Begrotingsonderzoek OCW 2017
Stenogram
Nummer: 2016D41229, datum: 2016-11-01, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van activiteiten:- 2016-10-26 13:00: Begrotingsonderzoek OCW 2017 (Wetgevingsoverleg), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Preview document (🔗 origineel)
VERSLAG VAN EEN WETGEVINGSOVERLEG
Concept
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft op 26 oktober 2016 overleg gevoerd met mevrouw Bussemaker, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en de heer Dekker, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, over:
het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2017 (34550-VIII);
de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 8 september 2016 inzake opzet en vraagstelling beleidsdoorlichting artikel 12 (tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten) (31511, nr. 22);
de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 8 juli 2016 met de reactie op het verzoek van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap naar aanleiding van het verzoek van de Vereniging Technische Bedrijfstakscholen om spoedige besluitvorming over subsidieregeling praktijkleren (2016Z14617);
de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 17 juni 2016 inzake uitvoering van de motie van het lid Grashoff over een tweede jaar bekostiging voor asielzoekerskinderen in het primair onderwijs (Kamerstuk 34334, nr. 18) (34334, nr. 21).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap,
Wolbert
De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap,
De Kler
Voorzitter: Tellegen
Griffier: De Kler
Aanwezig zijn acht leden der Kamer, te weten: Asante, Duisenberg, Van Meenen, Van der Ree, Rog, Straus, Tellegen en Vermue,
en mevrouw Bussemaker, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en de heer Dekker, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Aanvang 13.03 uur.
De voorzitter:
Dames en heren, ik heet de minister en de staatssecretaris heel
hartelijk welkom bij dit begrotingsonderzoek. Verder heet ik natuurlijk
ook hun ambtenaren en de leden van harte welkom.
Ik geef allereerst het woord aan de twee rapporteurs van de commissie,
mevrouw Straus en mevrouw Vermue.
Mevrouw Straus (VVD):
Voorzitter. Mede namens mevrouw Vermue heet ik van harte welkom de
minister, de staatssecretaris, hun gevolg en alle medeleden van de
commissie OCW die hier aanwezig zijn en hun interesse tonen in dit
onderwerp.
Zoals wellicht bekend is de commissie OCW een van de voorlopers op het
gebied van de controle van de begroting en de verantwoording daarover.
Dat proberen wij dit jaar wederom gestand te doen. Wij doen dat altijd
met een afvaardiging van de commissie. Dit jaar zijn dat mevrouw Vermue
namens de Partij van de Arbeid en ikzelf namens de VVD. Die controle en
verantwoording doen wij aan de hand van een aantal sheets. De leidraad
in die sheets is een aantal vragen, namelijk:
1. Wat is het beeld van het beleidsterrein op hoofdlijnen?
2. Welke doelen zijn er gepland?
3. Welke prestaties zijn er gepland?
4. Wat gaat het kosten?
5. Wat is het oordeel over de rechtmatigheid, doeltreffendheid en
doelmatigheid?
6. Welke conclusies en aanbevelingen heeft de commissie voor de minister
en de staatssecretaris?
Ik ga meteen door naar vraag 1: Wat is het beeld van het beleidsterrein
op hoofdlijnen? Ik laat daarvoor twee grafieken zien die wij uit de
informatie van de begroting hebben gehaald. Daarin kunnen we zien dat er
een dip is ten opzichte van 2015. Wij kunnen eigenlijk niet goed
verklaren waar die dip nu precies aan gelegen is. Dat wordt althans
steeds ingewikkelder. Een verklaring hebben we daarvoor gevonden,
namelijk een kasschuif bij de vooruitbetaling ov (openbaar vervoer) van
2017 en 2018 naar 2016. Dat zou er inderdaad voor kunnen zorgen dat er
in 2016 een piek zit en in 2017 een dal. Zo'n kasschuif wordt natuurlijk
vaker toegepast. Wij zouden graag horen van de minister of onze gedachte
correct is dat deze kasschuif die dip in de tabel veroorzaakt. Dat was
ons in eerste instantie namelijk niet meteen duidelijk.
In de begroting zien we bij de uitgaven "peil deelnemer" voor alle
sectoren een stijging van de uitgaven per deelnemer ten opzichte van de
begrotingscijfers van het vorige jaar. Aan de linkerkant is de grafiek
van vorig jaar te zien en aan de rechterkant de grafiek van dit jaar.
Daaruit blijkt dat vorig jaar een aantal schoolsoorten nog een
neergaande lijn liet zien en dat dat nu in alle gevallen gecorrigeerd is
naar een stabiele of een stijgende lijn. Verder zien we dat er in 2019
een dip zit in de cijfers voor het wo. We hebben hier ook op gepuzzeld
maar we zijn er niet in geslaagd om te achterhalen waar deze dip precies
vandaan komt. Dat is dan ook een vraag aan de minister: kunt u ons
uitleggen wat hier precies aan de hand is?
Een andere indicator waar we altijd naar kijken, is de
leerling/leraar-ratio. Die laat in ieder geval zien dat het zich lijkt
te stabiliseren na de fluctuaties van de afgelopen jaren. Dat geldt
wederom voor alle schoolsoorten. Dat vinden wij in ieder geval een
interessante ontwikkeling.
We kijken ook altijd naar de kwaliteit van scholen en opleidingen in
internationaal perspectief. Dit jaar zijn er een aantal updates
doorgevoerd. Dat staat in de heel kleine lettertjes in de sheets.
Gelukkig hebben de mensen hier aan tafel die sheets ook voor zich
liggen, want dan gaat het net iets beter. De indicatoren "vroegtijdig
schoolverlaten", "30- tot 34-jarigen met een diploma tertiair
onderwijs", "een Leven Lang Leren" en "het percentage 20- tot 24-jarigen
met een startkwalificatie" zijn verbeterd. Bij deze vier indicatoren
hebben we dus in internationaal perspectief voortgang gemaakt. De
grafiek onder de rode lijn laat echter zien dat we nog steeds
achterblijven bij de ambitie om bij deze onderwerpen te behoren tot de
top vijf van de wereld. Onze vraag is dan ook wat er gedaan moet worden
en welke maatregelen genomen moeten worden om ook op deze punten die
ambitie waar te maken. Wij vragen dat ook, omdat we die link niet konden
leggen met de beleidsagenda in de begroting.
Voor het volgende onderwerp geef ik het woord aan mevrouw Vermue.
Mevrouw Vermue (PvdA):
Ik ga verder met vraag 2: Welke doelen zijn er gepland? We zien dat er
de laatste jaren hard is gewerkt door OCW aan het verbeteren van de
indicatorentabel. We zien ook dat andere commissies en ministeries
geïnspireerd raken door deze aanpak en eenzelfde proces doorlopen. Dat
is heel mooi en waardevol om te ervaren.
In de tabel is te zien dat we veel oranje en rood scoren. We willen dat
vooraf graag in wat meer algemene zin toelichten, omdat we weer een stap
willen zetten bij het verbeteren daarvan. Zo willen we kunnen zien met
welke acties de minister de doelen wil halen. We hebben daar al eerder
om gevraagd, maar het is nog steeds een enorme puzzel om uit de
beleidsagenda te halen wat de planning per indicator is. Daarnaast is
het vaak onduidelijk wat de uiteindelijke soms overkoepelende ambitie
is. Voor een aantal indicatoren geldt dat ze onderdeel zijn van de
prestatieafspraken en dat er geen landelijke maar individuele afspraken
over worden gemaakt. De verklaring van de minister hiervoor is dat er
geen streefwaarden worden benoemd. Toch willen wij de minister vragen,
een indicatie te geven van de overkoepelende ambities. Waar willen we
naartoe?
Een ander algemeen punt is dat in de indicatorentabel zowel
streefwaarden als realisatiewaarden staan. Dat kan best verwarrend zijn.
Daarnaast kan het voorkomen dat in deze tabel een toekomstige
streefwaarde benoemd wordt maar dat uit andere stukken blijkt dat die
waarde al is gehaald. Een voorbeeld daarvan is het aantal toptalenten in
het voortgezet onderwijs dat zich vaak of bijna altijd verveelt.
Hiervoor was de streefwaarde voor 2016 41% en 2018 onder de 25%.
Tegelijkertijd zien we in de verantwoording over 2015 dat het percentage
inmiddels is gedaald naar 24%. Wij zouden de minister willen verzoeken,
duidelijker in de tabel aan te geven of de streefdoelen gehaald zijn en
waar mogelijk nieuwe streefdoelen te formuleren zoals dat destijds ook
voor het vsv-beleid (voortijdig schoolverlaten) is gedaan. Kortom, we
willen de minister nogmaals verzoeken om met deze algemene punten voor
de gehele set aan indicatoren aan de slag te gaan, zodat we bij de
verantwoording in mei en de daaropvolgende begroting in september meer
inzicht hebben.
Dit waren de meer algemene punten. We hebben ook nog wat vragen bij
enkele specifieke indicatoren. Ik ga die nu langslopen.
Over de indicatoren voor het behalen van de referentieniveaus heeft de
minister in de beantwoording van de feitelijke vragen aangegeven dat
daarvoor, net als destijds bij de Cito-score, geen streefwaarde wordt
benoemd. Er wordt niet op gestuurd. De vraag is dan wel op welke manier
deze indicatoren in verhouding staan tot de indicatoren over lezen en
rekenen uit de internationale onderwijsvergelijking en de
topvijfranking, waarbij het de doelstelling is dat Nederland in de top
vijf terechtkomt.
Tijdens het afgelopen verantwoordingsonderzoek heeft de commissie de
minister verzocht om te onderzoeken wat de reden is waarom de gewenste
verbeteringen op het gebied van het vergroten van de kwaliteit van de
leraren en de schoolleiders ondanks intensiveringen niet worden gehaald.
Wanneer mag de Kamer de resultaten van dit onderzoek verwachten?
Onderaan de bijbehorende sheet staat de indicator voor het aantal
leerlingen dat zich veilig voelt. Hierover vragen wij ons af wanneer wij
tevreden zijn en hoeveel inspanningen er gepleegd worden om dit te
bereiken.
Ik ga door naar de sheet over de verschillende sectoren. Bij een aantal
van de indicatoren voor scholen en instellingen op het gebied van het
inzichtelijk maken en aangesproken worden op hun prestaties zien we dat
er maar op één sector gerapporteerd wordt. Wij vragen de minister om dit
voor alle andere sectoren ook te rapporteren.
Over de studententevredenheid in het mbo willen wij de minister vragen
uit te leggen hoe het kan dat op de indicatoren "opleiding" en
"instellingen" hoger wordt gescoord dan op de indicator "percentage
tevredenheid school en studie". Tevens vragen wij ons af of een
streefwaarde van 55% hiervoor wel ambitieus genoeg is. Dat verschil in
score is eigenlijk gek gezien het verband tussen die twee.
De volgende sheet die ik laat zien, gaat over techniek en de aansluiting
op de arbeidsmarkt. De minister heeft in de beantwoording van de
feitelijke vragen aangegeven dat de primaire focus van het beleid erop
is gericht dat vier op de tien studenten bij de instroom kiest voor
techniek. Uit de cijfers blijkt dat dit nog niet het geval is. Daarnaast
geven technische universiteiten aan dat zij op bepaalde opleidingen
studentenstops moeten invoeren. Wat gaat de minister doen om dit op te
lossen? Bij de indicatoren over de aansluiting op de arbeidsmarkt zien
we dat er sprake is van een daling of van stabilisering als we ervan
uitgaan dat de gepresenteerde tussenwaarden realisaties zijn en niet de
streefwaarden betreffen. We vragen ons af of er op dit gebied niets is
gedaan of dat wat er is gedaan niet goed genoeg is gebleken. Wat gaat de
minister doen om dit aan te pakken?
Dan kom ik nu op de beleidsagenda versus de verantwoording. Zoals bij de
vraag over de doelstellingen is gezegd, is en blijft het een ontzettende
puzzel om een link te vinden tussen de acties uit de beleidsagenda en de
indicatoren uit de indicatorentabel. De rapporteurs van het
verantwoordingsonderzoek 2015 hebben afgelopen juni van de minister de
toezegging gekregen dat zij zal nagaan hoe voor de belangrijkste
indicatoren concrete acties herkenbaar kunnen worden gemaakt in de
beleidsagenda, zodat de beleidsagenda en het verslag nog beter op elkaar
aansluiten. De minister sprak daarbij bijvoorbeeld over een aparte box
waarin deze link gelegd zou kunnen worden. Dat is echter nog niet
gebeurd. We vragen de minister om dit bij de verantwoording in mei wel
te doen.
Een andere belangrijke sheet is de volgende. Na het presenteren van de
begroting zijn er vragen gerezen over de interpretatie. Het is een
ontzettende puzzel gebleken om alle bezuinigingen en intensiveringen bij
elkaar te zoeken en te bepalen of er de afgelopen jaren en in de
toekomst wel of niet is of wordt bezuinigd. De minister heeft bij de
beantwoording van de feitelijke vragen vijf heel overzichtelijke
tabellen aangeleverd en daar bedanken wij haar voor. Uit die manier van
presenteren valt af te lezen dat het saldo op totaalniveau positief is.
Wij vroegen ons echter af wat het beeld op sectorniveau is en hebben
daarom met de gegevens van de minister de tabel op de sheet gemaakt. Wij
hebben hier drie belangrijke vragen over. Is deze tabel een juiste
weergave van de feiten? Wat is het referentiepunt? Wanneer we
bijvoorbeeld naar het subtotaalsaldo onderwijs in 2016 kijken, is er dan
een positief saldo ten opzichte van de ontwerpbegroting of ten opzichte
van de voorgaande jaren? Ten slotte: is de minister bereid om deze tabel
met een uitsplitsing per sector en desgewenst ook afgezet tegen de
uitgaven structureel in volgende begrotingen op te nemen?
Op de volgende sheet zien we dat er een geparkeerde taakstelling op
artikel 91 "nominaal en onvoorzien" is. Dat is de reden waarom de
begroting voor 2017 tot en met 2021 nog niet sluitend is. Met de
motie-Pechtold (31325, nr. 22) is geregeld dat het niet ten laste van
het onderwijs mag komen, maar de vraag is op welke manier de minister
dit dan gaat oplossen. Het negatieve saldo voor studiefinanciering wordt
onder meer veroorzaakt door de studievoorschotmaatregel, geld dat weer
op een andere manier wordt ingezet. Het blijft op basis van de huidige
presentatie een begroting die voor meerdere interpretaties vatbaar is en
dat willen we in de toekomst voorkomen. We verzoeken de minister de vijf
voor de feitelijke vragen aangeleverde tabellen inclusief deze zesde
door ons gemaakte tabel standaard in de begroting en de verantwoording
op te nemen. Daarbij moet in het geval van alle tabellen duidelijk zijn
wat het basisjaar en het begrotingsbedrag is waar de ombuiging dan wel
de intensivering betrekking op heeft.
Mevrouw Straus (VVD):
De vijfde vraag betreft de aandachtspunten van de Algemene Rekenkamer
bij het onderwijs. We hebben er twee uitgepikt die wij vandaag aan de
commissie en de minister zouden willen voorleggen.
Het eerste heeft betrekking op het verbeteren van de sturingsinformatie
over de lumpsum. In het verleden hebben we al vaker besproken dat het
moeilijk is om te achterhalen wat er precies is gebeurd met het extra
geld dat is toegevoegd aan de lumpsum. Naar aanleiding van de
motie-Duisenberg (34300-VIII nr. 27) over alternatieven voor lumpsum
heeft de minister de Kamer hierover een brief gestuurd. Daarin geeft zij
aan dat de sturingsinformatie voor de lumpsum verbeterd zou worden door
de horizontale verantwoording te versterken, bestaande informatie beter
te benutten en de doelen en de daarbij behorende verantwoordingsplichten
beter vooraf vast te leggen. De Algemene Rekenkamer geeft in haar brief
aan dat de 200 miljoen aan intensiveringen in verband met politieke
prioriteiten als een goede testcase hiervoor zou kunnen dienen. We
willen de minister dan ook verzoeken om dit te doen en de Kamer te
informeren over de stappen die zij op dit gebied gaat zetten.
De tweede aanbeveling van de Algemene Rekenkamer heeft betrekking op de
Onderwijsmonitor. In 2015 heeft de Kamer de Algemene Rekenkamer verzocht
om een dashboard te maken om de realisatie van de doelen die beoogd
werden met de extra middelen, te kunnen volgen. De Rekenkamer
presenteerde toen haar onderwijsmonitor, waarbij voor het onderdeel
leraren in een oogopslag per onderwerp doel, indicator, vindplaats en
stand van zaken te zien zijn. Het ministerie presenteerde daarna zijn
eigen onderwijsmonitor voor het gehele stelsel, maar in plaats van een
compleet overzicht per onderwerp, zoals in de monitor van de Algemene
Rekenkamer, komt het ministerie met een pagina met linkjes naar andere
pagina's of zelfs naar andere documenten. Daardoor moet je veel meer op
zoek gaan naar de informatie in plaats van dat die informatie in een
oogopslag zichtbaar is, terwijl dat nu juist wel de bedoeling was van
het dashboard dat de Algemene Rekenkamer ons heeft voorgesteld. We
verzoeken de minister om de huidige Onderwijsmonitor door te ontwikkelen
richting de opzet van de onderwijsmonitor die de Algemene Rekenkamer
heeft gepresteerd. Dat wil zeggen dat per onderwerp in een oogopslag
duidelijk is wat het doel, het streven is, hoe dit bereikt gaat worden
en wat de stand van zaken is.
Ik ben gekomen aan het einde van onze presentatie. Ik wil afsluiten met
een samenvatting van de presentatie die wij hebben gegeven. Behalve de
losse vragen die we tussendoor hebben gesteld, hebben we ook nog een
aantal hoofdvragen die we aan de regering zouden willen stellen. De
eerste is of de minister kan verklaren waardoor de dip in de
begrotingscijfers voor het wo in 2019 wordt veroorzaakt.
Mevrouw Vermue (PvdA):
Aansluitend op de sheets die ik heb gepresenteerd zou ik het verzoek
willen doen om de toegezegde koppeling tussen de indicatoren en de
concrete acties in de beleidsagenda in mei 2017 op te nemen in het
jaarverslag. Verder zouden wij graag zien dat er duidelijker in de tabel
wordt aangegeven welke streefdoelen al zijn gehaald en dat er zo
mogelijk nieuwe streefdoelen worden geformuleerd. Waar er sprake is van
individuele prestatieafspraken, zouden wij willen dat er toch een
indicatie wordt gegeven van de overkoepelende ambitie. Ten slotte zouden
wij het op prijs stellen dat waar mogelijk aan de hand van de
indicatoren over het inzichtelijk maken en het aangesproken worden op
prestaties over alle relevante sectoren wordt gerapporteerd en dat wordt
aangegeven wanneer de Kamer de resultaten kan verwachten van het
onderzoek naar de redenen waarom de gewenste verbeteringen van de
kwaliteit van leraren ondanks de intensiveringen niet worden gehaald.
Daar waar het betrekking heeft op de intensiveringen, is het verzoek om
de vijf aangeleverde tabellen, opgesteld naar aanleiding van de vijf
feitelijke vragen, standaard in de begroting en het jaarverslag aan te
leveren, met de intensiveringen en de ombuigingen voor OCW en inclusief
een tabel met het saldo per sector. Daarbij zal voor alle tabellen
duidelijk moeten zijn wat het basisjaar en het begrotingsbedrag is
waarop de ombuiging dan wel de intensivering betrekking heeft.
Mevrouw Straus (VVD):
De laatste twee vragen hebben betrekking op de aanbevelingen van de
Rekenkamer. De eerste is dat de 200 miljoen aan intensiveringen in het
kader van de politieke prioriteiten wordt gebruikt als testcase om de
sturingsinformatie over de lumpsum te verbeteren. Verder willen wij dat
de Kamer op de hoogte wordt gesteld van de manier waarop dat vorm wordt
gegeven. Het laatste verzoek aan de minister betreft het doorontwikkelen
van de Onderwijsmonitor zodat gebruikers in een oogopslag per onderwerp
het doel, het streven, hoe dit te bereiken en de stand van zaken kunnen
zien, zoals dat bij het eerdere ontwerp van de Algemene Rekenkamer ook
het geval was.
Voorzitter, dat was onze presentatie!
De voorzitter:
Hartelijk dank.
De minister vraagt mij om vijf minuten te schorsen.
De vergadering wordt van 13.21 uur tot 13.23 uur geschorst.
Minister Bussemaker:
Voorzitter. Laat ik allereerst zeggen dat ik weer onder de indruk ben
van de doorwrochte analyse en de gerichte vragen van de Kamercommissie,
want het is zoals mevrouw Straus in haar inleiding zei: de commissie OCW
is een leidende commissie als het gaat om de controle op begroten en
verantwoorden. Ze weet ons dan ook altijd weer te prikkelen om na te
denken over hoe het beter kan. Ik vind dat daarvoor ook nu weer een
aantal goede vragen en suggesties zijn gedaan door de rapporteurs om dat
nu en in de toekomst bij de verantwoording en de volgende begroting
hopelijk verder te verbeteren. Ik hoop ook dat de commissie heeft kunnen
signaleren dat we hebben geleerd van de adviezen en de opmerkingen van
vorig jaar en de jaren daarvoor en dat we dus met een continu proces van
verbetering bezig zijn. En zo hoort het ook in het onderwijs!
Ik ga verder met de concrete vragen en dan om te beginnen met de vraag
naar de dip in 2017. Waardoor is die veroorzaakt? In de presentatie is
al gewezen op de kasschuiven van 2017 en 2018 naar 2016. Die kasschuiven
vinden elk jaar plaats om het kasritme te optimaliseren. Het vermoeden
van de rapporteurs klopt, want de ov-kaart speelt daarbij inderdaad een
belangrijke rol. Het is allemaal techniek, maar de kasschuif op de
ov-kaart verlaagt de uitgaven in 2017 met 500 miljoen euro. Dat is een
fors bedrag en een belangrijke verklaring voor de dip.
Dan werd er ook gevraagd naar de dip in de begrotingscijfers voor het
wetenschappelijk onderwijs in 2019. Waardoor wordt die dip veroorzaakt?
De daling in de uitgaven per student tussen 2018 en 2019 wordt
veroorzaakt door budgetmutaties uit het verleden, zoals oplopende
taakstellingen en tijdelijke middelen. De rapporteurs verwezen zelf ook
al naar het overzicht met veel ramingsbijstellingen, taakstellingen et
cetera. Hier is daarvan de optelsom te zien. Die daling zat overigens al
in de begroting van 2016. Het betreft een daling van circa €50 per
student. Echter, door de afronding in de begroting op een decimaal
achter de komma lijkt het verschil groter dan het daadwerkelijk
is.
Dat de onderwijsuitgaven na 2020 stijgen, komt door de oplopende
middelen uit het studievoorschot die met ingang van deze begroting aan
het artikel van het wo zijn toegevoegd. De middelen die vrijkomen met
het studievoorschot staan dus vanaf nu ook op de begroting van OCW, iets
waar ik erg blij mee ben.
Er is gevraagd naar de topvijfambitie. Halen we die ambitie wel? Wat
gaan we doen om de top te bereiken? De internationale positie in het
onderwijs bestaat uit een aantal verschillende onderwijsterreinen en
indicatoren, bijvoorbeeld reken- en taalvaardigheden en voortijdig
schoolverlaten. Het is wel goed om te weten wat de cijfers van
verschillende meetmomenten zijn. We zien in algemene zin een
vooruitgang, bijvoorbeeld bij het voortijdig schoolverlaten. Daar is het
percentage fors afgenomen, mede als gevolg van gericht en intensief
beleid. De afgelopen jaren hebben we gelukkig door een integrale aanpak
veel jongeren op school weten te houden. Dat betekent ook weer dat we
die aanpak verder vormgeven met een nieuwe streefwaarde. De commissie
weet dat die van 25.000 naar 20.000 gaat.
Andere gegevens laten ook zien dat er soms verschillende meetmomenten
zijn. Het aantal hoogopgeleiden is bijvoorbeeld toegenomen en daar
blijven we ook op inzetten, bijvoorbeeld op het terrein van de
associatedegreeopleidingen. We blijven dus eigenlijk op al die aspecten
die de rapporteurs lieten zien inzetten op beleid om die top vijf te
bereiken. De top vijf is natuurlijk niet een vast gegeven, want ook
andere landen willen in de top vijf komen. Als die het weer beter doen,
kan het zomaar zijn dat we door hen worden ingehaald. De commissie kan
er echter van op aan dat de ambities en de wil om bij de top vijf te
horen, groot zijn en dat we daar dus ook heel gericht op blijven
inzetten.
Mevrouw Vermue heeft vragen gesteld over de indicatoren. Kunnen we in de
tabel duidelijker aangegeven dat streefdoelen behaald zijn en kunnen we
waar mogelijk nieuwe streefdoelen formuleren? Op verzoek van de Kamer is
er in de kolom "tussenwaarden" een tussenstreefwaarde als stap naar de
eindstreefwaarde opgenomen. Dat kan alleen bij die onderdelen waar er
ook echte streefwaarden zijn.
Er is geen laatste realisatiecijfer opgenomen, omdat dat wordt opgenomen
in het jaarverslag. Misschien dat er daardoor enige verwarring is
ontstaan. Dit is de begroting en nog niet het jaarverslag. Voor de
onderdelen waar geen tussenstreefwaarden zijn opgenomen, zijn de
gerealiseerde landelijke waarden opgenomen. Dat is bedoeld als een
signalering voor de voortgang van het stelselniveau. De reden waarom
niet overal een tussenstreefwaarde wordt opgenomen, is dat er in het mbo
en het hoger onderwijs sprake is van individuele afspraken. Helaas kan
ik op grond daarvan niet alsnog een gezamenlijke streefwaarde opnemen,
omdat ook de instellingen zelf hun ambities stellen. Die komen niet van
mij, die stellen zij zelf. Dan is het de vraag of ze die ook halen
binnen de prestatieafspraken. De commissie heeft wellicht ook gelezen
dat de reviewcommissie net haar oordeel bekend heeft gemaakt. Dat is
echter een momentopname en die kan ik niet in de opgetelde indicator in
de begroting opnemen.
De heer Duisenberg (VVD):
Ik kan het helemaal volgen, maar ik ben het niet eens met het antwoord.
Het is een vrij mechanisch antwoord om te zeggen dat we individuele
doelen hebben en dat het daarom niet kan worden opgenomen. Mevrouw
Vermue zei namelijk in haar uiteenzetting dat je daardoor wel een beeld
krijgt van de begroting, maar dat niet duidelijk wordt welke ambities
het kabinet neerzet.
De enorm hoge uitval van studenten, vooral in het hbo, gaat ons allemaal
aan het hart. Dat is volgens mij ook de grote uitschieter bij de
prestatieafspraken en de goede resultaten die er zijn geboekt. De uitval
bij het hbo leidt echt tot een dramatisch beeld en dan zou je verwachten
dat de minister een bepaald ambitieniveau neerzet. Je zou er
bijvoorbeeld nog wel bij kunnen zeggen dat dit ons ambitieniveau is maar
dat dat zich nog moet vertalen in individuele afspraken of dat het niet
top-down wordt gedaan omdat we benieuwd zijn naar wat er bottom-up
binnenkomt. Duidelijk moet wel zijn dat het iets is wat wij willen. Nu
staat er niks. De minister heeft ongetwijfeld iets in haar hoofd. Wil
zij naar 20.000, naar 15.000 of naar nul?
Minister Bussemaker:
Natuurlijk wil ik naar beneden. Dat hebben we echter gedaan door de
instellingen te vragen wat zij zelf een haalbare ambitie vinden in hun
situatie, want niet elke instelling en ook niet elke hbo-instelling
loopt dezelfde risico's. We willen ook dat men zich profileert ten
opzichte van elkaar. Bij de prestatieafspraken is daarom aan de
instellingen heel nadrukkelijk gevraagd om zelf aan te geven wat hun
doelstelling is. Die doelstelling is indertijd beoordeeld op de vraag of
die ambitieus en haalbaar is. De laatste dagen heeft de reviewcommissie
laten zien hoe de instellingen er zelf in zijn geslaagd om hun eigen
ambities te halen. Als ik daar weer een algemene ambitie bovenop ga
zetten, rijd ik hen in de wielen. Het is van tweeën één: of we doen een
landelijke ambitie zoals bij vsv — we hebben gezegd hoeveel we er willen
hebben en zijn er vervolgens op gaan sturen dat de scholen er ook mee
aan de slag gaan — of we doen het als bij de prestatieafspraken. Dat
laatste houdt in dat we de instellingen zelf een ambitie laten stellen,
een ambitie die ambitieus en haalbaar moet zijn. We geven dan ook dan
aan dat ze daar op beoordeeld zullen worden. Daar hebben we dus niet
voor gekozen.
Ik vind dat we ervoor moeten oppassen dat we het voor scholen nodeloos
ingewikkeld maken door boven op hun eigen doelstellingen die van ons te
stellen. Dat het tegengaan van uitval een belangrijke indicator is in de
prestatieafspraken geeft al aan dat het een belangrijk gegeven is.
De heer Duisenberg (VVD):
Dat ben ik met de minister eens. Het feit dat het een indicator is,
geeft aan dat het heel belangrijk is. Ik begrijp echter na de redenatie
in het antwoord van de minister nog steeds niet waarom er niet wordt
weergegeven wat het meetkundige getal is van de ambities die
binnenkomen. Als je de doelstellingen van de instellingen optelt en
weegt naar het aantal studenten, heb je een gemiddeld percentage. Ik
begrijp niet waarom de minister dat meetkundige gemiddelde niet kan
geven. Wij weten nu landelijk niet waar die instellingen zich met z'n
allen op hebben gericht.
Blijkbaar zit er iets waarom de minister dat niet wil weergeven. Ik volg
haar antwoord, want ik begrijp waarom zij het bottom-up wil doen. Ik zou
desondanks toch zeggen: geef dat dan weer, want dat is waar we met z'n
allen mee bezig zijn. Dan weten we waarop we ons kunnen focussen.
Minister Bussemaker:
Het ingewikkelde is dat niet alle hbo-instellingen en universiteiten
dezelfde ambities formuleren. Dat is afhankelijk van hun eigen ambities
en van de vraag waar zij nog denken achter te lopen. Omdat zij zich
daarop willen richten, heeft niet iedereen dezelfde doelstelling
geformuleerd voor switch en uitval.
De heer Duisenberg (VVD):
Daar ben ik het mee eens, maar het is gewoon een meetkundig gemiddelde.
Elke instelling heeft een percentage en dat kun je wegen met het aantal
studenten. Net zoals het feitelijke percentage is berekend, kun je ook
de doelstellingen van elk van de instellingen berekenen. Zo zie ik
het.
Minister Bussemaker:
Dan heb je gewoon een optelsom en dan kun je nog niet nagaan hoe
individuele instellingen het doen. En dat laatste was nou juist het idee
achter die prestatieafspraken. Dan is het …
De heer Duisenberg (VVD):
Nee, dat zijn twee verschillende onderwerpen.
De voorzitter:
Niet door elkaar praten graag. De minister heeft het woord.
Minister Bussemaker:
Dan is het een optelsom van de feitelijke situatie en daarmee niet een
indicator van onze doelstelling.
De voorzitter:
Ik wil het hier eigenlijk bij laten, maar ik zie dat de heer Duisenberg
hierover toch nog iets wil zeggen.
De heer Duisenberg (VVD):
Ik zeg nog één keer wat ik heb bedoeld. Hier staat wat de minister doet
voor de feitelijke situatie. Ik wil vragen om exact diezelfde methodiek
toe te passen voor de geplande situatie. Je legt dan dus helemaal niets
top-down neer, maar je geeft alleen weer wat de uitkomst is van al die
plannen.
De voorzitter:
Het is duidelijk.
Minister Bussemaker:
Wat doe je dan dus, in dit geval voor het hoger onderwijs? Er is het
voorbeeld van switch en uitval. Je geeft aan wat de doelstellingen zijn,
als ze die hebben. Immers, de prestatieafspraken lopen dit jaar af en
waren voor een bepaalde periode. Stel dat ze die ook voor volgend jaar
zouden hebben, dan zou je in de begroting dus opnemen wat het gemiddelde
is van de ambities van alle instellingen. Dan is het dus puur
rekenkundig. Ja. Dan is het een gegeven. Daar wil ik dan wel naar
kijken. Ik vind wel dat we ons er zeer bewust van moeten zijn dat het
dan dus niet een indicator van ons is. Dat is voor mij echt een
principieel verschil. Je kunt namelijk niet op alle manieren tegelijk
gaan sturen, want dan maak je de scholen gek. Misschien gaan we deze
discussie over hoe je nu stuurt, voortzetten als we spreken over de
brief over de lumpsum. Maar je moet wel kiezen. Waar staan wij aan het
roer en vindt de Kamer ook dat wij aan het roer moeten staan? En waar
moeten we die verantwoordelijkheid, met bepaalde afspraken, delegeren
aan in dit geval hogescholen en universiteiten? Ik ga bekijken of we dat
op een of andere manier als gegeven kunnen krijgen, maar dan niet als
indicator, zeg ik er nadrukkelijk bij. Het is dan een rekenkundig
gegeven. Dan wordt het dus wat mij betreft ook geen indicator en krijgt
het een andere status.
Mevrouw Vermue (PvdA):
Ik ben blij met deze toezegging van de minister. Wellicht is het, ter
aanvulling, nuttig om tegelijkertijd heel inzichtelijk te maken of de
streefwaarde nu onderdeel is van de prestatieafspraken die met de
instellingen zijn gemaakt. Of is het een streefwaarde die echt door de
minister zelf is gesteld? Volgens mij was dat ook een onderdeel van onze
vraag waardoor dit punt naar voren is gekomen.
Minister Bussemaker:
We gaan bekijken hoe we dat kunnen verwerken. Het wordt gecompliceerd
door wat ik net al zei. Het experiment met de prestatieafspraken loopt
dit jaar af. Maar we zeggen toe dat we proberen in de volgende begroting
daar in ieder geval iets over op te nemen. Bij de nieuwe
kwaliteitsafspraken gaat dit immers natuurlijk ook weer spelen. Dan is
het ook weer de vraag wat je op landelijk niveau doet en wat op het
niveau van de instellingen. Dat is een discussie die we ook nog met
elkaar gaan voeren als vervolg op het debat over het
studievoorschot.
Ik zeg dus nogmaals dat we een tussenwaarde hebben opgenomen als we geen
concrete waarde hebben. Uit die tussenwaarde blijkt in ieder geval of
het omhoog of naar beneden gaat. Zo staat er bijvoorbeeld in de kolom
"tussenwaarden" bij het mbo en ho realisatiewaarde, met uitzondering van
mbo-deelnemers die met een diploma de instelling verlaten. Daar zijn
immers wel streefwaardes voor beschikbaar. We moeten het dus ook doen
met de gegevens die we hebben. Soms is bij de beantwoording van
Kamervragen informatie gebruikt die niet in de overzichtstabel is
opgenomen. Bijvoorbeeld bij de beantwoording van Kamervragen over
afgestudeerden in bètatechniek is gebruikgemaakt van instroomcijfers.
Dat heeft natuurlijk te maken met het feit dat de indicatoren en de
gegevens in de begroting moeten worden beperkt, willen ze voor de Kamer
ook bruikbaar zijn. De discussie daarover hebben we hier eerder met
elkaar gevoerd. Op een gegeven moment komt er zo veel informatie dat het
niet meer te volgen is.
Bij het primair onderwijs en het voortgezet onderwijs ligt het anders.
Daar geldt dat het allemaal tussenstreefwaarden betreft, behalve de
nieuwe indicator over het behalen van referentieniveaus. Daar is geen
eindstreefwaarde voor. Daarom is er ook geen tussenstreefwaarde
opgenomen.
Ik zeg de Kamer dus toe om bij het jaarverslag duidelijker aan te geven
wanneer er sprake is van een streefwaarde en wanneer van een
realisatiewaarde, zoals mevrouw Vermue vroeg. Ik doe dus twee
toezeggingen. De ene is om naar het zinvolle gemiddelde te kijken waar
wij individuele afspraken met instellingen maken en dus niet zelf de
indicator vaststellen. De andere is om in het jaarverslag wat
duidelijker aan te geven wanneer er sprake is van streefwaarden en
wanneer van een realisatiewaarde.
Er is een vraag gesteld over tevredenheid van studenten in het mbo. Men
heeft gevraagd of de streefwaarde van 55% wel ambitieus genoeg is. Het
oordeel over de opleiding en de instelling uitgedrukt in een
rapportcijfer is een totaaloordeel, waarbij alle aspecten van de
opleiding en instelling door studenten zijn meegewogen. Het oordeel over
school en studie is uitgedrukt in percentages waarbij is gevraagd of de
student opnieuw de school of studie zou kiezen als hij of zij nu zou
moeten kiezen. Natuurlijk wil je dan dat het percentage hoger wordt,
maar omdat het een gemiddelde is en omdat het percentage in de loop van
de jaren weinig is veranderd, ligt het wel net hoger en is 55%
realistisch en ambitieus te noemen. Ik zei dat net ook al bij de
prestatieafspraken en -indicatoren in het hoger onderwijs. Ik ben graag
bereid om ambitieus te zijn, maar ik wil wel dat de doelen haalbaar
zijn. Ik ben bang dat we onszelf anders al bij voorbaat
teleurstellen.
Ik kom op de aansluiting op de arbeidsmarkt. Daarbij zien we dat er
sprake is van een daling of een stabilisering als we ervan uitgaan dat
de gepresenteerde tussenwaarden realisaties zijn en geen streefwaarden.
De vraag is wat ik daaraan ga doen. Hierbij is het zo dat de
ontwikkeling van de indicatoren over aansluiting op de arbeidsmarkt
zeker onze aandacht heeft. Zo onderzoekt het CBS (Centraal Bureau voor
de Statistiek) dit najaar de arbeidsmarktpositie van afgestudeerden in
verschillende opleidingen van het hoger onderwijs op basis van
informatie uit gekoppelde databases. Ik zal ook laten onderzoeken
waardoor dit percentage bij de gediplomeerden in het wetenschappelijk
onderwijs is gedaald. Dat gaf aan dat de opleiding voldoende basis gaf
om te starten op de arbeidsmarkt. We investeren ook in de ontwikkeling
van een onafhankelijke informatievoorziening voor aankomende
mbo-studenten, waarmee ze een weloverwogen keuze kunnen maken voor een
opleiding die beter aansluit bij de vraag op de arbeidsmarkt. We zijn er
dus van harte mee bezig om ervoor te zorgen dat we op dit vlak ook
verbeteringen krijgen.
Er is gesproken over de techniek en de ambitie om vier op de tien
studenten te laten instromen bij techniek. Die ambitie is nog niet
gehaald. Er is ook gesproken over de studentenstops. Ik heb hierover
onlangs al vrij uitgebreid geschreven in de beantwoording van de
schriftelijke vragen. Daar heb ik eigenlijk niet veel aan toe te voegen.
Ik ben blij met de groei van het aantal studenten in de techniek.
Overigens is er, behalve de uitdaging om tot die groei te komen, ook nog
een aantal andere zeer belangrijke uitdagingen. We moeten bijvoorbeeld
meer docenten in de techniek opleiden. Er is een enorm tekort aan
leraren in de techniek. Als we niet meer docenten vinden, halen we de
doelstelling van vier op de tien studenten niet.
Op de discussie over het wetenschappelijk onderwijs ben ik bij de
beantwoording van de Kamervragen ingegaan. Hetzelfde geldt voor de
numerus fixus. Die numerus fixus kan wat mij betreft alleen een
noodmaatregel zijn. Het is vaak ook een tijdelijke maatregel om ervoor
te zorgen dat er genoeg docenten en lokalen komen voor bepaalde
opleidingen. Bij bijvoorbeeld werktuigbouwkunde in Delft heeft men dat
goed laten zien. Daar is de numerus fixus dan ook snel weer opgeheven.
Ik zeg er ook bij dat we studenten kunnen opleiden wat we willen, maar
als 40% van die studenten uiteindelijk niet in de techniek gaat werken —
iets wat nu het geval is — dan maken we het voor onszelf wel heel erg
ingewikkeld. In deze kwestie mag dus een beroep op mij worden gedaan als
het gaat om het onderwijs. Maar dit is iets wat we in het kader van het
Techniekpact ook echt samen moeten doen. We doen dat ook samen met EZ,
maar dit moet ook echt samen met werkgevers gebeuren. We moeten ervoor
zorgen dat mensen die worden opgeleid in de techniek, ook daadwerkelijk
gaan werken in de techniek.
Er is gevraagd naar de koppeling van de indicatoren en de
beleidsagenda.
De heer Van Meenen (D66):
Dit is misschien een punt waarbij we bij de behandeling van de begroting
wat uitgebreider stil moeten staan. De minister fietst er nu echter wel
heel gemakkelijk langs. Ik meen dat vanochtend de TU Eindhoven ook weer
heeft aangekondigd om bij een aantal opleidingen een numerus fixus in te
stellen. De minister noemt nu een aantal dingen die er in mijn ogen
niets mee te maken hebben. Het probleem op de technische universiteiten
is echt niet dat er geen personeel te vinden is, hoewel dat ook wel een
uitdaging is. Het probleem is dat er nu voor een toenemend aantal
opleidingen gewoon een numerus fixus is door gebrek aan middelen. Ik heb
vanmorgen nog een gesprek gehad met de vertegenwoordigers van die
opleidingen. Je ziet de ontwikkeling van het aantal studenten en je ziet
de ontwikkeling van de middelen. Het aantal studenten is geëxplodeerd en
de middelen zijn gelijk gebleven. We hebben dat zojuist ook weer gehoord
bij de rapportage. Ik wil daarom dat de minister hier toch iets meer
ambitie toont en iets ernstiger erop ingaat dan ze doet met het verhaal
dat ze nu houdt.
Minister Bussemaker:
Het is niet zo dat de technische universiteiten geen extra middelen
hebben gehad. Sterker nog, zij krijgen meer middelen dan alle andere
universiteiten. De bekostiging die universiteiten krijgen voor studenten
in de techniek is al hoog. De technische universiteiten hebben in de
afgelopen jaren daarbovenop nog eens extra middelen gekregen. Alle
universiteiten worden bovendien vergoed op basis van het aantal
studenten dat er studeert. Ik snap wel dat de technische universiteiten
dat graag anders willen regelen en zij graag meer geld willen. Maar
misschien zijn er ook nog andere opleidingen die belangrijk zijn. Ik ben
dus echt niet overtuigd van de gegevens van de technische
universiteiten. Ik ben wel met ze in gesprek. Ik ben ook met andere
universiteiten in gesprek. Er zijn bijvoorbeeld ook universiteiten
langsgekomen die extra investeren in studenten van de eerste generatie.
Die zeggen ook dat ze eigenlijk meer geld nodig hebben voor de studenten
die al een hbo-opleiding hebben gedaan of anderszins al langer
gestudeerd hebben. Er zijn heel veel redenen voor universiteiten om meer
geld te vragen. Ik stel echter vast dat de technische universiteiten er
echt niet slecht afkomen. Wij moeten ook een beroep doen op de
verantwoordelijkheid van die universiteiten. Onderwijsmiddelen zijn geen
onderzoeksmiddelen. Ik snap dat deze universiteiten graag veel onderzoek
doen. Ik vind dat allemaal heel legitiem en ik ben ontzettend blij dat
er door de maatregelen rond het studievoorschot veel middelen bij
komen.
Ik wil deze discussie graag aangaan, maar daarbij ga ik de zaken dan wel
breder bekijken. We moeten dan meer in het algemeen kijken naar de
bekostiging van de universiteiten, dus niet alleen naar de bekostiging
van de technische universiteiten. Ook de andere universiteiten die
techniek hebben, moeten daarbij een rol spelen — dat zijn er ook heel
veel — evenals de andere uitdagingen waar universiteiten en hogescholen
mee te maken krijgen. Ik was hierover inderdaad kort omdat ik
veronderstelde dat dit niet de laatste keer zou zijn dat we over dit
thema zouden spreken. Ik heb ook niet geprobeerd om hier nu het
politieke debat in zijn volle breedte te voeren. Ik ga ervan uit dat we
dat op een ander moment vast nog gaan doen, maar dat is natuurlijk aan
de Kamer.
De voorzitter:
Dat zal zeker het geval zijn, bijvoorbeeld volgende week bij de
behandeling van de begroting.
De heer Van Meenen (D66):
Ik kan alleen maar constateren dat door de manier waarop de minister dit
nu beantwoordt, de kans is toegenomen dat dit volgende week inderdaad
een onderwerp wordt. Daar laat ik het nu maar even bij,
voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. De minister vervolgt haar betoog.
Minister Bussemaker:
Ik had het over de koppeling tussen indicatoren en de beleidsagenda.
Daarbij is ook de vraag gesteld om de indicatoren in de beleidsagenda en
de volgende begroting meer inzichtelijk te maken. Wij hebben al
geprobeerd dat te doen. Bij de vormgeving van de beleidsagenda wordt
expliciet ook gekeken naar de beleidsthema's die extra aandacht
behoeven. Er wordt zo veel mogelijk concreet gemaakt welke
beleidsinspanningen er in de komende tijd zijn om de gewenste effecten
te bereiken. Dit jaar is er bijvoorbeeld een extra paragraaf opgenomen
over de verbetering van differentiatie en didactische vaardigheden. Wij
zijn graag bereid om te bekijken hoe we vanaf volgend jaar deze
informatie ook in een box kunnen presenteren. Dat doen we dan in het
verantwoordingverslag. Zo wordt het in ieder geval inzichtelijker.
Er is gevraagd of de voor de feitelijke vragen aangeleverde tabellen
over intensiveringen en ombuigingen standaard in de begroting en het
jaarverslag kunnen worden opgenomen. We kunnen dat overwegen, maar het
betekent wel een additionele eis ten opzichte van de voorschriften die
door het ministerie van Financiën worden gesteld aan de inrichting van
de begroting en het jaarverslag. De door de Kamer gevraagde informatie
is op zich allemaal al terug te vinden in de Miljoenennota en in de
begroting. Omdat de tabellen het inzicht verbeteren, ben ik echter
bereid om te bekijken of we in de toekomst ook dergelijke tabellen
kunnen opnemen. We moeten dan wel goed bezien welke jaren deze tabellen
beslaan, want anders brengen ze de Kamer nog niet tot het inzicht dat
zij graag heeft. Het lijkt mij goed om dan uit te gaan van een nieuwe
kabinetsperiode. De startnota van een nieuw kabinet zou voor het op die
manier presenteren dus een mooi uitgangspunt zijn.
Hoe wordt de taakstelling op artikel 91 in het voorjaar ingevuld? Die
vraag is ook aan de orde gekomen bij de Algemene Politieke
Beschouwingen. Ik heb eigenlijk niet veel toe te voegen aan wat hierover
toen is gezegd. De hoogte van de ramingsbijstelling wordt ingevuld bij
de eerste suppletoire begrotingswet van 2017 en de begrotingswet van
2018. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van eventuele onderuitputting
en meevallers op de OCW-begroting. De minister-president liet bij de
Algemene Politieke Beschouwingen over de motie-Pechtold al weten dat het
kabinet die motie ziet als een aanmoediging die in lijn is met het
kabinetsbeleid.
Er zijn vragen gesteld over de sturingsinformatie uit de lumpsum. Kunnen
we de 200 miljoen voor politieke prioriteiten niet als testcase
gebruiken op de sturingsinformatie, zoals de Algemene Rekenkamer
voorstelt? Ja, dat kan, maar dan is het wel van belang om te constateren
dat van de 200 miljoen politieke extra middelen een groot deel, namelijk
133 miljoen, is bedoeld om een lumpsumtaakstelling te voorkomen. Daar
kunnen we dat dus niet voor doen, want die middelen hebben we weer aan
de lumpsum toegevoegd. De specifieke prioriteiten van de overige thema's
worden op dit moment uitgewerkt. Daarvoor geldt dat de middelen voor een
deel aan bestaande regelingen worden toegevoegd, bijvoorbeeld voor
asiel. De monitoring zal daarbij verlopen via de indicatoren die al
beschikbaar zijn. Voor de overige regelingen, bijvoorbeeld de
mbo-schoolkosten, wordt dit op dit moment uitgewerkt. Bij de uitwerking
wordt ook aandacht besteed aan de sturingsinformatie. Kortom, we gaan
bekijken waar dat zinvol is. We gaan bekijken waar we op die middelen
ook direct kunnen sturen. Ik kan die toezegging niet doen voor de
middelen die aan de lumpsum zijn toegevoegd.
Mevrouw Straus (VVD):
Ik dank de minister voor deze toezegging. Als zij heeft bekeken welke
middelen van de 200 miljoen geschikt zijn om in deze systematiek te
gieten, wil zij de Kamer dan in een brief informeren over de vraag hoe
zij dat verder vorm wil geven? Dan kan de Kamer dat beter volgen. Wij
zijn inmiddels ook bezig met een werkgroep die de alternatieven voor de
lumpsum bekijkt, naar aanleiding van de brief die de minister daarover
eerder heeft gestuurd. Volgens mij zou het goed zijn om deze informatie
daarin mee te nemen.
Minister Bussemaker:
Dat zeg ik toe. Ik weet niet of ik dit in een afzonderlijke brief ga
doen. Misschien gaan we dit doen in een brief over onderdelen van de
begroting. We moeten voorkomen dat ik de Kamer allerlei korte brieven ga
schrijven over tal van onderwerpen. Ik zal daar in de tweede termijn nog
even op terugkomen. Dan weet ik wat hiervoor een goed moment is en kan
dit in de toezeggingen worden opgenomen.
Er is gevraagd om de Onderwijsmonitor door te ontwikkelen op zo'n manier
dat gebruikers in één oogopslag kunnen zien hoe het staat met de
deelgebieden. We hebben geprobeerd om dat in één infographic te
presenteren. Daarmee hopen we de Kamerleden te ondersteunen bij het
verkrijgen van een goed overzicht. Het doel van de Onderwijsmonitor
verschilt wel van bijvoorbeeld De Lerarenagenda en de sectorakkoorden.
De indicatoren zijn signalerend en tonen de brede kwaliteit van het
onderwijs. De Algemene Rekenkamer heeft zich in de aanbevelingen met
name gericht op de voorwaarden voor goed onderwijs. Met de set
onderwijskwaliteitsindicatoren hebben wij juist ook meerjarig inzicht
willen geven in de output en outcome van onderwijs in brede zin. Vanuit
de infographic die is opgenomen, kan worden doorgeklikt. Dan kom je
vanzelf bij andere onderdelen uit, zoals het dashboard van De
Lerarenagenda en de sectorakkoorden. Wij hebben dus een poging gewaagd
om de Kamer hiermee tegemoet te komen. Ik houd me aanbevolen voor
suggesties, maar wij willen ook proberen om vanuit die monitor juist ook
verder door te ontwikkelen. Je moet door kunnen klikken en je moet
output en outcome beter van elkaar kunnen onderscheiden.
Mevrouw Straus (VVD):
De Algemene Rekenkamer heeft in het dashboard dat men ons heeft
gepresenteerd inderdaad maar één facet van onderwijs gepakt. Het idee
was toen om daar nog een aantal andere facetten aan toe te voegen en op
die manier als het ware een totaaloverzicht te krijgen op een aantal
keuzes die je moet maken. Welke invalshoeken kies je dan? De
Onderwijsmonitor die de minister nu heeft gepresenteerd, is een heel
goede eerste stap in de juiste richting, maar het nadeel is dat hij de
volle breedte heeft. Je moet dan heel ver doorklikken voordat je bij de
informatie uitkomt die je eigenlijk wilt. Het is prima als er informatie
achter het dashboard zit als je nog meer diepgang wilt. Maar we willen
eigenlijk geen link naar verdere informatie, waarbij je moet zoeken waar
die informatie dan staat. We willen dat de informatie zichtbaar is die
je in het eerste dashboard wilt hebben. Als je dan nog meer wilt weten,
moet je inderdaad door kunnen klikken.
Minister Bussemaker:
Ik stel het volgende voor. Een vertegenwoordiging van de commissie
Onderwijs komt gewoon een keer achter de computer zitten samen met een
aantal medewerkers van het departement. Dan kunnen ze eens even kijken
wat er gebeurt als je naar die infographic gaat en hoe je doorklikt. Dan
kunnen we ook bekijken hoe het wellicht nog simpeler kan. Op die manier
kunnen wij daar weer gebruik van maken bij het vervolg, bij het
verbeteren van de infographic en de Onderwijsmonitor van volgend
jaar.
Mevrouw Straus (VVD):
Dat lijkt mij prima. Het idee is dus dat een vertegenwoordiger van onze
commissie aanschuift bij het ministerie om te bekijken hoe die
doorontwikkeling er dan uit zou moeten zien? Dat lijkt mij een goed
idee.
De voorzitter:
Het is goed dat sommige dingen buiten de microfoon om gebeuren.
De minister heeft haar betoog afgerond. Het woord is aan de
staatssecretaris.
Staatssecretaris Dekker:
Voorzitter. De minister gaf net al wat complimenten aan de commissie.
Daar sluit ik mij graag bij aan. Toch heb ik ook een klein puntje van
kritiek. Ik wil de sfeer niet verpesten, maar toch wil ik iets zeggen
over de werkwijze die de commissie hanteert. Ik heb mij laten vertellen
dat er recentelijk een internationale publicatie is verschenen van de
hand van de heer Duisenberg in het wetenschappelijk tijdschrift Public
Money & Management. Wij moedigen wetenschappers in Nederland op dit
moment erg aan om open access te publiceren. Daarom schrok ik erg toen
ik dat artikel wilde lezen en ontdekte dat het achter een betaalmuur
zat. Politici en volksvertegenwoordigers hebben volgens mij een
voorbeeldfunctie. Wellicht kan ik de heer Duisenberg dus verleiden om
zijn artikelen een volgende keer open access te publiceren. In ieder
geval is het een thema waarvan ik hoop dat het straks in het VAO over
wetenschapsbeleid weer uitgebreid aan de orde komt.
Een tweede punt is geen punt van kritiek, maar misschien wel een punt
waarover ik enigszins teleurgesteld ben. Bij de behandeling van de
indicatoren was ik zelf eerlijk gezegd niet geheel ontevreden met het
feit dat we de doelstellingen voor 2018 nu al hebben gehaald waar het
gaat om de motivatie van leerlingen, het uitdagen van leerlingen en de
ambitie die we hebben om toptalent uit te dagen. Mevrouw Vermue vroeg
daarnaar. Ik had dus stiekem een beetje gehoopt op twee groene bolletjes
of een groen bolletje met een krulletje, maar nu zie ik een oranje
bolletje staan. Ik denk dat dat te maken heeft met de vraag die mevrouw
Vermue stelde. Wat kun je doen om de lat nog wat hoger te leggen als je
eerder een doelstelling hebt gehaald? Ik ben ook wel van die ambities,
ik deel die ambitie wel en ik waardeer dat dus. Het lastige hierbij is
echter dat dit geen losstaande afspraak is, maar een afspraak die een
onderdeel vormt van een hele trits afspraken in het sectorakkoord. Wij
kunnen dus niet eenzijdig, zodra een van de onderdelen in dat
sectorakkoord is gehaald, zeggen: daar gaan we dus nog even een tandje
bijzetten. Ik vermoed namelijk dat dan degene die aan de andere kant van
de tafel zit, zegt: het is goed om daar dan een tandje bij te zetten,
maar dan wil ik ook nog wel even praten over een aantal indicatoren die
achterblijven.
Ik stel dus voor om te bekijken of we ook bij het volgende meetmoment de
goede lijn kunnen vasthouden. Ik stel ook voor om de druk op te voeren
op terreinen waar de resultaten achterblijven bij de ambities. Op die
punten moeten we tegen de sector in het po en het vo zeggen: dit hebben
jullie gehaald en daarvoor krijgen jullie complimenten, maar op die en
die vlakken is nog wel ruimte voor verbetering en moet er een tandje
bijgezet worden. We hebben met z'n allen afgesproken dat er in 2017 een
formeel evaluatiemoment zal zijn. Dan bekijken we bij alle afspraken in
de sectorakkoorden hoe we het doen. Dan moeten we bekijken of de
resultaten aanleiding zijn voor bijstelling voor het tweede deel van de
looptijd van de sectorakkoord tot 2020. Dat is een moment voor een
overall overzicht, waarop je tot een herijking kunt komen. Dat betekent
ook dat dit niet voor deze begroting speelt, maar dat we dat wellicht
opnieuw kunnen bezien bij een latere begroting, van na dat
evaluatiemoment van 2017.
Er zijn niet zo heel veel vragen gesteld die over mijn terrein gaan.
Mevrouw Vermue heeft nog gevraagd hoe de ambities en de realisaties
rondom de referentieniveaus zich verhouden tot de vraag hoe leerlingen
het doen op de terreinen taal, rekenen, natuurwetenschappen in die spin,
in die cirkel. Het zijn twee verschillende manieren van meten. De ene
gaat over de internationale onderzoeken waar we aan meedoen,
bijvoorbeeld TIMSS (Trends in International Mathematics and Science
Study) en PIRLS (Progress in International Reading Literacy Study). Die
hebben als voordeel dat je jezelf goed kunt vergelijken met andere
landen. Ze hebben ook een nadeel, namelijk dat je daarbij vastzit aan
een bepaald meetformat. Die formats sluiten niet altijd goed aan bij het
curriculum. Ook is de meetfrequentie wat minder hoog. Ik meen dat beide
onderzoeken een keer in de vier of de vijf jaar worden afgenomen. Dat
laatste kun je veel beter in de hand houden met de referentieniveaus. De
referentieniveaus, bijvoorbeeld in het basisonderwijs, worden ieder jaar
bijgehouden en gemeten door het afnemen van een eindtoets. Het is ook
geen steekproef, want alle scholen en alle leerlingen zijn daarbij
betrokken. De referentieniveaus geven dus een wat secuurder beeld.
Daarbij sluit de toets ook beter aan op het curriculum, in dit geval op
de referentieniveaus. Er is dus een strakkere link tussen het een en het
ander.
De voorzitter:
Ik dank de staatssecretaris. Ik kijk nog even naar de leden. Zijn er nog
additionele vragen?
De heer Duisenberg (VVD):
Ik heb een vraag over de orde. Komt er nog een termijn waarin we op een
aantal dingen kunnen reageren? Kunnen we nog iets zeggen? Of gaat het
per vraag?
De voorzitter:
Nee, er komt niet nog een termijn. U hebt nu de mogelijkheid om vragen
te stellen. Als alle vragen zijn gesteld en beantwoord, is dit overleg
afgelopen. Ik zie dat de heer Duisenberg nog een vraag heeft.
De heer Duisenberg (VVD):
Ja, voorzitter. Ik begin met het danken van de rapporteurs voor het
goede werk dat zij hebben gedaan. Ik zie de heer Van Meenen en anderen
nu knikken. Gisteren is er ook al een bespreking geweest. Toen heeft de
commissie al uitgebreid gesproken met de rapporteurs. Hun werk wordt
enorm op prijs gesteld. Ik dank de minister, de staatssecretaris en de
ambtenaren voor de beantwoording nu in deze zaal en voor de
beantwoording van de feitelijke vragen. Dat laatste zal elke keer een
enorme klus zijn. Een keer of zes hoor ik mijn collega's ook nog het BOR
in mijn oor fluisteren, het Bureau Onderzoek en Rijksuitgaven. De mensen
van het BOR dank ik ook enorm voor de ondersteuning hierbij.
Ik ben blij met de toezegging van de minister op het vlak van de uitval.
Het is goed dat we daar even over hebben kunnen debatteren. Ook ben ik
blij dat de minister het punt van mevrouw Straus heeft overgenomen over
de monitor voor die 200 miljoen. Dat is volgens mij ook goed.
Ik kom toch nog even terug op de Onderwijsmonitor. We hebben daarover nu
afgesproken dat we daarvoor met een aantal leden van de commissie bij
elkaar zullen komen. Ik wil dat toch nog even inkleuren. De achtergrond
ervan is dat we op een gegeven moment zagen dat er opgeteld voor ruim 1
miljard aan intensiveringen her en der in de begroting zat. Wij vroegen
ons af wat daar dan voor terug zou komen. Wij, de leden van de
commissie, keken daarbij bij wijze van spreken vijf jaar vooruit. We
zeiden tegen elkaar: stel, we kijken over vijf jaar terug. Er is dan 1
miljard per jaar geïnvesteerd, maar we moeten dan concluderen dat we
niet weten wat we daarvoor hebben teruggekregen. We zeiden: daar voelen
we ons heel ongemakkelijk bij.
Ik wil even zeggen dat ik me qua urgentie steeds ongemakkelijker begin
te voelen — excuses dat het geen vraag is, maar ik wil het toch even
opmerken — omdat we hier nu al een jaar of drie om vragen. Er worden
stappen gezet. Ik weet hoe moeilijk het is om dit soort dingen te doen,
maar de urgentie is echt hoog. Ik denk dat we echt met elkaar moeten
afspreken wat goed genoeg is en wat ook doenbaar is. We kunnen niet weer
kleine stapjes zetten en over een halfjaar weer zeggen: dit was het niet
helemaal. Ik weet dat de urgentie groot is, maar anders denk ik dat we
over een paar jaar terugkijken en zeggen: daar heeft de Tweede Kamer
niet opgelet en heeft zij haar controlerende taak niet goed uitgevoerd.
Ik neem dit heel serieus en de commissie neemt het ook heel serieus. Het
is dus echt urgent, dat wilde ik benadrukken.
Ik heb nog een vraag en wel aan de staatssecretaris. Hij zei terecht dat
we hem misschien wel hadden moeten complimenteren voor het meer
uitdagend onderwijs, waarbij de doelstelling van 2018 nu al is behaald.
Daar ben ik het inderdaad mee eens. Ik weet dat ook uit persoonlijke
ervaring. Als ik bij mij thuis naar de kinderen kijk, dan zie ik dat ze
extra dingen aangeboden krijgen op school en dat ze extra worden
uitgedaagd. De OECD heeft onlangs gerapporteerd dat wij het als
Nederland heel goed doen als het gaat om equity en om excellence, maar
vervolgens wordt breed uitgemeten dat het rond equity wat scheef begint
te gaan. Wat niet breed wordt uitgemeten, is dat de motivatie van
leerlingen in Nederland opvallend laag is. Daar heeft de inspectie vorig
jaar ook over gerapporteerd. Kan de staatssecretaris reageren op dat
deel van het beleid? Hoe legt hij daar de nadruk op? Moet dat niet op
een of andere manier in deze monitor worden opgenomen? Als dat er op
OECD-niveau uit wordt gehaald, zou dat hier toch een monitorstatus
moeten krijgen. Dat moet dan toch ook terugkomen?
Staatssecretaris Dekker:
Voorzitter. De heer Duisenberg heeft wel een punt. We maakten er een
grapje over in eerste termijn. Ik wil in ieder geval het misverstand
wegnemen dat we nu klaar zouden zijn op het punt van zorgen voor een
uitdagend en eigentijds curriculum en lessen op school. Op dat vlak is
er in mijn ogen nog veel meer te behalen dan alleen maar zorgen dat
leerlingen zich uitgedaagd voelen. Ik kijk daarvoor naar de motivatie,
maar ook naar de uiteindelijke leerprestaties. Internationale
onderzoeken op dat punt laten zien dat we het in Nederland nog wel wat
beter kunnen doen.
De heer Duisenberg vroeg of dit punt dan niet moet worden opgenomen in
de indicatoren. Ik ben er niet onmiddellijk een groot voorstander van om
dat in deze set mee te nemen, aangezien we al afspraken hebben gemaakt
met de sector, ook als het gaat om toptalent, over uitdaging, motivatie
en excellentie. Ik vind dan ook dat we dit een kans moeten geven en een
aantal jaren achtereen moeten kijken of we daar vooruitgang in zien. We
kunnen los daarvan, bijvoorbeeld in de rapportages die we jaarlijks
toesturen over de uitvoering van het plan van aanpak toptalenten, wel
een iets breder palet aan indicatoren meegeven, aan de hand waarvan dan
kan worden afgemeten hoe succesvol het beleid is. Ik denk dat voor heel
veel thema's geldt dat de begroting altijd een wat ingedikte weergave is
van de deelterreinen die we in AO's en in andere debatten separaat
bespreken. Wat mij betreft moet de meting van de motivatie daarin een
plek krijgen.
Minister Bussemaker:
Voorzitter. Ik zou nog terugkomen op de vraag hoe we de Kamer gaan
informeren over de gegevens over die 200 miljoen waar we echt op kunnen
sturen. Het gaat dan om de thema's die echt prioritair zijn en niet de
bedragen die in de lumpsum gaan. Er is echter wel een duidelijke relatie
met de lumpsumbrief en daar zijn ook een aantal nadere vragen over
gesteld. Ik zal dit punt bij de beantwoording van die vragen meenemen.
Die informatie krijgt de Kamer dan voor het kerstreces.
Voor het overige snap ik goed wat de heer Duisenberg zei over de
onderwijsmonitor. Ik denk dat het goed is om daar een gebruikerstoets op
te los te laten en om te kijken hoe dat beter kan. Ik hoop met u dat we
volgend jaar een perfect systeem hebben. Ik vrees alleen dat het de
komende jaren nog wel scholing en lering zal vergen om dat in de
volgende stappen steeds verder te verbeteren. Het lijkt mij een schone
taak voor een volgend kabinet om daar vanaf dag één mee aan de slag te
gaan.
De voorzitter:
Hartelijk dank. Met het oog op het grote aantal toezeggingen dat is
gedaan door de minister en de staatssecretaris, fluistert de griffier
mij net in dat deze schriftelijk zullen worden rondgestuurd. Een aantal
moet namelijk nog goed worden bekeken aangezien ze technisch van aard
zijn.
Sluiting 14.10 uur.
ONGECORRIGEERD STENOGRAM Verslag OSV 3 (2016-2017) van 26 oktober 2016 |
---|
Aan ongecorrigeerde verslagen kan geen enkel recht worden ontleend. Uit ongecorrigeerde verslagen mag niet letterlijk worden geciteerd. Inlichtingen: verslagdienst@tweedekamer.nl |