Stand van zaken van de moties en toezeggingen
Bijlage
Nummer: 2016D29731, datum: 2016-07-08, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Bijlage bij: Stand van zaken moties en toezeggingen zomer 2016 (2016D29730)
Preview document (š origineel)
In de brief van 7 december 2015 heeft de minister toegezegd met
betrokken partijen in gesprek te zullen gaan over de bevindingen in hun
signaleringsbrief van de Inspectie SZW en u vĆ³Ć³r de
zomer van 2016 te informeren over mogelijke vervolgstappen. Echter, de
bestudering van deze bevindingen kost meer tijd dan verwacht. Zij
informeert uw Kamer nader in de voortgangsrapportage āRechtmatige zorg:
aanpak fouten en fraudeā die u dit najaar ontvangt.
De staatssecretaris heeft toegezegd voor de zomer te laten weten of een
werkwijze mogelijk is waarbij zorgverzekeraars bij vermoedens
van fraude bewijsmateriaal laten veiligstellen door een
opsporingsinstantie of een toezichthouder (het plenaire debat
van 9 januari 2016 over de wijziging van de Zorgverzekeringswet met het
oog op het opnemen van regels betreffende een Zvw-pgb, TK 34 233). De
staatssecretaris is in overleg getreden met DSW. Zorgverzekeraars hebben
aangegeven waar zij tegen aan lopen. De officier van justitie of de
rechter kan het bewijsmateriaal dat de zorgverzekeraar als bewijs heeft
aangeleverd dan toetsen aan de gegevens die de zorgaanbieder die
verdacht wordt van fraude in de zorg onder zich heeft. Omdat voor het
veiligstellen van gegevens de nodige waarborgen gelden, zal de
staatssecretaris verkennen wat de mogelijkheden binnen de huidige
regelgeving zijn. Hij zal uw Kamer in het najaar over deze verkenning
informeren.
In december 2015 heeft de minister u via de voortgangsrapportage NZa
aangegeven in het voorjaar terug te komen op het
informatiestatuut tussen VWS en NZa. Hier wordt nog
verder aan gewerkt. Na de zomer wordt uw Kamer hierover nader
informeren.
De minister heeft in het Algemeen Overleg van 21 april jl. over medische
zorg op de BES eilanden toegezegd het verzoek van lid Bruins Slot, om te
bezien of de schoolfruitregeling ook in Caribisch
Nederland van kracht kan worden, over te dragen aan de
staatssecretaris van Economische Zaken (EZ). Deze overdracht heeft
inmiddels plaatsgevonden en is afgerond met een brief aan de
secretaris-generaal van EZ gedateerd 16 juni jl.
Eind november heeft de staatssecretaris u geĆÆnformeerd over het plan van
aanpak voor de beleidsdoorlichting Gezondheidszorg, jeugdzorg en
publieke gezondheidszorg in Caribisch Nederland (Kamerstuk
32772 nr. 9). In deze brief heeft de staatssecretaris aangegeven deze
beleidsdoorlichting voor het zomerreces naar de Kamer te sturen. Het
onderzoek voor de beleidsdoorlichting vergt echter meer tijd. Het
rapport met de kabinetsreactie en het oordeel van de onafhankelijke
deskundigen wordt na de zomer toegestuurd.
Eerder heeft de minister uw Kamer laten weten dat het kabinet voor
de zomer met een beleidsreactie zou komen op het rapport
āVoltooid levenā van de Commissie van Wijzen. Voor de
zorgvuldige afweging die voor standpuntbepaling over dit onderwerp
vereist is, heeft het Kabinet meer tijd nodig dan aangegeven. Het
Kabinet is voornemens de standpuntbepaling na de zomer naar uw Kamer te
zenden.
De minister heeft in de open data brief van mei 2015 (Kamerstuk 32620,
nr. 157) en in het Algemeen Overleg Elektronische gegevensuitwisseling
in de zorg van 18 juni 2015 toegezegd om u begin 2016 te informeren over
het gereedkomen van de 'datawasstraat'. Met dit
instrument kan VWS, en in eerste instantie het RIVM, zich op basis van
een checklist/beslisboom een beeld vormen over het al dan niet en onder
welke voorwaarden zorgvuldig publiceren van specifieke datasets als open
data. De ontwikkeling van dit instrument bevindt zich in de afrondende
fase. De minister informeert u nader voor de begrotingsbehandeling over
de oplevering van dit instrument.
Als nog resterende maatregel van het drieluik om de IGZ meer ruggensteun
te geven heeft de minister uw Kamer een verzamelwetsvoorstel ter
versterking van de handhavingsinstrumenten van de IGZ toegezegd
(Kamerstuk 33 149, nr. 36). Het streven is om de interne voorbereiding
hiervan deze zomer af te ronden en het vĆ³Ć³r het einde van het jaar bij
uw Kamer in te dienen.
Voorts informeert de staatssecretaris u over een verzoek in het
kader van de Wet openbaarheid bestuur (Wob) naar het openbaar
maken van de vergaderstukken van de subgroepen Trekkingsrecht.
Deze stukken zullen naar verwachting in juli 2016 te vinden zijn op de
website rijksoverheid.nl. Reeds eerder zijn de verslagen van de
stuurgroep vertrouwelijk beschikbaar gesteld aan de Kamer op 28 april
2015. De subgroepen dienden ter voorbereiding van de Stuurgroep. De in
het kader van de Wob te verstrekken documenten zijn ontdaan van
persoonlijke beleidsopvattingen en persoonsgegevens.
Op 22 maart jl. is de motie van lid Dik-Faber aangenomen (Kamerstuk
34104, nr. 115), gericht op het mogelijk maken van het meerjarig
indiceren van Extra Kosten Thuis en de meerzorgregeling, als er
sprake is van een meervoudige grondslag. De motie is betrokken in de
gezamenlijke adviesaanvraag bij de NZa en het Zorginstituut Nederland,
zoals de staatssecretaris deze in april jl. heeft ingediend. Eind van
dit jaar wordt het gezamenlijk advies van de NZa en het Zorginstituut
Nederland verwacht en wordt uw Kamer hierover geĆÆnformeerd.
Tijdens de behandeling van de Wijziging van de Wlz, de Wmo
2015, de Jeugdwet en de Zvw is een motie van het lid Leijten aangenomen,
waarin de regering wordt verzocht om te garanderen dat mensen
niet worden gedwongen om ergens te gaan wonen waar ze dat niet
willen (Kamerstuk 34 279, nr. 15). Deze motie is ingediend in
het kader van het debat over de maximale duur van de overbruggingszorg.
De staatssecretaris is van mening dat er (behoudens BOPZ-opnames) nooit
sprake is van een gedwongen opname in een instelling. Er zijn binnen de
Wlz diverse mogelijkheden om ook thuis zorg en ondersteuning te
ontvangen. Het zorgkantoor heeft de plicht (zorgplicht) om ervoor te
zorgen dat cliƫnten die naar een instelling wensen te verhuizen binnen
redelijke termijnen een geschikte plek aangeboden krijgen. Dat is in de
meeste gevallen de plek van voorkeur, maar het kan zo zijn dat de
instelling van voorkeur niet in staat is om de benodigde zorg te
verlenen. Dat kan zijn omdat er geen plek beschikbaar is of omdat de
instelling voor die specifieke zorgbehoefte (bijvoorbeeld
gedragsproblematiek) geen aanbod heeft. In dat geval wordt in overleg
met de cliƫnt gezocht naar een passende oplossing. De invoering van de
persoonsvolgende bekostiging, waarmee vanaf 2017 in twee regioās wordt
geƫxperimenteerd, zal er toe bijdragen dat nog meer rekening wordt
gehouden met de wensen van de cliƫnten. Hiermee wordt uitvoering gegeven
aan deze motie.
In het debat van 29 april 2015 over het rapport van de
evaluatiecommissie over de gebeurtenissen in Tuitjenhorn heeft de
minister toegezegd bij de KNMG aandacht te vragen voor de passage rond
palliatieve sedatie in de richtlijn over dat onderwerp.
Vervolgens heeft de KNMG op 28 januari jl. in een persbericht aangegeven
dat de eerste stappen zijn ondernomen om de richtlijn palliatieve
sedatie aan te passen. Een commissie bestaande uit leden van betrokken
beroepsverenigingen gaat de aanpassing voltooien. De toezegging is
hiermee afgedaan.
Bij brief van 22 oktober 2015 (Kamerstuk 34 300-XVI, nr. 111) en
laatstelijk in antwoord op vragen van het lid Krol van 19 februari,
heeft de ministerĀ toegezegd de Kamer dit voorjaar te berichten over de
uitgifte van de niet reanimeren-penning. Zij
ondersteunt de wens tot een neutrale uitgifte. Zij vindt het namelijk
niet wenselijk dat mensen lid moeten worden c.q. zijn van een
organisatie om de penning te mogen kopen en heeft dan ook diverse
private partijen benaderd met de vraag of zij, eventueel gezamenlijk de
penning willen uitgeven en verstrekken met subsidie van VWS.
Uitgangspunt hierbij is dat mensen de penning kunnen bestellen, zonder
lid te hoeven worden van de stichting of vereniging die de penning
verstrekt. Na gesprekken met verscheidene partijen heeft de NPCF ermee
ingestemd de penning te gaan uitgeven. De minister is blij dat de NPCF
deze taak op zich wil nemen en heeft een kwartiermaker aangesteld om de
NPCF te faciliteren bij het opzetten van een zorgvuldig proces rond
uitgifte en verstrekking van de niet reanimeren-penning. De minister
streeft ernaar dit 1 januari 2017 gerealiseerd te hebben. Hiermee is de
toezegging afgedaan.
Bij meerdere gelegenheden heeft de staatssecretaris toegezegd zijn
visie op cliƫntondersteuning te sturen. Hij heeft daarbij aangegeven die
in brede zin te willen uitwerken. In deze uitwerking wordt ook ingegaan
op de wijze waarop landelijke taken van Mentorschap
Nederland structureel kunnen worden geborgd. De
staatssecretaris heeft in de achterliggende periode diverse partijen
hierover gesproken. Alvorens hij zijn visie aan uw Kamer stuurt, wil hij
in de komende zomermaanden zijn bevindingen en (beleids)conclusies met
het veld bespreken en toetsen. Uw Kamer ontvangt deze visie voor 1
november 2016.
In het Algemeen Overleg Palliatieve zorg van 28 januari
jl. heeft de staatssecretaris toegezegd voor de zomer een brief te
sturen over onder meer de financiering van palliatieve zorg,
enkele inhoudelijke onderwerpen en het praktijkteam palliatieve
zorg. Zoals de staatssecretaris u heeft laten weten bij brief
van 8 maart jl. (Kamerstuk 509, nr. 58), is het praktijkteam sinds 1
maart jl. actief. Het praktijkteam heeft tot op heden 35 meldingen
ontvangen (plus ruim 30 informatievragen). De meldingen zijn ongeveer
gelijk verdeeld over Zvw en Wlz en beslaan veel verschillende
onderwerpen (op financieel, inhoudelijk, en organisatorisch vlak). Op 2
juni jl. is met name over de financieringsvragen een
consultatiebijeenkomst met veldpartijen georganiseerd, hetgeen een
aantal concrete voorstellen voor verbeterpunten heeft opgeleverd.
Teneinde dit goed mee te kunnen nemen, zal de staatssecretaris de
toegezegde brief over financiering (inclusief alle toezeggingen en de
reactie op de motie inzake geestelijke verzorging uit het Algemeen
Overleg, alsook een uitgebreidere update van het praktijkteam) rond 1
oktober 2016 naar uw Kamer sturen.
De staatssecretaris heeft tijdens het Algemeen Overleg
trekkingsrecht pgb van 10 december 2015 toegezegd de Kamer te informeren
over de stand van zaken rondom het terugvorderen bij
fraude. De afgelopen maanden hebben zorgkantoren uitvoering
gegeven aan de afspraken die gemaakt zijn, zoals verwoord in de brief
van de staatssecretaris aan de Kamer over de aanpak pgb fraude van 7
december 2015 (Kamerstuk 25 657, nr. 225). De basis van de afspraak ten
aanzien van het terugvorderen is de budgethouder die ter goeder trouw
is, snel rust geven en de frauderende zorgverlener aanpakken door de
vordering op deze derde te verhalen. De staatssecretaris is de
zorgkantoren zeer erkentelijk bij het helpen van budgethouders die te
goeder trouw blijken te zijn en tegelijkertijd fraude in de zorg
aanpakken.
De zorgkantoren hebben nu de activiteiten gericht op budgethouders
die per 7 december 2015 een openstaande vordering hadden of waarvan de
vordering was opgeschort. Hierover is gecommuniceerd aan de tot nu toe
bekende budgethouders te goeder trouw. Een van de zorgkantoren heeft
tevens een aantal informatiebijeenkomsten georganiseerd voor deze
budgethouders. De vermoedelijke frauderende partij wordt door de
zorgkantoren op civielrechtelijke wijze aangesproken tot terugbetaling.
Daarnaast vindt eventuele strafrechtelijke vervolging door het OM na
onderzoek door de Inspectie SZW plaats. Zorgkantoren bepalen per casus
de juridische aanpak die het meest effectief bijdraagt aan doelstelling
en beoogde effecten. De staatssecretaris doet hiermee de toezegging uw
Kamer te informeren over de stand van zaken rondom terugvorderen bij
fraude, gestand.
De staatssecretaris heeft toegezegd u voor de zomer de
kabinetsreactie te sturen op het advies van het Zorginstituut
over toegang van de GGZ tot de Wlz. We hebben besloten om eerst
een uitvoeringstoets te laten verrichten om de consequenties van het
advies voor de verschillende domeinen in kaart te brengen. De
staatssecretaris zal u over de voortgang daarvan voor 1 december 2016
informeren.
Bij brief van 9 mei jl. (Kamerstuk 25424, nr. 313) heeft
de staatssecretaris toegezegd de Tweede Kamer deze zomer over zijn
voornemens voor het vervolg van het onderzoeksprogramma
Memorabel, de eerste pijler van het Deltaplan Dementie, te
informeren. De staatssecretaris zal u hierover voor 1Ā oktober a.s. nader
informeren.
Tijdens het debat over de backpay op 10 december 2015, heeft de
staatssecretaris toegezegd werk te maken van de collectieve
herinnering aan Nederlands-Indiƫ. De uitvoering van de
individuele genoegdoening verloopt goed, zoals ook het Indisch Platform
heeft laten weten. Voor het vaststellen van de onderwerpen van een brede
collectieve erkenning heeft de staatssecretaris het afgelopen half jaar
diverse gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers en een grote
expertsessie belegd. In gezamenlijkheid zijn een aantal onderwerpen
vastgesteld. Een belangrijke rol daarbij is weggelegd voor de realisatie
van een echte pleisterplaats. Dit vergt afstemming en zorgvuldige
afweging bij te maken keuzes. Over dit gehele programma van collectieve
erkenning wordt uw Kamer na de zomer bericht. Ā
De staatssecretaris heeft bij brief van 17 maart jl. (Kamerstuk 25
657, nr. 234), mede naar aanleiding van de motie Dik-Faber van 13
oktober 2015 (Kamerstuk 25 657, nr. 212) aangekondigd een
steekproefonderzoek te laten doen naar de mate waarin aanvragen
om pgb voor voorzieningen op grond van de Wmo 2015 en Jeugdwet worden
geweigerd en de reden daarvan. De staatsecretaris heeft
toegezegd om uw Kamer voor de zomer te informeren over de resultaten van
dit onderzoek.
Dit onderzoek wordt op dit moment uitgevoerd. Gebleken is dat de
zorgvuldige beantwoording van de onderzoeksvragen meer tijd vraagt dan
voorzien. Uw Kamer wordt uiterlijk in oktober over de resultaten
geĆÆnformeerd.
In vervolg op de motie van lid Keijzer (Kamerstuk 23 235, nr. 155)
voldoet de staatssecretaris aan het verzoek u voor het zomerreces 2016
te infomeren over de stand van zaken met betrekking tot de
pilots die mede invulling geven aan de toekomstvisie voor de
ondersteuning thuis, zoals die is opgesteld door de Transitiecommissie
Sociaal Domein (TSD). Op dit moment leggen wij in vervolg op onze brief
van 4 december 2015 over arbeidsmarktbeleid en opleidingen zorgsector
(Kamerstuk 29 282, nr. 238) contacten met partijen. De staatssecretaris
verwacht dat deze partijen een pilot gericht op de vernieuwing van de
thuisondersteuning kunnen en willen uitvoeren. Het gaat daarbij om
pilots die invulling geven aan het toekomstperspectief voor
ondersteuning thuis zoals geschetst door de TSD (Kamerstuk 29 282, nr.
244). De ervaring die lokaal in de eventuele pilots wordt opgedaan zal
worden samengebracht in een landelijk kennis- en ontwikkelprogramma
thuisondersteuning, zodat de kennis en ervaring met de functie van
thuisondersteuner beschikbaar is voor alle gemeenten en,
thuiszorgorganisaties en zorgverzekeraars. De Wmo-werkplaatsen, waarin
gemeenten, professionals, zorg- en welzijnsorganisaties en
onderwijsinstellingen regionaal samenwerken kunnen hierbij een
belangrijke rol vervullen. De staatssecretaris verwacht u in de eerst
komende voortgangsrapportage hierover te kunnen informeren.
In de brief āVoortgang en ambitie Wmo, volwaardig meedoenā
(Kamerstuk 29 538, nr. 214), is toegezegd dat de staatssecretaris u voor
de zomer zal informeren over de uitwerking van de motie van leden Van
Dijk-Bergkamp (Kamerstuk 34 300, nr. 57) waarin de regering verzocht
wordt een professionaliseringsslag in het sociaal werk
te stimuleren. Bij dit onderwerp zijn diverse partijen betrokken en de
gesprekken om tot een gedragen uitwerking te komen zijn nog niet
afgerond. De staatssecretaris verwacht u in oktober nader te kunnen
informeren over de concrete uitwerking.
Tijdens de wetsbehandeling van het wetsvoorstel Zvw-pgb is een motie
ingediend door het lid Bergkamp c.s. (Kamerstuk 34233, nr. 56) over de
uitgangspunten van het criterium planbaarheid van zorg.
De staatssecretaris heeft toegezegd u voor de zomer te informeren. Uit
de monitor Zvw-pgb van 21 juni jl. is gebleken dat zorgverzekeraars de
inhoudelijke criteria, waaronder planbaarheid van zorg, moeilijk
uitvoerbaar vinden. Dat is voor de staatssecretaris aanleiding om die
inhoudelijke criteria nader te bespreken met Per Saldo en
Zorgverzekeraars Nederland, zodat zij kunnen worden meegenomen in nieuwe
bestuurlijke afspraken. Het streven is om na de zomer te komen tot
bestuurlijke afspraken en uw Kamer hierover te informeren.
De staatssecretaris heeft in zijn brief van 1 april 2016 zijn
reactie gegeven op een casus waarin de eigen bijdrage van een
cliƫnt met een modulair pakket thuis is verhoogd. De cliƫnt in
kwestie zou voor twee uur zorg in de maand een eigen bijdrage van ā¬
700,- gaan betalen. Echter, doordat deze cliƫnt in 2016 geen zorg meer
heeft ontvangen hoefde deze cliƫnt geen eigen bijdrage te betalen en
heeft het CAK de beschikking gecorrigeerd naar ā¬ 0,-. De
staatssecretaris heeft aangegeven dat hij zal onderzoeken of
soortgelijke gevallen ā waarbij een cliĆ«nt een hoge eigen bijdrage moet
betalen voor een laag aantal uren zorg - vaker voorkomen en welke
oplossingen mogelijk zijn. De staatssecretaris hoopt u in het najaar
over een oplossing te informeren.
De staatssecretaris heeft reeds aandacht gevraagd aan zorgkantoren en
zorgaanbieders voor het correct aanleveren van gegevens. Cliƫnten die
geen zorg hebben ontvangen, zouden ook geen factuur voor een eigen
bijdrage van het CAK moeten ontvangen. Het CAK is hier echter
afhankelijk van de door zorgkantoren aangeleverde gegevens en
zorgkantoren van de gegevens van zorgaanbieders. Daarom zijn zij
gevraagd deze gegevensstroom te verbeteren.
In de brief van 23 oktober 2013 (Kamerstuk 32 793, nr. 105) heeft de
minister toegezegd u te informeren over een onderzoek naar de
vergoeding van de tolk in de zorg. Hierbij stuurt de minister
het onderzoek āNoodzaak en omvang van de inzet van professionele tolken;
een inventarisatie onder zorgverlenersā dat het NIVEL heeft uitgebracht
in opdracht van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot
bevordering der Geneeskunst (KNMG). Vanaf 2012 zijn er drie specifieke
groepen patiƫnten benoemd waarbij de inzet van een tolk in de zorg wordt
vergoed. Het gaat daarbij om slachtoffers van mensenhandel, asielzoekers
in opvangcentra en vrouwen die in de maatschappelijke opvang verblijven.
De vergoeding voor de kosten van een professionele tolk voor andere
groepen patiƫnten is vanaf 2012 vervallen. Door het NIVEL is onderzocht
of er naast de drie genoemde uitzonderingen wellicht een vierde
specifieke groep te benoemen is waarvoor de inzet van een tolk zou
moeten worden vergoed. Daarbij stond de vraag centraal bij welke
patiƫnten, in welke situaties en onder welke omstandigheden een
professionele tolk noodzakelijk is en wat de omvang van die groep is.
Het NIVEL constateert dat er veel onduidelijkheid, onbekendheid en
onervarenheid is bij zorgverleners als het gaat om de inzet van
professionele tolken. De KNMG gaat aan de slag met de aanbevelingen uit
dit onderzoek en met hen zal in gesprek worden gegaan. Deze toezegging
wordt hiermee afgedaan.
Bij de begrotingsbehandeling is gesproken over het belang van de
betrokkenheid van de omgeving bij regionale plannen. Dit betrof met name
de betrokkenheid bij regionale plannen als er een ziekenhuis dreigt om
te vallen, zoals in Zeeland. Zoals gevraagd in de motie van de leden
Bouwmeester en Bruins Slot (Kamerstuk 34300-XVI, nr. 53) over de
betrokkenheid van de omgeving bij regionale plannen is
hierover overleg geweest met verzekeraars en zorgaanbieders.
Verzekeraars geven aan dat zij bij de organisatie van zorg en de zorginkoop belang hechten aan de omgeving, met name hun verzekerden. Verzekeraars hebben op grond van de Zvw een zorgplicht en zullen het oordeel van hun verzekerden willen betrekken bij de invulling daarvan. De minister ziet ook dat het veelvuldig gebeurt, bijvoorbeeld via leden- en verzekerdenraden, het organiseren van regiobijeenkomsten met verzekerden, inzet van klantenpanels en sociale media, advisering door regionale) adviesraden, contacten met patiĆ«ntenorganisaties, het uitzetten van enquĆŖtes, beleidsaanpassingen naar aanleiding van klachten van verzekerden en het opzetten van āvirtual communitiesā. Ook bij de proeftuinen, zoals Vitaal Vechtdal, is de omgeving vaak goed betrokken.
Een goed voorbeeld van het betrekken van de omgeving bij de plannen vindt de minister de āVisie op zorg in Zeelandā: een gezamenlijke toekomstvisie van partijen, die onder regie van zorgverzekeraar CZ is opgesteld, om de veranderende zorgbehoefte in deze krimpregio te kunnen blijven ondervangen. De basis voor deze visie wordt gevormd door gesprekken met de Zeeuwse bevolking.
Wanneer een ziekenhuis failliet dreigt te gaan of failliet is gegaan, dan is de continuĆÆteit van de zorg aan cliĆ«nten het allerbelangrijkste. Maar, ook dan is het heel waardevol om de inwoners van de regio goed te betrekken bij het vraagstuk rondom (de toekomst van) het zorgaanbod in die regio. Dat is bij het faillissement van De Sionsberg ook gebeurd. In de brief van 10 februari 2015 (Kamerstuk 32 299, nr. 39) heeft de minister u geĆÆnformeerd over āde Sionsbergdagā, waarbij ongeveer 300 bewoners en professionals samen een plan hebben opgesteld over welke zorg er in de toekomst in Dokkum noodzakelijk en wenselijk is.
Voor zover verzekeraars nu nog onvoldoende rekening houden met de wensen van hun verzekerden op het (inkoop) beleid, is een wetsvoorstel op het gebied van het versterken van verzekerdeninvloed in voorbereiding.
De minister is met zorgaanbieders in gesprek over de medezeggenschap
en goed bestuur. Zorgaanbieders erkennen het belang van goede
betrokkenheid bij cliƫnten, maar in de praktijk komt dat nog niet altijd
voldoende van de grond. De minister heeft daarom in onze agenda goed
bestuur aangekondigd dat zij de Wet medezeggenschap cliƫnten
Zorginstellingen (Wmcz) gaat aanscherpen. Uitgangspunt bij die
aanscherping is dat we het goede van de wet behouden maar op punten de
vrijblijvendheid verminderen, bijvoorbeeld: een instemmingsrecht regelen
voor cliƫntenraden voor besluiten die de directe leefomgeving van
cliƫnten raken. Het bestuur mag alleen afwijken van het advies van de
cliƫntenraad als de Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden (LCvV)
oordeelt dat het advies van de cliƫntenraad onredelijk is. Daarmee wordt
geborgd dat de omgeving bij belangrijke besluiten ook serieus worden
betrokken, zoals door de indieners van de motie ook wordt beoogd. De
planning is om dit wetsvoorstel na de zomer voor internetconsultatie aan
te bieden. Bij het voornemen tot een fusie geldt daarnaast nog de
zorgspecifieke fusietoets, waarmee ook de betrokkenheid geborgd is van
andere belanghebbenden dan cliƫnten die op dat moment zorg van de
zorgaanbieder ontvangen. Deze motie wordt hiermee afgedaan.
Tijdens het Algemeen Overleg Eerstelijnszorg op 17 maart jl. heeft
de minister toegezegd het Centraal Planbureau (CPB) te vragen
inzichtelijk te maken wat de kosten zijn wanneer mondzorg voor
de groep jonger dan achttien jaar, zoals deze nu in het basispakket zit,
geregeld zou worden voor alle Zvw-verzekerden.
De minister heeft het CPB gevraagd een doorrekening te maken van de budgettaire effecten op de Zvw-uitgaven, als ervoor wordt gekozen om mondzorg voor de groep 18 jaar en ouder toe te voegen aan het basispakket. Dit gaat dan om vergelijkbare mondzorg als die voor de groep jonger dan 18 jaar al in het pakket zit. Daarbij is het CPB gevraagd aandacht te besteden aan het mogelijk volume-effect dat zou optreden bij het verzekeren van deze vorm van zorg, alsmede aan de kosten van de eventuele inhaalvraag die zich de eerste jaren zou kunnen voordoen. Zoals de minister ook tijdens het Algemeen Overleg heeft aangetekend betekent deze uitvraag niet dat zij het verzekerde tandheelkundig pakket gaat uitbreiden, of dat van plan is.
Met deze brief wordt de doorrekening mondzorg van het CPB aangeboden.
Hiermee voldoet de minister aan de toezegging die is gedaan tijdens het
Algemeen Overleg Eerstelijnszorg van 17 maart jl. In de notitie
concludeert het CPB dat deze pakketoptie leidt tot 1,9 miljard euro
hogere bruto Zvw-uitgaven en stijgen de netto collectieve Zvw-uitgaven
met 1,2 miljard euro. Verder is gesproken over de toegankelijkheid van
mondzorg voor mensen met lagere inkomens. De minister heeft aangegeven
dat bij mensen met een lager inkomen mogelijkheden zijn voor een
gemeentelijke collectieve verzekering en te bekijken in hoeverre de
mondzorg is meegenomen in de gemeentelijke collectieve contracten. Het
bureau BS&F is dit nagegaan. Zij geven aan dat mondzorg een
onderdeel is van de gemeentepolissen (gemeentelijke collectiviteiten).
De dekkingen tussen gemeenten verschillen maar in alle gevallen maakt
mondzorg integraal en expliciet onderdeel uit van de gemeentepolissen.
Zoals zij heeft aangegeven tijdens het Algemeen Overleg ziet ze dit als
een maatwerkoplossing.
In de voortgangsbrief kostenbewustzijn van 29 juni 2015 (Kamerstuk
29689, nr. 624) heeft de minister aangegeven u voor de zomer van 2016 te
informeren over de stand van zaken van het traject
kostenbewustzijn. Momenteel wordt door Motivaction een
evaluatie van de in gang gezette acties uitgevoerd onder patiƫnten en
verzekerden.Ā Waar de evaluatie oorspronkelijk alleen betrekking had op
de Medisch Specialistische Zorg (MSZ) is in overleg met de betrokken
partijen in de eerste lijn en GGZ besloten om ook deze sectoren mee te
nemen in de evaluatie. Door deze verbreding heeft de opzet meer tijd
gevergd. De evaluatie wordt in de zomer afgerond en zal in de
werkgroepen in de medisch specialistische zorg, de eerste lijn en de GGZ
als basis dienen voor het opstellen van plannen van aanpak voor het
verder bevorderen van kostenbewustzijn bij patiƫnten. Om u volledig te
informeren, inclusief de uitkomsten van de evaluatie en de opgezette
plannen van aanpak, wordt de voortgangsbrief kostenbewustzijn in het
najaar aan uw Kamer verstuurd.
Zoals toegezegd in het Algemeen Overleg acute zorg/ambulancezorg van 18
februari jl., is gesproken met Ambulancezorg Nederland (AZN),
zorgverzekeraars en V&VN-ambulancezorg over de mogelijkheden
van uitbreiding van ambulancezorg in krimpregioās. Dat gesprek
heeft duidelijk gemaakt dat de ambulancesector voortdurend op zoek is
naar innovaties om de kwaliteit van de ambulancezorg op de ambulance te
verbeteren. Bijvoorbeeld door gebruik te maken van de toenemende
technologische mogelijkheden en de mogelijkheden van
functiedifferentiatie. Ook zetten alle partijen zich in voor het
optimaliseren van de spreiding en beschikbaarheid van ambulances,
waarbij goed gekeken wordt naar de lokale omstandigheden, zoals de
veranderende bevolkingssamenstelling, de veranderingen in de
zorgbehoefte en veranderingen in de beschikbaarheid van
zorgvoorzieningen in de regioās.
Genoemde partijen hebben aangegeven van mening te zijn dat, door de aard van de zorg en de omstandigheden waarin de zorg wordt verleend, de inhoudelijke zorgverlening op de ambulance wel aan grenzen is gebonden. Ook in krimpregioās. De tijdige beschikbaarheid van generalistische spoedzorg moet te allen tijde gewaarborgd zijn, maar een ambulance is geen ziekenhuis en moet dat ook niet proberen te zijn.
De meerwaarde van ambulancezorg kan volgens partijen ook in krimpregioās vooral toenemen door optimalisering van de samenwerking en communicatie in de (acute) keten. Dit begint bij een goede vaststelling van het toestandbeeld op de meldkamer met bijbehorende afspraken met andere mobiele acute zorgverleners (denk aan ambulancezorg, huisartsen, acute GGZ en acute thuiszorg) over welke partij wanneer aan zet is. Daarnaast dienen goede afspraken te bestaan tussen ketenpartners over hoe elkaar het best te ondersteunen en zo nodig tijdig voor te bereiden op wat er aan gaat komen. Goede communicatie tussen zorgprofessionals en toegang tot relevante (patiĆ«nt)gegevens is daarbij een belangrijk aandachtspunt. Tevens werd gewezen op de noodzaak van samenwerking op het gebied van scholing en oefening. Versterking van de samenwerking op regionaal niveau leidt tot verbinding op de inhoud en maakt maatwerk ā binnen, maar ook buiten krimpregioās ā beter mogelijk.
De samenwerking en communicatie in de acute somatische zorg, acute
GGZ en ouderenzorg zijn onderdeel van gesprek in verschillende gremia,
waaronder uiteraard de Regionale Overlegorganen Acute Zorg (ROAZen). Het
is ook een belangrijk onderwerp bij de totstandkoming van het
kwaliteitskader voor de spoedzorgketen, de generieke module voor de
acute GGZ en het ronde tafel overleg met alle ketenpartners uit de
reguliere spoedzorg en ouderenzorg uit de regio Amsterdam, dat op 30
juni jl. heeft plaatsgevonden naar aanleiding van de brief van TraumaNet
AMC; allemaal trajecten die zoals u weet de bijzondere aandacht van de
minister hebben. Deze toezegging wordt hiermee afgedaan.
De afgelopen maanden heeft de minister zich verder laten informeren over
de burgerhulpverlening in het algemeen en over de herkenning, de
vindbaarheid en de vergoeding van het gebruik van AEDās in het
bijzonder. Hierbij doet ze de toezegging af. De minister heeeft
gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers van HartslagNU, de
Hartstichting, Stichting Twente Hart Safe, Medisol, ZN en AZN.
De initiatieven en inspanningen van ieder die zich inzet binnen de burgerhulpverlening vormen een waardevolle aanvulling op de professionele acute zorg. Binnen die burgerhulpverlening zijn er verschillende gezichtspunten en belangen, maar altijd is er een gemeenschappelijk doel: het vergroten van de overlevingskans en de kwaliteit van het verdere leven van slachtoffers met een circulatiestilstand.
Hoe groot het probleem omtrent de herkenbaarheid en vindbaarheid van AEDās daadwerkelijk is, is onbekend. Over mogelijke oplossingen zijn de meningen ook verdeeld. Wel wil de minister de burgerhulpverleningsnetwerken, gemeenten en AED-werkgroepen binnen regioā aanmoedigen om na te gaan wat er binnen de regio nodig is en dat ook op te pakken.Ā
De kosten voor het vervangen van gebruikte pads en batterijen vallen onder de basisverzekering. Dergelijke kosten kunnen gedeclareerd worden bij de zorgverzekeraar van de verzekerde voor wie het apparaat is ingezet. Dat kan een lastige situatie opleveren. Daarom heeft de minister met AZN en ZN afgesproken om gezamenlijk het idee uit te werken van declaratie van deze gebruikskosten door de RAV bij de zorgverzekeraar van het slachtoffer. De eigenaar van de aed heeft daarbij rechtstreeks contact met de RAV. Dit idee is vanuit verschillende organisaties aangedragen en verdient nadere uitwerking.
Verder is er dit jaar met het amendement van leden De Lange en
Bouwmeester (Kamerstuk 300 XVI, nr. 140)Ā 1 miljoen euro beschikbaar voor
de samenvoeging van HartslagNu en Hartveilig Wonen tot
Ć©Ć©n landelijk dekkend netwerk dat werkt vanuit Ć©Ć©n applicatie. Daardoor
zou het systeem voor de burger eenvoudiger en toegankelijker moeten
worden. De minister heeft de directeuren van beide netwerken er
meermaals op gewezen dat dit bedrag alleen beschikbaar is in 2016.
Vooralsnog heeft de minister helaas geen subsidieaanvraag ontvangen. Ook
in de komende periode zal met hen overleg worden gevoerd om uitvoering
te geven aan dit amendement.
Tijdens het Algemeen Overleg Preventiebeleid van 31 maart jl. heeft de
minister toegezegd u te informeren over de totstandkoming van een
registratie op het gebied van diabetes. De NDF is samen
met Stichting BIDON, Diabetes Vereniging Nederland, Nederlandse
Internisten Vereniging en Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde,
en in nauw overleg met overige stakeholders, al enige tijd een traject
gestart om te komen tot een registratie voor diabetes in de tweede lijn,
zowel voor volwassenen als voor kinderen. In 2015 is gewerkt aan het
opstellen van een gezamenlijk plan van aanpak en het verkrijgen van
financiering daarvoor. Bij verschillende financiers is een
financieringsverzoek neergelegd, wat inmiddels heeft geleid tot de
tijdelijke financiering van de registratie voor de duur van een jaar.
Daarmee zal in september gestart worden met de opzet van een
registratie. De minister is verheugd dat partijen gezamenlijk deze
eerste stap kunnen gaan zetten. Deze toezegging wordt hiermee
afgedaan.
In het Algemeen Overleg GGZ van 26 mei jl. heeft de minister toegezegd
uw Kamer voor de zomer te informeren over uitkomsten van het overleg met
ministerie van Veiligheid en Justitie (VenJ) over het
onderbrengen van āreguliere GGZāersā met een BOPZ-maatregel in
tbs-klinieken (hierna: BOPZ-patiƫnten).
Zoals de minister eerder heeft aangegeven, gaat haar voorkeur uit naar het plaatsen van BOPZ-patiƫnten op separate afdelingen binnen tbs-klinieken. Desondanks is in het overleg met het ministerie van VenJ naar voren gekomen dat het in kaart brengen van de voor- en nadelen nodig is om samen met het ministerie van VenJ en de sector een weloverwogen besluit te kunnen nemen. In een overleg van het ministerie van VenJ met de directeuren van tbs-klinieken op 2 juni 2016 is de vraag voorgelegd of het mogelijk is het aantal BOPZ-afdelingen binnen de tbs-klinieken uit te breiden en wat hiervan de voor- en nadelen zijn. Op basis van deze informatie wordt deze zomer in breder verband gesproken over de plaatsing van BOPZ-patiƫnten in tbs-klinieken. Na de zomer informeert de minister uw Kamer over de uitkomsten.
De minister heeft ook toegezegd uw Kamer te informeren over de uitkomsten van het overleg met de IGZ met betrekking tot een jaarlijkse rapportage over het aantal BOPZ-patiƫnten dat verblijft in tbs-klinieken. De IGZ heeft toegezegd in 2016 met haar risico gestuurd toezicht extra toe te zien op de zorg voor GGZ-patiƫnten met een Bopz-maatregel in tbs-klinieken en daarover verslag uit te brengen. In 2017 wordt dit toezicht voortgezet.
Tijdens deze bezoeken besteedt de inspectie ook aandacht aan de
rechten die GGZ-patiƫnten met een Bopz-maatregel hebben, of de interne
rechtspositie van GGZ-patiĆ«nten in de TbsĀ aansluit bij de Wet Bopz. De
inspectie zal van haar bezoek aan een tbs-kliniek een rapportage
opstellen en waar nodig verbetermaatregelen vragen. Bij ernstige
problematiek of onvoldoende verbetering neemt de inspectie handhavende
maatregelen. Medio 2017 maakt de inspectie een geaggregeerde rapportage
met haar bevindingen, conclusies en maatregelen voor de GGZ-patiƫnten
die met een BOPZ-maatregel in tbs-klinieken zijn opgenomen.
Op 30 juni 2015 heeft de minister uw Kamer bij brief (Kamerstuk, 29689,
nr. 627) geĆÆnformeerd over de uitvoering van de motie van de leden
Leijten en Dik Faber (Kamerstuk 29689, nr. 581) waarin u mij vraagt te
onderzoeken of er voor de eerste lijn een uitzondering op de
Mededingingswet mogelijk is. Dit onderzoek is, na een Europese
aanbesteding in het najaar van 2015, gestart in 2016. Tijdens het
Algemeen Overleg Zorgverzekeringswet van 20 april jl. heeft zij uw Kamer
toegezegd dat ernaar wordt gestreefd om het onderzoeksrapport voor de
zomer aan de Kamer aan te bieden. Op dit moment bevindt het onderzoek
zich in de eindfase. De onderzoekers hebben aangegeven het rapport na de
zomer op te leveren. Zij zendt u dit rapport ter uitvoering van de
motie, zodra deze aan haar is aangeboden.
De motie van de leden Bouwmeester en de Lange (Kamerstuk, 34300-XVI,
nr.51) verzoekt de regering met voortvarendheid de doelstelling over
patiƫntgericht communiceren met een tijdpad te realiseren en de Kamer
daarover voor de zomer van 2016 te informeren. De motie verzoekt de
regering tevens het Zorginstituut als aanjager voor
patiƫntgericht informeren te laten fungeren voor de
gehele sector en de voortgang te stimuleren en te monitoren.
VWS is zeer actief op het gebied van patiƫntgericht informeren. Samen met betrokken partijen heeft de minister in het jaar van transparantie de doelstelling geformuleerd dat iedere patiƫnt voor elke vraag in elke fase van de behandeling relevante informatie kan vinden of krijgt aangereikt. Informatie over zorg en gezondheid moet daarvoor gemakkelijk vindbaar, betrouwbaar en begrijpelijk zijn.
Om deze doelstelling te realiseren is in 2015 een rigoureus plan gelanceerd voor de medisch specialistische zorg waarbij het Kwaliteitsinstituut als aanjager voor patiƫntgericht informeren fungeert voor de gehele sector en de voortgang stimuleert en monitort. Dit heeft ondermeer geleid tot verwijzingen naar betrouwbare informatie op KiesBeter.nl, keuzehulpen op ZorgkaartNederland.nl en korte beschrijvingen van richtlijnen in voor patiƫnten begrijpelijke taal.
Komend jaar gaan we zorgen dat patiƫntgericht informeren nog veel
meer gaat leiden tot een goede dialoog en gezamenlijke besluitvorming
tussen de patiƫnt en zijn zorgverlener. Niet alleen wordt doorgegaan met
de acties die vorig jaar zijn gestart, maar deze worden ook uitgebreid
naar de GGZ en in de eerste lijn zal de gidsfunctie van de huisarts om
de patiƫnt gericht te informeren over keuzemogelijkheden worden
versterkt. De invoering van de ā3 goede-vragen campagneā in de
huisartsenpraktijk zal worden gefaciliteerd.
De motie van leden de Lange en Bouwmeester (Kamerstuk 34300-XVI, nr.
41) verzoekt de regering, de NZa te verzoeken om āSamen
Beslissenā een onderdeel te laten zijn van het plan van aanpak voor de
doorontwikkeling van DOT's, zodat het goede gesprek de norm
wordt; verzoekt de regering eveneens, āSamen Beslissenā de standaard in
de zorg te laten worden door het Kwaliteitsinstituut te verzoeken om
āSamen Beslissenā op te laten nemen in de relevante medische protocollen
en richtlijnen;
De minister heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) verzocht te onderzoeken hoe samen beslissen kan worden verankerd in de DBC-bekostiging. De NZa heeft de afgelopen periode gesproken met experts op het terrein van samen beslissen bij (vertegenwoordigers van) zorgverzekeraars en ziekenhuizen. Uit deze analyse volgt dat er voldoende mogelijkheden zijn voor het belonen van samen beslissen binnen de huidige bekostigingssystematiek. Er zijn verschillende zorgaanbieders en zorgverzekeraars die samen gebruik maken van deze mogelijkheden. De reden dat dit nog niet op grote schaal gebeurt ligt in de contracteringsafspraken die zorgverzekeraars en zorgaanbieders met elkaar maken en de (doorvertaling van deze) afspraken binnen de ziekenhuizen. Zorgaanbieders en zorgverzekeraars geven bovendien aan dat de inzet van samen beslissen transparanter gemaakt kan worden om de onderhandelingen te stimuleren. De NZa kan de inzet van samen beslissen transparant maken binnen de productstructuur. Hierbij kan gedacht worden aan een differentiatie van de zorgactiviteiten en/of aanpassingen in de regelgeving voor het verbreden van de huidige doelgroep (patiƫnten in laatste levensfase). In overleg met de sector werkt de NZa deze mogelijkheden nu verder uit. Verdergaande aanpassingen in de bekostiging, zoals het creƫren van aparte zorgproducten voor samen beslissen, zijn niet wenselijk vanwege de wens om samen beslissen integraal onderdeel uit te laten maken van een zorgtraject, en daarmee van de DBC-systematiek. De minister informeert u in het najaar van 2016 over de verdere uitwerking van bovenstaande actie.
De minister vindt het van groot belang dat richtlijnen bijdragen aan gezamenlijke besluitvorming tussen patiƫnt en zorgverlener. Richtlijnen zijn nu nog vaak sterk geformuleerd richting ƩƩn optie waardoor te weinig ruimte is voor voorkeursgevoelige beslissingen. Met het Kwaliteitsinstituut heeft ze daarom afspraken gemaakt om ervoor te zorgen dat samen beslissen vaker wordt opgenomen in medische richtlijnen. Bij het toetsen van richtlijnen weegt het kwaliteitsinstituut nu mee of samen beslissen onderdeel is van de richtlijn. De huidige criteria van het Kwaliteitsinstituut waarop richtlijnen worden getoetst, het zogenaamde Toetsingskader, bevatten hiervoor al aanknopingspunten. Om dit nog verder te bevorderen zal de minister het Kwaliteitsinstituut vragen om samen beslissen expliciet op te nemen in het Toetsingskader.
Tijdens het Algemeen Overleg Eerstelijnszorg op 17 maart jl. heeft de
minister toegezegd uw Kamer te informeren wanneer het onderzoek
van zorgverzekeraars is afgerond naar wat zij kunnen doen om
goodwillbetalingen onder huisartsen tegen te gaan.
Zorgverzekeraars Nederland heeft aangegeven dat het eenzijdig afdwingen
van een verbod op goodwill via de contractering door zorgverzekeraars
lastig is, omdat contractsbepalingen enkel rechtskracht hebben voor de
periode waarbinnen wordt gecontracteerd.Ā Zorgverzekeraars hebben
aangegeven zich nu te beraden of er nog andere mogelijkheden zijn om
goodwill tegen te gaan. De minister informeert uw Kamer zodra er meer op
dit punt bekend is.
Zoals uw Kamer bekend, bereidt de minister samen met de minister van
VenJ een wijziging van de Wet op de geneeskundige
behandelingsovereenkomst, de Jeugdwet en enkele andere wetten
voor ter verbetering van de patiƫntgerichte zorg (Kamerstuk 29515 nr.
371). Het wetsvoorstel is in april jl. voor internetconsultatie
aangeboden.
Toegezegd is om de Kamer voor de zomer te informeren over de
planning van de wetsvoorstellen in relatie tot de Wet
BIG. Aanleiding om de Wet BIG te wijzigen is: de tweede
evaluatie van de Wet BIG, ontwikkelingen binnen de cosmetische sector en
de tuchtbrief (Kamerstuk 33000XIV, nr. 168). Hiertoe zijn twee
wetgevingstrajecten in voorbereiding. Het streven is om het eerste
wetsvoorstel (modernisering van het tuchtrecht) na de zomer van 2016 aan
de Tweede Kamer te sturen. Dat wetsvoorstel heeft betrekking op
verbetering van het tuchtrecht (incl. beroepsverbod) en ook op
cosmetische handelingen. Het tweede wetsvoorstel heeft betrekking op de
punten uit de evaluatie rondom de beroepenregulering (onder andere
uitbreiding herregistratie-eisen en actualiseren
deskundigheidsgebieden). Hierover is nader overleg met de verschillende
beroepsverenigingen nodig. Het streven is om dat wetsvoorstel in het
najaar van 2016 in internetconsultatie te brengen en na de zomer van
2017 naar de Tweede Kamer te sturen.
Zoals in de geneesmiddelenvisie (Kamerstuk 29477, nr. 358) is
aangekondigd zal āin 2016 de wettelijke verankering van de
mogelijkheid om een geneesmiddel vallend onder de in de
Zorgverzekeringswet geformuleerde prestatie geneeskundige zorg,
tijdelijk buiten het pakket te plaatsen verder worden
vormgegeven.ā In het Algemeen Overleg Geneesmiddelenbeleid van
13 april jl heeft de minister aangekondigd de AMvB voor de zomer naar de
Kamer te sturen. In de uitwerking is gebleken dat er meer tijd nodig is
om deze AMvB zorgvuldig voor te bereiden. Naar verwachting wordt in het
najaar van 2016 deze AMvB voorgehangen.
In het Algemeen Overleg Zwangerschap en Geboorte van 25 november 2015Ā (Kamerstuk 29 323, nr. 98) heeft de minister uw Kamer toegezegd voor de zomer van 2016 te komen met een schriftelijke stand van zaken van āde verkenning naar een neonatale screening op onbehandelbare aandoeningen waarvoor ouders kunnen kiezenā. Ter voorbereiding op deze verkenning heeft het Forum Biotechnologie en Genetica een werkgroep samengesteld bestaande uit wetenschappers met relevante kennis en vertegenwoordigers van patiĆ«ntenorganisaties. Zij komen deze zomer met een voorstel hoe een dergelijke screening eruit zou kunnen zien en wat daarvoor nog nader zou moeten worden onderzocht. Op basis van dit voorstel zal de minister zich verder beraden op mogelijke vervolgstappen. Over deze vervolgstappen zal de Tweede Kamer dit najaar schriftelijk worden bericht.
Het advies van de Gezondheidsraad over de vergunningverlening voor de
Niet Invasieve Prenatale Test (NIPT) als eerste test in
onderzoekssetting verwacht de minister 6 juli aanstaande te ontvangen.
Vervolgens zal zij beslissen over de vergunningverlening. In de brief
āstand van zaken prenatale screeningā die 1 maart 2016 aan uw Kamer is
gestuurd (Kamerstuk 29 323 nr. 100), heeft de minister aangegeven dat
zij eventuele opname van de NIPT als eerste test bij prenatale screening
in het basispakket overweegt. Zij heeft hiertoe een adviesvraag aan het
ZiN aangekondigd tijdens het Algemeen Overleg Afbreking Zwangerschap van
3 maart 2016 (Kamerstuk 30371, nr. 31). Aangezien het ZiN voor dit
advies ook het advies van de Gezondheidsraad over de gehele prenatale
keten (verwacht eind 2016) wil gebruiken, wordt het ZiN-advies medio
2017 verwacht. Daarna kan besloten worden over het al dan niet opnemen
van de NIPT als eerste test in het basispakket. Na de zomer zal de
minister de Tweede Kamer schriftelijk informeren over de stand van zaken
rond NIPT, zoals is toegezegd in de brief Zvw-pakket per 2017 (Kamerstuk
29 689 nr. 713). Dit is conform de eerder aan uw Kamer gestuurde
planning.
Tijdens het Algemeen Overleg op 17 februari jl. met uw Kamer heeft de
minister toegezegd eventuele veranderingen in de ontwikkelingen
rond het zikavirus, onder meer met het oog op de Olympische
Spelen, te melden.
Hoewel nog niet onomstotelijk bewezen, is er inmiddels consensus tussen wetenschappers over het causale verband tussen infecties met het zikavirus bij zwangeren en het ontwikkelen van microcefalie bij de foetus. Eveneens is er consensus ten aanzien van het verband tussen het GuillaināBarrĆ© syndroom en infecties met het zikavirus. Onderzoek hiernaar maar ook naar eventuele vaccins wordt voortgezet.
De WHO is op 14 juni 2016 voor de derde keer bijeengekomen om de situatie rondom het zikavirus opnieuw in te schatten. In zijn algemeenheid ziet de WHO geen nieuwe ontwikkelingen die risicoās van het zikavirus anders inschatten. De WHO herbevestigde daarom het eerdere advies dat er geen algemene beperkingen op reizen en handel nodig zijn met landen waar het zikavirus voorkomt. De reizigersadvisering richt zich vooral op de groepen met de meeste risicoās, te weten zwangeren, vrouwen die zwanger willen worden en hun mannelijke partner.
In een open brief van ruim 150 wetenschappers werd de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) verzocht te adviseren om de Olympische Spelen in BraziliĆ« niet door te laten gaan vanwege het risico op besmetting met het zikavirus. De WHO heeft in hetzelfde overleg van 14 juni jl. de situatie rond de Olympische Spelen nogmaals beoordeeld. De WHO concludeerde dat er een zeer laag risico van verdere internationale verspreiding van zikavirus is als gevolg van de Olympische en Paralympische Spelen in BraziliĆ«. De evenementen vinden plaats tijdens het winterseizoen. Op dat moment zijn de muggen niet of nauwelijks actief. Daardoor zal de overdracht van virussen zoals zika en dengue minimaal zijn. Ook worden tijdens de evenementen de muggenbestrijdingsmaatregelen in en rondom de locaties voor de Spelen geĆÆntensiveerd die het risico van overdracht verder moet verminderen. Wat de deskundigen betreft hoeven de Spelen wegens het zikavirus dan ook niet verplaatst of verschoven te worden.
De zika-situatie in Nederland is rustig, ook in onze overzeese delen.
Er wordt gezorgd voor goede voorlichting, aan reizigers en aan sporters
en supporters die naar de Olympische Spelen in Rio gaan. Het NOC*NSF,
het RIVM en het ministerie van VWS hebben daarover overleg. Ook voor de
begeleiding van zwangeren zijn in overleg met de betrokken
beroepsgroepen richtlijnen ontwikkeld. De advisering voor de diverse
doelgroepen wordt aangepast aan de hand van de laatste wetenschappelijke
inzichten. Het RIVM volgt dit op de voet en staat in contact met diverse
betrokken partijen, nationaal en internationaal. Verder heeft de
minister aan de overzeese gemeenten, Bonaire, St. Eustatius en Saba,
ondersteuning aangeboden bij hun muggenbestrijding. Het RIVM werkt dit
op dit moment met de experts van deze eilanden uit. Naast maatregelen op
de korte termijn wordt ook voorzien in een duurzame versterking van de
muggenbestrijding ter plaatse.
In het Algemeen Overleg Afbreking zwangerschap van 3 maart jl. is de
minister door de leden van der Staaij en Bruins Slot gevraagd of ze
bereid was de Wet afbreking zwangerschap (Waz) opnieuw te laten
evalueren. De minister heeft toegezegd de Kamer te informeren
over de aanpak en het tijdpad voor deze evaluatie. Zij is voornemens
ZonMw opdracht te verlenen om de Waz te evalueren en daartoe het
evaluatieonderzoek uit te zetten. De evaluatie zal gericht zijn op de
periode vanaf 2005, dus op de periode na de vorige evaluatie. Centrale
vraag in de evaluatie van de Waz is of er knelpunten in de wetgeving
zijn. In de opdrachtverlening zal daarbij in het bijzonder aandacht
gevraagd worden voor de registratie en de behoeften van het veld in
deze, de samenwerkingsovereenkomsten tussen de klinieken en de
ziekenhuizen en de samenloop van de Waz met andere wetten. Naar
verwachting is het evaluatieonderzoek eind 2017 afgerond.
Hierbij stuurt de staatssecretaris uw Kamer het rapport āEen trekkend
bestaan; evaluatie subsidie opvangregeling kinderen van ouders met een
trekkend/varend bestaanā uitgevoerd door Berenschot over de
schippersinternaten. Dit rapport geeft de resultaten
weer van de evaluatie zoals toegezegd bij brief van 16 februari 2015
(Kamerstuk 32772, nr. 3). In hetĀ evaluatie- en onderzoeksoverzicht in de
begroting 2016 was aangegeven dat de evaluatie zou starten in 2015 en in
2016 zou zijn afgerond (Kamerstuk 34300, nr. 2). De aanbevelingen uit de
evaluatie zullen worden betrokken bij de besluitvorming over de toekomst
van de subsidieregeling voor mensen met een trekkend en varend
bestaan.
In vervolg op het op 13 januari jl. aan uw Kamer gezonden beleidskader
āGoede zorg vraagt om goed bestuurā en deĀ toezegging van de minister,
gedaan tijdens het Algemeen Overleg Governance in de zorg op 17 maart
jl., deelt de minister u hierbij mede dat het de Inspectie voor
de Gezondheidszorg (IGZ) en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) hun
gezamenlijke, digitale kader āGoed bestuurā voor 15 juli 2016 op hun
respectievelijke websites publiceren.Ā Daarin expliciteren de
IGZ en de NZa hun rollen en taken op het gebied van goed bestuur in de
zorg waarmee zij de voorspelbaarheid en eenduidigheid van het externe
toezicht vergroten.