔗 origineel)
VERSLAG VAN EEN NOTAOVERLEG
Concept
De vaste commissie voor Defensie heeft op 20 juni 2016 overleg gevoerd met mevrouw Hennis-Plasschaert, minister van Defensie, over:
de brief van de minister van Defensie d.d. 3 juni 2016 ter aanbieding van de Veteranennota 2015-2016 (30139, nr. 159);
de brief van de minister van Defensie d.d. 16 juni 2016 met de beantwoording van vragen van de commissie over de Veteranennota 2015-2016 (2016Z12283);
de brief van de minister van Defensie d.d. 19 november 2015 ter aanbieding van het verslag van werkzaamheden van de Raad voor civiel-militaire Zorg en Onderzoek juli 2013 - juli 2015 (30139, nr. 153);
de brief van de minister van Defensie d.d. 15 december 2015 inzake thuisfrontcheck veteranen (30139, nr. 154);
de brief van de minister van Defensie d.d. 16 december 2015 inzake de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep over een schadevergoeding van een Libanonveteraan (30139, nr. 156);
de brief van de minister van Defensie d.d. 4 maart 2016 inzake de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep over een schadevergoeding van een Libanonveteraan en diverse toezeggingen (30139, nr. 157);
de brief van de minister van Defensie d.d. 1 april 2016 inzake de stand van zaken schadevergoedingen veteranen (30139, nr. 158);
de brief van de Nationale ombudsman d.d. 20 april 2016 met het verslag van werkzaamheden van de Veteranenombudsman 2015 (34410, nr. 3);
de brief van de minister van Defensie d.d. 18 mei 2016 met het jaarverslag van de Inspectie Militaire Gezondheidszorg (IMG) over het jaar 2015 (34300-X, nr. 103).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Defensie,
Ten Broeke
De griffier van de vaste commissie voor Defensie,
Van Leiden
Voorzitter: Ten Broeke
Griffier: Van Eck
Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Belhaj, Ten Broeke, Bruins Slot, Jasper van Dijk, Eijsink, De Roon en Teeven,
en mevrouw Hennis-Plasschaert, minister van Defensie.
Aanvang 10.02 uur.
De voorzitter:
Vandaag hebben we, zoals ieder jaar, kort voor Veteranendag het
notaoverleg over de Veteranennota. Dat is een belangrijk debat voor de
commissie voor Defensie, aan de vooravond van wat wij hopen dat een heel
mooie Veteranendag zal worden. Laat het vandaag nu wij vergaderen dan
maar regenen en laat zaterdag de zon mogen schijnen.
De Veteranendag is dit jaar nog iets specialer voor de Kamer, omdat de
Koning — daar wil ik speciaal even op wijzen — aanstaande zaterdag om
12.30 uur in de hal van Binnenhof 1a een nieuw monument van de
Staten-Generaal zal onthullen. Namens onze commissie zal mevrouw Eijsink
daarbij aanwezig zijn. De beide Voorzitters zullen er vanzelfsprekend
ook bij zijn. Het monument met de lijst van gevallenen tijdens oorlogen
en missies tijdens en na de Tweede Wereldoorlog wordt dan onthuld. Met
dit monument eren en waarderen wij de militairen die tijdens en sinds de
Tweede Wereldoorlog ons land onder uitdagende en moeilijke
omstandigheden hebben gediend en daarbij hun leven hebben gewaagd en
verloren.
Vandaag voeren we het notaoverleg. Daarbij hanteren wij, anders dan bij
het laatste notaoverleg, de zogenaamde begrotingsvolgorde. Dat houdt
twee dingen in. De woordvoerders zitten al bijna in de juiste volgorde.
De partijen zullen namelijk in een andere volgorde aan het woord komen,
dan u wellicht normaal gesproken gewend bent. Bovendien zijn de
spreektijden aangepast. De spreektijd is verdeeld naar rato van de
zetelgrootte in het parlement. Dat betekent dat ik vandaag begin met de
Socialistische Partij. De woordvoerder daarvan is de heer Jasper van
Dijk. Hij heeft net een bestelling doorgegeven, dus ik neem aan dat hij
zijn eerste termijn kan aanvangen. Hij heeft daarvoor negen
minuten.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Voorzitter. Als SP spreken wij vandaag onze waardering uit voor de
veteranen, de mannen en vrouwen die huis en haard verlaten en soms in
extreme omstandigheden de taken van de krijgsmacht uitvoeren. Wij danken
deze mannen en vrouwen voor hun inzet. We danken ook de mensen die de
afgelopen jaren meewerkten aan het veteranenbeleid en de uitvoering van
de Veteranenwet.
Eerst de actualiteit. Vorige week heeft de Ombudsman een uitspraak
gedaan over een veteraan uit Bosnië. Hij kreeg tekortschietende zorg en
geen arbeidsongeschiktheidsuitkering. Kan de minister reageren op deze
uitspraak? Wat gaat zij doen met de aanbeveling van de Ombudsman om met
hem in gesprek te gaan? Wat zegt deze uitspraak over andere zaken rondom
Bosniëveteranen? Is dit een precedent? Ik krijg hierop graag een
reactie.
Dan de zaak rond de Libanonveteranen. Hoe gaat de minister om met de
uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van afgelopen december?
We lezen in de brieven van de minister dat ze in gesprek is met
belangenbehartigers. Het gaat om een paar honderd claims. Gaat de
minister voor een goede regeling zorgen? Is ze daarbij bereid om te
kijken naar een gemeenschappelijke deler van deze veteranen of kijkt ze
naar alle zaken individueel? Wat ons betreft, kan de minister het beter
in een keer goed doen, dan dat er ellenlange zaken bij de rechter
volgen.
Dit is de bottom line. Defensie stuurt mensen op pad vanwege missies,
waarvan de politiek meent dat ze nodig zijn. Als deze militairen
vervolgens beschadigd raken, heeft Defensie de bijzondere plicht om zorg
te verlenen, niet alleen voor fysieke schade, maar ook voor psychische
schade. Te vaak ontstaat nog de indruk dat Defensie militairen wel wil
uitzenden, maar dat het ontbreekt aan een adequate nazorg. Ik krijg
hierop graag een reactie.
In de Veteranennota zien wij dat er veel goed werk wordt verricht en
gelukkig kunnen we zeggen dat het met de meeste veteranen goed gaat.
Maar er liggen ook zaken die beter moeten en soms voelen wij als SP enig
ongemak bij het lezen van de nota. Dan lezen we dat er zaken in 2015
niet goed zijn gegaan. Dat wordt dan onderzocht, of er komt nog een
evaluatie of het onderzoek is bijna klaar en we zullen er nog van horen.
Er wordt bijvoorbeeld verwezen naar de evaluatie van het beleid. Wordt
daarmee niet een te rooskleurig beeld geschetst, zoals ook de vakbond
AFMP stelt? In het hoofdstuk "erkenning en waardering" lezen we dat
Defensie soms wel heel snel erkent dat het beleid goed is. Op pagina 17
staat dat het gevoel van erkenning en waardering op zich een zelfde hoog
niveau heeft en het beleid dus voldoende effect heeft gehad. De
waardering echter voor het veteranenbeleid daalde van 73% naar 67% en de
waardering voor de nazorg blijft steken op 51%, nog maar net boven de
helft. Wat vindt de minister daarvan? Is het beeld dat geschetst wordt
dus niet iets te rooskleurig?
Vorig jaar is ook gesproken over het posttraumatische stressstoornis
(PTSS)-protocol. De Veteranenombudsman had daar ook al aandacht voor
gevraagd, maar de evaluatie van het protocol is er nog niet. Daar moet
nog naar gekeken worden. Wanneer gaat de minister dat doen?
Een ander knelpunt zijn de nazorgvragenlijsten. Ook daar is eerder over
gesproken. Het inleveren hiervan is niet verbeterd ondanks een brief van
de Commandant der Strijdkrachten (CDS). Defensie gaat zelf uit van een
verplichting voor de militair, maar het invullen blijft problematisch.
Gaat de minister op zoek naar andere oplossingen om dit te verbeteren?
Zijn de vragen over van de ombudsman over de representativiteit van de
huidige cijfers en de achterliggende redenen niet terecht?
We lezen dat er een groeiende vraag om hulp is. Jonge veteranen vragen
om meer hulp. De workload aan alle kanten wordt dus groter en dat knelt.
Het Veteranenloket is geëvalueerd. Er is een dertigtal aandachtspunten.
De minister schrijft dat het Veteraneninstituut met een plan komt om
hieraan wat te doen. In de evaluatie wordt ook ingegaan op de
doorontwikkeling, maar de groeiende vraag is niet alleen van de toekomst
maar ook van nu. Er komen wel wat extra fte's, maar wordt er nu
voldoende ingezet op de groeiende vraag? Kan de minister de garantie
geven dat er echt slagen worden gemaakt, waarop we haar in de volgende
Veteranennota kunnen aanspreken? Een belangrijk punt zijn de kortere
doorlooptijden. Gaat het programma Prompte Zorg dit oplossen?
Er was ook al eerder aandacht voor de zorg voor het thuisfront. We lezen
in de nota dat Defensie onderzoekt of een aanvullend zorgaanbod kan
worden toegepast. Bij de evaluatie zal hiernaar specifiek aandacht
uitgaan. Welke concrete maatregelen worden er nu genomen? Is de minister
van plan om actiever, individueler, bij de militair en het thuisfront na
te gaan welke hulp echt nodig is? Welk maatwerk is daarbij nodig? Er is
ook een enquête van vakbond AFMP waaruit blijkt dat zaken beter moeten.
Erkent de minister deze enquête en is zij bereid om de aanbevelingen die
daaruit voortvloeien op te pakken?
Ik sluit af met de uitzendbescherming. Blijft de minister de minimale
bescherming in de vorm van "één periode weg, twee periodes rust"
respecteren? Blijft de betrokken militair in die rustperiode verschoond
van trainingen et cetera? Zo niet, dan is er geen sprake van echte rust
in die periode. Ik heb al eerder gepleit voor een recht op
uitzendbescherming.
De voorzitter:
Mijnheer Van Dijk, u hebt 6 minuten en 50 seconden gesproken. Dan kunt u
zelf uitrekenen hoeveel tijd u nog ter beschikking hebt in uw tweede
termijn.
De heer Teeven (VVD):
Voorzitter. Ook de VVD heeft veel waardering voor de veteranen die in de
afgelopen jaren hun moeilijke werk hebben gedaan en dat nog steeds doen.
Laten we dus de postactieve noch de actieve veteranen vergeten. Ook veel
dank aan hen die het systeem hebben opgezet en vooral ook aan hen die
ermee werken en zich bezighouden met de zorg voor veteranen. Het is
aanzienlijk verbeterd in de afgelopen jaren. De minister die dit in deze
periode heeft opgebouwd, verdient dan ook waardering van onze
fractie.
Het is misschien wel eens goed om te bekijken hoe veteranen zelf
terugkijken op hun uitzending. Drie kwart van de veteranen kijkt
positief terug op een uitzending. Zij voelen zich ook gewaardeerd. 74%
van de veteranen heeft geen problemen ervaren na terugkomst. Andere
landen, waaronder Duitsland en Frankrijk, kijken ook naar het
Nederlandse veteranenbeleid en de wijze waarop daar in Nederland
invulling aan wordt gegeven. Het is nog steeds zo dat meer dan drie
kwart van de Nederlandse bevolking positief staat tegenover veteranen.
Een veteraan wordt omschreven als plichtsgetrouw, behulpzaam, moedig,
dapper en trots. Dat is een goede zaak. Over het geheel genomen, kijkend
naar de hele periode waarin we ons bezighouden met veteranenbeleid, kun
je zeggen dat ongeveer 95% van de veteranen trots is op wat hij of zij
heeft gedaan en geen problemen ondervindt. 5% ondervindt wel problemen.
Dat betekent niet dat we niet naar die 4% of 5% moeten kijken. Die
veteranen moeten alle aandacht krijgen die zij verdienen, maar we moeten
ook kijken naar die 94% of 95% die trots is en heel vaak tegen ons zegt:
ik vind het fantastisch dat ik veteraan ben geweest en ik kijk daar met
veel plezier op terug; het heeft mij een ervaring gegeven voor de rest
van mijn leven. Ik ben het echter geheel met de heer Van Dijk eens dat
dit niet uitsluit dat we kritisch moeten zijn als het gaat om de vraag
of de mensen die zorg behoeven, die ook krijgen.
Ik heb allereerst wat opmerkingen over het thuisfront. Ik denk dat het
heel belangrijk is dat er een goed thuisfront is. Dat kan er ook voor
zorgen dat veteranen geen problemen ondervinden. Het thuisfront is van
grote waarde, maar we moeten ervoor zorgen dat de beloften die zien op
het belang van het thuisfront, geen loze beloften zijn. Hoeveel subsidie
wordt op dit moment verstrekt aan private thuisfrontorganisaties? We
hebben de Defensieorganisatie Thuisfront, die veel doet, maar hoeveel
subsidie is er de afgelopen jaren verstrekt aan private
thuisfrontorganisaties? Kan de minister daar iets over zeggen? De
antwoorden die zijn gegeven naar aanleiding van de vragenlijsten van de
FNV geven geen vrolijk beeld. Hoe denkt de minister dit te gaan
verbeteren? Hebben de commandanten bij Defensie het belang van het
thuisfront scherp op het netvlies? In een vorig algemeen overleg heb ik
aan de minister gevraagd of het klopt dat militairen pas laat horen dat
ze worden uitgezonden. Op die vraag heb ik nog geen antwoord mogen
ontvangen. Uit de antwoorden naar aanleiding van de vragenlijsten van de
FNV komt naar voren dat dit juist een van de dingen is waar het
thuisfront geïrriteerd over is.
Ik kom op het Veteranenloket. De Kamer heeft vorige week met een groot
aantal vertegenwoordigers van veteranenorganisaties gesproken. Uit die
gesprekken komt het beeld naar voren dat het Veteranenloket in de
afgelopen jaren een fantastisch goede invulling heeft gegeven aan de
zorgen die er zijn, maar dat het de laatste tijd knelt. Dat blijkt ook
een beetje uit de feitelijke antwoorden van de minister op de
Kamervragen, waarvoor ik haar overigens dank. Er is extra menskracht
gekomen, maar er is een misverstand over het precieze aantal fte's. In
sommige antwoorden staat dat het om drie fte's gaat, terwijl verderop in
de beantwoording staat dat het om vier fte's gaat. Ondanks de extra
menskracht die bij het Veteranenloket is gekomen — die mensen zijn
overigens nog niet geheel ingewerkt — zou een en ander problematisch
zijn. Het is niet duidelijk hoe groot de achterstanden precies zijn,
maar uit de beantwoording en de gesprekken die wij met de
vertegenwoordigers van het Veteranenloket en de organisaties hebben
gevoerd, blijkt wel dat die oplopen. Moet er niet scherper geprioriteerd
worden door het Veteranenloket? Er komen bij het Veteranenloket immers
mensen die even kunnen wachten en mensen die helemaal niet kunnen
wachten. Moet daar geen onderscheid tussen worden gemaakt? Moeten we die
prioritering ook niet bekend maken aan mensen? Moeten we in de
voorlichtende sfeer de verwachtingen niet soms een beetje temperen door
de prioritering wat scherper aan te geven? Je kunt iedereen die komt
willen helpen, maar dat lukt niet altijd.
De Bond van Nederlandse Militaire Oorlogs- en Dienstslachtoffers (BNMO)
heeft in het laatste overleg dat we met hem hebben gehad de vraag
opgeworpen of het loket niet alleen voor veteranen open zou moeten
staan, maar ook voor andere dienstslachtoffers. Ik zou graag enige
reflectie horen van de minister wat haar standpunt is op dat onderdeel.
Moet het Veteranenloket alleen voor veteranen zijn of ook voor andere
dienstslachtoffers?
Er worden maatregelen genomen door Defensie wat betreft het
bedrijfsmaatschappelijk werk. Vindt de minister dat die maatregelen ook
al zichtbaar zijn als het gaat om de capaciteit daarvoor? Vindt zij het
wenselijk dat de wachtlijsten bij het Veteranenloket oplopen? Is zij
voornemens meer budget beschikbaar te stellen? Is die ruimte er? Ik heb
in de beantwoording gezien dat er al extra budget is gekomen, maar de
vraag die daarbij aan de orde is, is of dat budget alleen uit de
Defensiebegroting moet komen, of ook uit de begroting van het ministerie
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Dat is een serieuze vraag. Dat
geldt overigens voor veel meer onderdelen van het veteranenbeleid. Ik
heb begrepen dat een van de collega's daar ook nog iets over zal
zeggen.
Mevrouw Bruins Slot (CDA):
De heer Teeven snijdt een terecht punt aan over de capaciteit van het
Veteranenloket. De keten is zo sterk als de zwakste schakel. Het gaat
niet alleen over de mensen achter het loket, maar ook over de zorg die
door Stichting de Basis wordt geleverd of over de
medisch-specialistische zorg en de geestelijke gezondheidszorg. Als de
heer Teeven vraagt om meer geld, gaat het dan alleen over het
Veteranenloket of ook over de zorg en ondersteuning die daarna
komen?
De heer Teeven (VVD):
Het is tweeërlei. Enerzijds gaat het om de zorg die het Veteranenloket
levert. De wachtlijsten moeten niet oplopen. Wanneer dat wel gebeurt,
moet je scherp prioriteren. Dat is de eerste zorg. Het is de vraag of
drie, vier fte's — de beantwoording op dat punt verschilt — voldoende
zijn, zelfs als die mensen volledig zijn ingewerkt. Anderzijds gaat het
om de zorg die achter het Veteranenloket wegkomt, de zorg die door
Stichting de Basis wordt geleverd, de zorg die door het
bedrijfsmaatschappelijk werk wordt geleverd, waarover ik wat vragen heb
gesteld, maar ook de zorg die door het Centraal Militair Hospitaal in
Utrecht wordt geleverd. Ook op dat punt zien we dat er tekorten zijn bij
het Centraal Militair Hospitaal. De VVD-fractie heeft daar ook zorgen
over. De capaciteit daar is moeizaam. De vraag is — die heb ik niet
kunnen beantwoorden vandaag; daarom vraag ik het aan de regering — of
het iets is wat alleen uit het Defensiebudget moet komen, of ook uit het
budget van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport of uit
andere onderdelen van de rijksbegroting. Die vraag ligt nu voor.
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Ik sluit aan bij de vraag van collega mevrouw Bruins Slot. Mijn vraag
gaat over wat de heer Teeven zojuist inbracht en is tweeledig. We hebben
een onderzoek gehad naar hoe het gaat met de veteranen. Dat is een
uitstekend onderzoek. Het is een soort basismeting wat veteranen nodig
hebben. Er komt verder onderzoek, dat ons duidelijk moet maken welke
kwaliteitsmetingen er nodig zijn. Je hebt onderzoek nodig om te zien wat
er nodig is in de toekomst, direct en op langere termijn. De minister
heeft al eerder gezegd — ik meen dat dit was tijdens ons eerste
notaoverleg met haar — dat er, wat er ook gebeurt, altijd voldoende geld
en middelen zijn voor de zorg voor veteranen, voor, tijdens en na de
missie. Ongeacht of dat alleen Defensiebreed of regeringbreed is, is de
heer Teeven het met mij eens dat dit gewoon blijft staan? Ik ben met de
heer Teeven eens dat dit mogelijk ook betrekking heeft op VWS of andere
departementen, maar het kan niet alleen uit de Defensiebegroting komen.
Het moet breed door de regering gesteund worden en er moeten altijd
voldoende middelen zijn.
De heer Teeven (VVD):
Dat is precies wat de heer Van Dijk al zei: als de politiek beslissingen
neemt om militairen op missie te sturen en die militairen vervolgens
problemen hebben, dan zal het Rijk ervoor moeten zorgen dat de
militairen die op missie zijn geweest, worden geholpen. Ongeacht of het
gaat om militairen die deze hulp pas nodig hebben nadat zij de dienst
hebben verlaten of om militairen die nog in actieve dienst zijn, zullen
zij die zorg moeten krijgen. Dat ben ik geheel met mevrouw Eijsink eens.
De vraag is alleen waar dat uit het Defensiebudget gaat. Dat is
natuurlijk wel een reële vraag.
Over de treinreis op Veteranendag wil ik niet langer dan twintig
seconden iets zeggen. Je kunt je afvragen of het nu op de wenselijkste
wijze is geregeld voor de actieve veteranen. Wij merken dat operationeel
commandanten, leidinggevend in de functionele lijn, soms over die
declaratie zeggen: was dat nou allemaal wel nodig? Er zijn ook
operationeel commandanten die tegen actieve militairen die met de NS
naar Veterendag willen, zeggen: het is prima dat je gaat, maar die
declaratie laat je maar even achterwege. Heeft de minister er een scherp
beeld van of dit voor actieve militairen nu goed functioneert? Ik heb de
beantwoording van de vragen gezien, maar moet er misschien een andere
regeling komen, die inhoudt dat het kaartje wordt vergoed voor mensen in
uniform die op Veteranendag naar Den Haag willen reizen? Meer wil ik
hier niet over zeggen. Ik hoor wel wat de minister hierover zegt. Ik zal
hier geen motie over indienen, maar voor de VVD-fractie staat in ieder
geval vast dat dit niet helemaal goed werkt.
De schadevergoeding en de Centrale Raad van Beroep vormen een heel apart
onderwerp. Ik moet de heer Van Dijk nazeggen dat de CRvB heeft
geoordeeld dat Defensie tekort is geschoten, omdat er geen nazorg is
geboden toen er op enig moment na de uitzending naar Libanon wel
aanwijzingen waren. Defensie overlegt met de belangenorganisaties. De
minister geeft aan dat er op dit moment een onderzoek plaatsvindt. Kan
zij enigszins aangeven of het tijdpad van dat onderzoek haalbaar is? Dit
gaat om het vrij uitgebreide antwoord op vraag 7, waarin melding wordt
gemaakt van een onderzoek. Ik hoor graag van de minister wanneer dat
onderzoek gereed is.
Dit brengt ook de vraag met zich mee of de ramingen de laatste jaar wel
realistisch zijn geweest; dat heeft betrekking op het antwoord op vraag
8. Moeten die ramingen voor de schadevergoedingen niet omhoog? Kan de
minister daar enige duidelijkheid over geven?
Een soortgelijke vraag heb ik over het PTSS-protocol. Dat is een
belangrijk onderwerp. Ook op dat punt loopt er een onderzoek. Liggen de
oplevering van dat PTSS-protocol en het onderzoek op schema en zijn er
op dit punt nog problemen te verwachten? Waar denkt de minister nog
tegenaan te lopen wanneer dat onderzoek is afgerond?
Wanneer zijn het beleid en de regelgeving met betrekking tot het
Draaginsigne Gewonden klaar? We hebben moeten constateren dat er in het
geval van psychisch letsel problemen zijn met betrekking tot de
toekenning van het draaginsigne. Wanneer kan het onderzoek volgens de
minister worden afgerond?
Ik heb al iets gezegd over het Centraal militair Hospitaal. Wij hebben
zorgen over de capaciteit daarvan. Welke afspraken zijn er gemaakt in
verband met de civiele tweedelijnsinstellingen? Welke concrete
taakverdeling is er gemaakt tussen het benutten van de capaciteit van
het Centraal Militair Hospitaal en de civiele instellingen?
Over de nazorgvragenlijsten hebben wij minder zorgen. Wij zouden graag
zien dat er niet een heel bureaucratisch systeem wordt opgezet binnen
Defensie om er toch maar vooral voor te zorgen dat die percentages
omhooggaan. Daar hebben wij vorig jaar ook al iets over gezegd. De
meerderheid van de Kamer leek het heel belangrijk te vinden dat al die
nazorglijsten binnenkwamen, ook van militairen die geen behoefte hebben
aan nazorg. Hoewel de CDS hierop heeft gewezen, blijft de mate van
beantwoording laag en gaat het percentage niet omhoog. Die verwachting
hadden wij eigenlijk vorig jaar al. Hier moet wel op in worden gezet,
maar voor de VVD-fractie moet dit absoluut geen hoge prioriteit hebben.
Wij vinden de uitvoering van de nazorg namelijk veel belangrijker dan
het retourneren van die vragenlijsten.
Er zit een inconsequentie in het antwoord van vraag 109 over
probleemdossiers van veteranen. Mijn rechterbuurman, de heer Van Dijk,
heeft dat in zijn algemeenheid al aan de orde gesteld. In de
beantwoording van vraag 109 zit iets raars. In de eerste regel staat:
"Zoals in de Veteranennota is gemeld, gaat het om ongeveer veertig
dossiers." Vervolgens staat er twee regels verder: "Voor alle dossiers
is een oplossing gevonden." Ik vraag de minister: zijn er nou nog 40
probleemdossiers van veteranen waar nog geen oplossing voor is, of is
het zoals twee regels verder staat, namelijk dat voor alle dossiers een
oplossing is gevonden? Ik was even het zicht kwijt. Ik hoop dat het het
laatste is, maar ik denk dat het het eerste is, wat best zou kunnen. Kan
de minister dan meteen aangeven wat de kern is van de problemen die er
op dit moment nog zijn?
Ik kom tot het laatste, en dan heb ik al wel genoeg gesproken. De
waardering moet wel een beetje overheersen op dit dossier. Het is
puntjes op de i zetten als je zo veel spreektijd hebt. Mijn vraag gaat
over de Centrale Raad van Beroep in relatie tot een onderwerp dat de VVD
vorig jaar ook al op de agenda heeft gezet. Ik weet niet wie de
vragensteller is, want dat weet je nooit bij de feitelijke vragen, maar
er wordt in vraag 123 gevraagd wat voor Defensie de reden is geweest om
in 2015 elfmaal cassatie in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.
Het antwoord luidt: "Omdat Defensie of betrokken veteraan zich niet
konden vinden in de uitspraak van de rechtbank." Ik vraag de minister om
enige verdieping. We hadden vorig jaar afgesproken dat alleen maar
cassatie bij de Centrale Raad van Beroep zou worden ingesteld als het
echt een richtinggevende uitspraak betrof. Ik hoor graag hoeveel keer
Defensie in cassatie is gegaan en of het daarbij ging om een uitspraak
waarin Defensie zich ten gronde niet kon vinden omdat de lijn verkeerd
was, wat zou leiden tot heel veel toekenningen. Of was het toch nog een
beetje het uitvechten van individuele zaken? Daaraan heeft de
VVD-fractie geen behoefte als de lijn al duidelijk is.
Ik zeg, tot slot, dat de waardering overheerst, voor 95%. Dit was een
beetje puntjes op de i zetten, voor 5%. Zo wil ik het ook tegen de
minister zeggen.
De voorzitter:
Voordat u een punt achter uw eerste termijn zet: er is nog een vraag van
de heer Jasper van Dijk.
De heer Jasper van Dijk (SP):
De heer Teeven noemde zelf ook al de uitspraak van de Centrale Raad van
Beroep over de Libanonveteraan. Aanvankelijk had de minister gezegd dat
ze zou proberen om daar in juni uitsluitsel over te geven. Nu lezen we
in antwoord op de feitelijke vragen dat "naar verwachting deze zomer"
het onderzoek naar de mogelijke gevolgen van de uitspraak van de
Centrale Raad van Beroep zal zijn voltooid. De heer Teeven heeft, als ik
goed ben geïnformeerd, al eerder aan de minister gevraagd of het niet
mogelijk is om voor deze veteranen een gemeenschappelijke deler te
vinden. Hoe kwalificeert hij nu de gang van zaken? Moeten we niet
erkennen dat de zaak op deze manier een beetje wordt vertraagd? De heer
Teeven weet net zo goed als ik dat het soms om uiterst ernstige gevallen
gaat, om mensen die compleet geruïneerd zijn en wachten op hulp van
Defensie.
De heer Teeven (VVD):
Volgens mij ziet de heer Van Dijk ook wel dat we beiden aan hetzelfde
eind van het touw staan te trekken. Mijn vraagstelling was iets
vriendelijker dan die van de heer Van Dijk en mijn vraagstelling aan de
minister is een stukje vriendelijker dan de vraagstelling van de heer
Van Dijk aan mij. De essentie is echter dezelfde: hoeveel van die elf
zaken zijn zaken waar individueel nog wat wordt uitgevochten en kun je
aan de hand van de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep niet een
lijn ontdekken waarlangs je vervolgens een aantal schadeclaims sneller
kunt afdoen? Ik vind eigenlijk hetzelfde als de heer Van Dijk. Vandaag
probeer ik — dat is dat puntjes op de i zetten — wat meer duidelijkheid
te krijgen. Wat is nou de vertaling van die ene uitspraak van de
Centrale Raad van Beroep naar een aantal individuele schadeclaims? Kan
Defensie dat wat sneller doen? En wat zijn die elf zaken die nu nog bij
de Centrale Raad van Beroep liggen? Zijn dat totaal andere soorten
claims, of is er wel enige vergelijking te maken tussen die ene
uitspraak en de elf claims die er nog liggen? En wordt die ene uitspraak
dan doorvertaald naar al die individuele dossiers die er nog liggen? We
begrijpen dat vertraging in tijd soms onontkoombaar is met het oog op de
zorgvuldigheid die de minister moet betrachten, maar tegelijkertijd gaat
het wel ook om individuele zaken waarbij je er de snelheid in moet
houden. Dat wringt.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Dat snap ik. Tegelijk weet de heer Teeven ongetwijfeld ook dat er
vandaag veteranen zijn die meekijken met dit debat en die verwachtingen
hebben, juist omdat de minister aanvankelijk zei dat ze in juni
uitsluitsel zou geven. Dat is vandaag. Het zou mooi zijn als er vandaag
bij dit debat wat meer helderheid komt. Vindt de heer Teeven ook dat wij
alles op alles moeten zetten om deze mensen zo snel mogelijk
duidelijkheid te geven?
De heer Teeven (VVD):
Ik vind dat de minister tijdens de beantwoording vandaag in dit debat
moet aangeven wat de reden voor de vertraging is. Dat zal ze zeker doen.
Daar heb ik alle vertrouwen in. Als die vertraging te maken heeft met
het feit dat Defensie uitermate veel zorgvuldigheid moet betrachten,
snapt de VVD-fractie dat. Tegelijkertijd moet de vaart er echter ook in
blijven.
De voorzitter:
Mijnheer Teeven, u hebt dertien minuten en veertig seconden van uw
spreektijd gebruikt. U weet dus hoeveel tijd u nog over hebt voor de
tweede termijn.
Mevrouw Bruins Slot (CDA):
Voorzitter. Het CDA is trots op de Nederlandse veteranen. Zij leveren
een belangrijke bijdrage aan het leven in vrede en veiligheid in alle
delen van de wereld. Zij hebben met gevaar voor hun eigen leven in de
meest uiteenlopende omstandigheden hun werk als militair gedaan. Dat
verdient erkenning en waardering. Er moet erkenning zijn voor de zwaarte
van het werk dat ze hebben gedaan en ook voor de buitengewoon moeilijke
omstandigheden waarin ze soms geopereerd hebben. Er moet ook waardering
zijn voor het feit dat zij dit voor andere mensen hebben willen doen en
dat ze hierbij het hoogste offer hebben willen brengen.
Op dit moment kent Nederland meer dan 115.000 veteranen. Een groot
aantal van die veteranen zijn vaak jonge mensen. Zij zijn nog aan het
werk, vaak inmiddels niet meer bij Defensie, maar bij de overheid en het
bedrijfsleven. De kwaliteiten die zij tijdens hun werk bij Defensie
hebben geleerd, kunnen ze bij hun nieuwe werk goed gebruiken. Ze hebben
doorzettingsvermogen, kunnen goed samenwerken en een klus afmaken.
Bovendien houden zij zich aan afspraken. De uitzending is voor hen een
positieve levenservaring geweest. De heer Teeven zei dat ook al.
Dat neemt niet weg dat er natuurlijk ook veteranen zijn met wie het niet
goed gegaan is. Tijdens de uitzending hebben zij ingrijpende
gebeurtenissen meegemaakt die hen fysiek of psychisch verwond hebben.
Hun reactie op de abnormale omstandigheden waarin zij als militairen
hebben moeten opereren, is eigenlijk normaal. Voor hen is goede
begeleiding en zorg belangrijk. Het CDA vindt het belangrijk dat er
daarbij ook aandacht is voor het thuisfront, de familie. Het thuisfront
is onmisbaar bij de goede zorg voor veteranen, want dat is zelf
natuurlijk ook op uitzending. Voor enkele maanden draagt het thuisfront
bijvoorbeeld alleen de zorg voor de opvoeding van de kinderen. Alles
thuis komt op de het thuisfront af, want op dat moment is de partner, de
militair die op uitzending is, er niet om op terug te vallen.
Defensie heeft de ondersteuning van het thuisfront voor en tijdens de
uitzending aardig op orde. Maar als de veteraan thuiskomt, is de
uitzending ook voor het thuisfront nog niet klaar. Het CDA zou willen
dat er meer aandacht komt voor ondersteuning van de veteraan en vooral
ook van het thuisfront na de uitzending, als het thuisfront daar
natuurlijk behoefte aan heeft. Wat wil de minister doen om het
thuisfront meer ondersteuning te geven na de uitzending? Ze verwijst in
de beantwoording van de schriftelijke vragen naar de evaluatie, maar dat
vind ik een beetje een mager antwoord op het moment dat wij ook spreken
over veteranen.
Het CDA complimenteert de medewerkers van het Veteranenloket, de
zorgcoördinatoren en de maatschappelijke hulpverleners, met het goede
werk dat zij doen. Het CDA krijgt tegelijkertijd duidelijke aanwijzingen
dat de capaciteit van het Veteranenloket, de zorgcoördinatoren en de
zorgverlening echt continu onder druk staat. In de verschillende
documenten die de Kamer heeft ontvangen, kondigt de minister een aantal
maatregelen aan. Wat gaat de minister de komende tijd concreet doen om
ervoor te zorgen dat er voldoende capaciteit blijft, ook op de langere
termijn? De medewerkers die dat werk doen, moeten namelijk overeind
blijven.
Ik ben voor het CDA ook woordvoerder op het terrein van de geestelijke
gezondheidszorg. Regelmatig heb ik daarover debatten met de minister van
VWS. De laatste tijd gaan die debatten vooral over het feit dat er
steeds meer wachtlijsten komen in de geestelijke gezondheidszorg. De
zorg staat onder druk en mensen dreigen tussen wal en schip te raken. De
minister van VWS heeft de Kamer toegezegd dat zij een overzicht gaat
publiceren van de wachtlijsten en de wachttijden die er zijn bij de
geestelijke gezondheidszorg. Ik wil hetzelfde vragen aan de minister van
Defensie. Wil zij het Landelijk Zorgsysteem voor Veteranen vragen om de
wachttijden per instelling centraal te registreren? Dat gebeurt nu
namelijk niet. Daardoor hebben wij geen goed inzicht in hoelang mensen
eigenlijk moeten wachten en hoelang ze overbruggingszorg krijgen. Het
gaat daarbij om de wachttijd voor intake, de wachttijd voor de diagnose
en de wachttijd voor de start van de behandeling. Als je dat bij elkaar
optelt, kan het soms maanden verder zijn voordat een veteraan
daadwerkelijk gepaste zorg krijgt. Kan de minister de Tweede Kamer
hierover regelmatig informeren?
Tijdens de voorbereiding op de uitzending is er altijd een
uitzendconferentie. De geestelijke verzorgers hebben daar een
belangrijke bijdrage in, want zij organiseren deze conferentie. Het is
een goed moment voor de militair die op uitzending gaat, voor bezinning,
het vergroten van de geestelijke weerbaarheid en de persoonlijke
veerkracht en om het te hebben over het nut van de missie en de morele
grenzen die gelden bij het optreden in een missie.
In de afgelopen jaren zagen wij dat de deelname van militairen aan die
uitzendconferenties een dalende lijn laat zien. In 2015 wordt door nog
maar een op de vijf militairen deelgenomen aan zo'n uitzendconferentie.
Wat wil de minister doen om de deelname aan de uitzendconferentie te
vergroten? Deze kan een belangrijke bijdrage leveren aan de veerkracht
van de militair. Is zij bereid om daarvoor een streefcijfer vast te
leggen of is dat volgens haar niet nodig en kan dat op een andere manier
worden verbeterd?
Een terugkerend punt, waar we het een paar keer over hebben gehad met de
Veteranenombudsman, is dat hij zich ernstig zorgen maakt over de
juridische benadering van veteranen. De ombudsman zou graag zien dat er
meer menselijke maat komt en meer tijd voor een gesprek. De gesprekken
met de veteranen worden te snel in het juridische getrokken, terwijl men
ook kan zeggen dat door langer in contact te blijven een zware
juridische procedure voorkomen kan worden. Hoe ziet de minister dit? Hoe
kan zij voor elkaar krijgen dat er een cultuuromslag bij Defensie komt?
Uiteindelijk hebben we een gedeeld belang om de veteranen daarin te
ondersteunen.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Bruins Slot. U hebt vijfenhalve minuut gesproken. Er
is nog een vraag van de heer Teeven.
De heer Teeven (VVD):
Mevrouw Bruins Slot spreekt over de cultuur bij Defensie. Tegelijkertijd
moet Defensie betrouwbaar zijn en niet te snel op individuele claims
ingaan die uitstralende werking kunnen hebben, dus de zorgvuldigheid
vecht met het streven naar snelheid. Is de CDA-fractie het ermee eens
dat Defensie misschien wat scherper moet selecteren op waar zij in
cassatie gaat, maar dat je tegelijkertijd wel zorgvuldigheid moet
betrachten en betrouwbaarheid moet uitstralen? Dat is niet altijd te
verenigen met snelheid.
Mevrouw Bruins Slot (CDA):
Ik sprak over veteranen die nog niet in de complete juridische procedure
zitten. De vraag die de heer Teeven stelt, gaat over veteranen die wel
in een juridische procedure terecht zijn gekomen. Als je in cassatie
gaat, moet je jezelf altijd goed afvragen, zowel als veteraan als als
defensieorganisatie, wat je erbij te winnen hebt. Levert dit een
bijdrage, is het in het belang van de veteraan? Er spelen altijd twee
belangen: aan de ene kant dat je snel tot een oplossing wilt komen en
aan de andere kant de zorgvuldigheid. Als de minister een toezegging
doet om in juni met die informatie te komen, ga ik er ook vanuit dat een
militaire organisatie zoals Defensie is, probeert die tijden te halen en
als die niet worden gehaald, heel goed motiveert waarom dat niet
mogelijk is. Ik moet zeggen dat het antwoord op vraag 23 buitengewoon
teleurstellend is. Eigenlijk word je van het kastje naar de muur
gestuurd. Dat is jammer.
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Voorzitter. Wilt u mij een waarschuwing geven bij tien minuten?
De voorzitter:
Ja.
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Voorzitter. Achttien medailles op de Invictus Games. Foto's met de
Commandant der Strijdkrachten en met George W. Bush. Fantastisch mooie
foto's en fantastische prestaties. Zoals collega Bruins Slot ook zei:
het zijn deze mensen die offers gebracht hebben. We danken hen zeer, net
als alle militairen, actief dienend, waar ook ter wereld, ook in
Nederland, of op welke missie ook, met welke duur dan ook.
Daarmee wil ik complimenten geven aan eenieder die werkzaam is in die
organisatie. Als mensen het systeem niet dragen, werkt het niet, zoals
al eerder is gezegd. Dat geldt voor alle organisaties, inclusief de
Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht, de Veteranenombudsman en de
substituut-ombudsman en allen die een bijdrage leveren, want zonder
mensen geen systeem.
Ik wil daarbij wijzen op het prachtige nummer van Checkpoint van deze
maand met als thema "brothers in arms". Ik vind het zo mooi dat ik het
even omhoog moet houden. Er staan prachtige artikelen in over
kameraadschap, inclusief een prachtig gedicht van de voormalige CDS Van
Uhm over kameraadschap. Ik kijk ook zeer uit naar Veteranendag op
aanstaande zaterdag. Het belooft heel zonnig te worden, in plaats van
het weer van vandaag. Ik kan het allemaal in mijn spreektekst opnemen,
want ik heb veel tijd.
Ik zal het verder hebben over de Veteranennota 2015-2016. Daarin wordt
ingegaan op de plannen en het beleid op diverse fronten. Er wordt goed
bekeken waar we mee bezig zijn. Ik houd pagina 37 omhoog uit de
evaluatie van het Veteranenloket. Daar zal ik mijn inbreng omheen
bouwen. Ik heb die pagina vergroot. Het is vanaf een afstand nog niet te
zien, maar dan weet iedereen een klein beetje waarover ik het heb.
Hierop staat het systeem. Het gaat, nogmaals, om de mensen die dat
systeem dragen.
Ik wil nu terugkijken naar jaren geleden. Tien jaar geleden begonnen we
aan de Veteranenwet, die wordt geëvalueerd. We keken toen sterk naar het
Canadian Veterans Charter. In het Canadian Veterans Charter ging men
onder andere heel sterk in op financiering en waarborging bij het
"Canadese VWS". In Nederland konden we op dat moment die discussie nog
niet aan. We zijn dus vanuit de Defensieorganisatie begonnen aan de
Veteranenwet.
Waar staan we in 2016? In het overzicht dat ik zojuist liet zien, gaan
we ervan uit dat het systeem ondersteunend is voor "één man, één plan,
één vrouw, één plan". Het gaat namelijk zo. Iemand meldt zich bij het
Veteranenloket. Ere wie ere toekomt: deze mensen doen fantastisch werk,
zoals iedereen onderschrijft. Als je geen vriendelijke stem hoort als de
telefoon wordt opgenomen, haak je al af, en als je geen geruststellende
woorden hoort ook. De medewerkers van het Veteranenloket horen
verschrikkelijk veel, of het nu gaat over de tuin die gedaan moet worden
of de vreselijke verhalen over PTSS en onrust in de thuissituatie. Zij
vangen de eerste gesprekken op. Zij verdienen daar net als ieder ander
enorme waardering voor.
Maar dat is het eerste facetje. Daarna gaat iemand het systeem in. Als
het systeem af en toe meer wachttijden oplevert dan bedacht is, is dat
vervelend. Hebben we dat bedacht aan de voorkant? Nee. Maar is dat
misschien wel een klein beetje de bureaucratie zoals het vandaag
geworden is? Ja, dat wel. Er zitten wachttijden in, omdat er soms mensen
tekort zijn en we niet helemaal kunnen voorspellen hoeveel
zorgcoördinatoren en maatschappelijk werkers we nodig hebben. Is dat een
verwijt aan iemand? Nee, aan niemand.
Het betekent wel dat we, zeg ik onder andere op basis van het onderzoek
"Veteraan, hoe gaat het met u?" en andere onderzoeken, aan de voorkant
inzicht moeten krijgen. Daarover gaat mijn eerste vraag aan de minister.
Hoe kunnen we sneller inzicht krijgen in wat nodig is voor de veteraan,
actief dienend, postactief en voor het thuisfront? Ik noem het
koppelsystemen, want alles is aan elkaar gekoppeld. Als de ene schakel
niet werkt en iemand te lang moet wachten, werkt de volgende schakel ook
niet. Ik zou de minister willen vragen hoe daarmee om te gaan.
Voor mijn tweede vraag ga ik even terug naar het Canadian Veterans
Charter. Zou de minister eens willen reageren op het feit dat het ook
voor Nederland mogelijk zou moeten zijn om stappen te zetten naar VWS
toe? De krijgsmacht is immers geen zorgdepartement. Mevrouw Bruins Slot
haalde ook al een aantal zaken aan. Kijk naar de Wet maatschappelijke
ondersteuning (Wmo). Kijk naar het Landelijk Zorgsysteem voor Veteranen
(LZV). Daar zitten veel civiele organisaties in. Er is aan alle kanten
een koppeling mee. Ik zou de minister willen vragen daar eens naar te
kijken en er een reactie op te geven. Ik ben namelijk van mening dat dit
voor de toekomst van groot belang is.
Mevrouw Bruins Slot (CDA):
Daar snijdt mevrouw Eijsink een terecht punt aan, want natuurlijk niet
alleen de minister van Defensie heeft de bijzondere zorgplicht die in de
Veteranenwet is neergelegd, maar ook het hele kabinet. De minister van
gezondheidszorg, minister Schippers, heeft daarvoor dus ook een
verantwoordelijkheid. Wat wil mevrouw Eijsink concreet van de minister
hebben in de komende jaren om ervoor te zorgen dat de bijzondere
zorgplicht voor veteranen goed ingevuld kan worden?
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Ik begrijp deze vraag van mevrouw Bruins Slot heel goed. Het gaat
allereerst over de middelen. Die moeten we niet allemaal willen halen
uit de Defensiebegroting. Dat heeft te maken met wat de Inspectie
Militaire Gezondheidszorg ons al heeft geschreven. Die valt namelijk
onder de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). De vraag is waar de
verantwoordelijkheid ligt. Een en ander is sinds 1989 gemandateerd aan
de Inspectie Militaire Gezondheidszorg, maar uiteindelijk ligt de
verantwoordelijkheid voor bijvoorbeeld de civiele organisaties van het
Landelijk Zorgsysteem voor Veteranen bij de IGZ. Hoever kan het systeem
gaan? Ik moet het toch allemaal benoemen. Mevrouw Bruins Slot zegt
terecht dat de IGZ deel uitmaakt van VWS. Ik zou ten eerste willen dat
de minister van Defensie in overleg gaat met de minister van VWS om te
bezien wat de raakvlakken zijn. Die zijn er namelijk veelvuldig. Ik wil
dat deze raakvlakken in kaart worden gebracht en dat die informatie naar
de Kamer wordt gestuurd. Nogmaals, ik ben van mening dat er een slag
gemaakt moet worden richting VWS. De bijzondere positie van militairen
brengt een bijzondere zorg met zich die de gehele regering aangaat.
Vanuit de regering zou er dan ook budget moeten komen voor al deze
koppelvlakken.
Mevrouw Bruins Slot (CDA):
Ik heb er vertrouwen in dat de minister van Defensie al contact hierover
heeft opgenomen met de minister van VWS, maar misschien komt er nog
ontzettend weinig uit. Dat heeft te maken met de betrokkenheid van beide
kanten. Ik weet dat de minister van VWS over een begroting gaat van
ongeveer 70 miljard. De zorg voor veteranen zal daar een klein onderdeel
van zijn. Denk eens aan de collectiviteitspolis. Ook mag er op het
gebied van veteranen een grotere betrokkenheid zijn van
zorgverzekeraars. Ik wil daar graag wat meer over horen van mevrouw
Eijsink.
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Dat punt heb ik al in mijn spreektekst staan. Daarom dank ik mevrouw
Bruins Slot voor deze vraag. Wat betreft de collectiviteitsverzekering
zit er nog iets meer bij. Daarom haalde ik de IGZ al even aan. Het gaat
erom hoe de Kamer kan controleren. Mevrouw Bruins Slot weet ook dat de
Kamer is begonnen met de controletaak in het kader van de Veteranenwet.
Als Kamer controleren we onder andere de kwaliteit. Gelet op wat
voorligt, kan ik constateren dat het organisatiesysteem staat, maar dat
de Kamer vooralsnog geen kwaliteitsmeting kan doen. De meting van het
kwaliteitssysteem zal hand in hand moeten gaan met de controle van VWS,
want daar liggen veel gelden van de Wmo en andere soorten gelden die te
maken hebben met de civiele instellingen van de LZV et cetera. Mevrouw
Bruins Slot heeft terecht naar de wachtlijsten gevraagd. Ik sluit mij
aan bij die vraag. VWS zit echter in de driving seat. We kunnen en mogen
het niet allemaal neerleggen bij Defensie. Defensie is de krijgsmacht en
niet een zorgdepartement. Ik vraag de minister om een kwaliteitssysteem.
Indien deze minister daar ondersteuning bij nodig heeft in de vorm van
een motie, dan vind ik mevrouw Bruins Slot vast aan mijn zijde. Daarmee
kunnen we de gehele regering een stimulans geven, en dus niet alleen de
minister van Defensie. Ik ben van mening dat dit de komende jaren verder
moet worden uitgewerkt, zoals ook de Canadezen hebben gedaan. Zij zijn
ons voorbeeld. In het kader van onze Veteranenwet moet een en ander naar
het ministerie van VWS toe.
Voorzitter. Ik blijf het woord "koppelvlakken" gebruiken, want het is
een mooi woord dat uit het gesprek met diverse partijen naar voren kwam.
Een en ander heeft ook te maken met het thuisfront. Het heeft niet
alleen betrekking op de partners maar ook op de kinderen. Wat betreft de
reikwijdte — ik neem dat woord nu nog maar een keer in de mond — van de
kwaliteitszorg voor het thuisfront, sluit ik mij graag aan bij eerdere
vragen daarover. Ik heb weliswaar heel veel informatie kunnen halen uit
de thuisfrontcheck. De thuisfrontcheck is overigens uitgevoerd naar
aanleiding van de motie-Segers/Eijsink (34000-X, nr. 24). Er is nu
echter een analyse gedaan op basis van wetenschappelijke onderzoeken en
beleidsonderzoeken. Het spreekt voor zich dat ik waardering heb voor het
onderzoek, maar in aanvulling daarop zou ik van de minister willen weten
wat we verder gaan doen. Wat gaat er verder worden uitgewerkt voor het
thuisfront, in aanvulling op wat er binnen Defensieorganisatie
Thuisfront (DOT) gebeurt? Binnen Defensie gebeurt het nodige. We hebben
daar de systemen en de mensen, maar wat moet er aanvullend gebeuren om
dit uit te bouwen voor zowel de partners als de kinderen? Ik zal niet
zeggen "op orde krijgen", maar ik denk dat een aantal zaken in de
vrijwillige sfeer kunnen worden aangevuld.
Ik kom op de rol van de BNMO, een belangenorganisatie voor militaire
oorlogs- en dienstslachtoffers. Die organisatie is van groot belang. Ik
zou de minister het volgende willen vragen. Wij hebben jaren gesproken
over de 200 dossiers — het klinkt wat technocratisch, maar zo noem ik
het maar — die zijn overgedragen aan het ABP. Compliment daarvoor, maar
vervolgens liggen ze nu wel bij het ABP. Wat betekent dat? Het gaat om
mensen die nog steeds ergens op wachten. Het ABP is deel van het systeem
waarover ik het zojuist had; deel van die koppelvlakken. Graag krijg ik
hierop een antwoord.
Ik kom nu op de Centrale Raad van Beroep en het protocol PTSS. Stel dat
dit protocol, op basis van het onderzoek, op de uitkomsten waarvan wij
nog wachten, tekort blijkt te schieten, wat betekent dit dan voor de
bezwaarschriften die bij het ABP zijn ingediend en de ingestelde
beroepsprocedures bij de rechtbank en/of de Centrale Raad van Beroep? Er
komt natuurlijk een uitwerking. Het onderzoek loopt hierop
vooruit.
Mijn volgende vraag, die hierop aansluit, betreft de schadeclaims. Ik
maak de minister mijn complimenten voor het uitgewerkte overzicht van de
schadeclaims die hebben gespeeld, op pagina 2 en 3 van de Veteranennota,
het bedrag van 110 miljoen dat in 2011 is vrijgespeeld, niet uit de
Defensiemiddelen, maar uit de algemene middelen. Inmiddels hebben wij
230 miljoen uitgegeven. Dat baart mij enorme zorgen. Als ik het goed
lees, komen die middelen uit de Defensiebegroting. Is dat zo, zo vraag
ik de minister. Laat ik eerst zeggen dat het terecht is dat aan de
veteraan en het thuisfront deze ondersteuning wordt toegekend. Dat
spreekt voor zich, maar de vraag of dit uit de Defensiebegroting moet
komen, baart mij grote zorgen. Zou de minister daarop willen
reageren?
Ik wacht op het antwoord van de minister als het gaat om de uitkomsten
betreffende de Libanonveteranen. Ik heb in de antwoorden gelezen dat die
uitkomsten mogelijk op zich laten wachten, maar dat duurt te lang. Kan
de minister eens reageren op het feit dat de schadeclaims die nog komen
— en die komen onherroepelijk — uit de Defensiebegroting worden betaald?
Ik vraag de minister, hoe hiermee wordt omgegaan. Van groot belang is
ook het volgende. In hoeveel gevallen zal de Centrale Raad van Beroep
mogelijk zeggen dat Defensie in gebreke is gebleven? Te laat reageren is
ook in gebreke blijven. Dit betreft een heel andere toekenning dan
toekenning op basis van inhoudelijke gronden. Graag krijg ik daarop een
reactie.
De heer De Roon (PVV):
Ik ben het met mevrouw Eijsink eens dat het zorgelijk is dat de kosten
van de nazorg aan veteranen en de kosten van schadevergoedingen aan
veteranen ten laste van de Defensiebegroting worden gebracht. Wij als
defensiewoordvoerders zouden natuurlijk allemaal liever zien dat dit
niet gebeurt. Wij sturen wel militairen op missies. Voordat wij daarmee
akkoord gaan, krijgen wij altijd van Defensie een schatting van de
kosten van de uitzending. Daarin zit echter geen schatting van de kosten
van de nazorg. Het is natuurlijk lastig om die tot op de cijfers achter
de komma te geven, maar ik denk dat het in grote lijnen wel mogelijk is
om daar, al is het maar op statistische gronden, een bedrag bij te
plaatsen. Mijn vraag aan mevrouw Eijsink is of zij het ermee eens is dat
er bij uitzendingen van tevoren al een inschatting moet worden gemaakt
van wat het achteraf allemaal gaat kosten.
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Ik ben het zeer met collega De Roon eens. Het gebeurt nu ook al. De
Kamer, ook ikzelf, maar ook op basis van de motie-Ten Broeke/Aasted
Madsen, heeft dit punt destijds bevochten. Daarbij gaat het om de kosten
die worden ingeschat voordat men op missie gaat. Dat betreft de zorg
voor tijdens en na de missie. Een tweede onderdeel, zou ik willen
zeggen, betreft een situatie die mogelijk ontstaat, maar waarvan wij de
kosten niet op voorhand kunnen inschatten. Ik zou ook graag onderscheid
willen maken tussen missies als die in Libanon, waarbij wij een
volstrekt andere zorg hadden — in de woorden van vandaag een
tekortschietende zorg — en een missie als die in Afghanistan. Wat de
Afghanistanveteranen betreft vind ik ook dat wij het woord preventief
best in de mond mogen nemen, want vanaf 2006 is er een ander systeem
ontstaan. Het systeem is verfijnd naarmate wij verder kwamen. Ik vind
het ook van groot belang om te zeggen dat de Afghanistanveteranen eerder
in de zorgketen terechtkomen. Zij komen sneller met hun vragen, hun
problemen kunnen eerder worden opgelost en dus zijn er hopelijk ook
minder schadeclaims. Maar daar waar ze relevant zijn, zullen ze er
uiteraard komen. In die zin denk ik niet zozeer dat we in den brede over
veteranenschadeclaims kunnen spreken, maar wel dat er door de tijd heen
een veel verfijnder systeem is ontstaan. Om kort te zijn: ja, het
gebeurt al. Wat de schadeclaims betreft kunnen we het nog maar moeilijk
inschatten, want ik denk niet dat we bijvoorbeeld bij een missie … Het
is een deel van de artikel 100-brief. U kunt het vinden in de financiën.
We vragen het iedere keer zelf in de overleggen. Het staat er ook in. Op
voorhand schadeclaims instellen zie ik niet zitten.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Kan mevrouw Eijsink iets meer zeggen over de kwestie rond de
Libanonveteranen? Dat ging wat snel. De minister heeft ons geantwoord
dat zij daarover in de zomer meer hoopt te kunnen zeggen. Hoe
kwalificeert mevrouw Eijsink die gang van zaken?
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Als het om de Libanonveteranen gaat, vind ik het lastig dat … Ik neem
aan dat de heer Van Dijk verwijst naar de krantenartikelen in de
Volkskrant over 400 Libanonveteranen. Ik vind dat Defensie en de
minister het op pagina 2 en 3 van de Veteranennota goed uitleggen. Veel
van deze Libanonveteranen hebben gelukkig ook de ereschuld ontvangen. Ze
hebben een militair invaliditeitspensioen. Ze krijgen een aanvullende
uitkering. Ze krijgen aanvullende zorg. Terecht! Dat moeten we
vasthouden. We hebben in dit land ook het systeem dat je een uitslag of
een uitspraak mag aanvechten via de rechter. Daar gaat de rechter verder
over. Laat ik uitspreken dat daar waar het terecht is en er een ernstige
situatie is ontstaan, de overheid … Ik wil het weghalen bij Defensie,
althans die middelen. Daar waar wij als overheid, daar waar wij als
politiek zeggen "de bijzondere positie van de militair is het draagvlak
onder de Veteranenwet", moeten we dat kunnen borgen. Ik zeg hier wel dat
het van belang is dat het op basis van individuele situaties gebeurt.
Waarom zeg ik dit? Ik zeg dit, omdat we, let wel, in 2011, met dank aan
voormalig minister Hans Hillen, 110 miljoen belastingvrij hebben
vrijgespeeld voor meer dan 2.000 situaties. Ik zeg nogmaals "gelukkig",
want daar hebben we veel te lang op moeten wachten. Maar ik kan niet
zeggen dat we nu de criteria van toen moeten gaan oprekken of veranderen
naar aanleiding van de situaties die nu weer ingediend worden. Dat is
aan de rechter. Daar ga ik niet over. Ik kan u verzekeren dat wij daar
toen jarenlang over hebben gesproken in de Kamer. We hebben jarenlang
getracht daarmee rechtvaardig om te gaan. Was het terugkijkend
rechtvaardig genoeg? Nee, waarschijnlijk niet. Kunnen we aan die emoties
tegemoetkomen? Nee, niet in alle gevallen, zo zeg ik met u. Ik wil het
wel individueel, want ik ken situaties die opgerekt mogen worden. Naar
de reikwijdte van de schadeclaims moeten we ook kijken. Ik vind in dit
geval echt dat het aan de rechter is. Ik zei tien jaar geleden al dat er
een systeem moest ontstaan. Ik vind anno 2000, gezien alle regels en de
criteria die er zijn, dat er een rechter naar moet kijken. Zeg ik dat
dat statisch is? Nee. Dat blijft altijd dynamisch aan de hand van de
missies die zijn gevoerd. Maar het moet wel met recht en reden, want
anders kan ook de veteraan die in 2011 … Ik kan u verzekeren dat er meer
dan 2.000 veteranen echt stonden te juichen. Die kunnen naderhand ook
zeggen: ja, maar ik ben akkoord gegaan met de gegeven criteria en
vervolgens blijken er toch weer andere reikwijdtes en schuiven te zijn.
Dat vind ik lastig. Nogmaals, ik vind dat dit echt aan de rechter
is.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik dacht mevrouw Eijsink aanvankelijk te horen zeggen dat ze een
uitspraak van de minister in de zomer te laat vond. Maar misschien heb
ik haar verkeerd begrepen. Kan zij dit punt voor mij verhelderen? Ik zou
haar ook graag om een reactie willen vragen op de uitspraak van de
Ombudsman dat Defensie haar zorgplicht heeft verzuimd in het geval van
een Bosniëveteraan. Die kwestie kent zij ongetwijfeld. Wat vindt zij
adequaat? Wat zou de minister moeten doen met deze zaak?
Mevrouw Eijsink (PvdA):
De eerste opmerking ging over "te laat". De kwestie is dat ik echt van
mening ben dat de minister sneller zou moeten kunnen reageren op de
individuele situaties. Dat mensen zo lang moeten wachten, is niet goed.
Als mensen na eerdere uitspraken via een letselschadespecialist toch een
claim willen indienen, is dat aan hen. Maar die snelheid kunnen we
misschien niet altijd betrachten. Ik vraag de minister daarom hoeveel
mensen er daarvoor beschikbaar zijn. Het gaat ook om het ABP. Ik heb
daar al eerder naar verwezen. Hoeveel mensen bij het ABP zoeken deze
dossiers uit? Ik weet zelf ook dat er mensen zijn die zich nog nooit bij
Defensie gemeld hebben, maar nu aangeven dat ze bij die groep van 400
Libanonveteranen horen. Dan kan ik mij voorstellen dat dit goed
uitgezocht wordt. Dat vind ik ook rechtvaardig tegenover de veteranen
van de schadeclaims 2011. "Te laat" bedoel ik dus in de zin van snelheid
waar dat kan. Iedere situatie is echt heel erg anders. Het is van belang
om dat te benadrukken.
Wat de uitspraken van de Veteranenombudsman betreft: de zaak ligt bij de
rechter. Dat is ook een uitspraak, dus ik wacht even af wat de minister
hier zelf over te melden heeft. Als het te laat is, dan vindt u mij
zeker aan uw zijde. Indien de minister meer had kunnen en moeten doen,
dan wil ik een reactie hierop horen van de minister. Ik neem aan dat zij
die zo meteen ook zal geven.
De voorzitter:
Mevrouw Eijsink, u vervolgt uw betoog. U zit op 9 minuten.
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Dat even over de schadeclaims. De vraag is heel duidelijk of het ergens
anders vandaan kan komen dan uit de begroting van Defensie, want het
daaruit halen, vindt mijn fractie niet gerechtvaardigd. Wij spreken hier
immers al jarenlang over meer middelen voor Defensie en over de
NAVO-norm van 2%. Ik heb vorige week al gezegd dat ik vind dat
pensioenen en uitkeringen evenmin daarin horen te zitten. Laten we er
niet op vooruitlopen, want dat zou ik niet willen, maar mocht het zich
voordoen, dan is de situatie dat et cetera.
Dan de geestelijke verzorging. Samen met collega Bruins Slot en voorheen
collega Aasted-Madsen hebben wij jarenlang erop ingezet dat Beukbergen
van ongelofelijk groot belang is. Wij hadden eerder een verplichting in
dezen. Tien jaar geleden is daar al een motie over ingediend. Sommige
moties uit het verleden doen er nog toe. Beukbergen is van groot belang,
ook als ik kijk naar de uitzendconferenties en de bijeenkomsten daar.
Wij hebben zelf een keer mogen meedraaien. Dat is indrukwekkend. Ook
mijn fractie is van mening dat er eens gekeken moet worden of er voldaan
kan worden aan het verzoek en of daar ruimte voor gegeven kan worden
door de commandanten. Geestelijke verzorging is van groot belang binnen
de gehele organisatie, niet alleen op missies, maar ook in Nederland,
waar gesprekken gevoerd kunnen worden met geestelijke verzorgers. Ook
heel veel dank voor de bijdrage die zij leveren.
Nog een enkele opmerking over het Draaginsigne Gewonden (DIG). Ik sluit
mij graag aan bij de eerdere opmerkingen hierover. Het militair
hospitaal hebben wij ook eerder al besproken, in het algemeen overleg
over defensiepersoneel. De minister heeft ons eerder al toegezegd om
hierop terug te komen, maar het is van belang om het te blijven
noemen.
Afgelopen zaterdag was ik bij de Veteranendag van de Stichting Baarnse
Veteranen met burgemeester Röell. Het was echt fantastisch. Het was zo
leuk! De heer Brandsma kreeg een insigne opgespeld namens de minister
voor zijn verdiensten nog in Indië. De heer Brandsma is 95 jaar oud. Dat
was een prachtige bijeenkomst met zowel jonge actief dienende militairen
als ook oudere veteranen. Het kan dus. De bijzondere positie van de
veteraan, de bijzondere positie van een militair werd zeer door hen
gewaardeerd.
Afsluitend, mijn fractie wil graag komen tot "één man, één vrouw, één
plan". De volgende stappen zouden moeten zijn dat we kijken naar een
kwaliteitssysteem rondom hetgeen wat in de evaluatie staat van het
Veteranenloket. Mijn fractie wil graag niet hoeven wachten op uitwerking
van de 29 aanbevelingen vanuit het Veteranenloket. In de evaluatie staat
een aantal aanbevelingen dat per direct ingevoerd kan worden en per
direct uitgevoerd. Het is natuurlijk jammer om op een evaluatie te
wachten die nog een jaar lang gaat duren.
Ik dank ook voor de Raad voor civiel-militaire Zorg en Onderzoek
(RZO)-onderzoeken van de afgelopen jaren, maar we hebben ze niet
toegezonden gekregen via de minister. Ik zou graag aan de minister
vragen om RZO-onderzoeken rechtstreeks naar de Kamer te sturen zodra ze
klaar zijn. Ook dat is waardering en ook dat is vooruitkijken naar wat
er nodig is voor die wachtlijsten en de prognoses die onderzoeken ons
kunnen meegeven.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Eijsink. U hebt precies 12 minuten gesproken. Dan
gaan wij nu door naar de heer De Roon van de fractie van de Partij van
de Vrijheid.
De heer De Roon (PVV):
Voorzitter. Ik zou graag na zes minuten een waarschuwing van uw
krijgen.
Nederland kan trots zijn op de meer dan 100.000 veteranen in ons land en
de PVV is dat in ieder geval zeker. Daar blijft het niet bij, want ook
na hun actieve dienst dragen veteranen hun steentje bij aan onze
samenleving, en vaak op meer dan voortreffelijke wijze. Zo zijn er
veteranen die al of niet in functies bij de overheid of in het
bedrijfsleven hun cv op heel verdienstelijke wijze hebben uitgebouwd,
waarbij de lessen en vaardigheden die ze hebben geleerd bij Defensie,
vaak flink hebben bijgedragen aan het succes in de carrière na Defensie.
Een van de voorgaande sprekers wees al op bepaalde kwaliteiten als
doorzettingsvermogen en het vermogen om samen te werken. Dat zijn
inderdaad heel belangrijke punten. Als het aan mij ligt, komt er dus ook
meer aandacht voor die mooie en positieve verhalen, want het beeld dat
een militair na een missie toch wat gestoord terugkomt, leeft nog bij te
veel mensen, terwijl wij in deze zaal allemaal weten dat dit beeld
mijlenver van de realiteit verwijderd staat. Ik heb daarom twee vragen
aan de minister. Is zij het met mij eens dat die succesverhalen
onderbelicht zijn in de publieke beeldvorming, die natuurlijk in
belangrijke mate wordt bepaald door wat er in de media verschijnt? Zo
ja, dan hoor ik graag van haar of er gerichte acties worden ondernomen
om dat beeld te verbeteren en recht te zetten. Dat zou heel wenselijk
zijn.
Het beeld dat veteranen allemaal met een posttraumatisch stresssyndroom
terugkeren kan mogelijk mede worden rechtgezet door middel van het
scholenproject Veteraan voor de klas. Dat is een fantastisch educatief
project voor leerlingen van groep zeven tot en met het hoger onderwijs.
De PVV is en blijft zeer verheugd over dat scholenproject. Het is een
belangrijk middel om meer kennis, begrip, erkenning en waardering voor
veteranen te kweken bij jongere generaties. Maar dat niet alleen:
leerlingen kunnen op die manier ook enthousiast worden gemaakt voor een
baan bij Defensie. Het kan zomaar zo zijn dat een veteraan die voor een
klas aan het spreken is over zijn ervaringen, de toekomstige Macro Kroon
of Gijs Tuinman voor zich heeft zitten in een van die schoolbanken. Mede
daarom is het goed om te constateren dat het aantal gastoptredens van
veteranen in het vorig schooljaar in absolute getallen is
toegenomen.
De PVV is echter van mening dat er toch nog ruimte voor verbetering is.
Er valt nog terreinwinst te behalen, om in defensietermen te spreken.
Gebleken is dat maar 14% van de schoolgaande kinderen met dit project
wordt bereikt. Dat is dus maar een op de zes. Ziet de minister
mogelijkheden op dat percentage verder op te krikken? Gaat de minister
daarmee aan de slag? Ik kan me zo voorstellen dat de groei die nu
plaatsvindt — ik heb het dan over het absolute aantal — meer beslag legt
op het budget van het Veteraneninstituut. Is er nog wel voldoende
financiële ruimte om dat scholenproject niet alleen voort te zetten maar
ook veel verder uit te bouwen, waardoor veel meer jongeren worden
bereikt? Twee jaar geleden gaf de minister tijdens een van onze vorige
veteranenoverleggen aan dat financiering geen beperking mag zijn. Kunnen
die woorden worden waargemaakt nu het geld bij Defensie nog bepaald niet
over de drempel klotst?
Ik kom op de veteranenzorg. Ik moet toch beginnen met de constatering
dat die in Nederland vergelijkingsgewijs vaak goed geregeld is. Ik vind
dat wij daar best trots op mogen zijn. Vooral in de laatste jaren zijn
er in Nederland veel goede stappen gezet op dat gebied. Maar we moeten
natuurlijk wel de vinger aan de pols blijven houden. Dat doen we dan
ook, onder andere door middel van deze overleggen. Ik constateer dat er
op een aantal punten nog winst te behalen is, bijvoorbeeld bij het
Veteranenloket. De vorige sprekers hebben daar ook aandacht voor
gevraagd. Ik zal alles wat zij daarover gezegd hebben niet herhalen,
maar ik wil erop wijzen dat uit de evaluatie van het Veteranenloket wel
blijkt dat de toegang tot de zorg en de dienstverlening is verbeterd,
maar dat de bekendheid van het Veteranenloket nog te wensen overlaat.
Dat moet natuurlijk veranderen. Ziet de minister mogelijkheden daartoe?
Gaat zij aan de slag om ervoor te zorgen dat veteranen, hun relaties en
de Nederlandse samenleving in het algemeen beter bekend raken met wat
het Veteranenloket is en wat het kan betekenen?
Met de bekendheid van Veteranendag zit het gelukkig wel helemaal goed.
Ook aanstaande zaterdag zal het hier in Den Haag wel weer een drukte van
jewelste zijn. Dat doet mijn fractie veel plezier. De PVV is blij dat de
Nederlandse Veteranendag zeer wordt gewaardeerd. Alle veteranen moeten
daarom optimaal in de gelegenheid worden gesteld om kosteloos naar dat
evenement toe te reizen. Daar zijn vragen over gesteld vanuit de Kamer
en de minister heeft daar netjes en goed op geantwoord. Nu blijkt dat
het onderscheid tussen actief dienende veteranen en postactieve
veteranen eigenlijk alleen maar te maken heeft met de manier waarop je
dat treinkaartje naar Den Haag kunt verkrijgen of achteraf kunt
declareren.
Er is nog wel een puntje dat in dat verhaal onbeantwoord is gebleven.
Misschien kan de minister daar nog even over nadenken. Mijn vraag is
waarom dit verhaal ineens zo is opgeborreld. Zijn actief dienende
veteranen misschien onvoldoende bekend met het feit dat zij deze
reiskosten kunnen declareren of wordt daar achteraf moeilijk over
gedaan? Ik denk dat het van belang is dat daar meer aandacht aan wordt
besteed, zodat ook actief dienende veteranen goed gaan deelnemen aan de
Veteranendag of in ieder geval niet belemmerd worden door de
reiskosten.
Ik zie dat mijn spreektijd in eerste termijn voorbij is. Ik bewaar
daarom de rest van mijn tekst voor de tweede termijn.
De voorzitter:
U hebt zes en een halve minuut gesproken, mijnheer De Roon. Uw tijd is
dus nog niet geheel voorbij, maar u hebt ongetwijfeld nog tijd nodig
voor de tweede termijn.
Aan het slot van de eerste termijn van de zijde van de Kamer gaan we
naar de fractie van Democraten 66. Ik geef het woord aan mevrouw
Belhaj.
Mevrouw Belhaj (D66):
Voorzitter. Er is al veel opgemerkt door mijn collega's van de andere
politieke partijen, dat ook terug zal komen in mijn korte betoog. Zowel
nationaal als internationaal komt er inderdaad steeds meer waardering en
erkenning voor veteranen. Zoals mevrouw Eijsink al zei, komt dat onder
andere door de Invictus Games, een internationaal sportevenement voor
militairen die gewond zijn geraakt. De filmpjes van Obama en de Queen
waren hilarisch en die gingen dan ook viral. Ook Nederland deed mee aan
de Invictus Games en haalde een recordaantal medailles.
D66 heeft veel waardering voor de inzet van veteranen voor de
internationale vrede en veiligheid. De laatste jaren zijn er met de
Veteranenwet enorme stappen gezet om het veteranenbeleid te verbeteren.
Het Veteranenloket is een gemakkelijke toegangspoort voor zorg en
dienstverlening. Er is een Landelijk Zorgsysteem voor Veteranen en er is
een Veteranenombudsman ingesteld. Nu is het de taak om het beleid naar
een uitstekend niveau te tillen. Veteranen en het thuisfront moeten
kunnen rekenen op goede zorg en informatie.
Het Veteranenloket is een goede verbetering. Veteranen en relaties
kunnen nu met vragen eenvoudig terecht bij een loket. Uit onderzoek
blijkt dat dit wordt gewaardeerd. De opstart is soepel verlopen en de
medewerkers hebben een juiste invulling weten te geven aan deze nieuwe
instelling. Uit de evaluatie kwamen echter 30 aanbevelingen om het loket
naar een hoger niveau te tillen. Wat gaat de minister precies doen met
die aanbevelingen? Het grootste probleem is het capaciteitsknelpunt
onder de zorgcoördinatoren. In de beantwoording van de vragen geeft de
minister aan dit probleem te willen oplossen. Kan de minister ons op de
hoogte houden of de prestatie-indicatoren gehaald worden en de veteranen
binnen drie dagen contact kunnen krijgen met een zorgcoördinator en of
de beoogde oplossingen werken voor het capaciteitsknelpunt?
Dan de thuisfrontcheck. Een belangrijk onderdeel bij de ondersteuning
aan veteranen is het thuisfront. Zoals de minister in haar brief
aangeeft, heeft Defensie de verantwoordelijkheid om het thuisfront zo
goed mogelijk te informeren.
De voorzitter:
Mevrouw Belhaj, u hebt natuurlijk een beperkte spreektijd, maar het
verzoek is om iets langzamer te spreken, want dan kan men uw vragen
bijhouden. U hebt een behoorlijk tempo.
Mevrouw Belhaj (D66):
Dat zal ik doen.
De voorzitter:
We zijn hier meer van de woorden en minder van de daden, dat weet
u.
Mevrouw Belhaj (D66):
Daarom kan ik ook snel praten.
Een onderzoek van de Nederlandse Defensie Academie (NLDA) wijst uit dat
de informatievertrekking tijdens de missie nog te wensen overlaat. De
D66-fractie ziet waardevolle ideeën en aanbevelingen in het rapport van
de NLDA. Graag hoor ik van de minister hoe zij dit gaat oppakken en of
ze de Kamer op de hoogte kan houden van de implementaties. Het
thuisfront geeft aan dat zij op de hoogte wil worden gehouden van de
ontwikkelingen en gebeurtenissen tijdens de missie. Is de nieuwe website
opgericht om te voldoen aan de vraag naar meer informatie voor het
thuisfront? D66 wil dat er daarnaast voor het thuisfront een
aanspreekpunt komt. Zoals het verslag van de NLDA aangeeft, zou er naar
Duits model een thuisfrontfunctionaris kunnen worden ingesteld die
bereikbaar is voor vragen. Ik krijg hierop graag een reactie van de
minister.
De PVV heeft eerder al gesproken over de schoolgaande kinderen. Wij zijn
uiteraard ook zeer benieuwd hoe men door middel van de gastlessen op
scholen draagvlak, maar ook begrip kan creëren.
De instelling van een Veteranenombudsman is een positieve ontwikkeling
in de dienstverlening aan veteranen. De veteranen weten de Ombudsman
steeds beter te vinden voor hun klachten. Zoals ook opgemerkt door de SP
was er een opvallend bericht van de Veteranenombudsman over een
Bosniëveteraan. De vragen die daarover gesteld zijn, wacht ik af. Het
aantal klachten bij de Ombudsman over de behandeltermijn van klachten
bij Defensie is flink gestegen. Kan de minister nogmaals aangeven wat de
oorzaak van de langdurige behandeltermijn is? In de beantwoording van de
vragen geeft de minister aan dat er per 1 juli 2016 een nieuwe
klachtenprocedure in werking treedt. Wellicht kan zij al zeggen hoe deze
klachtenprocedure er precies uitziet en hoe de veteranen in de toekomst
sneller geholpen kunnen worden.
In Libanon hebben Nederlandse militairen gediend. Dit is lang een
vergeten groep geweest. Recentelijk hebben zij meer aandacht gekregen
door een nogal belangrijke uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. Al
eerder heb ik daar schriftelijke vragen over gesteld. De zorg voor deze
veteranen is ontoereikend geweest en dat verdient geen schoonheidsprijs.
Er lopen nog 473 schadeclaims bij Defensie. In navolging van vragen van
mijn collega's wil D66 weten wat de stand van zaken rond deze dossiers
is. In deze nota geeft de minister de kenmerken van de claims. We zouden
echter graag willen weten hoelang het gaat duren om deze zaak af te
handelen. Gezien de enorm lange duur achten wij het enorm relevant dat
er een termijn wordt aangeven.
D66 wil weten welke concrete verbeteringen er komen om de wachttijden
bij het Landelijk Zorgsysteem voor Veteranen te beperken, zodat er
komend jaar wel verbeteringen plaatsvinden.
Aankomende zaterdag mag ik als woordvoerder Defensie voor de eerste keer
naar de Nationale Veteranendag. Ik kijk dan ook erg uit naar deze
bijzondere dag. De afgelopen weken werd ik er vaak aan herinnerd door
reclameposters en reclame op trams. Mijn complimenten daarvoor aan de
stichting. Op deze dag kunnen wij allen onze waardering voor en
erkenning over de 117.000 Nederlandse veteranen uitspreken. Dit
evenement komt tegemoet aan de wens van driekwart van de Nederlanders om
veteranen veel waardering te geven. Het is van belang dat het evenement
gemakkelijk te bezoeken is door de veteranen zelf. D66 vindt dan ook dat
zowel actief dienende veteranen als postactieve veteranen moeten worden
gecompenseerd voor hun reiskosten.
De voorzitter:
Mevrouw Belhaj, ik heb vijfenhalve minuut voor uw eerste termijn
genoteerd. Dat betekent dat u nog tweeënhalve minuut over hebt voor uw
tweede termijn. Dat lijkt mij ruim voldoende.
Daarmee is een einde gekomen aan de eerste termijn van de Kamer. Ik stel
voor dat we eerst gaan lunchen. Dat is een vroege lunch, maar ik denk
dat we allemaal ook vroeg zijn opgestaan en dus vroeg hebben
ontbeten.
De vergadering wordt van 11.16 uur tot 12.00 uur geschorst.
De voorzitter:
De eerste termijn van de Kamer hebben wij reeds afgerond voor de vroege
lunchpauze. We gaan nu luisteren naar de beantwoording door de minister
in eerste termijn.
Minister Hennis-Plasschaert:
Voorzitter. Ik dank de leden voor hun bijzondere inbreng. Het is en
blijft een bijzonder debat. Er zijn maar weinig onderwerpen waarbij de
Kamer zo nauw betrokken is geweest als bij het veteranenbeleid. Ik heb
het vorig jaar en het jaar daarvoor gezegd, maar ik blijf het herhalen:
het is de Kamer geweest die doorslaggevend was in de vormgeving van dit
beleid met de Veteranenwet, die in 2012 door alle partijen is ingediend
en aangenomen. Als er iets is wat we moeten doen, dan is het dat we het
veteranenbeleid koesteren en verder uitbouwen. Daarnaast moeten we
natuurlijk scherp blijven op ruimte voor mogelijke verbeteringen en dat
ook uitdragen. Ik meen dat de heer De Roon opmerkte dat er andere landen
zijn die naar ons kijken. Dat klopt. We mogen daar ook wel trots op zijn
en het bij andere landen onder de aandacht brengen. We moeten er ook
over blijven praten.
Ik heb de afgelopen jaren veel in contact gestaan met veteranen van
respectabele leeftijd, onlangs nog bij het bevrijdingsdefilé in
Wageningen met Joe McAllister. Hij raakte daar 70 jaar geleden tijdens
Market Garden gewond en lag urenlang gewond in de modder van de Rijn. Ik
denk ook aan de veteranen — de Kamer sprak zelf ook al over hen — die
actief waren tijdens de Invictus Games en die ons land veel recenter
hebben vertegenwoordigd. Verder denk ik aan een jong meisje dat vluchtte
uit Somalië. Ik zal haar citeren in mijn speech tijdens Veteranendag.
Zij heeft een prachtige bedankbrief geschreven aan alle militairen en
veteranen in Nederland.
Met heel veel veteranen gaat het goed. Ons stelsel heeft een goed
fundament. Zoals de woordvoerders opmerkten, betekent dat niet dat we de
dingen die niet goed gaan of die verbetering behoeven, kunnen negeren.
Sterker nog, dat moeten we niet eens willen.
De heer De Roon sprak over de beeldvorming. Ik ben het erg met hem eens.
Ik meen dat ook de heer Teeven er iets over zei. We moeten waken voor
het volgende, voor iets wat ik ook weleens over politieagenten heb
gezegd. Er zijn militairen die door een uitzending of ervaring PTSS
hebben. Dat is natuurlijk vreselijk, maar dit betekent niet dat iedere
militair die op uitzending gaat, terugkomt met een kans op PTSS. Maar
dat is af en toe wel, als je daar door een rietje naar kijkt, de
berichtgeving die dominant is. Je hoort weinig de verhalen over de
militairen die zeggen dat hun uitzending hen sterker heeft gemaakt. Dat
is veruit de meerderheid. Ik heb de media niet aan een touwtje, en dat
wil ik ook helemaal niet; dat is het mooie van Nederland. We doen
natuurlijk wel ons best om de veteranen met wie het juist heel goed gaat
en die heel goed kunnen vertellen hoe verrijkt zij zijn, op de voorgrond
te zetten. Dat doen we. Ook de Nederlandse Veteranendag doet dat, net
als een veelheid aan andere activiteiten die worden georganiseerd. Ik
doe dat zelf ook in mijn publieke optredens en ga ervan uit dat de leden
dat ook doen. Ik ben er echt van overtuigd dat de aanhouder in dezen een
beetje wint. Dat doet niets af aan het feit — ik zie dat ieder jaar weer
— dat wanneer we bijvoorbeeld dichter bij Veteranendag komen, vooral de
heel verschrikkelijke verhalen de krant halen. Dat is ook wel een beetje
de wijze waarop we op dit moment omgaan met nieuws. Bloed, zweet en
tranen doen het soms beter dan gewoon een heel rechttoe rechtaan verhaal
over verrijking. Maar ik blijf er zeker alert op. De heer Van Dijk heeft
vaak de neiging om heel specifiek op een individueel geval in te zoomen.
Dat begrijp ik ook wel. Dit keer gaat het om de zorgplicht ten aanzien
van een Bosniëveteraan. Vorige week, op 16 juni, is daarover een rapport
uitgebracht. Vergeef mij: ik heb tussen 16 juni en vandaag, 20 juni, nog
niet de kans gehad om dat hele rapport tot mij te nemen. Voor zover mij
nu bekend heeft het rapport vooral betrekking op een re-integratieproces
dat in 2006-2007 niet goed is verlopen. De Ombudsman heeft ons gevraagd
om met de betrokkene in gesprek te gaan. Dat gaan wij natuurlijk doen.
Ik voer veel gesprekken en ook onze medewerkers voeren veel gesprekken;
ik kan niet alles zelf doen. Ik heb echter echt wat meer tijd nodig om
goed naar het rapport te kijken en om de gevolgen daarvan voor eventuele
andere gevallen in kaart te brengen. Dat is geen onwil. Ik kan de heer
Van Dijk in dat opzicht op dit moment dus nog niet bedienen.
Er zijn verscheidene vragen gesteld over het PTSS-protocol en de
evaluatie daarvan. Dit is een lang verhaal. Begin 2015 is de evaluatie
van het protocol gestart. Daar weet de Kamer alles van, want daarover is
zij geïnformeerd. Met de evaluatie van het PTSS-protocol beogen wij
natuurlijk om bestaande vragen over het protocol te beantwoorden en de
acceptatie te vergroten. Onvrede over het protocol en over keuringen die
aanleiding zijn voor vele bezwaar- en beroepsprocedures, staat het
herstel van de veteranen in de weg. We hebben er dus allemaal baat bij
dat dit voor eens en voor altijd goed wordt geadresseerd. De evaluatie
bestaat uit twee delen; ik zal dat allemaal niet herhalen, want volgens
mij is de Kamer daarover geïnformeerd. Ook hiervoor geldt echter dat dit
tijd kost. Ik doe dit niet zelf. Dit wordt aangestuurd door een
evaluatiecommissie, waarin naast Defensie natuurlijk ook de vakbonden
zitting hebben, alsmede enkele deskundigen. De evaluatie wordt naar
verwachting eind dit jaar voltooid. Mevrouw Eijsink vroeg wat dit
betekent. Dat weet ik nog niet, want dat is een als-danvraag. Ik kan
echt niet vooruitlopen op die evaluatie en de eventuele gevolgen
daarvan, maar het spreekt voor zich dat ik en vooral de Kamer direct
worden geïnformeerd zodra we daar zicht op hebben.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik kom terug op de Bosniëveteraan over wie de Ombudsman een uitspraak
heeft gedaan. Ik snap dat de minister nog even tijd nodig heeft, maar
ten eerste vraag ik haar wanneer wij hierover bericht kunnen verwachten.
Ten tweede vraag ik haar of zij het eens is met het uitgangspunt van de
Ombudsman, de heer Van Zutphen, dat "Defensie aan de zorgplicht moet
voldoen, ook als op dat moment wordt betwist of de zorg die de veteraan
nodig heeft, een gevolg is van zijn inzet als militair. Defensie heeft
die zorg niet gegeven". Deelt de minister dat uitgangspunt?
Minister Hennis-Plasschaert:
Defensie — het Rijk zelfs — heeft een zorgplicht ten opzichte van alle
veteranen. Ik ga mij er echt niet toe laten verleiden om op deze casus
te reageren, omdat ik het rapport echt nog tot mij moet nemen. Ik ga de
Kamer ook niet in allerlei aparte brieven informeren. Wij gaan dit
gesprek met de betrokkene aan. Ik vind het van veel meer belang dat we
dit verder brengen dan dat ik dit nu in allerlei scenario's met de Kamer
ga bepraten. Ik moet het rapport echt nog tot mij nemen.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Dat begrijp ik, maar mijn vraag was of de minister kan inschatten
wanneer zij ons daarover kan berichten. De tweede vraag was of de
minister het door de Ombudsman aangegeven algemene uitgangspunt deelt.
Dat gaat dus niet over deze casus. De Ombudsman zegt dat Defensie een
zorgplicht heeft, "ook als op dat moment wordt betwist of de zorg die de
veteraan nodig heeft, een gevolg is van zijn inzet als militair". Kan de
minister daar in het algemeen op reageren?
Minister Hennis-Plasschaert:
Daar reageerde ik zojuist al in het algemeen op. Defensie heeft een
zorgplicht. Die plicht leidt tot een hoeveelheid van rechten. Dit
luistert allemaal nauw. Als het niet goed gaat met een veteraan, zal
Defensie zich in ieder geval altijd verplicht voelen om de betrokkene
bij te staan, maar ik herhaal dat ik niet op deze specifieke casus inga
en daar is de uitspraak van de Ombudsman uiteindelijk wel op gebaseerd.
Ik vind het eigenlijk ook moeizaam als ik de Kamer nu weer over allerlei
individuele gevallen moet gaan informeren. Ik ken de heer Van Dijk als
een vasthoudend type, dus ik denk dat het in dit geval goed is om dit
mee te nemen voor het WGO-P en hem dan hierover te informeren.
De voorzitter:
Met "WGO-P" bedoelt de minister het wetgevingsoverleg Personeel. Ik zal
straks de datum even noemen.
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Ik neem aan dat de minister het punt "verbetering PTSS-protocol" hiermee
heeft afgerond. Ik heb een vraag om te checken of ik begrijp wat ze zei
naar aanleiding van mijn vraag. In de nota lees ik dat de evaluatie
"naar verwachting" dit jaar wordt voltooid. Ik heb de minister zojuist
horen zeggen dát het protocol dit jaar wordt voltooid. Mag ik ervan
uitgaan — dit is gewoon maar eventjes een als-danvraag — dat dan zo
spoedig mogelijk deze evaluatie naar de Kamer zal worden gestuurd? De
Kamer moet uiteraard niet hoeven te wachten om dit te behandelen in het
notaoverleg van juni volgend jaar. Daarvoor is het te belangrijk. Er is
al vertraging opgelopen — dat kan: kwaliteit voor snelheid, ook in dit
geval — maar het lijkt me belangrijk dat de Kamer hier zo spoedig
mogelijk over kan spreken.
Minister Hennis-Plasschaert:
Dat wil ik best met de Kamer delen. De bedoeling is: voor het einde van
2016. Ik heb er ook geen zin in dat het nog een keer vertraagd zou
worden. Ik gebruik echter "naar verwachting" in het kader van
onvoorziene omstandigheden. Die formulering ziet de Kamer in zo ongeveer
alles, want als je die niet gebruikt, dan heb je onmiddellijk een
probleem aan je broek hangen. Hoe dan ook, de inzet is om het voor het
einde van 2016 te doen. De evaluatie wordt dan opgeleverd. Op basis van
die evaluatie moet worden bezien of en, zo ja, in hoeverre het protocol
daadwerkelijk moet worden aangepast en wat de eventuele gevolgen daarvan
zijn. Daar hebben we dus niet ook meteen zicht op aan het einde van het
jaar. Laat ik dat even duidelijk zeggen. De aanpassingen van het systeem
zijn dan onderwerp van overleg met de vakcentrales van
overheidspersoneel. We moeten in dezen wel even de rollen scherp
krijgen.
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Ik begrijp de volgtijdelijkheid. Echter, voor zover mijn kennis over de
onderzoeksvragen reikt, denk ik dat daar gelet op de inhoud wel met
enige snelheid op gereageerd kan worden. Er zit al vertraging in. We
hadden het al eerder willen hebben. We hebben eerder het
Groningenonderzoek gehad, dat al meer tijd in beslag heeft genomen. Ik
acht de evaluatie van het protocol van groot belang. We zijn volgend
jaar pak hem beet tien jaar verder, gerekend vanaf de instelling in
Afghanistan, toen deze discussie is begonnen. Het is prima, uitstekend
dat de minister voor kwaliteit gaat, maar het moet niet nog een halfjaar
duren, lijkt mij. Het is in de onderzoeksvragen namelijk juist al
meegenomen. De Kamer heeft aan de voorkant meegekeken in dezen.
Minister Hennis-Plasschaert:
Ik denk dat mevrouw Eijsink en ik het belang daarvan allebei
onderschrijven. Maar, nogmaals: er zit een evaluatiecommissie op — ik
doe het allemaal niet zelf — waarin deskundigen zitten, zoals leden van
vakbonden en natuurlijk ook vertegenwoordigers van Defensie. En,
nogmaals: de inzet is om het voor het einde van dit jaar op te leveren
en dan z.s.m. de gevolgen ervan in kaart te brengen. Dan weten we of het
protocol moet worden aangepast en of daar actie op moet worden
ondernomen. Het heeft mijn volle aandacht.
Over de nazorgvragenlijst is het nodige gezegd. Ik moet wel iets zeggen
over de grootste klacht. We hebben het ook in andere overleggen weleens
gehad over de zogenoemde "dissatisfiers", de punten van ergernis, de top
tien van ergernissen. Een van die ergernissen bij heel veel actief
dienende militairen is dat hun eindeloos vaak wordt gevraagd om mee te
werken aan onderzoek zus of onderzoek zo. Ik begrijp dat. Ze denken heel
vaak: houd eens op, het gaat goed met me, doe niet zo ingewikkeld. Het
belang van zo'n vragenlijst is voor mij echter evident, en voor de
Kamerleden ook. Als de Ombudsman verwijst naar bij wijze van spreken nog
een onderzoek, dan moet je je op dat moment volgens mij wel afvragen hoe
effectief dat is en welke resultaten dat gaat opleveren.
We hebben een groot aantal maatregelen genomen om de respons op de
nazorgvragenlijst te verhogen. De Commandant der Strijdkrachten heeft
dit zeer onlangs, naar ik meen twee weken geleden, onderstreept in een
commandantenbrief. Het effect daarvan moet nog blijken. Dat kunnen we op
dit moment nog helemaal niet meten. Het niet invullen van de vragenlijst
wordt inmiddels ook besproken in het jaarlijkse functioneringsgesprek
met de betrokken militair. Zoals bekend is er een nazorgmonitor in
ontwikkeling, waarmee de lijnmanager meer inzicht krijgt in het
doorlopen van het nazorgtraject door de uitgezonden militair. De
nazorgvragenlijst komt daar ook in te staan. Het daadwerkelijk invullen
van die lijst wordt beter geborgd doordat ze wordt opgenomen als taak in
de elektronische takenlijst van zowel de militair als diens lijnmanager.
We zijn aan het bekijken hoe wij de respons van het thuisfront kunnen
verhogen, bijvoorbeeld door de nazorgvragenlijst rechtstreeks aan het
thuisfront te versturen. Daarnaast is ook het invullen aantrekkelijker
gemaakt door het verkorten van de invultijd. Bovendien zal de
nazorgvragenlijst vanaf 2017 ook via de zogenoemde moderne media
beschikbaar zijn. Ik denk dat dit heel belangrijk is en dat wij daardoor
echt een verschil zullen zien.
Kortom, wij doen daar ontzettend veel aan. Ik begrijp de wens van de
Kamer heel goed dat iedere militair deze plicht — in feite is het dat —
serieus neemt. Maar deze plicht tot een verplichting maken met vergaande
consequenties in de vorm van sancties, heeft op dit moment bij niemand
geleid tot actie. Wij hebben daarnaar gekeken, maar als we dat doen,
twijfelen wij sterk aan de betrouwbaarheid van de antwoorden die worden
gegeven. Wij zullen dus blijven kijken naar aanvullende maatregelen,
maar onthoud dat er ook een grens is aan de maakbaarheid van wat een
militair allemaal moet invullen. Die grens hebben wij nog niet bereikt.
Er kan nog veel meer, maar daar moeten wij ons wel bewust van zijn in
toekomstige debatten.
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Ik neem aan dat de vragen over de vragenlijst hiermee beantwoord zijn.
Ik probeer even in blokjes te denken. De minister weet dat ik al jaren
van mening ben dat er, als er een recht is, ook een plicht is. In de
nota staat dat op pagina 20 sterker verwoord dan andere jaren. Daar
staat namelijk dat er gekozen is voor opvoering van de druk, onder
andere om teamgenoten te laten weten dat het niet alleen voor hen is,
maar ook voor onderzoek en voor later. Ik blijf van mening dat er
doorgesproken moet worden over het recht, maar ik geef de minister graag
het volgende mee. Afgelopen week sprak ik met een actief dienende. Hij
vroeg verzuchtend: waarom heet het "nazorgvragenlijsten"? Kan dit een
andere naam krijgen? Ik was daar nog niet op gekomen. Dat geef ik
eerlijk toe, maar dat zette mij aan tot denken. Het is toch: what's in a
name? Een actief dienende zei dus verzuchtend tegen mij: alleen de naam
al staat mij tegen. Ik had daar nog niet over nagedacht, dat zeg ik heel
eerlijk, want ik zit af en toe ook vast in mijn eigen denken daarover.
Ik denk daar nu over en ik geef dat bij dezen ook mee aan de minister.
Wellicht is een andere aanspreektitel ook een mogelijkheid om ervoor te
zorgen dat recht gedaan wordt aan de verplichting.
Minister Hennis-Plasschaert:
Grappig genoeg reageer ik waarschijnlijk hetzelfde en zeg ik: het is
slechts een titel, een benaming. Tegelijkertijd herken ik wel uit de
gesprekken die ik zelf heb gevoerd dat dit enigszins een allergische
reactie oproept. Dit is een goed advies. Ik zal bekijken of wij wellicht
alleen al met de naamgeving wat warmere gevoelens hiervoor kunnen
creëren.
Mevrouw Bruins Slot, mevrouw Eijsink en anderen hebben volop aandacht
gevraagd voor de veteranenzorg. Het is bekend dat wij in gesprek zijn
met VWS over de gevolgen van de stelselwijziging in de zorg voor de
veteranenzorg. Feit is dat eventuele meerkosten op dit moment eigenlijk
niet goed te duiden zijn. Wel hebben wij inmiddels de Auditdienst Rijk
(ADR) gevraagd om mee te kijken. Dat vind ik ook belangrijk, want
uiteindelijk heeft de ADR daar goed zicht op. Wij volgen het nauwgezet,
maar ik kan de Kamer daar nog geen specifieke dingen over meegeven. Wij
zien wel een aantal dingen op ons af komen. Het is alleen de vraag of
die zich daadwerkelijk gaan manifesteren of dat het wel zal meevallen.
Ze manifesteren zich op dit moment in ieder geval nog niet.
Ik weet dat er ook veel te doen is geweest over de concrete voortgang
van de duurzame financiering van het LZV. Het is bekend dat Defensie met
de Stichting Ziektekostenverzekering Krijgsmacht (SZVK) een onderzoek
uitvoert naar de mogelijkheden om te komen tot een kostendekkende
structuur via een collectiviteitsverzekering voor veteranen. Eerst
worden de daadwerkelijke meerkosten van de veteranenzorg via de LZV ten
opzichte van de reguliere ggz zo veel mogelijk inzichtelijk gemaakt.
Daarna wordt met VWS en de zorgverzekeraars besproken hoe dit binnen de
collectiviteitspolis gedekt kan worden. Dit is zacht gezegd een complex
proces, waar veel mensen bij betrokken zijn, en dat is niet omdat ik
ervan houd om dingen weg te bonjouren naar allerhande onderzoeken. Ik
verwacht dat we daar nog tot eind 2016, dus wel dit jaar, voor nodig
hebben. Inmiddels zijn er wel de nodige stappen gezet. De
LZV-behandelingen zijn gedekt. Er is een basis van maatschappelijke werk
in de eerste lijn geborgd door middel van een subsidie. We zijn ook met
de LZV in gesprek over de borging van de continuïteit.
Mevrouw Bruins Slot (CDA):
Dank voor de verheldering die de minister op een aantal punten geeft,
maar deze roept ook een vraag op. Ik had niet zo scherp voor ogen dat
straks de financieringskosten van de LZV in een
collectiviteitsverzekering terechtkomen. Dat betekent feitelijk dat de
LZV wordt betaald door de veteranen die deze collectiviteit afsluiten,
en niet door het ministerie van VWS. Waarom kiest het ministerie van VWS
niet voor een beschikbaarheidsbijdrage die van zijn begroting afgaat?
Waarom wordt de rekening bij de veteranen gelegd en niet bij het
ministerie?
Minister Hennis-Plasschaert:
Dat zal ik voor u nagaan. Eerlijk gezegd moet ik het antwoord hierop
schuldig blijven. Ik ben niet de minister of de staatssecretaris van
VWS, dus ik zal even een lijntje moeten leggen naar de collega's van
VWS.
Mevrouw Bruins Slot (CDA):
Ik begrijp dat de minister van Defensie geen minister van VWS is, maar
zij is er wel mee akkoord gegaan om dat pad te bewandelen. Een
collectiviteitsverzekering is niets anders dan een plus op je
basisverzekering, zoals mensen bij de HEMA verzekerd zijn of bij andere
bedrijven. Dat betaal je zelf. Het is ook een keuze van het ministerie
van VWS, op grond van haar bijzondere zorgplicht, om het uit de
begroting te betalen. Dat kan via de beschikbaarheidsbijdrage. Ik stel
deze vraag toch aan de minister van Defensie, omdat zij in dat gesprek
klaarblijkelijk wel die richting opgaat, maar als hier sprake is van
spraakverwarring, hoor ik dat graag.
Minister Hennis-Plasschaert:
Nee, er is geen sprake van spraakverwarring, maar u loopt op de zaken
vooruit. U brengt dit met een zekere stelligheid, terwijl ik net zei dat
we hierover in gesprek zijn met VWS en dat dit een complex proces is. Ik
heb deze zorgen luid en duidelijk gehoord en die neem ik mee in dat
gesprek. Ik stel voor dat u deze ook aan de andere tafel en in andere
debatten ter sprake brengt, zodat al die lijntjes bij elkaar komen. Die
zorg heb ik genoteerd, maar die stelligheid is nog niet noodzakelijk,
omdat dit proces onder handen is.
Mevrouw Bruins Slot (CDA):
Het is fijn dat de minister deze zorgen noteert, maar als men dit pad
opgaat, betekent dit dat de bijzondere zorgplicht van VWS heel slecht
wordt ingevuld. Ik ben overtuigd van de onderhandelingskracht of het
vermogen van de minister, maar wanneer kan zij de Kamer erover
informeren wat er precies uitkomt? Dit luistert wel heel nauw.
Minister Hennis-Plasschaert:
Ik heb net gezegd dat ik denk dat we hier tot eind 2016 voor nodig
hebben, dus het wordt eind 2016.
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Ik wil ook nog even terugkomen op dit punt, dat wordt genoemd op pagina
34 van de nota. De minister heeft ons in de brief van 20 april
geïnformeerd over de stand van zaken. We hebben het verschoven naar dit
moment om erover te spreken. Ik ben ervan overtuigd dat de minister ook
vindt dat de bijzondere positie van militairen en de benadering van VWS
niet hetzelfde zijn. Wij zijn ooit overeengekomen dat er vanwege die
bijzondere positie van de militair geen extra bijdrage nodig is voor
veteranen of actief dienenden om zichzelf te verzekeren. Men is
verzekerd via de organisatie van Defensie. Dat is allemaal staand
beleid. Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van dat gesprek. We
hebben eerder langlopende trajecten met VWS gehad, waar de minister goed
uitgekomen is met haar collega's. Kan de minister hier toch uitspreken
dat de bijzondere positie van de militair geen vestzak-broekzak-verhaal
mag zijn, als ik het zo duidelijk verwoord?
Minister Hennis-Plasschaert:
Nogmaals, de gesprekken zijn gaande. Ik heb de punten goed gehoord. Ik
neem aan dat die ook aan de andere tafel worden ingebracht. Ik zal ze
ook in de gesprekken inbrengen. Ik verwacht dat die gesprekken tot eind
2016 lopen. Daarna kan ik de Kamer nader informeren.
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Wij zijn Defensiewoordvoerders, dus in eerste instantie ligt het in deze
commissie. Uiteraard is er een gesprek met VWS, maar het kan niet zo
zijn dat het straks ergens tussen wal en schip valt. Ik weet zeker dat
de minister vast blijft houden aan een bijzondere positie voor de
militairen. Er zouden geen extra bijdrages mogen en moeten zijn voor de
actief dienende en postactieve militairen. Dat lijkt mij toch wel het
uitgangspunt.
Minister Hennis-Plasschaert:
Ik begrijp niet eens dat daar een misverstand over is, want dat hebben
wij altijd uitgedragen. Dat is dus ook de inzet tijdens de
gesprekken.
De voorzitter:
De minister vervolgt haar beantwoording.
Minister Hennis-Plasschaert:
Is het nu duidelijk?
De voorzitter:
Als de minister gaat terugvragen, opent ze een nieuwe ronde. Als er geen
misverstand is, hoeft er ook niet heel lang over gesproken te worden, is
over het algemeen mijn stelling. Ik denk dat het helder is. Ik zie
niemand aandringen. We hebben iets genoteerd. We zullen straks bij de
behandeling van de toezeggingen zien of dat terecht was. De minister
vervolgt haar beantwoording.
Minister Hennis-Plasschaert:
We hebben nog alle tijd.
De heer Teeven vroeg naar de DIG-zaken, met name naar het psychisch
letsel in relatie tot een eventuele aanpassing van de DIG-criteria. Hij
weet dat Defensie zich beraadt op de criteria op grond waarvan het DIG
wordt toegekend. Tot die tijd worden nieuwe aanvragen aangehouden. Ik
verwacht dat we ook hierover voor einde van het jaar uitsluitsel kunnen
geven. Ik zal de Kamer t.z.t dan ook conform informeren.
Er zijn vele vragen gesteld over het thuisfront, in het bijzonder over
wat het meest irriteert, bijvoorbeeld te laat geïnformeerd worden over
een aanstaande uitzending. Het streven is — ik denk dat de heer Teeven
dat weet — om militairen uiterlijk drie maanden van tevoren te
informeren over uitzending. In individuele gevallen komt het echter voor
dat militairen later worden aangewezen. Hoe graag ik dat ook zou willen,
kan dat nooit volledig worden voorkomen. Dat heeft ook te maken met de
aard en het karakter van de organisatie. Omdat het de laatste tijd te
vaak is voorgekomen, is het wel echt helder voor de Defensiestaf dat er
strak gestuurd moet worden op de minimale termijn van drie maanden.
Garanties dat het nooit meer voorkomt, ga ik alleen niet geven, omdat de
situatie in operatiegebieden zich nu eenmaal niet laat voorspellen, hoe
graag we dat af en toe ook zouden willen.
Er zijn nog een aantal aanbevelingen gekomen uit de thuisfrontcheck. Ik
heb net de aanwijzing voor de uitzending genoemd, maar ook de
operationele noodzaak versus quality time wordt genoemd. De heer Van
Dijk vroeg specifiek naar de uitzendbescherming. Er wordt natuurlijk op
die uitzendbescherming gestuurd. Als je thuiskomt, krijg je verlof.
Afhankelijk van waar je bent geweest en de aard van de uitzending, krijg
je een aantal dagen tot een aantal weken. Daarna wordt er natuurlijk wel
gewoon getraind. Als je drie maanden op uitzending bent geweest, is het
niet zo dat je zes maanden niet hoeft te trainen. Dat zou wat zijn, want
dan kun je zo ongeveer op nul beginnen als je weer op uitzending zou
moeten. Je gaat dus gewoon weer terug naar je operationele eenheid en
bent weer beschikbaar voor van alles en nog wat, maar alleen niet voor
uitzending. Volgens mij moet je het heel veel militairen ook niet aan
willen doen om ze een aantal maanden uit hun trainingsschema's te
trekken.
Ik ga nu in op de thuisfrontdagen. Een meerderheid van de ondervraagde
partners, namelijk 75%, heeft aangegeven die zeer zinvol te vinden. 10%
vindt ze niet zinvol. Laatst was ik bij een uitreiking waar ik met
mensen van het thuisfront sprak. Toen werd me ook maar weer eens
duidelijk dat je het thuisfront niet over één kam kunt scheren. "Het
thuisfront" bestaat en tegelijkertijd ook weer niet, omdat heel veel
partners, familieleden en kinderen totaal verschillend reageren. De een
moet niets van al die bemoeienis hebben en vindt het totaal betuttelend.
De ander kan het niet genoeg zijn. Daar moeten we ons zeer bewust van
zijn als we praten over "het thuisfront".
Er is ook veel gesproken over de uitzending en het gezin. Ik snap heel
goed dat juist de partners van militairen het zwaar hebben door de extra
zorgtaken die zij krijgen als hun partners uitgezonden worden. Het is
niet voor niets dat wij het programma ADAPT, After Deployment: Adaptive
Parenting Tools, bekijken. Dat hulpprogramma is in de Verenigde Staten
ontwikkeld om voor, tijdens en na de uitzending bij te dragen aan het
psychische en algehele welzijn van de militair en zijn gezin. Ook voor
dat programma geldt echter dat de een het als totaal betuttelend
ervaart, terwijl de ander niets liever wil. Er is overigens ook een
nieuw en modern kinderboekje geschreven voor de jongere kinderen van
veteranen, en voor de oudere kinderen wordt dit jaar voor het eerst
defensiebreed een jeugdbivak georganiseerd. Dat zijn leuke
initiatieven.
De respons op de nazorgvragenlijst voor het thuisfront bedraagt op dit
moment 30%, en ook op dit punt bekijken we wat we kunnen doen om deze
respons te vergroten. De RZO is gevraagd om te onderzoeken hoe de
respons verhoogd kan worden en of de nazorgvragenlijst wel de beste
methode is om het thuisfront te betrekken bij het nazorgtraject. Ik zal
de uitkomsten van dit onderzoek uiteraard meenemen in de
evaluatie.
Er zijn ook vragen gesteld over de subsidie voor de private
thuisfrontorganisaties. Defensie heeft op dit moment te maken met twee
actieve thuisfrontorganisaties, waarvan er één inmiddels onderdeel is
van het Veteranen Platform, maar de ander nog niet. Zij ontvangen geen
directe subsidie van Defensie, en daar wil ik eigenlijk ook niet aan
beginnen. De ondersteuning van de thuisfrontzorg verloopt vooral via de
operationele commando's en de thuisfrontcomités. De private organisaties
krijgen natuurlijk wel ondersteuning vanuit het Veteraneninstituut, en
ik vind dat dit ook zo moet blijven. Defensie is echter wel altijd
bereid om gesprekken te voeren met deze organisaties.
Mevrouw Belhaj vroeg naar een aparte website voor het thuisfront. Er is
een apart deel van defensie.nl specifiek daarvoor vrijgemaakt.
Mevrouw Eijsink vroeg wat we nog aanvullend gaan doen. Ik denk dat ik
daar net al het nodige over heb gezegd. In de evaluatie van het
veteranenbeleid is er ook speciale aandacht voor het thuisfront, en
daarin worden ook de uitkomsten en aanbevelingen van de thuisfrontcheck
meegenomen. Wij gaan overigens niet wachten op de evaluatie wat betreft
die aanbevelingen, want waar dat kan, wordt daar al op ingespeeld. Er is
tussentijds altijd plaats voor verbeteringen in de thuisfrontzorg. Ik
noemde bijvoorbeeld net al het programma ADAPT.
Mevrouw Belhaj vroeg naar de thuisfrontfunctionaris. Ik ben op dat punt
heel eerlijk gezegd nog een beetje zoekende. Ik vind het prima om het
mee te nemen in de evaluatie, maar ik vraag mij wel af wat daarvan
precies de toegevoegde waarde is. Het thuisfront kan immers al terecht
bij het eigen thuisfrontcomité. De coördinatie vindt defensiebreed
plaats via de Defensie Organisatie Thuisfront. Ik zie daarom nu niet zo
snel in wat een thuisfrontfunctionaris daaraan zou kunnen toevoegen. Ik
ben ook bang dat we een beetje doorschieten in het kopiëren van allerlei
aanspreekpunten, meldpunten enzovoorts. Ik zal het meenemen, maar ik
denk op voorhand niet: wauw, wat een fantastisch creatief plan.
Mevrouw Bruins Slot (CDA):
De minister geeft aan dat de behoeften en de wensen van het thuisfront
heel divers zijn. Dat is een juiste constatering en daarom is het ook
goed dat Defensie in dat kader samen met het Veteraneninstituut voor
maatwerk zorgt. Uit de antwoorden die ik tot nu toe van de minister heb
gekregen, kan ik niet helder opmaken in hoeverre er voor het thuisfront
ook activiteiten ontplooid zullen worden voor na de uitzending. Uit de
thuisfrontcheck bleek immers dat, uit mijn hoofd, 25% van het thuisfront
behoefte heeft aan een activiteit of gesprek na de uitzending, misschien
juist wel omdat zij thuis in een gespannen situatie terecht zijn
gekomen. Hoe kijkt de minister daartegen aan?
Minister Hennis-Plasschaert:
Ook zij kunnen zich richten tot het Veteranenloket. Het is voor het
thuisfront ook mogelijk om op verzoek deel te nemen aan het
terugkeergesprek. Er zijn vele mogelijkheden en momenten waarbij het
thuisfront ook daadwerkelijk een rol kan spelen. Ik moet echter wel
zeggen dat ik het soms een beetje lastig vind om in te schatten wat wij
allemaal al actief aandragen en wat er dus al allemaal is aan
instrumenten, en in hoeverre het thuisfront die ook daadwerkelijk benut.
Ik ben benieuwd of mevrouw Bruins Slot snapt wat ik bedoel.
Mevrouw Bruins Slot (CDA):
Daarom is het goed dat de minister nu de mogelijkheid heeft om integraal
te kijken naar het beleid rondom het thuisfront. Het valt mij op dat in
de nota wordt gekeken naar de betrokkenheid van het thuisfront voor en
tijdens de uitzending, maar in de nota is nog niet veel aandacht besteed
aan de betrokkenheid van het thuisfront na de uitzending. Ik deel de
opvatting van de minister dat er veel verschillende aspecten aan
vastzitten, maar het complete palet is voor mij ook nog niet helemaal
helder.
Minister Hennis-Plasschaert:
Ik heb gezegd dat de aanbevelingen inzake het thuisfront en de punten
die hier eventueel worden gemaakt, worden meegenomen in de evaluatie. Er
is dus zorg voor, tijdens en na de uitzending, niet alleen voor de
betrokken militair maar ook voor het thuisfront. Het thuisfront
reageert, net als de militairen, heel divers op de vraag: waar heb je
behoefte aan? We hebben zojuist ook gesproken over de conferentie.
Mevrouw Bruins Slot geeft daar hoog van op. Ik ben het op dit punt van
harte met haar eens, maar men moet het wel willen. We moeten oppassen
dat we niet te veel denken dat het allemaal kneedbaar en maakbaar
is.
In de evaluatie wordt bekeken waar bijvoorbeeld meer maatwerk
noodzakelijk is of waar verbetering mogelijk is. Ik heb net gesproken
over het programma ADAPT, dat niet is beperkt tot de periode tijdens de
uitzending, maar dat ook de periode na de uitzending betreft. Ik heb
gesproken over de betrokkenheid bij de terugkeergesprekken. Er zijn
reeds zo veel momenten voor handen. We gaan een en ander verder in kaart
brengen. Het wordt in de evaluatie meegenomen. De Kamer wordt daar
natuurlijk ook over geïnformeerd. Ik probeer daarbij enigszins aan
verwachtingsmanagement te doen omdat het thuisfront … Ik durf het bijna
niet te zeggen, maar iemand zei ooit "Dé Nederlander bestaat niet". Pas
op met het allen over één kam scheren.
Waar komt het verhaal over de reiskosten ineens vandaan? Ik vroeg mij
dat eerlijk gezegd ook af. Ik heb dat nagevraagd en die vraag is keurig
beantwoord. Ik denk dat het puntje zat bij het declareren. Mede naar
aanleiding van de vragen die zijn gesteld, is het extra onder de
aandacht van de commandant gebracht. Er was sprake van onbekendheid.
Door het stellen van de vraag is er bekendheid gekomen, maar in principe
is de werkwijze helemaal duidelijk, zoals ik ook uiteen heb gezet in de
antwoorden op de schriftelijke vragen.
De heer Teeven (VVD):
De minister zegt dat er weer bekendheid is gekomen, maar het probleem is
natuurlijk dat het al jaren zo gaat en dat er blijkbaar toch onvoldoende
bekendheid is. Ik vraag de minister daarom: is het nu niet mogelijk om,
à la Koningsdag, ervoor te zorgen dat er op die dag vrij reizen is voor
militairen? Dan ben je van het probleem af. Dan reizen mensen die zich
daartoe kunnen legitimeren naar Den Haag. Dan hebben wij helemaal geen
bureaucratisch circuit van reisdeclaraties voor €5,65 binnen de
Defensieorganisatie nodig. Dan kan men gewoon vrij reizen. Is dat niet
een veel betere werkwijze dan een hele bureaucratie eraan hangen?
Minister Hennis-Plasschaert:
Het kaartje kan gedeclareerd worden. Er kan vrij gereisd worden, linksom
of rechtsom. In het kader van prioriteiten stellen en "je kunt niet
alles tegelijk doen", is dit niet dringend. Het is namelijk al mogelijk.
Ik wil het echter nog eens navragen en dan kom ik erop terug bij de
volgende Veteranennota. Misschien behoort dit tot wat de heer Teeven
bedoelde met die paar procent die nog beter kan. Ik begrijp het punt van
de heer Teeven, maar conform zijn wensen worden de reiskosten al
betaald. Het wordt gefinancierd, het wordt vergoed.
De heer Teeven (VVD):
De minister reageert wat geïrriteerd. Dat hoeft wat mij betreft niet,
hoor.
Minister Hennis-Plasschaert:
Nee hoor, helemaal niet.
De heer Teeven (VVD):
Ik word er ook niet warm of koud van. Maar is het niet veel
gemakkelijker om die reisdeclaratiebusiness gewoon buiten beschouwing te
laten en met de NS een andere regeling te treffen, waardoor je geen
administratiekosten hebt, of commandanten die het niet weten, en men
niet hoeft af te paraferen? Gewoon: hup, reizen op die dag, klaar! Is
dat onmogelijk, vraag ik aan de minister.
Minister Hennis-Plasschaert:
Allereerst: op deze prachtige dag ben ik niet geïrriteerd. Maar de
prioriteitenlijst van wat ik allemaal moet doen, is enorm lang. Ik denk
dat het is geregeld, dus waar doen we moeilijk over? Ik heb zojuist al
gezegd dat ik bij de NS best wil navragen wat er allemaal mogelijk is en
daarover rapporteren in de eerstvolgende Veteranennota. Volgens mij ben
ik de heer Teeven op zijn wenken aan het bedienen. Ik hoop dat hij daar
een beetje warmer van wordt.
De heer Teeven en mevrouw Eijsink hebben gesproken over het
calamiteitenhospitaal. Mevrouw Eijsink merkte terecht op dat wij het
hier eerder over hebben gehad. Ik heb toen toegezegd dat ik er bij de
Kamer op terugkom zodra er meer informatie beschikbaar is. Zoals u weet
is het een civiel-militaire samenwerking, die gezamenlijk wordt
gefinancierd door Defensie en, jawel, VWS. Het wordt in stand gehouden
door het UMC. Het is een unieke voorziening, waar binnen een half uur
200 patiënten kunnen worden opgevangen. De heer Teeven vroeg naar de
afspraken met eventuele andere civiele ziekenhuizen in relatie tot het
CMH en de capaciteit daarvan. Daarvoor moet ik echt naar VWS verwijzen,
want de verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij VWS. Ik heb dat op dit
moment niet scherp in beeld. Voor ons is van belang dat de door ons
benodigde role 4-capaciteit vooralsnog gegarandeerd is en niet in gevaar
lijkt. Wij bewaken echter wel de ontwikkelingen. Wij zijn daarover in
gesprek met VWS en het UMC. Zoals ik tegen mevrouw Eijsink zei, zal ik
de Kamer daarover informeren als daarover meer duidelijk is.
Ik heb al gesproken over de rustperiode waarover de heer Van Dijk het
had en kom nu op de schadeclaims. De heer Teeven stelde een vraag die ik
zelf eerder had gesteld, over het in cassatie gaan. In 2015 is Defensie
in twee van de elf zaken in hoger beroep gegaan bij de Centrale Raad van
Beroep. Achtergrond was een oordeel van de rechtbank over verjaring. De
overige zaken betreffen hoger beroep ingesteld door de veteraan zelf.
Veelal ging het om zaken waarin de rechtbank de aansprakelijkheid van
Defensie afwees. Ik denk dat het beeld daarmee enigszins helder is. Ik
kom straks nog uitgebreid terug op alle claims.
Ik heb al iets gezegd over de uitzendconferentie. Ik ben net zo
enthousiast als de dames Eijsink en Bruins Slot. Dat meen ik, maar ik
vind het onwenselijk om deelname te verplichten of een streefcijfer aan
deelname te verbinden. Ook is het soms van belang om juist commandanten
de ruimte te geven om op een persoonlijke wijze aandacht te geven aan
persoonlijke veerkracht en morele sensibilisering. Dat wordt ook gedaan.
Het is daarom vooral van belang dat we de uitzendconferentie steeds weer
goed voor het voetlicht brengen en mensen daarvoor enthousiasmeren. Op
die manier kunnen we tegemoetkomen aan de voorkeuren van mensen voor
bepaalde vormen van persoonlijke veerkracht en sensibilisering.
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Ik begrijp heel goed wat de minister zegt. Zij spreekt over de afweging
van commandanten en over commandanten die hiervoor wel of niet ruimte en
tijd vrijmaken in het schema voor het opwerken naar een missie. Het
maakt heel veel verschil waar die commandant de prioriteit op legt. Uit
mijn hoofd zeg ik dat ongeveer 20% gebruik heeft gemaakt van Beukbergen.
Beukbergen heeft een doel. Het bestaat niet zomaar; dat we weten
allemaal. Het is natuurlijk van belang dat er gebruik van gemaakt kan
worden. Het ligt niet altijd aan de individuele keuze van de militair
zelf die op missie gaat, maar soms ook aan de keuze van de commandant om
hier wel of niet de ruimte voor te geven binnen de mogelijkheden van het
opwerkpakket. Ik heb de indruk — ik zeg met nadruk "de indruk"— dat de
commandanten daar mogelijkerwijs meer ruimte voor geboden wordt. Ik hoor
de minister dan zeggen: "Er kan al zo veel en daarom laat ik het graag
over aan… Ik wil deelname niet verplichten." Er zit natuurlijk heel veel
tussen enerzijds verplichten en anderzijds aanbieden en mogelijkheden
bieden. Ik vraag de minister om het het komende jaar wat scherper in de
gaten te houden, want anders hoeven we Beukbergen niet te hebben. Mijn
fractie is, net als andere fracties, van mening dat Beukbergen wel
degelijk van groot belang is, want dat is voor veel militairen een
rustmoment. In feite kun je dat beter preventief dan te laat doen. Laten
we het woord "preventief" dan maar wat vaker inzetten, want als het gaat
om de veteranenzorg zitten we nu veel meer aan de preventieve kant. Dat
moet ook. De minister zal het zeker met me eens zijn, maar dan moet wel
ergens naar voren komen dat het gedaan wordt. De vrijheid helemaal aan
de commandant geven lijkt me dus geen goed plan.
Minister Hennis-Plasschaert:
Ik zei niet: de vrijheid helemaal aan de commandant geven. Ik zei er
"soms" bij, want in bepaalde gevallen kan het. Ik zal de CDS vragen om
het in de communicatie met de commandanten nogmaals nadrukkelijk onder
de aandacht te brengen. Over het algemeen hebben de commandanten die ik
spreek, het wel scherp op hun netvlies staan. Nogmaals, ik zeg toe dat
ik de CDS zal vragen om het in de communicatie met de commandanten weer
even goed onder de aandacht te brengen.
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Scherp onder de aandacht brengen is één, maar het gaat ook om het belang
van Beukbergen. Als het doorgaat zoals het nu gaat en er wordt geen
gebruikgemaakt van Beukbergen, dan voorzie ik dat iemand over een jaar
of vijf wel eens zou kunnen zeggen dat Beukbergen geen bestaansrecht
meer heeft. Dat wil niemand, maar dan moet er wel gebruik van gemaakt
gaan worden. Als het niet zichtbaar is en als het niet doelmatig wordt
gebruikt, kunnen we ooit in die situatie terechtkomen die niemand wil.
20% vind ik wel een heel klein percentage.
Minister Hennis-Plasschaert:
Uw punt is me duidelijk.
Beukbergen is natuurlijk niet een doel op zich. Het gaat om het moment
voor persoonlijke veerkracht en morele sensibilisering. Dat is het doel
en dat doel kan op verschillende manieren worden bereikt. Ik ben het
zeer met u en mevrouw Bruins Slot eens en daarom breng ik het nog een
keer onder de aandacht. Ik denk dat wij het ook met elkaar eens kunnen
zijn als ik zeg dat persoonlijke veerkracht en morele sensibilisering
het doel zijn.
Mevrouw Bruins Slot (CDA):
Wat is volgens de minister de oorzaak van de afname van de de deelname
aan de uitzendconferentie?
Minister Hennis-Plasschaert:
Misschien dat men op een andere wijze invulling wil geven aan die
persoonlijke veerkracht en morele sensibilisering.
Mevrouw Bruins Slot (CDA):
Het klinkt door dat "misschien" als een aanname, maar is dit ook echt de
oorzaak? Ik ben het met de minister eens dat die persoonlijke veerkracht
en morele sensibilisering heel belangrijk zijn, omdat je gaat werken in
een situatie die niet normaal is en waarbij er een beroep wordt gedaan
op je normatieve afwegingsvermogen. Als de deelname afneemt, moet je wel
zeker weten wat daarvan de oorzaak is en of het op een andere plek
voldoende wordt ingevuld.
Minister Hennis-Plasschaert:
Ik kom daar in tweede termijn op terug, want ik heb geen
non-responsonderzoek laten uitvoeren op Beukbergen, eerlijk niet. Wij
zitten echt volop in de onderzoeken, dus ik kom daar in tweede termijn
op terug.
Dan kom ik op de vragen over veteranen voor de klas. Ik ben het zeer
eens met de hartelijke woorden die daarover zijn gesproken door de heer
De Roon en ook door anderen, bijvoorbeeld mevrouw Belhaj. Het aantal
gastoptredens van veteranen is toegenomen, zij het nog slechts met 14%.
Wij verwachten een verdere stijging van het percentage leerlingen, maar
de groei is ook afhankelijk van de vraag en het interesse van de
scholen. Ik draag de mogelijkheid uit, de Kamerleden dragen die uit,
anderen doen dat eveneens. Als de vraag groeit, krijgen we ook weer te
maken met een afhankelijkheid van het aantal getrainde gastsprekers. De
uitvoering is opgedragen aan het Veteraneninstituut, dat hiermee
rekening houdt in zijn begroting en prioriteitsstelling, maar ik zal,
samen met de heer De Roon, niet aarzelen om de kracht van dit project
steeds weer goed voor het voetlicht te brengen. Dat wordt ook vanuit
Defensie volop gedaan.
Voorzitter, gaat het nog? Ik hoor u zo diep zuchten ...
De voorzitter:
Nee hoor, maakt u zich over mij geen zorgen. Tot nu toe gaat alles heel
goed en als u gewoon uw beantwoording vervolgt, dan gaat het aan de kant
van de Kamer ook goed.
Minister Hennis-Plasschaert:
Gelukkig.
Ik kom op de Libanonveteranen. Ik heb niet voor niets aan het begin van
de Veteranennota een overzicht opgenomen van de claims in relatie tot de
veteranenzorg. Dan gaat het toch weer om de beeldvorming. Als je de
kranten soms leest en onvoldoende beeld hebt van wat er allemaal al is
georganiseerd in het kader van de ereschuld, van de MIP of van andere
voorzieningen, dan zou je werkelijk het idee kunnen krijgen dat Defensie
de eigen mensen, die in het verleden hard hebben gewerkt, onder
moeilijke omstandigheden, volledig in de kou laat staan. Ik heb dan ook
gemeend dat dat beeld echt nuancering behoeft. Daarom is een en ander
ook op pagina 3 uiteengezet. Ik herhaal het nog één keer: van de 2.369
veteranen die een ereschuld hebben ontvangen, hebben momenteel 473 een
aanvullende claim lopen. Dat is dus bovenop de ereschuld, de MIP en alle
andere voorzieningen die ze al krijgen. Naar aanleiding van de uitspraak
van de Centrale Raad van Beroep hebben 39 veteranen nieuwe claims
ingediend. Het betreft 34 Libanonveteranen, van wie bij 14 nog geen
aandoening gerelateerd aan het dienstverband is vastgesteld. In totaal
gaat het om 187 claims van Libanonveteranen.
De Centrale Raad van Beroep heeft inderdaad geoordeeld dat Defensie
tekort is geschoten omdat er geen nazorg is geboden toen er op enig
moment na de uitzending naar Libanon wel aanwijzingen waren dat de
geboden zorg ontoereikend was. Wij hebben toen gezegd: oké, wij gaan
bovenop alles wat er inmiddels is uitgekeerd en aan voorzieningen
beschikbaar is, overleggen met de belangenbehartigers van de veteranen
over claims die overeenkomsten lijken te vertonen met de zaak waarover
de Centrale Raad van Beroep zich heeft uitgesproken, te beginnen met de
zaken die nu bij de rechter liggen.
Een volledig beeld van de claims kan ik nooit geven, zonder dat er in
alle individuele gevallen een onderbouwend dossier tot stand is gekomen
met een goed overzicht van de geleden schade. Het gaat immers om een
aanvullende claim. Ik ken een aantal van de dossiers en ik kan u één
ding zeggen: er zijn geen twee dossiers hetzelfde en de verschillen zijn
eindeloos. De heer Van Dijk verwijst naar een algemene regeling. Dat zou
prettig zijn, maar daarmee zou je de veteranen misschien wel heel erg
tekort doen. Er lijkt een misverstand te zijn ontstaan naar aanleiding
van de Kamerbrief en van de antwoorden die zijn gegeven op vragen vanuit
de Kamer, maar we gaan, naar ik hoop deze zomer, het onderzoek naar de
mogelijke gevolgen van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep
voltooien. Ik heb in de brief en in antwoord op de vragen gezegd:
daarover zal de Kamer natuurlijk worden geïnformeerd voor de zomer. Dit
betekent echter niet dat ik dan dus zicht heb op het totaalbedrag van
alle claims. Het kost echt veel meer tijd om al die individuele claims
te bekijken. We kijken nu naar de gevolgen van de uitspraak en
tegelijkertijd wordt er gewerkt aan al die claims. Dat kan heel lang
duren.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik snap dat dat onderzoek nodig is, maar tegelijkertijd moeten we ook
vaststellen dat het college in december heeft vastgesteld dat Defensie
is tekortgeschoten. Er is dus wel een klus te doen. Er is inderdaad een
brief van Defensie, waarin staat dat de Kamer voor de zomer nader zou
worden geïnformeerd. Op 13 april zegt Defensie in de Volkskrant: het
gaat om twintig zaken en we zoeken naar mogelijkheden om de procedure te
stoppen en over te gaan tot een oplossing. Dat klinkt hoopgevend. Ik
snap heel goed dat de minister hartstikke haar best doet. Tegelijkertijd
kent zij ook veteranen die in nood verkeren, wiens leven compleet
geruïneerd is. Zij komen in de media of benaderen ons en vragen: wanneer
krijg ik nu uitsluitsel? Vandaag in die veteranendebat is een zekere
verwachting gewekt. Kan de minister toelichten waarom zij eerst zegt
"voor de zomer krijgt u informatie" en dat we nu in de antwoorden op
feitelijke vragen lezen "naar verwachting deze zomer"? Waarom duurt het
zo lang?
Minister Hennis-Plasschaert:
Met alle respect, maar de heer Van Dijk schetst nu weer een beeld alsof
de veteraan geen enkele voorziening heeft ontvangen. Er zijn al de
regeling ereschuld, het MIP en allerlei andere voorzieningen waar
gebruik van kan worden gemaakt. Ik herken dan ook het beeld niet dat
iemand helemaal alleen in de kou staat en nergens recht op heeft. Het
gaat hier om een aanvullende schadeclaim, met eventueel enorme
financiële gevolgen. Daar loop ik niet voor weg. Als dat zo is, is het
zo en dan zal het Rijk zijn verantwoordelijkheid moeten nemen. Ik denk
echter wel dat enige zorgvuldigheid hier op zijn plek is. Het gaat nu
niet aan om met de Kamer te delen welke claims er allemaal worden
ingediend. Sommige zijn volstrekt legitiem, bijvoorbeeld vanwege een
gemiste carrière of loopbaan, maar van andere zaken die worden ingediend
ten behoeve van die claims, gaan mijn haren recht overeind staan. We
moeten er dan ook heel eerlijk over zijn waar we het precies over
hebben. Dit vraagt echt om zorgvuldigheid.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Daar heb ik alle begrip voor en ik weet ook dat er al allerlei
regelingen zijn, maar ik zou zeggen: kijkt u nog eens naar de uitzending
van Nieuwsuur op 8 februari. Daarin komen een aantal van deze mensen aan
het woord en u weet het ook, die zijn niet blij met hun situatie.
Misschien zijn het er enkele, maar dan zou het toch des te
overzichtelijker zijn en dan kan toch met de grootste noodgevallen
worden begonnen. Dat zijn de mensen die nu zeggen: ik ben geruïneerd en
ik hoop op een oplossing van Defensie. Die mensen constateren dat eerst
wordt gezegd "voor de zomer" en dat nu wordt gezegd "naar verwachting
deze zomer", misschien wordt het dus nog wel later. Kan de minister
zeggen wanneer ze uitsluitsel geeft?
Minister Hennis-Plasschaert:
Ik hoop zo snel mogelijk. Maar laten we hier niet een soort wedstrijdje
doen wie het het beste voor heeft met de Libanonveteraan. Volgens mij
staan we allemaal aan dezelfde kant en vinden we allemaal — inclusief
ikzelf — dat als iemand recht heeft op bepaalde voorzieningen of het
inwilligen van een aanvullende claim, we daar werk van moeten maken. Ik
kan helaas niet alles met u delen, maar we moeten wel eerlijk zijn over
bepaalde aspecten. Er is een aantal claims waarvan ik denk: dat zou best
wel eens heel gerechtvaardigd kunnen zijn, maar is ook een aantal
claims, waarvan ik denk: hoe durf je. Daar moeten we ook maar eens
eerlijk over zijn.
Mevrouw Belhaj (D66):
Ik heb het gevoel dat er twee discussies door elkaar lopen. Ik wil het
niet hebben over de vraag in welke mate er al heel veel gebeurt. Dat
geloof ik wel. In sterke mate gaat het over iets waar de heer Van Dijk
net over sprak. Los van de vraag of de claims legitiem zijn of niet is
het gewoon heel vervelend als mensen, die al een tijdje in onzekerheid
hebben gezeten en zich er mentaal op hebben voorbereid dat ze voor de
zomer weten waaraan ze toe zijn, te horen krijgen dat het toch later
wordt. Vanuit politiek oogpunt is drie maanden niets, maar voor een
aantal mensen is dat na jarenlang wachten mentaal heel lang. Daar kunnen
allerlei negatieve associaties mee gepaard gaan. Ze kunnen denken dat
geen aandacht voor hen is. Ik deel volledig de mening van de minister
dat dat niet klopt, maar dat is wel het gevoel dat mensen hebben. Daarom
snap ik de vraag van de heer Van Dijk wel. Voor deze mensen kan het
wellicht heel belangrijk zijn om te weten of het 1 augustus of 1
september wordt. Ik kan de vraag alleen maar herhalen. Mocht de minister
een datum weten, dan zou ik het prettig vinden als zij die
communiceert.
Minister Hennis-Plasschaert:
Ik begrijp de wens, maar ik kan hier echt niet met 1 juli of 1 augustus
werken, hoe graag ik dat ook zou willen.
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Ik dank de minister voor de uitvoerige beschrijving op pagina 2 en 3 van
de Veteranennota, maar ik wil haar het volgende voorleggen. Ik denk dat
we het er met zijn allen over eens zijn dat de reikwijdte van het
systeem dat we hebben opgezet, ook van belang is. Het systeem dat we
door de jaren heen bevochten hebben voor de veteranen, moet overeind
blijven. Laten we dat als uitgangspunt nemen. We hebben het hier over
"aanvullende claims". Dat vind ik een groot verschil. Zou de minister de
Kamer blijvend op deze manier willen informeren en wellicht nog vaker?
Ze hoeft niet zozeer in detail te gaan, maar ik vraag haar gewoon om
feitelijke informatie te geven. Uiteraard moet ook vastgesteld worden of
de aandoening gerelateerd is aan het dienstverband. Als we dat niet
doen, ondergraven we het systeem dat hard bevochten is voor de
veteranen. Dat geef ik de minister mee en ik verzoek haar om in iedere
volgende nota, en daar waar nodig en mogelijk door het jaar heen, de
Kamer op deze wijze te informeren. Tien jaar geleden hadden we te maken
met advocaten, die we als volksvertegenwoordigers bijeen geroepen
hebben. Dat hebben we als Kamerleden in gezamenlijkheid gedaan, als
basis voor de regeling die in 2011 is ontstaan. We krijgen nu te maken
met letselschadespecialisten. Dat is prima; eenieder mag gebruik maken
van ons systeem, maar ik wil wel heel graag ons zwaarbevochten systeem
overeind houden voor mensen die hiervan gebruik moeten en kunnen maken.
Dat vergt ook een en ander van de volksvertegenwoordiging en van de
minister.
Minister Hennis-Plasschaert:
Ik ben graag bereid om dit volgend jaar weer mee te nemen in de nota en
om de Kamer, indien dat van belang is, tussentijds te informeren. Ik
waak er wel voor om weer een hele stroom tussentijdse brieven naar de
Kamer te sturen. Dit heeft ons aller aandacht. Ik heb ook toegezegd, de
Kamer te zullen informeren naar aanleiding van wat we nu in kaart aan
het brengen zijn.
Mevrouw Belhaj (D66):
Ik wens me te distantiëren van de opmerking van mevrouw Eijsink. Hoe
dien ik als volksvertegenwoordiger om te gaan met Libanonveteranen? Dat
is aan D66 zelf. Mevrouw Eijsink wekt een beetje de suggestie alsof ik
er geen weet van zou hebben dat er klachten of aanspraken kunnen zijn
die uiteindelijk niet gehonoreerd zullen worden. Ik vind wel dat dat
niet de hele tijd hoeft te worden herhaald. Dat is evident. We hebben
juristen om daar goed naar te kijken. Voor de rest ga ik er gewoon van
uit dat mensen die een claim indienen dat oprecht doen. Als het klopt,
moeten ze de vergoeding ook gewoon krijgen. Ik wens dus een beetje weg
te blijven van de suggestie dat politici er alleen maar mee bezig zijn
om een beetje te dwepen met ieder slachtoffer dat zichzelf bekend heeft
gemaakt, omdat het zo lekker makkelijk is. Dat is het namelijk niet. Dat
doe ik niet en dat zal ik ook niet doen. Ik wens me dan ook verre te
houden van die suggestie.
De voorzitter:
Ik hoorde niet echt een vraag maar meer een opmerking. Die combineren we
dan nog maar even met uw eerste termijn van zo-even.
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Als mevrouw Belhaj zich daarop aangesproken voelt, dan zeg ik hierbij
nadrukkelijk dat ik geen enkele suggestie heb willen wekken. Dwepen met
slachtoffers — ik gebruik maar even de woorden die mevrouw Belhaj
gebruikte — is niet aan mij besteed. We hebben samen een systeem
neergezet en we voeren al jarenlang gesprekken met elkaar. Afgelopen
maandag was er nog een bijeenkomst, waar ook mevrouw Belhaj voor
uitgenodigd was. Een aantal collega's was daarbij aanwezig. We hebben
dat uitvoerig met elkaar besproken. Ik zou die woorden dus niet willen
gebruiken voor onze militairen.
De voorzitter:
U gaat op elkaar reageren, terwijl we op dit moment in de termijn van de
regering zitten. Ik had net het vermoeden dat u misschien een vraag aan
de minister had. Dat bleek niet het geval te zijn. Voor debatten
onderling kunt u beter straks de tweede termijn gebruiken via het
instrument van de interruptie. U hebt allebei een korte verklaring
afgegeven, waarvoor dank. We gaan nu door met de beantwoording door de
minister.
Minister Hennis-Plasschaert:
Mevrouw Bruins Slot vroeg zeer terecht aandacht voor de menselijke maat.
De heer Teeven deed dat vorig jaar ook nadrukkelijk. Ik ben het daar van
harte mee eens. Gelet op het aantal gesprekken dat ik voer en dat ook op
andere niveaus wordt gevoerd, denk ik dat er een cultuuromslag op dit
punt gaande is. Tegelijkertijd is het onvermijdelijk dat er in het kader
van de voorzieningen voor veteranen niet alleen gekeken wordt naar de
aandacht en de zorg die worden geleverd, maar ook regels worden
gehanteerd. Deze regels die tot stand zijn gekomen in het georganiseerd
overleg, moeten ook wel enigszins gehandhaafd worden, want anders wordt
het het Wilde Westen. Bij de toepassing van regels kan altijd een
conflict ontstaan. Juridische procedures zijn dan niet altijd te
voorkomen. Als er sprake is van een juridische procedure, wordt er mijns
inziens steeds beter afgewogen of het echt noodzakelijk is om die te
volgen, althans zo heb ik dat in de afgelopen drie jaar ervaren. Bij
iedereen in de organisatie die zich op dit moment hiermee bezig houdt,
is het volstrekt helder dat de menselijke maat altijd voorrang heeft en
moet hebben. Ik zeg daar gelijk bij dat dit weleens anders is geweest.
Dat komt niet zozeer doordat er toen sprake was van onwil, maar doordat
je op een gegeven moment allemaal hokjes krijgt. Als je dan in een
bepaald hokje valt, ga je daarin door. Juridische procedures zijn dus
nooit helemaal te voorkomen, maar ik denk dat we wel degelijk de omslag
hebben gemaakt van "dus maar de processen in" naar het gesprek en
daarmee de menselijke maat.
Mevrouw Eijsink en de heer Teeven brachten iets heel relevants ter
sprake met betrekking tot de schadeclaims en de miljoenen die die
kosten. Die middelen komen uit de Defensiebegroting. Daarvoor zijn er
ramingen. Bij die ramingen houden we rekening met historische gegevens
en historisch inzicht. Die ramingen vinden vanzelfsprekend plaats op
basis van de schadegevallen die bekend zijn. Niettemin kunnen in het
uitvoeringsjaar nieuwe gevallen naar voren komen of verwachte
schadeposten ineens aanzienlijk wijzigen, ook in negatieve zin. Ik denk
dat mevrouw Eijsink daar in het bijzonder op wees. Dan is er ineens wel
een probleem. Als het in de begroting opgenomen budget wordt
overschreden, moet de dekking daarvoor in de Defensiebegroting worden
gevonden. Die afspraak hebben we gemaakt. Eerlijk gezegd zie ik het
nodige op mij afkomen, omdat de cultuur van claimen — dat klinkt
negatiever dan ik bedoel — echt wel van een andere orde is dan een
aantal jaren geleden. Daardoor wordt de belasting op de
Defensiebegroting steeds groter. In mijn gesprekken met de minister van
Financiën heb ik aan de orde gesteld dat het nu allemaal nog klopt en
binnen de ramingen is, maar dat ik niet zie waar ik het geld vandaan
moet halen als dit, gelet op de hoeveelheid uitspraken en de eventuele
gevolgen daarvan, een onverwacht grote of nog grotere belasting wordt
dan die al is. Ik kan niet verder uitweiden over de gesprekken met de
minister van Financiën. Als er ergens geld gevonden moet worden voor A,
in dit geval Defensie, dan moet er op B bezuinigd worden en is de puzzel
eindeloos complex, zoals u weet. We zijn er dus nog niet. Als het gaat
om de belasting op de Defensiebegroting, terwijl het een
verantwoordelijkheid is voor de gehele regering, zullen we daar met
elkaar nog wel wat gesprekken over voeren.
Mevrouw Eijsink (PvdA):
De minister zei letterlijk: dat zijn de afspraken die we hebben gemaakt.
De afspraak zou zijn dat dit uit de Defensiebegroting moet komen. De
eerste grote schadeclaim was in feite de ereschuld van 110 miljoen. We
hebben dat juist via de wet willen vaststellen. Dat is allemaal bekend.
Ik ben even nieuwsgierig wie die afspraken hebben gemaakt. Ik heb
namelijk nooit in de begrotingen teruggevonden dat het een afspraak is
dat claims uit de Defensiebegroting gehaald worden.
Minister Hennis-Plasschaert:
Die afspraken zijn indertijd — ik was er toen nog niet — gemaakt in het
kabinet. Ik zat toen niet in de Trêveszaal, maar ben er wel
verantwoordelijk voor. Dat is de staande praktijk.
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Mij is niet bekend dat er ergens een zinnetje staat als: schadeclaims,
mogelijke schadeclaims en te verwachten schadeclaims moeten uit de
Defensiebegroting komen. Mij is dat niet bekend, maar wellicht kom ik er
in tweede termijn even op terug. Als de minister wel weet waar het
zinnetje staat, dan hoor ik dat graag. Ik weet het niet te vinden. Ik
ken niet alle stukken, want dat zijn er heel veel, dus wellicht is mij
dat ontgaan.
Minister Hennis-Plasschaert:
Dit is staande praktijk, die niet per se in een zinnetje in een
Kamerbrief hoeft te zijn verwoord. Zo is erover gesproken binnen het
kabinet, in het bijzonder met het ministerie van Financiën, al zoveel
jaar geleden.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik dank de minister voor haar antwoorden. Ik moet helaas naar een andere
afspraak. Mijn ondersteuning zal het debat nauwgezet volgen.
Excuus.
De voorzitter:
Geen excuus, mijnheer Van Dijk. Soms moeten mensen op meerdere plekken
tegelijk zijn. Ons allen treft hetzelfde probleem zolang we dat nog niet
op een andere manier kunnen oplossen. Dat is voorlopig nog niet aan de
orde.
De minister vervolgt haar beantwoording.
Minister Hennis-Plasschaert:
Voorzitter. Ik kom te spreken over de BNMO-procedures. De dossiers zijn
overgedragen aan het ABP, zo merkte mevrouw Eijsink terecht op. Deze
dossiers zijn in behandeling bij het ABP. Indien nodig worden
hoorzittingen gehouden. Het gaat om 164 zaken. Bij de dossiers waarbij
ook sprake is van een claim, is het de bedoeling dat deze uiteindelijk
in samenhang worden beoordeeld, ook met Defensie, de juridische
dienstverlening. Dit is work in progress. Ik begrijp dat mevrouw Eijsink
graag een soort horizon wil, maar een tijdbepaling heb ik op dit moment
niet. Ik kom erop terug zodra dat wel zo is, in ieder geval in de
volgende nota.
De heer Teeven sprak over 40 probleemdossiers ten aanzien van veteranen
die wel in financiële nood zitten en geen inkomensvoorziening zouden
krijgen. Er is geen sprake van probleemdossiers in dat opzicht. Het gaat
om dossiers waarin al dan niet sprake is van een inkomensvoorziening of
een alternatief. Voor iedereen die in acute financiële nood is gekomen,
is in feite een tijdelijke oplossing gevonden. In dat opzicht is het
geen probleemdossier. Ik zal kijken naar de formulering, maar misschien
is het nu helder.
Mevrouw Belhaj vroeg naar de klachtenprocedure. De afhandeling van de
klachten was bij Defensie tot begin 2016 decentraal belegd. De
afhandeltermijnen konden daardoor niet goed worden bewaakt. Daardoor kon
het gebeuren dat voornamelijk complexe klachten te lang bleven liggen.
We hebben dit onderkend. De procedure is aangepast. Daarmee moet dit
stap voor stap verbeteren. Zo is er vanaf heden een centraal
coördinatiepunt voor klachten. Binnen Defensieonderdelen komen ook
decentrale coördinatiepunten voor klachten. De klachtenregeling
gezondheidszorg Defensie wordt aangepast om aan te sluiten bij de eisen
en doelstellingen die de nieuwe wet Wet kwaliteit, klachten en
geschillen zorg stelt. De nieuwe procedure is formeel van kracht met
ingang van 1 juli a.s.
Ik ga nog heel even in op het Veteranenloket. De heer De Roon sprak over
de bekendheid daarvan. De veteranenzorg is goed geregeld, maar we kunnen
nog meer winst behalen als het gaat om de bekendheid. Het
Veteraneninstituut onderneemt veel activiteiten om het loket onder de
aandacht te brengen en te houden bij de doelgroep. U weet allemaal dat
het Vi thuisfrontbijeenkomsten bezoekt en aanwezig is bij de terugkeer
van eenheden in Nederland en bij medal parades. Daarnaast worden
veteranenpashouders via Checkpoint regelmatig geattendeerd op het
Veteranenloket. In de aanloop naar Veteranendag krijgen alle veteranen
een exemplaar van Checkpoint toegestuurd; ook daarover is de Kamer
geïnformeerd. De bekendheid van het Veteranenloket heeft niet alleen de
aandacht van het Veteraneninstituut, maar hopelijk ook van u als
vertegenwoordigers van deze Kamer en zeker van mijzelf en van andere bij
het loket betrokken partijen, namelijk het LZV, het ABP, het Veteranen
Platform en uiteraard Defensie zelf. Deze partijen komen elk kwartaal
bijeen om activiteiten bij te sturen en nieuwe initiatieven te
ontwikkelen. Naast de website van het Veteranenloket is er ook aandacht
via andere mediakanalen van de partijen. Ook in de richting van de
zorgverleners is specifiek over het Veteranenloket gecommuniceerd. Dit
alles wordt vanzelfsprekend voortgezet en ook verder ontwikkeld.
Ook met betrekking tot de evaluatie van het Veteranenloket werd even de
indruk gewekt dat wij zouden gaan wachten op het uitwerken van de
aanbevelingen. Dat is geenszins het geval. De directeur van het
Veteraneninstituut heeft per aanbeveling uitgewerkt hoe hij invulling
geeft aan alle aanbevelingen. De stuurgroep Veteranenloket onder
voorzitterschap van de hoofddirecteur personeel, waarin ook alle
betrokken instanties zijn vertegenwoordigd, bewaakt de voortgang. We
gaan dus zeker niet zitten wachten.
De heer Teeven vroeg naar het aantal fte's. In 2015 is een
zorgcoördinator toegevoegd en in 2016 zijn er nog drie zorgcoördinatoren
toegevoegd. Dat brengt het totaal van de uitbreiding op vier. Ook tegen
mevrouw Bruins Slot zeg ik dat vier een uitbreiding met 20% betekent.
Voor de komende periode bekijken we met alle betrokken partijen wat nog
meer nodig is om flexibeler en sneller te kunnen inspelen op het
fluctuerende aantal meldingen. Je moet namelijk ook de pieken kunnen
opvangen en ook op de momenten waarop er minder is, moet je de
organisatie daarop kunnen inrichten.
Mevrouw Belhaj vroeg of het systeem nu al werkt. De maatregelen die erop
zijn gericht om de toenemende vraag het hoofd te bieden, zijn pas kort
geleden toegepast; daar moeten we eerlijk over zijn. Op dit moment
hebben zij effect, maar het zal ook van de ontwikkeling van het aantal
meldingen afhangen of de huidige maatregelen ook op de langere termijn
afdoende zijn en of aanvullende maatregelen nodig zijn. Het lijkt mij
volstrekt evident dat wij daar allemaal belang bij hebben en dat wij dit
dus op de voet volgen.
De heer Teeven vroeg naar de capaciteit van het bedrijfsmaatschappelijk
werk. Ik ben mij zeer bewust van de druk die op dit moment ook bij het
gespecialiseerde bedrijfsmaatschappelijk werk ontstaat. De heer Teeven
gaf zelf al aan dat de Stichting de Basis zeer recent een verzoek heeft
ingediend voor een aanvullende subsidie om te kunnen voldoen aan de
toegenomen vraag. Ik kan daar niet op vooruitlopen, maar ik heb dat
verzoek op dit moment wel in behandeling en wij zijn daarover met de
Stichting de Basis in overleg. Ik ben mij net als de heer Teeven
natuurlijk heel goed bewust van het belang van deze
eerstelijnsondersteuning voor veteranen met een hulpvraag.
Is het Veteranenloket alleen voor veteranen of staat het ook open voor
andere dienstslachtoffers? Dat hebben wij vorig jaar ook gezegd, maar
daar ontstaat af en toe onduidelijkheid over. Het Veteranenloket is ook
beschikbaar voor militaire oorlogs- en dienstslachtoffers, de MOD'ers.
Het spreekt voor zich dat de actief dienende militairen vallen binnen de
normale zorg die Defensie biedt, maar dat weet de heer Teeven al.
Mevrouw Eijsink sprak prachtig over "één man, één vrouw, één plan" en
over het kwaliteitssysteem van het Veteranenloket en het LZV. Ook op dit
punt geldt dat wij natuurlijk niet gaan wachten op die 29 aanbevelingen
uit de evaluatie van het Veteranenloket. "Eén, één vrouw, één plan"
blijft het uitgangspunt van het Veteranenloket. Het tweejaarlijkse
rapport over de werkzaamheden is openbaar. De gevraagde en ongevraagde
adviezen van de RZO zijn gericht aan de minister, evenals de
onderzoeken. Om te vermijden dat we om de paar weken allerlei dingen met
aanbiedingsbrieven naar de Kamer sturen, ben ik van mening dat we dit
jaarlijks gewoon moeten bundelen in de Veteranennota. Volgens mij heb ik
daarmee alle vragen beantwoord.
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Ik dank de minister voor de beantwoording tot zover, maar twee van mijn
vragen zijn nog niet beantwoord. Ik zou ze graag beantwoord willen
hebben. Ik wil ze best herhalen. Ik ben begonnen met een verwijzing naar
het Canadian Veterans Charter, dat heel sterk bij VWS aangehaakt is. Ik
heb de minister gevraagd om een doorkijk te geven, om aan te geven of we
die stap niet ook eens zouden moeten zetten en of het mogelijk is om,
gelet op de vele koppelvlakken van de organisaties die nu samenwerken,
tot een kwaliteitssysteem te komen. Daarom heb ik dat overzicht in
bijlage 2 van de Evaluatie Veteranenloket ook nog laten zien. Het zijn
voor mij dus echt hoofdvragen, want het gaat om het zetten van een stip
op de horizon, dus om verder kijken. Ik zou daar wel graag een antwoord
van de minister op willen.
Minister Hennis-Plasschaert:
Dat snap ik, maar ik heb het meer verstaan als een opdracht om dat te
gaan doen en daarop terug te komen in plaats van als iets waarvan ik nu
even een schets kan gaan geven. Mevrouw Eijsink schetst het belang van
VWS. Volgens mij ben ik ingegaan op het belang van het systeem als
zodanig en op de koppelvlakken; ik heb mevrouw Eijsink eerder ook horen
spreken over de "lappendeken". Dat zijn allemaal heel terechte vragen,
die beantwoord moeten worden in de evaluatie en de verdere verbetering
van het hele stelsel. Ik zie het dus meer als een opdracht dan als iets
waarvan ik op dit moment even een soort schets kan geven.
Mevrouw Eijsink (PvdA):
"Koppelvlak" is mijn woord, "lappendeken" niet. Het doet mij goed als de
minister dit wil opvatten als een opdracht en dit wil meenemen. Dat haal
ik dus gelijk binnen, zou ik zeggen. Maar begrijp ik goed dat de
minister zegt dat zij ook zelf van mening is — daar gaat het mij
natuurlijk om — dat de krijgsmacht met hetgeen we nu door de jaren heen
ontwikkeld hebben, staat, maar dat Defensie geen zorgdepartement is en
dat dus een aantal zaken, niet alleen het LZV, waarover we hebben
gesproken, ook stapsgewijs naar VWS zouden moeten? Je moet de balans
daarin dus goed neerzetten, zoals ook het Canadian Veterans Charter door
de jaren heen heeft gedaan. Ik wil graag dat de minister dat meeneemt,
want dat is natuurlijk een stip op de horizon, iets voor de toekomst.
Dit is ook naar aanleiding van de vele veteranen of, zo u wilt, een
aantal veteranen — om maar niet in percentages te spreken — die Defensie
sowieso niet zien als een departement waar ze naartoe willen met hun
vragen. Zij willen namelijk ook ergens anders naartoe kunnen. Dat zou
dan VWS in de toekomst zijn.
Het andere punt betreft het kwaliteitssysteem. Als Kamer moeten we
natuurlijk kunnen toetsen wat de organisaties gezamenlijk doen. Dat moet
aan de hand van een kwaliteitssysteem. Daarvoor is de wet opgezet.
Daarvan heb ik ook vorig jaar, maar ik herhaal het nu, gezegd dat dit
moet worden opgezet, want anders kan überhaupt het integrale toezicht
niet plaatsvinden, maar ook het toezicht van de Kamer niet.
Minister Hennis-Plasschaert:
Ik zit hier namens de regering. De regering spreekt met één mond. Ik zal
echt het gesprek met VWS moeten voeren. Daarvoor heb ik de inbreng van
mevrouw Eijsink goed gehoord. Dat gaat verder dan waarover we het net
alleen maar hadden, over LZV en een kostendekkende verzekering
enzovoorts. Dat zie ik als een opdracht waaraan ik graag gehoor
geef.
Ook voor het kwaliteitssysteem geldt dat je steeds verder gestalte geeft
aan verdere verbetering — dat is de reden waarom er ook een evaluatie
plaatsvindt — maar ik ben nu even zoekende naar wat mevrouw Eijsink
precies bedoelt. Er staat namelijk al een hoeveelheid zaken in de
steigers, bijvoorbeeld de Consumer Quality Index. Maar misschien begrijp
ik mevrouw Eijsink nu even niet goed en praten we langs elkaar
heen.
Het eerste punt heb ik dus toegezegd. Bij het tweede punt moet mevrouw
Eijsink mij nog even helpen.
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Wat betreft de kwaliteitssystemen heb ik eerder verwezen naar de IMG,
maar die is wel gemandateerd door de IGZ. Wat betreft toezicht en
kwaliteitssystemen valt het hele zorgsysteem dus onder VWS. Dat zou wat
mij betreft echt verder uitgewerkt moeten worden. Of we het nu hebben
over de wachtlijsten bij de civiele organisaties, zoals het LZV, of over
de onafhankelijkheid van verschillende organisaties: alles is nu nog de
verantwoordelijkheid van het ministerie van Defensie. Het zou een stip
op de horizon zijn om daar eens over door te denken. Het is niet voor
het eerst dat we het daarover hebben. We hebben er onlangs ook met de
organisaties over gesproken. Ik denk dat het goed is om dat denken
gewoon eens door te zetten. Nogmaals: Defensie is geen zorgdepartement,
het is de krijgsmacht. De verhouding daarbinnen kan volgens mij
stapsgewijs nog verbeterd worden.
Minister Hennis-Plasschaert:
Ik heb, nogmaals, de opdracht goed begrepen. Er is een evaluatie gaande.
Ik ga het gesprek voeren en kom bij de Kamer terug. Het helpt wel als er
dan hier even rust is op links, zodat ik iedereen goed kan verstaan.
Dank u wel.
De voorzitter:
Ik kijk heel even naar een gedane toezegging. Normaal gesproken noemen
we de toezeggingen aan het einde, maar ik lees die toezegging toch graag
voor. Misschien neemt dat begripsverwarring weg of leidt dat tot
overeenstemming. De toezegging is: de minister informeert de Kamer over
de resultaten van de gesprekken met het ministerie van VWS over onder
andere — ik herhaal: onder andere — de zorgkosten en naar verwachting
aan het eind van het jaar of snel daarna komt daaruit resultaat, ik neem
aan in de vorm van een brief. Dekt dat de lading?
Minister Hennis-Plasschaert:
Ik ga het nu even samenvatten, want anders blijven we langs elkaar heen
praten. Ik raak hier ook wat geprikkeld door, merk ik. Volgens mij staan
alle neuzen dezelfde kant op. Mevrouw Eijsink en anderen hebben mij
gevraagd om het gesprek met VWS voort te zetten, omdat het Defensie
overstijgt, omdat het een veel bredere verantwoordelijkheid is dan
alleen die van Defensie. Daarop is het antwoord: ja, ik ga het gesprek
voeren en kom daarop terug. Daarnaast vindt er een evaluatie plaats
waarin een hoeveelheid van zaken zal worden geadresseerd, inclusief het
geven van een doorkijk naar het kwaliteitssysteem waarover mevrouw
Eijsink spreekt. Volgens mij kom ik mevrouw Eijsink dan echt aan alle
kanten tegemoet.
De voorzitter:
Het gaat dus over het gesprek over de zorgkosten, dat doorgaat, en over
het kwaliteitssysteem.
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Sorry — als u het mij toestaat, voorzitter — maar nee, ik ben helemaal
niet toe aan de toezegging die nu geformuleerd wordt.
De voorzitter:
U moet elkaar wel begrijpen.
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Ik heb drie keer het woord "toekomstvisie" gebruikt. Het gaat ook over
de middelen die beschikbaar worden gesteld. De minister spreekt terecht
over de regering. VWS heeft met verschillende zorgcomponenten te maken.
Mevrouw Bruins Slot wees daar terecht ook al op. Ik heb drie keer het
woord "toekomstvisie" gebruikt. De evaluatie brengt die als vanzelf met
zich. Het gaat verder dan alleen maar kosten. Het heeft te maken met een
visie, namelijk: wie is er verantwoordelijk voor onze militairen, de
actief dienenden en de post-actieven, de veteranen? Daar zitten middelen
aan vast. De bijzondere zorg is een zaak van de overheid, niet alleen
van Defensie. Dat zou ik graag meegenomen hebben in wat de minister
zojuist heeft toegezegd. Het gaat dus om een visie, niet alleen om
kosten. Je moet het met elkaar erover eens zijn dat het een brede, door
de regering gedragen verantwoordelijkheid is.
De voorzitter:
Ik nodig de minister uit om het nu nog een keer te formuleren in de vorm
van een toezegging die wij kunnen opschrijven, en wel zo dat we de
overeenstemming tussen u beiden helder hebben.
Minister Hennis-Plasschaert:
Volgens mij krijgt deze minister nu het vriendelijke verzoek van de
Tweede Kamer, in het bijzonder van het lid Eijsink, om binnen de
regering het gesprek te voeren, in het bijzonder met VWS, om te kijken
naar die gedeelde verantwoordelijkheid, omdat het Defensie als zodanig
overstijgt, alsook om dat te adresseren in de evaluatie en op basis van
de uitkomsten van die evaluatie een verbeterslag, een toekomstvisie of
welk woord u daar ook voor wilt gebruiken, van het stelsel in ogenschouw
te nemen.
De voorzitter:
Mevrouw Eijsink knikt. Volgens mij was het woord "toekomstvisie" net
heel elementair, dus dat nemen we voor de zekerheid daar dan toch maar
in op.
Mevrouw Bruins Slot (CDA):
Ik complimenteer de minister met de prachtige samenvatting van de
discussie die zij met mevrouw Eijsink heeft gehad. Als praktisch mens
vraag ik mij dan weer af: wat is de deadline?
Minister Hennis-Plasschaert:
De evaluatie komt aan het einde van het jaar. Dan gaan wij van daaruit
weer verder.
De voorzitter:
Voor het einde van het jaar komt de evaluatie naar de Kamer. Dat is de
verwachting van de minister.
Hiermee zijn de laatste twee vragen die waren blijven liggen,
beantwoord. Ook zijn we hiermee aan het einde gekomen van de eerste
termijn van de kant van de regering. Ik schors kort.
De vergadering wordt van 13.23 uur tot 13.32 uur geschorst.
De voorzitter:
Wij gaan verder met het notaoverleg van de vaste Kamercommissie van
Defensie over de Veteranennota. Wij beginnen met de tweede termijn van
de Kamer. Net zoals bij de plenaire vergadering kunnen in een tweede
termijn van een notaoverleg moties worden ingediend. Ik heb de
verwachting dat dit ook zal gebeuren. Een aantal sprekers, in ieder
geval de heer Van Dijk, heeft op dit moment elders bezigheden. Daarom
sla ik zijn beurt over en ga ik terstond naar de CDA-fractie. Wij
beginnen namelijk met de oppositie en daarna is het woord aan de
coalitie. Dat is de mos in deze Kamer. Mevrouw Bruins Slot heeft voor
haar tweede termijn nog twee minuten en twintig seconden de tijd.
Mevrouw Bruins Slot (CDA):
Voorzitter. Ik bedank de minister voor haar duidelijke antwoorden. Het
is goed om te zien dat er elk jaar weer verder wordt gebouwd aan de
ondersteuning van en de zorg voor de veteranen. Dat betekent ook dat er
elk jaar weer zaken zijn die beter kunnen of die we anders met elkaar
kunnen regelen. Daarvoor kunnen we stappen in de goede richting zetten.
Als ik met de veteranenorganisaties, met veteranen zelf en met het
thuisfront in gesprek ga, vind ik het zo mooi dat ze vaak op een heel
constructieve wijze bekijken hoe we het elkaar samen beter en anders
kunnen doen.
Ik heb nog een aantal vragen aan de minister. Ik maak mij als CDA'er
echt nog wel zorgen over de capaciteit van het Veteranenloket, van de
zorg vanuit de basis en van de zorgcoördinatoren. Je ziet gewoon een
toename van de vraag. Langzamerhand lopen wellicht ook de
Uruzganveteranen her en der tegen problemen aan. Je ziet ook het succes
van het Veteranenloket. Iedereen kent het of leert het steeds beter
kennen en juist daardoor wordt de vraag groter. De minister zegt dat zij
gaat kijken naar het meer flexibel inspelen op piekdrukte en dat zij
probeert om dat zo snel mogelijk voor elkaar te krijgen. Kan ze dat wat
meer toelichten? Gaat het dan om "modulair optreden", om maar even een
Defensieterm te gebruiken? Wanneer verwacht ze dat op poten te hebben
samen met het Veteraneninstituut?
Mijn volgende punt is dat de minister nog terug zou komen op de oorzaak
van de daling van de participatie bij de uitzendconferentie.
Mijn laatste punt is dat ik de minister in het kader van het Landelijk
Zorgsysteem voor Veteranen gevraagd had om te bekijken of ze de
wachttijden per instelling centraal zou kunnen registeren. In de
geestelijke gezondheidszorg beginnen er knelpunten te ontstaan. Dat zie
je ook terug in de antwoorden op de vragen naar aanleiding van de
Veteranennota. Hoe snel krijgen veteranen de passende zorg? Het antwoord
van de minister vond ik niet echt duidelijk. Daarom heb ik de volgende
motie geformuleerd.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er wachttijden zijn bij de aangesloten instellingen
van het Landelijke Zorgsysteem Veteranen;
overwegende dat niet inzichtelijk is hoe lang veteranen moeten wachten
op onder meer een gesprek voor intake, diagnose en de start van de meest
aangewezen behandeling;
van mening dat het van belang is dat veteranen tijdig passende zorg
krijgen;
verzoekt de minister, in overleg met het LZV tot een centrale
registratie van de wachttijden te komen en de Kamer hierover voor de
begroting te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Bruins Slot en Eijsink. Naar mij
blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 160 (30139).
Mevrouw Bruins Slot (CDA):
Ik sluit af. Komende zaterdag is het Veteranendag. Ik vind dat
persoonlijk altijd een fantastische dag, waarbij we met heel veel
plezier onze erkenning en waardering voor de veteranen kunnen uiten. Ik
kijk er heel erg naar uit. Ik vind het als CDA'er ook mooi dat de Koning
weer aanwezig is. Ik wens de minister van Defensie, al mijn
collega-Kamerleden en natuurlijk de militairen en veteranen een heel
mooie dag toe.
De voorzitter:
Dan gaan wij door met de heer Teeven, die nog 5 minuten en 20 seconden
spreektijd heeft.
De heer Teeven (VVD):
Voorzitter. Ik dank de minister hartelijk voor haar uitvoerige,
duidelijke en nauwgezette beantwoording. Al mijn vragen zijn prima
beantwoord, maar eentje wat minder. Ik ben haar buitengewoon erkentelijk
daarvoor. Het is ook belangrijk dat veteranen duidelijkheid hebben over
hoe het verder moet met het beleid. De minister heeft zich ingespannen
om het ingezette beleid in haar periode uit te bouwen en verder te
verfijnen. Daar is veel waardering voor van de VVD-fractie, laat dat
helder zijn. En niet alleen van de zijde van de fractie, maar wat veel
belangrijker is: die waardering krijgt zij ook uit het veld. Aanstaande
zaterdag 25 juni zullen we weer een mooie dag hebben, zoals mevrouw
Bruins Slot al zei, zeker als er een zonnetje is. Ik ga dat voor de
tweede keer meemaken. Het hele officiële gedeelte is altijd een feest,
maar ook daarna 's middags op het Malieveld kom je heel bijzondere
mensen tegen, soms van 25 jaar geleden. Het is goed dat de minister zich
daar zo buitengewoon voor inspant. Ik heb er niet veel aan toe te
voegen, behoudens één dingetje, zoals ik al zei. Ik heb hierover een
motie, en het feit dat deze geschreven is, toont aan dat ik het
eigenlijk niet van plan was, maar ik ga deze wel indienen. Het gaat om
de reiskostenvergoeding. Ik vind het echt Nederland op z'n smalst dat we
dat niet anders doen.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de regeling voor de reisvergoeding voor actieve
veteranen op Veteranendag omissies vertoont;
verzoekt de regering, zich in te spannen voor vrij reizen voor veteranen
(en andere militairen) op Veteranendag, zonder bureaucratische
rompslomp,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Teeven, Jasper van Dijk, De Roon
en Belhaj. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende
ondersteund.
Zij krijgt nr. 161 (30139).
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Een waanzinnig sympathiek idee, natuurlijk. Geweldig! Gratis reizen voor
alle militairen, actief en post-actief. Ik neem aan dat alle reservisten
er ook bijhoren, en dan kijk ik naar de heer Teeven. Maar laat het nu zo
zijn dat er al een regeling voor is ontwikkeld. De toevoeging zit vooral
in de bureaucratische rompslomp, waar de heer Teeven zich aan stoort.
Dat is wat ik eruit heb onthouden. In de zaal zie ik onze voormalige
collega Herben zitten, van wie de oorspronkelijke regeling komt. Die
staat nog steeds. Begrijp ik het goed dat het de bureaucratische
rompslomp is? De actief dienende moet via de commandant een vergoeding
vragen voor zijn kaartje. Bedoelt de heer Teeven te zeggen dat we de
commandant moeten vragen om een dienstopdracht te geven aan de militair?
Als het een dienstopdracht is, moet en mag de militair gaan en dan
krijgt hij dat kaartje vergoed. Dat is niet zo moeilijk, zou ik zeggen.
Ik bedank de NS ook, want daardoor wordt dit systeem van harte
ondersteund.
De heer Teeven (VVD):
Ik vind het jammer dat ze het niet snapt, maar ik leg het altijd graag
uit, zeker aan mevrouw Eijsink. Voor postactieve veteranen is er niets
aan de hand. Voor hen is er al een goede regeling; daar ziet die motie
niet op. Maar voor de actieve veteranen is er wel iets aan de hand. Was
er niets aan de hand, dan zou ik geen 32 mailtjes en gesprekken hebben
gehad dat er wel iets aan de hand is. Mensen melden mij dit en zeggen:
ik krijg van mijn commandant te horen dat de dienst het wel toelaat,
maar dat het niet nodig is dat ik erheen ga. Of: je kunt wel een
reisdeclaratie indienen, maar ik betaal hem niet. Of nog erger: mensen
dienen een reisdeclaratie in die ze niet vergoed krijgen. De minister
zegt tegen mij niet dat het allemaal perfect loopt; dat antwoord heb ik
haar vandaag niet horen geven. Nee, het zal onder de aandacht van de
commandanten worden gebracht, en dan wordt gehoopt dat het dit jaar en
volgend jaar beter gaat. Maar dat is niet de essentie van mijn motie. In
de motie vraag ik de minister of zij zich kan inspannen — er staat
daarom geen "regelen" maar "verzoekt zich in te spannen" — voor
postactieve en actieve militairen, reservisten en mensen die zich als
voormalig militair kunnen legitimeren. De Defensieorganisatie vraagt tot
mijn grote voldoening heel veel aandacht voor Veteranendag. Er wordt
steeds naar buiten gebracht: bezoek Veteranendag op 25 juni om eer te
bewijzen aan onze veteranen. Op een dag waarvoor dat allemaal wordt
gedaan en waarop heel Nederland dank wil betuigen aan de veteranen, zeg
ik: geef deze mensen de gelegenheid om naar Den Haag te reizen. Of ze er
gebruik van maken, is een heel ander verhaal, maar tuig niet een systeem
op met reisdeclaraties voor €3,65 als iemand vanuit Leiden wil reizen
met de trein, of nog erger, vanuit Groningen. De motie verzoekt de
regering zich daarvoor in te spannen. Er lijkt een meerderheid voor die
motie te zijn als erover gestemd moet worden. Ik ga wel zien wat de
minister ermee doet.
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Nogmaals, het is heel sympathiek, maar het mooie is dat het voor een
groot deel of eigenlijk helemaal al bestaat. In de motie staat:
bureaucratische rompslomp. De heer Teeven zegt eigenlijk ook: minister,
geef de commandanten de opdracht om een dienstopdracht te geven, want
die houdt in dat iemand bij wijze van spreken naar Veteranendag moet
gaan. Volgens mij hebben we dan alles gedekt en wordt die vergoeding
automatisch geregeld; daar hebben we nou eenmaal PeopleSoft voor. Dat
zou prima zijn. Het is ook een beetje vreemd om het op die dag te
verbinden aan het uniform. Als ik het goed begrijp, zegt de heer Teeven:
een uniform dragen op die dag staat voor een treinkaartje. Ik voorspel
dat verschillende veteranen dan zullen zeggen: iedereen die een catsuit
heeft gehaald, kan ook in die trein. Ik weet niet of de veteranen daar
zelf zo blij mee zijn. Ik zou de heer Teeven willen vragen of hij
refererend aan bureaucratische rompslomp eigenlijk zegt: commandanten
moeten de opdracht van de minister krijgen om een dienstopdracht te
geven. Want daarmee is alles volgens mij opgelost.
De heer Teeven (VVD):
Nee. Ik wil het helemaal buiten de commandanten houden. Ik ga het in
tweede termijn nog proberen uit te leggen. Ik wil helemaal niet dat de
commandanten er zich mee hoeven te bemoeien. Ik wil gewoon dat een
actieve veteraan uit Groningen die op die dag naar Den Haag wil reizen,
in de trein kan stappen. Hij hoeft zijn commandant dan helemaal niets te
vragen, want hij had al een vrije dag. Hij hoeft zijn commandant er
helemaal niet bij te betrekken en ook geen reisdeclaratie in te dienen
bij zijn commandant, want die actieve veteraan is gewoon al vrij. Als
hij zich als militair in de trein legitimeert met zijn pas, kan de
conducteur zeggen: oh, u hoeft als militair die graag Veteranendag wil
bezoeken, niet te betalen. Hoe moeilijk kan het zijn in dit land? Met
Koningsdag wordt er geen hond gecontroleerd in de trein. Op Veteranendag
controleren we alleen de niet-militairen, die een treinkaartje moeten
betalen. Er hoeft dus helemaal niks gedaan te worden met commandanten,
niks in de functionele lijn en niks met reisdeclaraties. We moeten
gewoon reclamemaken voor Veteranendag. Ik ben blij dat ik het nog een
keertje toe mag lichten aan mevrouw Eijsink: we moeten de actieve
veteranen vooral wel Den Haag laten bezoeken als ze in de gelegenheid
zijn, want het is een groot feest waar zij vooral bij moeten zijn.
De voorzitter:
Had u verder nog iets, mijnheer Teeven? Een andere motie? Nee,
toch?
De heer Teeven (VVD):
Alleen dat ik mevrouw Eijsink in mijn linkeroor hoor zeggen dat het
populistisch is. Ik ben eigenlijk trots om de stem van het volk met
andere leden van deze commissie te mogen vertegenwoordigen. Dank u
wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mijnheer Teeven. Een verrassend einde van uw kant.
Eens kijken of ik de volgorde nu wel goed aanhoud. We gaan naar mevrouw
Eijs ... nee, naar de heer De Roon. Ziet u, er gaat één iemand weg en
direct raak ik de kluts kwijt. Mijnheer De Roon, zou u mij een plezier
willen doen en willen beginnen met uw tweede termijn?
De heer De Roon (PVV):
Voorzitter. De motie van de heer Teeven is heel goed en daarom heb ik
haar ook medeondertekend. Ik ga graag nog even door op de Veteranendag.
Ik heb gehoord dat heel veel militairen graag naar de Veteranendag gaan,
mede omdat dit de enige dag is waarop ze hun uniform in het openbaar
vervoer mogen dragen. Ik wil ze daartoe van harte aanmoedigen, en dat
geldt niet alleen voor die zaterdag, maar ook voor alle andere dagen van
het jaar. Het is van de gekke dat militairen zich nog steeds moeten
verstoppen voor terroristen. Ik riep de minister in mei al op om het
uniformverbod door de shredder te halen, maar zij gaf toen aan dat het
verbod op dat moment nog werd geëvalueerd. Ik hoor graag wat de
resultaten zijn. Ik ben benieuwd of de minister de PVV en de militairen
kan verblijden met het goede nieuws dat zij allemaal gewoon weer met hun
uniform aan in de trein mogen.
Ik kom op mijn andere punt, het veteranenontmoetingscentrum in Vught.
Dit centrum maakt gebruik van een locatie in Fort Isabella, een militair
fort dat aan het begin van de zeventiende eeuw is gebouwd volgens de
principes van de bekende fortenbouwer Menno van Coehoorn. Een
veteranenontmoetingscentrum is daar dus zeer op zijn plaats. Het lijkt
daar echter mis te gaan. De eigenaar van Fort Isabella, het COA, heeft
het fort verkocht aan een besloten vennootschap, zonder daarbij
voorwaarden op te nemen over het veteranenontmoetingscentrum dat ook op
dat terrein zit. Het veteranenontmoetingscentrum moet van de nieuwe
eigenaar, de bv, verdwijnen. De nieuwe eigenaar wil daar namelijk wel
graag bedrijven, seniorenwoningen, een welzijnshotel, appartementen voor
verstandelijk beperkten, een revalidatiecentrum, horeca en studenten
hebben, maar geen veteranen, terwijl die toch juist op hun plaats zouden
zijn in het van oudsher bekende Fort Isabella. Ik weet op dit moment
niet precies hoe dit opgelost zou kunnen of moeten worden, maar ik vraag
de minister aandacht voor deze zaak, zodat ervoor gezorgd kan worden dat
dit veteranenontmoetingscentrum in ieder geval in Vught of omgeving een
locatie kan behouden. Als de minister daar nu niet onmiddellijk antwoord
op kan geven, wil ik graag dat zij schriftelijk aan de Kamer laat weten
hoe de vork in de steel zit en hoe deze kwestie kan worden opgelost ten
behoeve van de veteranen die daar hun ontmoetingscentrum hebben of
hadden.
De voorzitter:
Dan geef ik nu wel het woord aan mevrouw Eijsink voor haar bijdrage in
tweede termijn.
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Hoeveel minuten heb ik nog, voorzitter?
De voorzitter:
Een krappe zes minuten.
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Voorzitter. Ik dank de minister voor haar beantwoording van de vragen
uit de eerste termijn, voor de toezeggingen en voor de opdrachten die
zij, zoals geformuleerd, heeft overgenomen. Ik waardeer dat zeer, zeker
ten aanzien van de opvolging van de aanbevelingen uit de evaluatie van
het Veteranenloket. Ik heb echter nog een paar vragen en
opmerkingen.
We hebben niet zo lang geleden een discussie gevoerd over de compound in
Assen, waar beschermde huisvesting geboden wordt aan elf
getraumatiseerde veteranen. Ten aanzien van eerdere opmerkingen over de
Wmo en de bredere zorg vanuit VWS, wil ik aanvullen dat dit punt
gelukkig is opgelost. Waarom merk ik dit op? In de Kamervragen naar
aanleiding van de nota staat een en ander over Bronbeek. Voor jonge
veteranen is geen plaats in Bronbeek, want de minimumleeftijd is daar 65
jaar. Wat betreft langdurige en nieuwe bewoning van het woonoord wordt
aansluiting gezocht bij de Wet langdurige zorg.
Ik noem een initiatief dat afgelopen zaterdag is geopend: de
Reestdal-idylle. Het betreft een zorgboerderij voor veteranen. Er wordt
gezorgd voor elkaar, met elkaar en door elkaar. Het is een prachtig
initiatief van de heer en mevrouw Postma en Boudewijn Kok. Ik vraag de
minister om eens naar dit soort initiatieven te kijken. Daarom blijf ik
ook hameren op betrokkenheid van VWS. Of we het nu willen of niet, we
hebben soms te maken met langdurig zieken. Zij hebben een plek nodig en
zij verdienen ook een plek. Ik vraag de minister om hierop te reageren
en om het in ieder geval mee te nemen in de evaluatie.
Ik kom te spreken over de RZO, de Raad voor civiel-militaire Zorg en
Onderzoek. Als ik het goed begrijp, zegt de minister: we sturen één keer
per jaar alles, en dat doen we bij de Veteranennota. Ik vraag de
minister om de resultaten van de onderzoeken die de RZO door het jaar
heen doet, naar de Kamer te sturen. We hebben de onderzoeksresultaten
niet ontvangen bij deze nota. De RZO is voor ons van belang. Daarbij
gaat het namelijk om integrale kwaliteitszorg. We hebben bijvoorbeeld de
gegevens over het LZV niet ontvangen. De RZO heeft tegen mij gezegd dat
hij de onderzoeksresultaten naar de minister stuurt en dat de minister
ze moet doorsturen naar de Kamer. Dat is blijkbaar de afspraak. De RZO
is een waardevolle organisatie. Daarom zou ik graag willen dat de
onderzoeksresultaten naar de Kamer worden gestuurd.
Ik heb nog een opmerking over nuldelijns. Ik vind het een uitstekend
project. Eerder is aangegeven dat de collegiale ondersteuning nog niet
helemaal loopt. Kan de minister daarop reageren? De financiering van de
nuldelijns staat tot en met 2018. We kennen allemaal de discussie over
de Wet op de kansspelen. De nuldelijnsondersteuning wordt gefinancierd
uit het vfonds, en het vfonds leunt op een vorm van financiering die is
geregeld in de Wet op de Kansspelen. We hebben in deze Kamer eerder naar
aanleiding van Stichting de Basis gezegd dat noodzakelijke ondersteuning
voor onze actieven en postactieven geborgd moet zijn. Daar zitten altijd
risico's aan vast, want het vfonds is met loterijgeld gevuld. Ik vraag
de minister om hierop te reageren, aangezien de Tweede Kamer deze week
de Wet op de kansspelen behandelt. Ik neem aan dat er dan nog moties
worden ingediend. Ik geef het maar even mee, want het heeft mogelijk
consequenties voor al dit soort activiteiten.
Heb ik nog tijd voor een laatste opmerking, voorzitter?
De voorzitter:
U hebt nog drie minuten.
Mevrouw Eijsink (PvdA):
O, dan heb ik nog genoeg tijd.
Ik heb nog een motie over de schadeloosstelling.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat Defensie naast een goed ontwikkeld zorgsysteem met een
steeds breder zorgpalet, een uitkeringsstelsel heeft voor veteranen die
als gevolg van hun uitzending in de problemen zijn gekomen;
constaterende dat het beleid rond de immateriële en materiële zorg erop
is gericht om de veteraan zo spoedig mogelijk volwaardig aan het
maatschappelijk verkeer deel te laten nemen;
constaterende dat voor veteranen die voor 1 juli 2007 de dienst hebben
verlaten en een aandoening hebben door dienstverband, in 2012 de
Ereschuldregeling van start is gegaan om deze veteranen via een
eenmalige uitkering alsnog erkenning te geven;
constaterende dat deze uitkering volledig ten laste komt van de
Defensiebegroting;
verzoekt de regering, te onderzoeken hoe de nog te verwachten
aanvullende schadeclaims van veteranen anders dan uit de
Defensiebegroting bekostigd kunnen worden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Eijsink en Teeven. Naar mij
blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 162 (30139).
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Voorzitter Ik sluit af. Ook ik zie zeer uit naar Veteranendag. Ik zie
iets minder uit naar het slot van Veteranendag, 's avonds, want dan
nemen wij afscheid van de huidige directeur van het Veteraneninstituut,
de heer Marcus. Ik denk dat ik ook namens collega's spreek als ik zeg
dat wij van hieruit de heer Marcus bijzonder dankzeggen voor al zijn
inzet, betrokkenheid en empathie voor de veteranen. Het afscheid is
zaterdagavond. Wij zullen eerst een heel mooie dag hebben met veel zon,
dus zonnebrand mee, zeg ik tegen degenen die dat nodig hebben. Aan het
eind van de dag zullen wij zeker met zijn allen graag naar het afscheid
van de heer Marcus komen. Nogmaals, heel veel dank! Via u, voorzitter,
uiteraard, maar het lijkt mij voor één keer op zijn plaats om dat te
mogen en te kunnen zeggen.
(Applaus, ook op de publieke tribune)
De voorzitter:
Dat is zeer terecht, mevrouw Eijsink, op dit vlak mag u dat zeker.
Zolang u het aantal schildjes dat u uitdeelt een klein beetje in de
klauwen houdt, lijkt mij op dit soort momenten de vrijheid die u zich
veroorlooft volledig aan de orde. Ik laat ook graag het applaus op de
publieke tribune toe, dat normaal gesproken niet wordt toegestaan in een
openbare vergadering. Maar het is voor de heer Marcus zeer op zijn
plaats.
Ik geef nu graag het woord aan mevrouw Belhaj voor haar tweede termijn.
Daarvoor staat nog een spreektijd van 2 minuten en 30 seconden.
Mevrouw Belhaj (D66):
Voorzitter. Ik dank de minister voor de antwoorden. Hoe bijzonder is het
dat nog maar zes jaar geleden door de heer Poppe, de heer Pechtold,
mevrouw Peters en uiteraard mevrouw Eijsink het initiatief tot deze wet
werd genomen en dat wij na zes jaar al zo ver zijn. Dat verdient alleen
maar complimenten.
Naar aanleiding van diezelfde wet heb ik nog één vraag, met betrekking
tot het begrip "relatie". Het is ongelooflijk mooi dat het thuisfront
wordt gedefinieerd. Tegelijkertijd constateren wij, zoals past bij een
partij als D66, dat er heel verschillende vormen zijn waarin mensen met
elkaar samenleven, of niet met iemand samenleven, maar wel een goede
vriend of vriendin hebben, die hen steunt in het werk dat zij doen. Ik
vond het te ver gaan om hierover een motie in te dienen, want ik reken
erop dat deze liberale minister er ook wel gevoelig voor moet zijn. Mijn
vraag is, of de minister bereid is om te kijken naar een iets neutralere
formulering waardoor ook singles of mensen met een andere
samenlevingsvorm dan het klassieke gezin, kunnen worden uitgenodigd voor
de thuisfrontinformatiedagen of de thuisfrontcontactdagen.
De heer De Roon (PVV):
Ik moet zo meteen een andere vergadering gaan voorzitten in dit gebouw,
dus ik moet mij nu excuseren. Uiteraard wordt de beantwoording door mijn
ondersteuning gevolgd.
De voorzitter:
Daar hebben wij alle begrip voor. Er vinden elders in het gebouw andere
vergaderingen plaats. Wat zojuist voor de heer Van Dijk gold, geldt nu
voor de heer De Roon, namelijk dat hij zich niet kan opsplitsen.
Wij zijn toe aan de tweede termijn van de kant van de regering. Het
woord is aan de minister.
Minister Hennis-Plasschaert:
Voorzitter. Mevrouw Bruins Slot begon haar bijdrage met de opmerking dat
zaken altijd beter kunnen. Dat moet inderdaad onze gezamenlijke missie
zijn voor de toekomst: laten we koesteren wat we hebben en zaken verder
uitbouwen.
Ik ben even kwijt wat zij bedoelde met modulair optreden. "Modulair
optreden" staat in mijn aantekeningen, maar ik kan niet plaatsen waar
dat vandaan komt.
Mevrouw Bruins Slot (CDA):
De minister betoogde uitgebreid dat zij ook inziet dat het
Veteranenloket en de achterliggende keten versterking nodig hebben. Zij
zet daarvoor stappen en wil komen tot een flexibele schil rondom dit
loket. Wanneer denkt zij de plannen daarvoor samen met het
Veteranenloket uitgedacht te hebben en wanneer kan een en ander in de
steigers worden gezet?
Minister Hennis-Plasschaert:
Nu heb ik het weer helemaal scherp!
Ik gaf inderdaad in eerste termijn aan dat we met de betrokken partijen
zullen bekijken hoe we de piekmomenten op kunnen vangen en hoe we kunnen
afbouwen als het weer wat rustiger is. Overigens denk ik dat de druk nog
wel eventjes hoog zal blijven. Hoe vangen we het structureel op? Dat is
eigenlijk uw vraag. Er wordt gewerkt aan een gezamenlijk plan. Daarbij
wordt ook gekeken naar die extra capaciteit. Ik waak ervoor om van de
evaluatie straks een soort enorme kerstboom te maken, maar dit is wel
een punt dat daarin echt zal terugkomen. Ik kom er dus op terug in de
evaluatie die aan het einde van dit jaar gereed is.
De commissie heeft van mij nog een antwoord tegoed over de
uitzendconferenties. In de opwerktrajecten wordt het natuurlijk
standaard aangeboden. Mevrouw Bruins Slot heeft dat hartstikke scherp.
We hebben geen non-responsonderzoek of een andersoortig onderzoek gedaan
naar de redenen waarom een eenheid niet gebruikmaakt van zo'n
conferentie. Maar het is natuurlijk mogelijk dat een eenheid er al een
keer is geweest in het kader van een andere uitzending. Er kan een
geestelijk verzorger verbonden zijn aan de eenheid, waardoor het op een
alternatieve manier wordt ingevuld. Bij het Korps Commandotroepen heeft
men, vanwege de hoge uitzenddruk, een programma waarbij de geestelijke
verzorger betrokken is. Zo zijn er tal van redenen te noemen, maar ik
zal hiervoor dus via de CDS, de Commandant der Strijdkrachten, zoals in
eerste termijn toegezegd, aandacht vragen en wijzen op nut en noodzaak
van de uitzendconferentie voor morele sensibilisering en persoonlijke
veerkracht, het versterken van de mentale weerbaarheid enzovoort,
enzovoort. Dat doel dienen wij allen, maar de wijze waarop we dat doen,
is nu nog even onderwerp van gesprek. Net als u ben ik enthousiast over
de conferentie als zodanig.
Ik ben blij dat de heer Teeven toch tevreden is met de beantwoording. Ik
kom zo separaat terug op de moties.
De heer De Roon sprak mij nog even aan op het uniformverbod. Ik heb de
vorige keer al gezegd dat ik er net als hij op gebrand ben om dat verbod
van tafel te krijgen. Ik heb wel te luisteren en te dealen met de
veiligheidsautoriteiten. Ik kan het echter niet voor mijn rekening nemen
dat er iets gebeurt, nadat ik een advies van de veiligheidsautoriteiten
heb genegeerd. Het uniformverbond is ons allen een doorn in het oog,
maar uiteindelijk gaat het er wel om dat wij zo goed mogelijk voor ons
personeel zorgen en daar horen de veiligheidsvoorschriften zeker
bij.
De heer De Roon vroeg ook nog naar Fort Isabella. Die zaak zegt mij nu
niks, maar ik wil er best even naar kijken. Laat wel duidelijk zijn dat
dit met name een zaak is voor de gemeente zelf. Anders wordt het wel
heel ingewikkeld en complex en hebben we straks een apart ministerie
nodig om dit soort zaken te organiseren.
Mevrouw Eijsink vroeg of het RZO-onderzoek onmiddellijk naar de Kamer
kan worden gezonden. Blijkbaar voelt zij zich onvoldoende bediend
doordat we het nu één keer per jaar doen. Ik ga wat zij mij vraagt, doen
via het ministerie van Defensie. Als ik zo'n rapport ontvang, ontvangt
zij het dus ook. Het rapport zal niet rechtstreeks van de RZO naar haar
toe komen.
Mevrouw Eijsink sprak ook nog even over de gevolgen van een mogelijke
verandering van de Wet op de kansspelen. Ik kan nu niet bevestigen of
uitsluiten dat het gevolgen zal hebben. Ik weet wel één ding zeker:
juist omdat we de afgelopen jaren zo vaak met elkaar hebben gesproken
over de financiering van het Veteranenfonds, zijn wij non-stop, in nauw
overleg en in goede samenwerking met het Veteranenfonds aan de slag. Dus
als er fondsen of financiering vanuit het vfonds onder druk komen te
staan, wat ook gevolgen zou hebben voor Defensie, dan weet ik heel zeker
dat ik daarover onmiddellijk geïnformeerd zal worden. Dan moet ik ook de
verantwoordelijk nemen om de Kamer te informeren. Ik hoop zeer dat er
geen financiële gevolgen zijn, want Defensie heeft echt genoeg
financiële uitdagingen op het bordje liggen.
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Dank voor deze toezegging. Was ik zei, was uiteraard bedoeld als een
compliment aan het vfonds, want het vfonds doet heel erg veel. We hebben
twee jaar geleden een heel overzicht van de minister gekregen van wat
het vfonds door het land heen allemaal doet en dat is echt enorm veel.
Daar ging mijn vraag niet zozeer over. Mijn vraag betrof het onder druk
komen te staan van het vfonds. Dan is het zaak om de koppelvlakken,
zoals ze genoemd worden, op elkaar aan te laten sluiten. Als ik de
minister goed begrijp, wordt de Kamer direct geïnformeerd indien zich
veranderingen voordoen.
Minister Hennis-Plasschaert:
Allereerst ikzelf en direct daarna de Kamer, maar zo ongeveer
gelijktijdig, hoop ik. De gevolgen kunnen eindeloos zijn. Ik moet er
niet aan denken. Laat ik dat ook even hardop zeggen tegen het vfonds, al
dan niet hier aanwezig vandaag.
Initiatieven zoals de zorgboerderij Reestdal volg ik wel, maar ik waak
ervoor dat Defensie dat moet gaan dragen. Dat zeg ik daar ook gelijk
bij. Wij hebben daar geen ruimte voor, niet in capaciteit en niet in
financiën. Het is in eerste instantie de rol van de gemeenten en de
zorgverzekeraars om te voorzien in deze speciale voorziening, maar
aangezien de Kamer mij eerder de opdracht heeft gegeven om te praten
hierover, zal ik dit initiatief zeker als voorbeeld meenemen.
Mevrouw Belhaj vroeg nog naar het begrip relatie. Ik zie even niet dat
daar een probleem is. Het begrip is in de Veteranenwet gedefinieerd. De
levensgezel is daarin opgenomen, dat hoeft niet per se mannetje of
vrouwtje te zijn. Het zou wel heel narrow-minded zijn als wij anno 2016
op die manier met elkaar omgingen. Naast de echtgenote is dat ook de
geregistreerde partner. Volgens mij biedt dat voldoende ruimte, maar om
het zeker te weten, kijk ik er nog even naar. Volgens mij is er
voldoende ruimte.
De voorzitter:
Mevrouw Belhaj licht even toe waar zij nog lacunes ziet.
Mevrouw Belhaj (D66):
Het klopt inderdaad: in de Veteranenwet staat een formulering in de
trant van "levensgezel" of iets dergelijks. Een formulering die enige
ruimte biedt, maar in de uitwerking komt die formulering niet terug.
Uitnodigingen voor het thuisfront worden alleen gestuurd aan de primaire
relatie, dus de Wet biedt u de mogelijkheid om die primaire relatie nog
wat duidelijker te formuleren. Daar is nu enig misverstand over.
Vandaar.
Minister Hennis-Plasschaert:
Ik zeg u graag toe dat ik het even uitzoek. Stel dat ik getrouwd ben met
een vrouw, dan is mijn primaire relatie mijn vrouw, en dus niet een man
die er niet is. Ik moet even uitzoeken hoe het nu precies zit, maar ik
hoor goed wat u zegt en ben er net als u zeer op gebrand dat dat gewoon
open en goed geregeld is.
Mevrouw Belhaj (D66):
Misschien nog één keer ter verduidelijking: het gaat mij dus ook om
mensen die single zijn, maar die wel een beste vriend of vriendin hebben
die ze in hun werkzaamheden steunt. Die vallen dan alleen niet onder
"primaire relatie", omdat ze niet getrouwd zijn en ook niet familie. Het
gaat mij erom dat goed in te bedden.
Minister Hennis-Plasschaert:
Wij gaan daarnaar kijken. Een fair punt.
Ik kom op de moties, tot slot. Ik begin bij de motie-Bruins Slot/Eijsink
op stuk nr. 160. Ik denk dat ik daar in mijn eerste termijn niet
helemaal duidelijk over ben geweest. Zoals bekend is het nu lastig om te
komen tot een centrale registratie, maar men kan altijd nog in overleg
treden met het LZV en onderzoeken wat de mogelijkheden zijn. Wat ik in
eerste termijn heb willen zeggen is dat het, gezien de actuele stand van
zaken in de organisatie van de veteranenketenzorg en de programmaregie,
niet haalbaar is om per behandeling en per instelling de gevraagde
detailoverzichten te geven. De algemene wachttijden van aanmelding,
intake en aanvang van behandeling, inclusief overbruggingsbehandeling,
zijn inmiddels wel beschikbaar. Hierover wordt door het LZV per kwartaal
geïnformeerd aan de RZO. Is dit waar mevrouw Bruins Slot naar zoekt of
wil zij mij aanmoedigen toch nog iets uit te zoeken waarvan ik net
aangaf dat dat niet mogelijk is?
Mevrouw Bruins Slot (CDA):
Ik begrijp van de minister dat er inmiddels in algemene zin cijfers zijn
en dat die geleverd worden aan de RZO. Het lijkt mij goed om daarmee te
beginnen. Mijn vraag aan de minister is echter of zij, net zoals wij in
algemene zin geïnformeerd worden door de minister van VWS over de
wachttijd bij de ggz-instellingen, bereid is om in de begroting en in de
Veteranennota die overzichtscijfers op te nemen. Wij krijgen dan twee
keer per jaar een overzicht van de voortgang en kunnen dan zelf de
ontwikkelingen in de gaten houden. Ik kijk even naar mevrouw Eijsink.
Als de minister dat toezegt, houden wij de motie aan.
Minister Hennis-Plasschaert:
Om dat in de begroting te doen, vind ik niet prettig, maar ik zal bij de
begroting een brief sturen en het wel opnemen in de Veteranennota.
Daarna zullen we bekijken of wij het in de toekomst kunnen beperken tot
één keer per jaar bij de nota. Als dat niet kan, krijgt de Kamer bij de
begroting een aparte brief.
Mevrouw Bruins Slot (CDA):
Eerst dus een aparte brief en daarna in de Veteranennota, dat lijkt mij
een goede start. Ik houd de motie daarom aan. Dank voor de
toezegging.
De voorzitter:
Op verzoek van mevrouw Bruins Slot stel ik voor, haar motie (30139, nr.
160) aan te houden.
Daartoe wordt besloten.
Minister Hennis-Plasschaert:
De motie-Teeven c.s. op stuk nr. 161 gaat over het treinkaartje. Het
betreft een inspanningsverplichting en ik laat het oordeel daarover aan
de Kamer. Ik zeg er wel meteen bij dat een resultaatsverplichting echt
niet gaat. Ik ben van meerdere partijen afhankelijk, ook van de NS. Er
is sprake van zo veel bevlogenheid en enthousiasme en uiteindelijk een
goed doel, dat ik denk dat ik het oordeel aan de Kamer kan laten.
De heer Teeven (VVD):
De minister kan de motie ook overnemen. Dan stemmen we er niet over en
dan staat dit al gewoon vast.
Minister Hennis-Plasschaert:
Ik laat het oordeel aan de Kamer. Dat is toch prachtig. Ik zag al zo
veel enthousiasme en passie.
De heer Teeven (VVD):
Daar ben ik ook eigenlijk heel blij mee, want dan gaan we erover stemmen
en dan horen we ook meteen wat de reden van de fractie van de Partij van
de Arbeid is om tegen deze motie te stemmen. Dat is prima.
Minister Hennis-Plasschaert:
De laatste motie is de motie-Eijsink/Teeven op stuk nr. 162. Deze motie
gaat over de financiering. Zeer terecht wordt de regering genoemd in het
dictum. Ik heb daarover in eerste termijn al het nodige gezegd. De
bonden hebben zich hier onlangs ook over uitgelaten in een brief aan de
minister van BZK. Ik heb al gezegd dat ik hierover spreek met de
minister van Financiën. Ik laat het oordeel over de motie aan de Kamer.
Ik ben het wel zeer met de Kamer eens dat het een gedeelde
verantwoordelijkheid is.
Voorzitter. Ik wil u, de leden en alle aanwezigen danken. Ik zie zeer
uit naar aanstaande zaterdag. Het belooft weer een heel mooie dag te
worden, waarbij we aandacht hebben voor de veteranen met wie het heel
goed gaat, maar ook voor de veteranen waar het soms wat minder goed mee
gaat. Volgens mij hebben we dat vandaag ook goed laten doorklinken. Ik
wil via u, voorzitter, alle veteranen danken voor hun inzet, moed en
loyaliteit. Grote dank daarvoor.
De voorzitter:
En ik dank de minister voor haar beantwoording in tweede termijn. Mij
rest nog de toezeggingen van de minister door te nemen. Er is een
achttal toezeggingen gedaan. Ik vraag de leden om scherp mee te
luisteren, zodat we niemand tekortdoen.
Bij het volgende wetgevingsoverleg Personeel zal de minister ingaan op de stand van zaken rond de aanbevelingen van de Veteranenombudsman ten aanzien van de Bosniëveteraan, zonder specifiek in te gaan op de casus zelve.
Voor het eind van het jaar stuurt de minister de resultaten van het onderzoek ten aanzien van het PTSS-protocol naar de Kamer.
De minister informeert de Kamer over de resultaten van de gesprekken met het ministerie van VWS over onder andere de verantwoordelijkheid voor de zorgkosten en de uitkomsten van de evaluatie van de Veteranenwet in de vorm van een toekomstvisie of iets van dien aard.
Mevrouw Bruins Slot voegt daaraan toe dat dat eind 2016 komt.
De minister komt in de volgende Veteranennota terug op het punt van de reiskosten op de Veteranendag en op het punt van de schadeclaims. De motie daarover heeft de minister oordeel Kamer gegeven.
De heer Teeven (VVD):
Voor mijn part kan de toezegging over de reiskosten eruit, want de
Kamermotie daarover moet wel worden uitgevoerd. We wachten daarop niet
tot de volgende Veteranennota.
De voorzitter:
Ja, maar daarmee zou ik vooruitlopen op een uitkomst. Gezien het aantal
ondertekenaars is die wel te verwachten, maar laten we het hier even
formeel houden. Er zit een soort van vervaloptie op het eerste deel van
deze toezegging op het moment dat uw motie het haalt.
De heer Teeven (VVD):
Ik had het niet mooier kunnen formuleren.
De voorzitter:
Dat compliment steek ik in mijn zak, mijnheer Teeven.
In de evaluatie van de Veteranenwet komt de minister terug op de flexibele schil van het Veteranenloket.
Dat had ongetwijfeld wel mooier geformuleerd kunnen worden. De heer Teeven vindt het prachtig; dan doen we het ermee.
De minister stuurt de afgeronde onderzoeken van de RZO meteen naar de Kamer, dus niet één keer per jaar, maar zodra de minister ze ontvangt.
De minister kijkt ook nog naar de praktijk rondom het begrip "relatie" van de veteranen naar aanleiding van de opmerking van mevrouw Belhaj over de uitvoering van de wet voor wat betreft de uitnodigingen.
Bij de begroting en de Veteranennota neemt de minister de wachttijden bij de LZV-instellingen op, zoals gemeld bij de RZO.
De heer Teeven (VVD):
Wanneer stemmen we over de moties?
De voorzitter:
Dat wilde ik net gaan zeggen. Volgende week dinsdag wordt er reeds over
deze moties gestemd. Dat is nadat iedereen aan deze kant en aan de
andere kant van de tafel een zonovergoten en prachtige Veteranendag
heeft kunnen meemaken. Ook hoop ik dat er een mooie onthulling van de
plaquette hier in de Kamer zal plaatsvinden. Tot slot wens ik de heer
Marcus een heel bijzondere avond toe.
Sluiting 14.12 uur.
ONGECORRIGEERD STENOGRAM Verslag OSV 42 (2015-2016) van 20 juni 2016 |
---|
Aan ongecorrigeerde verslagen kan geen enkel recht worden ontleend. Uit ongecorrigeerde verslagen mag niet letterlijk worden geciteerd. Inlichtingen: verslagdienst@tweedekamer.nl |