[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Toelichtende nota

Bijlage

Nummer: 2016D35434, datum: 2016-09-22, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Luchtvaartverdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van CuraƧao, en de Federale Regering van Oostenrijk; Willemstad, 7 maart 2016 (2016D35433)

Preview document (šŸ”— origineel)


Luchtvaartverdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden,
ten behoeve van CuraƧao, en de Federale Regering van Oostenrijk;
Willemstad, 7 maart 2016 (Trb. 2016, 71)

TOELICHTENDE  NOTA

Het Luchtvaartverdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der
Nederlanden, ten behoeve van CuraƧao, en de Federale Regering van
Oostenrijk (hierna: het Verdrag) is het resultaat van besprekingen
tussen de CuraƧaose en de Oostenrijkse luchtvaartautoriteiten.
Aanleiding voor die besprekingen was de wens van de twee partijen om de
luchtvaartrelatie tussen CuraƧao en Oostenrijk in een verdrag te
regelen. 

Lidstaten van de Europese Unie dienen zich te houden aan de uitspraak
van het Europese Hof van Justitie van 5 november 2002 in de zogenaamde
Ā«Open SkiesĀ» zaken, die op 29 april 2004 (Verordening (EG) nr.
847/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2004, L 157) inzake
onderhandelingen over en de uitvoering van overeenkomsten inzake
luchtdiensten tussen lidstaten en derde landen is vastgesteld. Daarom is
het Verdrag conform de voor Oostenrijk geldende EU-regelgeving en sluit
een verwijzing naar voor Oostenrijk relevante regelgeving tevens de
toepasselijke EU-regelgeving in.

Hoewel in het Verdrag de regeringen als verdragspartijen worden genoemd,
zal het Verdrag uiteraard tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten
behoeve van CuraƧao, en de Republiek Oostenrijk gelden. 

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 bevat omschrijvingen van enkele in het Verdrag voorkomende,
voor luchtvaartverdragen gebruikelijke, begrippen. 

In artikel 2 worden de rechten aangegeven die in het kader van dit
luchtvaartverdrag worden verleend, te weten het recht van overvlucht en
technische landing, het recht om van, naar en via het grondgebied van de
andere partij naar een aantal verder gelegen bestemmingen te vliegen in
overeenstemming met de routetabel bij het Verdrag, alsmede het recht om
geregelde luchtdiensten van, naar en via hun wederzijdse grondgebieden
te onderhouden. 

Voor het uitvoeren van de luchtdiensten wordt in artikel 3, eerste lid,
de aanwijzing van Ć©Ć©n of meer luchtvaartmaatschappijen per land en het
recht om die aanwijzing in te trekken of te wijzigen geregeld. In het
vierde lid wordt bepaald onder welke voorwaarden de benodigde
exploitatievergunningen worden verleend. Het vijfde lid van artikel 3
geeft de luchtvaartautoriteiten van elke partij het recht om de op grond
van het vierde lid aan de door de andere partij aangewezen
luchtvaartmaatschappijen verstrekte exploitatievergunningen in te
trekken, op te schorten of te beperken.

In het eerste lid van artikel 4 wordt bepaald dat het vliegen met en de
exploitatie van de luchtvaartuigen van de door de ene partij aangewezen
luchtvaartmaatschappijen dient te voldoen aan wet- en regelgeving van de
andere partij ten aanzien van de binnenkomst op, het vliegen over, het
verblijf op en het vertrek uit het grondgebied van deze partij. Dit
geldt ook voor passagiers, bemanning, vracht of post. Het vierde lid
bepaalt dat partijen, indien een substantiƫle toename van illegale
migratie of andere bedreiging voor de interne veiligheid wordt
geconstateerd, op grond van Bijlage 9 van het op 7 december 1944 te
Chicago tot stand gekomen Verdrag inzake de internationale
burgerluchtvaart (Trb. 1959, 45 ā€“ hierna: Verdrag van Chigago), de
inzet van documentenadviseurs kunnen toestaan.

Artikel 5 bevat een bepaling over volledige vrijstelling van
douanerechten, inspectiekosten en andere rechten of belastingen die elk
van de partijen kan verlenen aan de aangewezen luchtvaartmaatschappijen
van de andere partij. Het derde lid bepaalt dat zowel normale
boorduitrustingsstukken als materialen en voorraden aan boord van een
luchtvaartuig van een partij alleen op het grondgebied van de andere
partij mogen worden uitgeladen met toestemming van de douaneautoriteiten
van die partij.



Artikel 6 bevat bepalingen ter vermijding van dubbele belasting.

Artikel 8 bevat de vrijstelling van douanerechten, heffingen en andere
vergelijkbare belastingen van bagage, vracht en post die op doorreis
zijn. 

In artikel 9 wordt bepaald dat geldende bewijzen van luchtwaardigheid,
bewijzen van bekwaamheid en vergunningen uitgegeven of bekrachtigd in
overeenstemming met de wetten en regelgeving van de ene partij, en die
nog niet verlopen zijn, zullen worden erkend als geldig door de andere
partij, mits deze voldoen aan de minimale eisen van het Verdrag van
Chicago. Voor Oostenrijk betekent de erkenning dat deze in
overeenstemming dient te zijn met vigerende EU wet- en regelgeving. Op
grond van het derde lid, behoudt elke partij het recht om bewijzen van
bekwaamheid en vergunningen te weigeren die door de andere partij of
door een derde land aan onderdanen van de eerstgenoemde partij zijn
toegekend of ten behoeve van die onderdanen zijn bekrachtigd.

Teneinde de commerciƫle mogelijkheden voor de desbetreffende
luchtvaartmaatschappijen te vergroten zijn in het verdrag bepalingen
opgenomen met betrekking tot gebruikersheffingen (artikel 7), tarieven
(artikel 10), commerciƫle activiteiten (waaronder verkoop en marketing
van airservice producten) inclusief het vestigen van kantoren (artikel
11), converteren en overmaken van inkomsten (artikel 13), capaciteit en
eerlijke concurrentie (artikel 14) en statistieken (artikel 17).

Op grond van artikel 12, eerste lid, heeft elke aangewezen
luchtvaartmaatschappij het recht om op het grondgebied van de andere
partij zelf haar gronddiensten uit te voeren (ā€œself-handlingā€), of,
naar haar keuze, de gronddiensten volledig of gedeeltelijk te laten
uitvoeren door een leverancier die een vergunning heeft deze diensten te
leveren. Het tweede en derde lid bevatten bepalingen over
lease-regelingen en code-sharing.

Artikelen 15 en 16 bevatten bepalingen met betrekking tot de
luchtvaartveiligheid en luchtvaartbeveiliging. Hierin zijn een procedure
en een aanpak geregeld indien CuraƧao of Oostenrijk twijfels heeft over
de wijze waarop de veiligheids- en beveiligingsstandaard door de andere
partij wordt nageleefd en gecontroleerd. Bij gerede twijfel kunnen
consultaties plaatsvinden. Indien maatregelen uitblijven, bieden
artikelen 15 en 16 de mogelijkheid om de vluchtuitvoering door de
luchtvaartmaatschappijen van en naar elkaars grondgebied op te schorten
danwel te staken. Verder wordt verwezen naar de door de Internationale
Organisatie voor de Burgerluchtvaart (ICAO) vastgestelde veiligheids- en
beveiligingsstandaarden, die bij de wederzijdse luchtvaartbetrekkingen
tussen CuraƧao en Oostenrijk in acht moeten worden genomen.

Het verdrag bevat verder de op luchtvaartgebied gebruikelijke
bepalingen. Zo bevat artikel 18 een bepaling over consultaties, artikel
19 een bepaling over wijziging van het verdrag en artikel 20 een
regeling om geschillen op te lossen.

Bijlage

In de bijlage, die een integrerend onderdeel van het verdrag vormt,
wordt in de routetabel bepaald dat er gevlogen kan worden van, naar en
via elkaars grondgebied. 

De bijlage is, voor zover het Sectie I en Sectie III betreft, aan te
merken als zijnde van uitvoerende aard. Verdragen tot wijziging van de
bijlage, voor wat betreft de routes, behoeven op grond van artikel 7,
onderdeel f, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen geen
parlementaire goedkeuring, tenzij de Staten-Generaal zich thans het
recht tot goedkeuring terzake voorbehoud. 

Koninkrijkspositie

Het verdrag zal voor wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden, alleen
voor CuraƧao gelden.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van het
Koninkrijk wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend
luidt (artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van
State).