[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

34543 Adv RvSt inzake de Wet uitvoering antidopingbeleid

Regels tot uitvoering van het antidopingbeleid en tot instelling van de Dopingautoriteit (Wet uitvoering antidopingbeleid)

Advies Afdeling advisering Raad van State

Nummer: 2016D34716, datum: 2016-09-19, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2016Z16862:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


RAADNo.W13.15.0408/III 's-Gravenhage, 26 mei 2016

...................................................................................

Bij Kabinetsmissive van 24 november 2015, no.2015002052, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende regels tot uitvoering van het antidopingbeleid en tot instelling van de Dopingautoriteit (Wet uitvoering antidopingbeleid), met memorie van toelichting.

Het voorstel voorziet in de oprichting van een Dopingautoriteit.

Op 2 maart 2016 heeft een delegatie van de Afdeling advisering van de Raad van State op de voet van artikel 24 van de Wet op de Raad van State met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport beraadslaagd over het wetsvoorstel.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft opmerkingen over het voorstel die van dien aard zijn dat zij adviseert het voorstel naar zijn huidige vorm en inhoud niet aan de Tweede Kamer te zenden. Het voorstel schiet zijn doel voorbij. Het voorziet wel in een publiekrechtelijke autoriteit, maar de uitvoering van diens taak blijft plaatsvinden op basis van de (privaatrechtelijke) dopingreglementen van de sportbonden en sportorganisaties. Het voorstel bevat geen bevoegdheden van de Dopingautoriteit en rechten en plichten van sporters, waardoor toestemming van de sporter nog steeds de basis vormt voor de verwerking van persoonsgegevens in het kader van het dopingcontroleproces. Dit terwijl het voorstel nu juist is ingegeven door de gebrekkigheid van die toestemming. Voorts gaat het voorstel voorbij aan het feit dat, indien toestemming geen grond kan vormen voor gegevensverwerking, ook het tuchtcollege van de betreffende sportbond in het kader van de tuchtprocedure de persoonsgegevens van de sporter op basis van de bestaande privaatrechtelijke rechtsverhouding niet mag gebruiken. Tot slot voorziet het voorstel niet in sturingsinstrumenten waarmee de minister zijn verantwoordelijkheid voor het functioneren van de Dopingautoriteit kan effectueren. De Afdeling doet suggesties voor mogelijke andere oplossingsrichtingen.

1. Inleiding

a. De huidige rol van de stichting Anti-Doping Autoriteit Nederland

Sporters zijn doorgaans aangesloten bij sportbonden (leden van verenigingen). Op basis van deze privaatrechtelijke grondslag zijn zij gebonden aan het dopingreglement1 van de sportbond.2 In dat verband dienen zij af te zien van het gebruik van verboden stoffen, zich beschikbaar te houden voor het uitvoeren van een dopingcontrole en medewerking te verlenen aan de onderzoekingen van anti-dopingorganisaties. Als zij het dopingreglement overtreden, kunnen hen op basis van het tuchtrecht van de sportbond (privaatrechtelijke) sancties worden opgelegd.3 Sancties behelzen het schrappen van wedstrijdresultaten en het uitsluiten van deelname aan wedstrijden. Aan bij bonden aangesloten verenigingen of rechtspersonen kunnen bovendien boetes worden opgelegd.4

Op basis van het dopingreglement is de stichting Anti-Doping Autoriteit Nederland de bevoegde instantie voor, onder meer, de uitvoering van de onderzoekingen naar gebruik van doping, het toezicht op de toepassing van het dopingreglement, het beheren van de zogenoemde nationale registered testing pool, het beheren van zogenoemde whereabouts informatie, het beheren van biologische paspoorten, waaronder het plannen, (laten) afnemen, analyseren en beoordelen van monsterafname in dit verband, het verwerken, behandelen en beoordelen van dispensatieverzoeken, het verlenen van dispensaties, de planning en uitvoering van dopingcontroles, het doen van aangifte in dopingzaken, het deelnemen aan de tuchtrechtelijke behandeling van dopingzaken, het toezicht houden op de correcte uitvoering en naleving van opgelegde sancties en het samenwerken met politie, justitie, douane, de Inspectie Gezondheidszorg en andere justitiële instellingen en instanties met betrekking tot mogelijke dopingzaken, alsmede het uitwisselen van informatie met deze instanties inzake mogelijke dopingzaken.5

Ingevolge het dopingreglement kunnen persoonsgegevens van sporters en anderen6 worden verwerkt. Dit vindt plaats in het kader van het dopingcontroleproces,7 het bijhouden van de medische dispensaties,8 de registratie van de whereabouts9 en de uitvoering van intelligence & investigations.10 Het gaat, aldus de toelichting, om ‘gewone’ persoonsgegevens en ‘bijzondere’ persoonsgegevens. De bijzondere persoonsgegevens zijn zonder uitzondering gegevens betreffende de gezondheid.11 Het dopingreglement is opgesteld op basis van de Wereld Anti-Doping Code. Deze Code die is opgesteld door het Wereld Anti-Doping Agentschap (WADA), vormt wereldwijd de basis van het antidopingbeleid.

b. Aanleiding en doel voorstel

Aanleiding voor het voorstel is, aldus de toelichting, dat door de zogenoemde Groep gegevensbescherming Artikel 2912 naar voren is gebracht dat voor personen die sport beoefenen op hoog niveau, de sancties en de gevolgen van een eventuele weigering om toestemming te geven voor de gegevensverwerking in het kader van dopingcontroles, zodanig groot zijn, dat de toestemming voor verwerking van persoonsgegevens niet geacht kan worden in vrijheid te zijn gegeven. Daarmee zou ‘toestemming’ geen voldoende grondslag zijn voor gegevensverwerking zoals bedoeld in de Europese privacyrichtlijn13 en de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).

Het voorstel beoogt de rechtmatigheid van de gegevensverwerking door de Dopingautoriteit te waarborgen door deze niet te doen plaatsvinden op grond van ‘toestemming’ (art. 8, onderdeel a, en art. 23, eerste lid, onderdeel a, Wbp), maar op basis van het uitgangspunt dat de verwerking ‘noodzakelijk is voor de goede vervulling van een publiekrechtelijke taak’ (artikel 8, onderdeel e, Wbp). Daartoe kent het voorstel de taken van de stichting Anti-Doping Autoriteit Nederland toe aan een nieuwe publiekrechtelijke rechtspersoon: de Dopingautoriteit. De Dopingautoriteit wordt belast met het uitvoeren van het dopingcontroleproces, het geven van voorlichting over doping en het verzamelen en onderzoeken van informatie, waaronder persoonsgegevens, over mogelijke overtredingen van een dopingreglement.

De bestaande stichting Anti-Doping Autoriteit Nederland wordt omgezet in de publiekrechtelijke rechtspersoon Dopingautoriteit in die zin dat zij dezelfde taken heeft en – zoveel mogelijk - dezelfde organisatie. De uitvoering van de taak blijft evenwel plaatsvinden op basis van de (privaatrechtelijke) dopingreglementen van de sportbonden en sportorganisaties.

c. Inhoud van het voorstel

Het voorstel vestigt een Dopingautoriteit met publiekrechtelijke rechtspersoonlijkheid.14 Het deelt de Dopingautoriteit de volgende taken toe:

a. het uitvoeren van het dopingcontroleproces;15

b. het geven van voorlichting over doping;

c. het verzamelen en onderzoeken van informatie, waaronder persoonsgegevens, over mogelijke overtredingen van een dopingreglement;

d. andere door Onze Minister opgedragen taken die verband houden met het voorkomen van het gebruik van doping in de sport.16

Het voorstel bepaalt dat ten behoeve van de taken die aan de Dopingautoriteit worden toebedeeld persoonsgegevens worden verwerkt, waaronder persoonsgegevens betreffende iemands gezondheid.17

d. Hybride stelsel van publiekrecht en privaatrecht

Als gevolg van het voorstel ontstaat een hybride stelsel van publiekrechtelijke en privaatrechtrechtelijke regels. Een door de wet opgerichte rechtspersoon, de Dopingautoriteit, wordt bij wet belast met het dopingcontroleproces en een aantal daaraan gerelateerde taken.18 Deze taken worden echter uitgevoerd op privaatrechtelijke basis, te weten het dopingreglement van een sportbond of sportorganisatie waaraan de sporters als gevolg van hun lidmaatschap van een sportvereniging of een overeenkomst met een sportorganisatie zijn gebonden.19 Overeenkomstig deze reglementen voert de Dopingautoriteit dopingcontroles uit, kan zij dopingzaken aanhangig maken bij een bevoegd tuchtcollege en neemt zij deel aan de tuchtprocedures. Krachtens het voorstel kunnen (publiekrechtelijke) regels worden gesteld over de verwerking van persoonsgegevens door de Dopingautoriteit.20 De (overige) normering van de wettelijke taak vindt plaats op basis van het (privaatrechtelijke) dopingreglement van de betrokken sportbonden. De wettelijke taak van de Dopingautoriteit wordt ingevolge het voorstel bovendien uitgevoerd in overeenstemming met de door internationale sportorganisaties opgestelde (privaatrechtelijke) Wereld Anti-Doping Code.21 De minister is als gevolg van het voorstel verantwoordelijk voor het functioneren van de Dopingautoriteit en zal daarover verantwoording dienen af te leggen aan de Kamer.

Waarom de taak van de Dopingautoriteit zo wordt vormgegeven wordt uit de toelichting niet volledig duidelijk. De reden hangt mogelijk samen met het motief dat wordt gegeven voor oprichting van het zelfstandig bestuursorgaan: het is wenselijk dat sportorganisaties zelf inhoud geven aan de uitvoering van het dopingcontroleproces; de taak van de overheid bestaat uit het scheppen van randvoorwaarden voor een effectieve bestrijding van dopinggebruik in de sport.22

Zoals hierna uiteen zal worden gezet, is het voorstel vanwege dit hybride stelsel van publiekrechtelijke en privaatrechtelijke regels niet doeltreffend omdat de dopingcontrole nog steeds blijft berusten op de toestemming van de sporter terwijl het voorstel nu juist berust op de aanname dat dit niet voldoende is. De Afdeling bespreekt met het oog daarop eerst deze noodzaak van het voorstel.

2. Analyse van de noodzaak van het voorstel

a. De grondrechtelijke situatie (redelijke verwachtingen)

Op basis van het (privaatrechtelijke) reglement van de sportbond, waaraan de sporters ingevolge hun lidmaatschap van een sportvereniging of een overeenkomst met een sportorganisatie zijn gebonden voert de stichting Anti-Doping Autoriteit Nederland het dopingcontroleproces uit. Het verzamelt daarbij persoonsgegevens van de sporter en neemt daarbij onder meer urine- en bloedmonsters af. Hierbij is een aantal grondrechten aan de orde: het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer23 en op onaantastbaarheid van het lichaam24 zoals vastgelegd in de Grondwet en het recht van een ieder op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie, zoals neergelegd in het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (EVRM).25 De vraag is vervolgens hoe de grondrechten doorwerken in de horizontale verhouding tussen de betrokken sporters en de stichting Anti-Doping Autoriteit Nederland.

Blijkens de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) is allereerst de vraag aan de orde of aan betrokkene een beroep op het grondrecht toekomt. Daarbij is van belang dat het begrip ‘privacy’ door het EHRM zeer ruim wordt uitgelegd; het heeft zich ontwikkeld tot een algemeen persoonlijkheidsrecht waaronder zeer uiteenlopende rechten en belangen worden beschermd.26 De Afdeling gaat ervan uit dat bij een dopingcontrole en bij de verwerking van de (soms gevoelige) persoonsgegevens die daaruit voortvloeien, artikel 8 EVRM in het geding is. Aangenomen moet worden dat dat ook geldt voor het door de sporter van dag tot dag melden van zijn verblijfplaats (de zogenaamde ‘whereabouts’).

Vervolgens is de vraag of betrokkene ook een beroep op het recht op privacy toekomt. In de Straatsburgse rechtspraak is daarvoor veelal bepalend of betrokkene gegeven de omstandigheden mocht verwachten dat zijn privacy zou worden gerespecteerd (‘reasonable expectation of privacy’-test). Een voorbeeld daarvan is het arrest Peev tegen Bulgarije. In deze zaak oordeelt het EHRM – voortbouwend op eerdere rechtspraak – dat een werknemer als het gaat om persoonlijke informatie of bezittingen op zijn werkplek – in casu zijn bureauladen - jegens zijn werkgever een redelijke verwachting mag hebben dat zijn privacy niet wordt aangetast.27

Uit de ‘reasonable expectation of privacy’-test volgt impliciet dat het EHRM bij handelingen die potentieel de privacy aantasten, in elk geval voor verhoudingen tussen burgers onderling, niet steeds als eis stelt dat daarvoor door de betrokkene toestemming is verleend. Dat hangt samen met de aard van de rechtsverhouding; indien een particulier met een andere particulier een rechtsverhouding aangaat, mag er in het algemeen van worden uitgegaan dat hij dat in vrijheid doet en dat hij weet of behoort te weten dat aan het aangaan van die rechtsverhouding bepaalde privacybeperkende gevolgen zijn verbonden. Daarom zal er in horizontale verhoudingen niet te snel van kunnen worden uitgegaan dat sprake is van dwang en derhalve ook niet dat voor elke afzonderlijke potentieel privacybeperkende handeling ter uitvoering van die rechtsverhouding steeds opnieuw toestemming moet worden verleend.28 Anders geformuleerd: de toestemming van de betrokkene hoeft in de regel alleen betrekking te hebben op de rechtsverhouding als geheel en niet steeds weer gegeven te worden voor elke afzonderlijke handeling die in het kader van die rechtsverhouding plaatsvindt.29

In deze benadering van het EHRM moet, in het bijzonder in horizontale rechtsverhoudingen, niet te snel worden uitgegaan van onvrijwilligheid en dus ook niet van al te sterke doorwerking van artikel 8 EVRM. Dit geldt ook voor de relatie tussen sporters en sportbond. Sporters zijn vrijwillig overgegaan tot de beoefening van professionele sport en op het moment van die beslissing hebben zij geweten of hebben zij moeten begrijpen dat aan die beoefening verplichtingen vastzitten. Een van die verplichtingen is – zoals algemeen bekend – het ondergaan van dopingcontroles. In deze benadering is voorts niet zonder betekenis dat dopingcontroles erop gericht zijn om in de sport ‘fair play’ en tussen sporters een ‘level playing field’ te realiseren. Vanuit dit gezichtspunt zijn effectieve dopingcontroles cruciaal voor de continuïteit en ‘fairness’ van de sport en dus ook in het belang van de sporters. De opvatting dat men vrij moet zijn om dopingcontrole te weigeren en dat een dopingcontrole dus niet kan plaatsvinden zonder specifieke toestemming van de sporter, kan deze doelstelling ernstig ondermijnen.

Eerder hebben de minister van VWS en de Rechtbank Haarlem ervan blijk gegeven deze redeneerlijn te volgen.

De minister van VWS heeft een aantal jaren geleden uiteengezet dat de verwerking van persoonsgegevens door de dopingautoriteit niet onrechtmatig is:

Er is op dit moment geen specifieke wettelijke grondslag voor het uitvoeren van dopingcontroles en daaraan verbonden andere activiteiten. Dat betekent echter niet dat de huidige praktijk strijdig is met het geldend recht, integendeel. De verwerking van persoonsgegevens voor anti-doping doeleinden vindt plaats op basis van een in de Wet bescherming persoongegevens (Wbp) vastgelegde grondslag, namelijk met toestemming van de betrokkene (artikel 8 sub a en artikel 16 lid 1 sub a). In een aantal gerechtelijke procedures is expliciet de vraag getoetst of de huidige anti-doping regels en de uitvoering daarvan in strijd zijn met privacywetgeving of essentiële rechtsbeginselen. Zowel de voorzieningen-rechter in kort geding in Haarlem (uitspraak 24 juli 2009, rolnummer 159578) als de kort geding rechter in Rotterdam (uitspraak 9 juni 2009, zaak/rolnummer 330122/KG ZA 09-467) hebben de vorderingen van eisers die uitdrukkelijk waren gebaseerd op die mogelijke strijdigheid, afgewezen.’30

In het vonnis in kort geding van de Rechtbank Haarlem werd gesteld:

‘Dat er geen alternatief voorhanden is voor de wijze van controleren op gebruik van verboden stoffen door sporters anders dan een dopingtest, rechtvaardigt in beginsel het hanteren van de gebruikte methode, zodat dopingcontroles als de onderhavige voorshands dan ook geen inbreuk lijken te maken op de privacywetgeving. Voor het verwerken van de persoonsgegevens betreffende iemands gezondheid is weliswaar op grond van het bepaalde in de Wet Bescherming Persoonsgegevens de toestemming van de desbetreffende persoon vereist, maar niet in geschil is dat [eiser] toestemming heeft gegeven. Dat die toestemming in casu onvrijwillig zou zijn verleend, zoals door [eiser] is aangevoerd, acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk. [eiser] heeft zich als topsporter en lid van de NWWB immers vrijwillig verbonden aan de statuten en reglementen van de NWWB, waaronder het Dopingreglement. Op grond daarvan is [eiser] gehouden tot medewerking aan dopingcontroles.’31

b. De uitleg van richtlijn 95/46/EG

Richtlijn 95/46/EG stelt specifiek regels inzake de verwerking van persoonsgegevens. Als EU-lidstaat dient Nederland deze regels in haar wetgeving te implementeren en gelden de regels vervolgens in relaties tussen burgers en tussen de overheid en burgers.

De Groep gegevensbescherming Artikel 29 stelt dat de verwerking van persoonsgegevens door de Antidopingorganisatie niet plaats kan hebben op basis van toestemming. Toestemming behelst volgens de richtlijn de ‘vrije, specifieke en op informatie berustende wilsuiting waarmee de betrokkene aanvaardt dat hem/haar betreffende persoonsgegevens worden verwerkt.’32 Daarvan is volgens de werkgroep in geval van de uitvoering van het dopingcontroleproces geen sprake.

‘The consent to the processing of data collected in the context of the execution of the obligations of the World Anti-Doping Code is neither free nor informed. The sanctions attached to a possible refusal by participants to subject themselves to the obligations of the Code (communication of localisation data, medical anti-doping controls) prevent the Working Party from considering that the consent would be, in any way, given freely. The Working Party also raises doubts as to whether the consent would be informed.’33

Op basis van de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie kan niet met zekerheid worden gesteld of de Groep gegevensbescherming Artikel 29 in het kader van de verwerking van persoonsgegevens bij het dopingcontroleproces de juiste uitleg geeft aan de richtlijn. In de voorstellen voor de opvolger van de Europese privacyrichtlijn, de Algemene verordening gegevensbescherming, zijn passages opgenomen die overeenkomen met de opvatting van de groep. In de laatste versie van het voorstel is in de overwegingen die voorafgaan aan de tekst van de verordening opgenomen:

(… ) consent should not be regarded as freely-given if the data subject has no genuine and free choice and is unable to refuse or withdraw consent without detriment.

In order to safeguard that consent has been freely-given, consent should not provide a valid legal ground for the processing of personal data in a specific case, where there is a clear imbalance between the data subject and the controller, (…).34

Ook het Hof van Justitie kan oordelen dat de verwerking van persoonsgegevens door de Anti-dopingorganisatie niet plaats kan hebben op basis van toestemming van de sporter. Van belang is hierbij ook dat in de uitvoering van het dopingcontroleproces medische gegevens worden verwerkt. Aan de verwerking van medische gegevens worden zwaardere eisen gesteld dan wanneer het om gewone persoonsgegevens gaat.35

De Afdeling onderkent daarom dat er een risico bestaat dat de huidige verwerking van persoonsgegevens door de stichting Anti-Doping Autoriteit Nederland niet rechtmatig is. De regering meent met het voorstel te voorkomen dat de verwerking van persoonsgegevens in het kader van het dopingcontrole onrechtmatig wordt bevonden. Maar indien wordt aangenomen dat toestemming niet voldoende is, dan beantwoordt het voorstel naar vorm en inhoud niet aan dit doel omdat de persoonsgegevens in de gekozen constructie nog steeds op basis van die toestemming zullen worden verkregen.

3. Bezwaren tegen de vorm en inhoud van het voorstel

De toelichting motiveert het voorstel door uiteen te zetten dat, nu de door sporters gegeven toestemming een ontoereikende basis is voor de verwerking van persoonsgegevens, een alternatieve basis in het nationale recht moet worden gevonden. Die grondslag is, aldus de toelichting, artikel 8, onderdeel e, Wbp: de gegevensverwerking is noodzakelijk voor de goede vervulling van een publiekrechtelijke taak door het desbetreffende bestuursorgaan dan wel het bestuursorgaan waaraan de gegevensverwerking is verstrekt. Waarom voor deze grondslag wordt gekozen wordt in de toelichting niet uiteengezet. De Wbp kent meer gronden die een rechtmatige verwerking van persoonsgegevens mogelijk maken.36 Zo mogen op basis van de Wbp persoonsgegevens ook worden verwerkt indien de gegevensverwerking ‘noodzakelijk is voor de uitvoering van een overeenkomst waarbij de betrokkene partij is’, of indien de gegevensverwerking ‘noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van de verantwoordelijke of van een derde aan wie de gegevens worden verstrekt’. Niet duidelijk is waarom in het onderhavige geval het toedelen van een wettelijke taak het meest aangewezen wordt geacht.

Zoals hierna zal blijken, meent de Afdeling dat de toedeling van een wettelijke taak niet de enig mogelijke denkrichting is. De Afdeling is echter van oordeel dat de voorgenomen hybride (publiekrechtelijke/privaatrechtelijke) uitwerking van de wettelijke taak van de Dopingautoriteit niet toereikend is.

a. De effectiviteit van het voorstel

Het voorstel richt een publiekrechtelijke rechtspersoon, de Dopingautoriteit, op en kent aan deze rechtspersoon een taak toe. Het voorstel beoogt daarmee een grondslag te bieden voor de verwerking van persoonsgegevens door de Dopingautoriteit. Het voorstel voorziet echter niet in een rechtsbasis op grond waarvan de Dopingautoriteit de beschikking krijgt over de persoonsgegevens van de betrokken sporters. Het voorstel legt aan sporters geen verplichtingen op jegens de Dopingautoriteit om persoonsgegevens af te staan. Ook kent het voorstel geen bevoegdheid toe aan de Dopingautoriteit om de sporter te bevelen persoonsgegevens af te staan. Het voorstel gaat er van uit te gaan dat de verplichting van de sporter om medewerking te verlenen aan de activiteiten van de Dopingautoriteit voortkomt uit het (privaatrechtelijke) reglement van de sportbond, waaraan de betrokken sporters ingevolge hun lidmaatschap van een sportvereniging of een overeenkomst met een sportorganisatie zijn gebonden.

Aanleiding van het voorstel is evenwel de veronderstelling dat toestemming van de sporter geen grond kan vormen voor de verwerking van persoonsgegevens in het kader van het dopingcontroleproces omdat er geen sprake is van een vrije, specifieke en op informatie berustende wilsuiting. Als toestemming geen grond kan vormen voor verwerking van persoonsgegevens, kan de instemming van de sporter met de reglementen van de sportbond evenmin een grondslag zijn voor een verplichting tot afgifte van de persoonsgegevens door de sporter aan de Dopingautoriteit. De enkele toedeling van een wettelijke taak aan de Dopingautoriteit is daartoe onvoldoende. Om het door de regering gestelde doel te bereiken is een wettelijke regeling van de bevoegdheden van de Dopingautoriteit en van de rechten en plichten van de sporter nodig.

Het voorstel gaat bovendien voorbij aan de verwerking van persoonsgegevens door het tuchtcollege van de sportbond dat is belast met het onderzoek naar en de tuchtrechtelijke sanctionering van overtredingen van het dopingreglement door de sporters. Als ervan wordt uitgegaan dat toestemming geen grondslag kan vormen voor verwerking van persoonsgegevens door de Dopingautoriteit, dan kunnen deze gegevens evenmin door het tuchtcollege van de sportbond worden verwerkt op basis van toestemming van de sporter. Hetzelfde geldt voor de mogelijke verwerking van persoonsgegevens van de sporter door andere organisaties die op basis van het dopingreglement van een sportbond of andere (internationale) reglementen en afspraken de beschikking zouden kunnen krijgen over de betreffende persoonsgegevens.37 Doordat met het voorstel uitdrukkelijk wordt uitgesproken dat toestemming niet voldoende is, komen zonder nadere rechtsbasis al deze andere verwerkingen van de betrokken persoonsgegevens ‘in de lucht te hangen’. Ook in zoverre is het voorstel ontoereikend.

b. Ontbreken sturingsmogelijkheden voor minister

De Dopingautoriteit is, ingevolge het voorstel, belast met een wettelijke taak. De minister van VWS is verantwoordelijk voor de uitoefening van deze taak door de Dopingautoriteit. De minister heeft ingevolge het voorstel echter nauwelijks mogelijkheden om invloed uit te oefenen op de taakuitoefening van de Dopingautoriteit. Het voorstel kent ook geen bevoegdheid toe om wettelijke regels terzake te stellen.38 Weliswaar kan de minister beleidsregels stellen over de verwerking van persoonsgegevens maar niet over de taakuitoefening door de Dopingautoriteit als zodanig noch kan de minister besluiten van de Dopingautoriteit vernietigen.39 Hierdoor is niet duidelijk hoe de minister zijn verantwoordelijkheid voor de taakuitoefening door de Dopingautoriteit als zelfstandig bestuursorgaan in de praktijk kan effectueren en zich daarover verantwoorden. Dit is, mede gelet op de maatschappelijke discussies die rond doping en dopingcontroles spelen, een onwenselijke situatie. Als de wijze van uitvoering van de dopingcontroles door de dopingautoriteiten ter discussie komt te staan, en de Kamer de minister oproept om op te treden, heeft de minister nauwelijks sturingsinstrumenten tot zijn beschikking.

4. Andere oplossingsrichtingen

Uitgaande van de wens om te garanderen dat de verwerking van persoonsgegevens door de Dopingautoriteit op rechtmatige wijze plaatsvindt, heeft de Afdeling verkend welke andere oplossingsrichtingen er bestaan.

a. Regels ten aanzien van de wijze van instemming van de sporter

Sporters zijn thans op grond van hun lidmaatschap van een sportvereniging of een overeenkomst met een sportorganisatie gehouden aan het dopingreglement van de betreffende sportbond. Het voorstel komt voort uit gerechtvaardigde twijfel over de rechtmatigheid van de huidige verwerking van persoonsgegevens; de wijze waarop de sporter zich thans verbindt aan de verplichtingen van het dopingreglement kan mogelijk niet worden beschouwd als een ‘vrije, specifieke en op informatie berustende wilsuiting waarmee de betrokkene aanvaardt dat hem/haar betreffende persoonsgegevens worden verwerkt.’40 Door wettelijke eisen te stellen aan de wijze waarop en de omstandigheden waaronder de sporter zijn toestemming verleent, kunnen echter mogelijke bezwaren tegen het gebruik van toestemming als grond voor de verwerking van persoonsgegevens worden verminderd of weggenomen. De Afdeling wijst er op dat bijvoorbeeld het Burgerlijk Wetboek regels bevat over verschillende bijzondere overeenkomsten die mede tot doel hebben een ongelijkwaardige verhouding tussen de personen die de overeenkomst sluiten te compenseren, bijvoorbeeld tussen een hulpverlener en een patiënt of tussen een werkgever en een werknemer.41 De privaatrechtelijke relatie tussen sportbond enerzijds en (top)sporter anderzijds zou naar het oordeel van de Afdeling door middel van dwingende regels zodanig kunnen worden genormeerd dat wordt gewaarborgd dat een sporter slechts aan de dopingreglementen van een sportbond wordt gebonden als aan specifieke voorwaarden wordt voldaan. Zo zou kunnen worden geregeld dat de dopingreglementen slechts van toepassing zijn indien een sporter, op het moment dat hij besluit aan wedstrijden op het hoogste niveau deel te nemen, na in voldoende mate te zijn geïnformeerd over de rechten en plichten die toepassing van het dopingreglement met zich brengt, nadrukkelijk instemt om zich aan het dopingreglement te onderwerpen. Daarbij zouden ook nadere eisen kunnen worden gesteld aan de wijze van verwerking van persoonsgegevens van de sporter door de sportbond en andere betrokken organisaties.

Mochten niet alle taken die de Dopingautoriteit thans verricht daarmee van een toereikende wettelijke basis zijn voorzien, bijvoorbeeld niet de situatie van buitenlandse sporters die hier deelnemen aan wedstrijden, dan is – in beperkte mate – een aanvullende publiekrechtelijke regeling daarvoor denkbaar.

b. Een volwaardige publiekrechtelijke regeling van de wettelijke taak

Voor zover de regering meent dat de dopingcontrole en de daaraan gelieerde taken bij wet aan een nieuw zelfstandig bestuursorgaan moeten worden opgedragen, dient de desbetreffende taak te worden uitgeoefend overeenkomstig bij wet aan het zelfstandig bestuursorgaan toegekende bevoegdheden en overeenkomstig bij of krachtens de wet gestelde eisen.42 Dit impliceert dat de verplichtingen waaraan sporters thans op basis van het Dopingreglement van de sportbond zijn gehouden, worden neergelegd in wettelijke voorschriften en dat wordt geregeld dat overtreding van deze regels kan worden bestraft met in de wet genoemde maatregelen. Daarbij dient de Dopingautoriteit over zodanige bevoegdheden te beschikken dat zij de noodzakelijke handelingen kan verrichten.43

Ook is dan van belang dat wordt voorzien in bevoegdheden die recht doen aan de verantwoordelijkheid van de minister voor de uitvoering van de wettelijke taak door het zelfstandig bestuursorgaan.44 Daarbij is bovendien van belang te betrekken dat indien een publiekrechtelijke regeling van de dopingcontrole noodzakelijk wordt geacht, ook de tuchtrechtelijke procedures van de sportbonden of –organisaties wettelijk dienen te worden vormgegeven. Deze optie brengt derhalve wel mee dat de verantwoordelijkheid voor de inhoud en uitvoering van het dopingcontroleproces en daarbij behorende tuchtrechtelijke procedures volledig bij de overheid komt te liggen.

5. Conclusie

Het voorstel komt voort uit de door de Groep gegevensbescherming Artikel 29 geuite opvatting dat de door sporters gegeven toestemming een ontoereikende basis is voor de verwerking van persoonsgegevens in het kader van het dopingcontroleproces. Om te voorzien in een alternatieve grond voor gegevensverwerking door de stichting Anti-Doping Autoriteit Nederland kent het voorstel aan een publiekrechtelijke rechtspersoon, de Dopingautoriteit, een wettelijke taak toe, waarmee beoogd wordt een nieuwe grondslag voor de verwerking van persoonsgegevens in het kader van het dopingcontroleproces te creëren. Waarom specifiek voor deze grond voor verwerking van persoonsgegevens wordt gekozen, wordt in de toelichting niet gemotiveerd. Het voorstel is naar het oordeel van de Afdeling ontoereikend.

Het regelt niet de bevoegdheden van de Dopingautoriteit noch de rechten en plichten van de sporter. Het voorstel gaat voorbij aan het feit dat, indien toestemming geen grond kan vormen voor gegevensverwerking, de Dopingautoriteit niet de beschikking kan krijgen over de persoonsgegevens van de sporters op basis van de binding van de sporter aan het Dopingreglement van de betreffende sportbond. Voorts gaat het voorbij aan het feit dat, indien toestemming geen grond kan vormen voor gegevensverwerking, ook het tuchtcollege van de betreffende sportbond in het kader van de tuchtprocedure de persoonsgegevens van de sporter op basis van de huidige privaatrechtelijke rechtsverhouding niet mag gebruiken. Tot slot voorziet het voorstel niet in sturingsinstrumenten waarmee de minister zijn verantwoordelijkheid voor het functioneren van de Dopingautoriteit kan effectueren. De Afdeling meent dat er andere oplossingsrichtingen bestaan: een nadere regeling van de wijze waarop een sporter op privaatrechtelijke basis instemt met de Dopingreglementen van een sportbond eventueel aangevuld met een wettelijke grondslag voor bepaalde taken of een volwaardige publiekrechtelijke regeling.

De Afdeling adviseert het voorstel in het licht van het bovenstaande te heroverwegen.

Onverminderd het bovenstaande vraagt de Afdeling aandacht voor het volgende:

6. Toepassing Kaderwet zelfstandige bestuursorganen

Het voorstel en de toelichting gaan ervan uit dat de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen van toepassing is op de Dopingautoriteit. De Afdeling merkt hierover het volgende op. Een zelfstandig bestuursorgaan is in de definitie van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen een bestuursorgaan van de centrale overheid dat bij de wet, krachtens de wet bij algemene maatregel van bestuur of krachtens de wet bij ministeriële regeling met openbaar gezag is bekleed, en dat niet hiërarchisch ondergeschikt is aan een minister.45 Het voorstel kent geen openbaar gezag toe aan de Dopingautoriteit en bevat geen grondslag om dat bij lagere regeling te doen. Daarmee valt de Dopingautoriteit niet onder de definitie van een zelfstandig bestuursorgaan zoals gehanteerd in de Kaderwet en is bijgevolg die wet niet van toepassing. Hierdoor is niet voorzien in regels betreffende, onder meer, de samenstelling en organisatie van het zelfstandig bestuursorgaan, de informatievoorziening, de sturing en het toezicht of het financieel toezicht op het zelfstandig bestuursorgaan. Het voorstel dient hierin alsnog te voorzien.

De Afdeling adviseert het voorstel aan te passen.

7. Andere onrechtmatigheden verwerking persoonsgegevens

De door het voorstel aan de Dopingautoriteit opgedragen taken worden, ingevolge het voorstel, uitgevoerd in overeenstemming met de Wereld Anti-Doping Code.46

De opvatting van de Groep gegevensbescherming artikel 29 die de aanleiding vormt voor het voorstel maakte onderdeel uit van zienswijzen van deze groep met betrekking tot de vraag of de World Anti-Doping Code en onderliggende documenten voldoen aan de vereisten van richtlijn 95/46/EG.47

De Groep gegevensbescherming artikel 29 heeft daarbij meer kanttekeningen geplaatst dan enkel de opmerking over de rechtmatigheid van verwerking van persoonsgegevens op grond van toestemming van de sporter. Zo zijn ook opmerkingen gemaakt over de proportionaliteit van de verzameling van de gegevens over de verblijfplaats van de sporters en de bewaartermijn van de verwerkte persoonsgegevens. De Autoriteit persoonsgegevens heeft in haar advies over het conceptvoorstel uiteengezet dat, gelet op de kritiekpunten van de Groep gegevensbescherming artikel 29, in Nederlandse wetgeving zal moeten worden voorzien in additionele bescherming van de persoonlijke levenssfeer van sporters.48

Naar aanleiding van dit advies is in het voorstel een grondslag opgenomen om, indien daartoe in de toekomst aanleiding bestaat, bij algemene maatregel van bestuur nadere regels te stellen over de eisen voor de verwerking van persoonsgegevens door de Dopingautoriteit. De toelichting zet echter niet uiteen of de uitvoering van de wettelijke taken door de Dopingautoriteit, gelet op de kritiekpunten van de Groep gegevensbescherming artikel 29, voldoet aan de vereisten van de Wbp en richtlijn 95/46/EG.

Een bijzonder aandachtspunt daarbij is dat, gelet op de Code, moet worden aangenomen dat persoonsgegevens worden gedeeld met andere sportorganisaties.49 Daartoe worden onder meer de gegevens opgeslagen in de ADAMS-database die in Canada is gesitueerd. Het voorstel biedt geen grondslag voor de verstrekking van persoonsgegevens aan andere sportorganisaties. Uit de toelichting kan bovendien niet worden opgemaakt of de verstrekking van gegevens aan sportbonden buiten de Europese Unie voldoet aan de vereisten van artikel 25 en verder van richtlijn 95/46/EG.50

De Afdeling adviseert in het licht van het bovenstaande het voorstel en de toelichting aan te passen.

8. Overgangsrecht

Het voorstel regelt de overgang van de gegevensbestanden van de stichting Anti Doping Autoriteit Nederland naar de Dopingautoriteit. Tevens regelt het voorstel de mogelijkheid dat de stichting Anti Doping Autoriteit Nederland haar betrokkenheid bij reeds aangevangen dopingcontroleprocessen voortzet.51 Het voorstel bevat verder geen voorschriften die voorzien in de rechtsovergang van de stichting Anti-Doping Autoriteit Nederland naar de nieuwe publiekrechtelijke rechtspersoon. Ook uit de toelichting wordt onvoldoende duidelijk welke gevolgen de overgang heeft voor de bestaande rechten en plichten van de stichting.

De Afdeling adviseert in de toelichting op het bovenstaande in te gaan en zo nodig het voorstel aan te passen.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft (blijkens het vorenstaande) bezwaar tegen de vorm en inhoud van het voorstel van wet en geeft U in overweging dit niet aldus te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.


De vice-president van de Raad van State,


  1. Hier wordt uitgegaan van het Nationaal Dopingreglement zoals geraadpleegd op: http://www.dopingautoriteit.nl/media/files/documenten/2015/DEF_Nationaal_Dopingreglement_2015_voor_website.pdf.↩︎

  2. Ook kunnen zij gehouden zijn aan het dopingreglement van de organisatie van het sportevenement waaraan zij deelnemen. Ook in dat geval is de binding civielrechtelijk van aard. Toelichting, paragraaf 5.1.1.↩︎

  3. Titel II van het model nationaal dopingreglement noemt verschillende overtredingen: aanwezigheid in een lichaamsmonster, bezit of gebruik van verboden stoffen of verboden methoden, gebrekkige medewerking of informatieverstrekking, het manipuleren van het dopingcontroleproces of een poging daartoe, het handelen in verboden stoffen of verboden methoden of een poging daartoe, het toedienen aan een sporter van verboden stoffen of verboden methoden of een poging daartoe, medeplichtigheid en verboden samenwerking.↩︎

  4. Artikel 36 Nationaal dopingreglement.↩︎

  5. Artikel 64.2 Nationaal dopingreglement.↩︎

  6. Gegevens van artsen en ‘entourage’, ofwel begeleiders, managers, ouders etc. van sporters.↩︎

  7. De persoonsgegevens van sporters die worden verwerkt in het kader van de uitvoering van het dopingcontroleproces zijn, aldus de toelichting, naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geslacht, nationaliteit, tak van sport, contactgegevens en medische gegevens (controleresultaten), waaronder gegevens inzake het gebruik van geneesmiddelen. In sommige gevallen gaat het ook om gegevens over eventuele lichamelijke of geestelijke beperkingen, voor zover een sporter die opgeeft.↩︎

  8. Voor het bijhouden van de medische dispensaties (het gebruik in het kader van een medische behandeling door een sporter van middelen die op de lijst met verboden stoffen staan) worden, aldus de toelichting, de volgende gegevens van de sporter verwerkt: naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geslacht, nationaliteit, tak van sport, contactgegevens, medische gegevens, waaronder de aandoening, diagnose, behandelingswijze en medicatie. Van de betrokken arts worden de naam, adres, woonplaats, contactgegevens en functie genoteerd.↩︎

  9. In het kader van de whereabouts-regeling worden, aldus de toelichting, de volgende gegevens van sporters door de Dopingautoriteit verwerkt: naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geslacht, nationaliteit, tak van sport, reis- en verblijfsgegevens, beeldmateriaal en contactgegevens.↩︎

  10. Voor de uitvoering van de intelligence & investigations activiteiten worden, aldus de toelichting, naam, adres, woonplaats, contactgegevens, reis- en verblijfsgegevens, geboortedatum, nationaliteit, geslacht, tak van sport en in enkele gevallen ook gegevens over het gebruik van geneesmiddelen verwerkt. Het gaat hier, behalve de gegevens over medicijngebruik, niet alleen om gegevens van sporters, maar ook om gegevens van artsen en ‘entourage’, ofwel begeleiders, managers, ouders etc. van sporters.↩︎

  11. Toelichting, paragraaf 6.2.2.↩︎

  12. De Groep gegevensbescherming artikel 29 is een op basis van richtlijn 95/46/EG (bescherming persoonsgegevens) opgericht onafhankelijk raadgevend orgaan dat bestaat uit vertegenwoordigers van de door iedere Lid-Staat aangewezen toezichthoudende autoriteit(en) op het terrein van bescherming van persoonsgegevens, een vertegenwoordiger van de voor de communautaire instellingen en organen opgerichte autoriteit(en) en een vertegenwoordiger van de Commissie. De Groep heeft tot taak: a) elke kwestie betreffende de toepassing van de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen te bestuderen, teneinde bij te dragen tot een homogene toepassing daarvan; b ) de Commissie van advies te dienen over het beschermingsniveau in de Gemeenschap en in derde landen; c ) de Commissie te adviseren over voorstellen tot wijziging van deze richtlijn, voorstellen voor aanvullende of specifieke maatregelen die met het oog op de bescherming van de rechten en vrijheden van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens dienen te worden genomen, alsmede over elk ander voorstel voor communautaire maatregelen die voor die rechten en vrijheden gevolgen hebben; d) advies uit te brengen over de op communautair niveau opgestelde gedragscodes. Artikel 30 richtlijn 95/46/EG.↩︎

  13. Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, PbEG L 281 van 23/11/1995.↩︎

  14. Artikel 3.↩︎

  15. Artikel 1 definieert het dopingcontroleproces als: het proces tot vaststelling van mogelijke overtredingen van een voor de betrokkene bindend dopingreglement, met inbegrip van het aanvragen en beoordelen van verzoeken tot dispensatie, het verlenen van dispensatie, het verzamelen en verwerken van verblijfsgegevens, het selecteren en aanwijzen van de personen bij wie lichaamsmonsters zullen worden afgenomen, het plannen van de procedure tot afname van lichaamsmonsters, het afnemen en verzamelen van lichaamsmonsters, het analyseren van lichaamsmonsters, het beheren van de resultaten van het laboratoriumonderzoek en het deelnemen aan tuchtrechtelijke procedures.↩︎

  16. Artikel 4, eerste lid.↩︎

  17. Artikel 11.↩︎

  18. Artikel 3 en 4.↩︎

  19. Toelichting, paragraaf 5.1.1 en 7.2.↩︎

  20. Artikel 11, derde lid.↩︎

  21. Artikel 3, tweede lid.↩︎

  22. Toelichting, paragraaf 4.1.↩︎

  23. Artikel 10, eerste lid, Grondwet luidt: Ieder heeft, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer.↩︎

  24. Artikel 11 Grondwet bepaalt: Ieder heeft, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op onaantastbaarheid van zijn lichaam.↩︎

  25. Artikel 8 EVRM.↩︎

  26. EHRM 16 december 1992, NJ 1993, 400 (Niemitz) en vele arresten nadien. Zie ook Harris, O’Boyle & Warbrick, Law of the European Convention on Human Rights, Oxford University Press 2014, blz. 524-526.↩︎

  27. EHRM 26 juli 2007, nr. 64209/01. Zie eerder EHRM 25 juni 1997, NJ 1998, 506 m.n. P.J. Boon (Halford vs. Verenigd Koninkrijk) en EHRM 3 april 2007, nr. 62617/00 r.o. 42 (Copland vs. Verenigd Koninkrijk). In deze zaken ging het om het afluisteren van telefoongesprekken en de controle van emailberichten en surfgedrag op Internet door de werkgever.↩︎

  28. Dat is ook de grondgedachte van artikel 7 Richtlijn 95/46/EG. Daaruit blijkt dat – naast toestemming (art. 7, onder a) – de uitvoering van een overeenkomst een zelfstandige grondslag kan zijn voor de verwerking van persoonsgegevens (art. 7, onder b).↩︎

  29. ECRM 3 mei 1983, NJ 1984, 268 m.n. E.A. Alkema (r.o. 3).↩︎

  30. Vragen van de leden Koser Kaya (D66) en Neppérus (VVD) aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over dopingcontroles in strijd met de Wet bescherming persoonsgegevens (ingezonden 22 april 2010). Kamerstukken II 2009/10, Aanhangsel, 2467.↩︎

  31. Rechtbank Haarlem, 24-07-2009, Zaaknummer159578 - KG ZA 09-404, ECLI:NL:RBHAA:2009:BJ3767, paragraaf 4.10.↩︎

  32. Artikel 2, onderdeel h), van Richtlijn 95/46/EG.↩︎

  33. Article 29 Data Protection Working Party. Opinions 3/2008 en 4/2009.↩︎

  34. Verordening (EU) 2016/679 VAN HET Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming), PB 2016, L 119, overwegingen 42 en 43..↩︎

  35. Zie artikelen 16, 21 en 23 Wbp.↩︎

  36. Artikel 8 Wbp bepaalt dat persoonsgegevens mogen worden verwerkt indien:

    a. de betrokkene voor de verwerking zijn ondubbelzinnige toestemming heeft verleend;

    b. de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de uitvoering van een overeenkomst waarbij de betrokkene partij is, of voor het nemen van precontractuele maatregelen naar aanleiding van een verzoek van de betrokkene en die noodzakelijk zijn voor het sluiten van een overeenkomst;

    c. de gegevensverwerking noodzakelijk is om een wettelijke verplichting na te komen waaraan de verantwoordelijke onderworpen is;

    d. de gegevensverwerking noodzakelijk is ter vrijwaring van een vitaal belang van de betrokkene;

    e. de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de goede vervulling van een publiekrechtelijke taak door het desbetreffende bestuursorgaan dan wel het bestuursorgaan waaraan de gegevens worden verstrekt, of

    f. de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van de verantwoordelijke of van een derde aan wie de gegevens worden verstrekt, tenzij het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene, in het bijzonder het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, prevaleert.↩︎

  37. Artikel 68.2 van het nationaal dopingregelement bepaalt dat de persoonsgegevens van de betrokkene, waaronder zijn whereabouts-informatie, dispensatiegegevens en controleresultaten, (kunnen) worden verzonden aan de Bond, de dopingcontrole-uitvoerende organisatie, het laboratorium en de relevante ADO’s, waaronder in ieder geval de Dopingautoriteit, de internationale federaties, alsmede WADA.↩︎

  38. Artikel 11, derde lid, bepaalt slechts dat bij algemeen maatregel van bestuur nadere regels kunnen worden gesteld ten aanzien van de aan de verwerking van persoonsgegevens gestelde eisen.↩︎

  39. Artikel 9, eerste en tweede lid.↩︎

  40. Artikel 1, onderdeel i, Wbp.↩︎

  41. Titel 7, Afdeling 5 en Titel 10 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.↩︎

  42. Daarbij zou bovendien nader moeten worden bekeken of instelling van een zelfstandig bestuursorgaan nog wel wenselijk is en uitvoering onder volledige verantwoordelijkheid van de minister van VWS niet prevaleert.↩︎

  43. Bij wijze van voorbeeld wordt verwezen naar de Vlaamse regeling (Decreet betreffende de preventie en bestrijding van doping in de sport (Antidopingdecreet van 25 mei 2012), <http://www.codex.vlaanderen.be/Portals/Codex/documenten/1021920.html). Daarin is een wettelijke grondslag geformuleerd voor de verplichting om zich te onthouden op elk moment van dopingpraktijken voor alle sporters, begeleiders en sportverenigingen (artikel 6), stelt de regering de verboden lijst vast (artikel 9) en zijn de rechten en verplichtingen van federaties en (lid)organisaties, van sporters en hun (medische) verzorgers vastgelegd (artikelen 11-17).↩︎

  44. Daarbij rekening houdend met de artikelen 20.5 en 22.6 van World Anti-Doping Code 2015.↩︎

  45. Artikel 1, onderdeel a, Kaderwet zelfstandige bestuursorganen.↩︎

  46. Artikel 4, tweede lid.↩︎

  47. Zie Opinion 3/2008 on the World Anti-Doping Code Draft International Standard for the Protection of Privacy, Second opinion 4/2009 on the World Anti-Doping Agency (WADA) International Standard for the Protection of Privacy and Personal Information, on related provisions of the WADA Code and on other privacy issues in the context of the fight against doping in sport by WADA and (national) anti-doping organizations en Brief Article 29 Data Protection Working Party aan Commissioner Androulla Vassiliou d.d. 7 februari 2012.↩︎

  48. Toelichting, paragraaf 7.2.↩︎

  49. Het dopingreglement bepaalt dat de persoonsgegevens van de betrokkene, waaronder zijn whereabouts-informatie, dispensatiegegevens en controleresultaten, (kunnen) worden verzonden aan de Bond, de dopingcontrole-uitvoerende organisatie, het laboratorium en de relevante ADO’s, waaronder in ieder geval de Dopingautoriteit, de internationale federaties, alsmede WADA. Artikel 68.2.↩︎

  50. Zie HvJ EU van 6 oktober 2015, zaak C‑362/14 (Schrems).↩︎

  51. Artikel 13.↩︎