[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Schriftelijke antwoorden

Bijlage

Nummer: 2016D41876, datum: 2016-11-03, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Schriftelijke antwoorden op vragen gesteld tijdens de eerste termijn van de begrotingsbehandeling van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op 2 november 2016 (2016D41875)

Preview document (🔗 origineel)


Politieke Partij	Kamerlid	Vraag en Antwoord

CDA	Rog, M.R.J. 	Vraag:

Sinds de invoering van het leenstelsel is het aantal mbo’ers dat
doorstroomt naar het hbo met 15% afgenomen. Er is geen concreet plan om
deze jongeren weer kansen te bieden op een vervolgopleiding in het hbo.
Accepteert de minister deze afname. 

Antwoord:

Ik heb uw Kamer geïnformeerd (in mijn aanbiedingsbrief bij de eerste
monitorrapportage) over de daling in de instroom in het hbo vanuit het
mbo.

Een deel van deze daling wordt veroorzaakt door het zogenaamde
boeggolf-effect. Voor de invoering van het studievoorschot hebben minder
studenten voor een tussenjaar gekozen, waardoor tijdelijk meer studenten
het hoger onderwijs instroomden. 

Een andere ontwikkeling die hoogstwaarschijnlijk van invloed is geweest
op de instroom, zijn de strengere toelatingseisen die sinds vorig jaar
bewust aan sommige opleidingen gesteld worden. Denk daarbij aan de PABO,
dat heeft vooral effect bij mbo’ers gehad, daarvoor heb ik ondertussen
extra maatregelen aangekondigd.

Een derde verklaring ligt mogelijk in de daling die al zichtbaar is in
de directe doorstroom vanuit het mbo naar de voltijd hbo-bachelor. Vanaf
2007 is sprake van een dalende trend in de instroom, met uitzondering
van de boeggolfjaren 2013 en 2014.

De afname in de instroom is dus verklaarbaar en heeft mijn aandacht. 

De voorlopige instroomcijfers laten overigens zien dat de daling in de
instroom in het hbo niet doorzet: uit recente cijfer van het HBO en het
WO zien we een stijging in de 1e jaars hbo van 4,5 % en een stijging van
de 1e jaars in het WO van 8 %.

De doorstroom vanuit het mbo naar het hbo heeft mijn prioriteit. Ik zet
daar de komende jaren sterk op in. Dat doe ik zowel in het kader van de
Strategische Agenda als de Gelijke Kansen Alliantie. Vanuit de SA maak
ik oplopend een bedrag van € 30 mln. beschikbaar voor
samenwerkingsverbanden tussen onderwijssectoren en tussen het hoger
onderwijs en het bedrijfsleven. Daarnaast stel ik 4 mln.
euro beschikbaar in 2017 en vanaf 2018 structureel 7,5 mln. euro uit
de Gelijke Kansen Alliantie voor het versterken van de begeleiding
vanuit het mbo naar het hbo. Verder gaat er nog specifiek € 2,5 mln.
extra vanuit de middelen voor gelijke kansen naar de aansluiting
mbo-pabo. 

CDA	Rog, M.R.J. 	Vraag:

Kunnen de bewindspersonen aangeven hoe het staat met de uitwerking van
mijn motie op het punt van het lerarentekort en het verleiden van
studenten tot het vak van leraar (het zogenoemde Teachnasium)? 

Antwoord:

Het idee van een Teachnasium komt van de Christelijke Hogeschool Ede. In
navolging van de motie technasium (31288, nr. 533) van de heer Rog zijn
er meerdere gesprekken geweest tussen mijn medewerkers en de Hogeschool.
Ik omarm het idee van een Teachnasium als één van de manieren om
kwaliteit én diversiteit op de pabo te bevorderen. Ik vind het wel van
groot belang dat het initiatief en de uitwerking ervan primair bij de
hogescholen en diens vo-partners belegd blijven. Voor het Ministerie van
OCW zie ik daarom met name een meedenkende en faciliterende rol. Dit is
ook de rol die we de afgelopen maanden hebben opgepakt. De Christelijke
Hogeschool Ede heeft inmiddels contact met een drietal vo-scholen in
Rotterdam waarmee zij, na verdere uitwerking van het concept, komend
schooljaar wil gaan experimenteren. 

CDA	Rog, M.R.J. 	Vraag:

Wanneer komt de minister met een uitwerking van het vakdiploma? 

Antwoord:

Het wetsvoorstel dat betrekking heeft op de uitwerking van het
vakdiploma, te weten `differentiatie exameneisen taal en rekenen', heb
ik reeds aangekondigd in de brief over de stand van zaken taal en
rekenen vo en mbo van 14 juni jl. Het streven is om het wetsvoorstel in
het voorjaar van 2017 naar de Kamer te sturen. 

CDA	Rog, M.R.J. 	Vraag:

Is de minister bereid om samen met de stichting Vluchtelingstudent
(UAF), de MBO Raad en Vluchtelingenwerk te onderzoeken hoe de
begeleiding van vluchtelingen in het mbo het beste organisatorisch en
financieel kan worden georganiseerd? 

Antwoord:

Ik deel met het lid Rog dat vluchtelingen die in het mbo willen
studeren ook moeten kunnen rekenen op goede begeleiding en dat zij
gelijke kansen en toegankelijk onderwijs verdienen. Over de vormgeving
en organisatie van de begeleiding aan vluchtelingen vindt momenteel
overleg plaats met de MBO Raad, het UAF, VluchtelingenWerk Nederland en
andere betrokkenen. Studiebegeleiding van alle studenten, inclusief
vluchteling-studenten, is vooral een taak van de onderwijsinstelling.
Dat geldt voor het ho en ook in het mbo. Het is een integraal onderdeel
van het onderwijs en doorgaans doen mbo-instellingen dit ook waar nodig.
De organisatie UAF is gespecialiseerd in de begeleiding van
vluchteling-studenten en is aanvullend aan de studiebegeleiding van de
onderwijsinstellingen. Zij zijn vooral in het ho actief, maar in
toenemende mate ook in het mbo. Ik geef de stichting
Vluchtelingenstudent (UAF) subsidie voor deze activiteiten, zowel voor
het ho als het mbo. De ervaring van het UAF leert dat vluchtelingen baat
hebben bij specifieke trajecten op mbo-niveau. 

CDA	Rog, M.R.J. 	Vraag:

Waarom bezuinigt het kabinet op de wetenschapsknooppunten en op het
platform bèta-techniek? 

Antwoord:

Voor het antwoord over de wetenschapsknooppunten verwijs ik naar het
antwoord op de vergelijkbare vraag die het lid Duisenberg heeft
gesteld.

Het stimuleringsbeleid ondersteund door het Platform Bèta Techniek is
bedoeld als tijdelijke extra impuls op weg naar structurele borging van
wetenschap en techniek. Daarbij is de rol van de overheid het geven van
een tijdelijke stimulans in het kader van het Techniekpact, samen met de
partijen die uiteindelijk de structurele situatie moeten vormgeven. Dit
gezamenlijke beleid is heel succesvol geweest. Scholen en bedrijven
blijken steeds beter in staat te zijn elkaar duurzaam te versterken.

De sectoren en het Platform Bèta Techniek weten al jaren van de
eindigheid van de subsidieperiode en zijn op zoek gegaan naar
verduurzaming van de lopende projecten. Voor deze verduurzaaming blijven
de minister en ik doorgaan met de vmbo-mbo-netwerken, de po-regionale
netwerken, de publiek-private samenwerking in het po en vo, en de
vo-ho-netwerken en de ondersteuning van het platform bèta techniek
daarbij. Er is hier sprake van een geleidelijke afbouw van de subsidie
van de vo-ho-netwerken op weg naar structurele borging. Er is op dit
moment nog meer investering nodig in de vmbo-mbo-netwerken dan in de
vo-ho-netwerken, omdat de keuze voor techniek in het vmbo nog achter
blijft. De po-regionale scholennetwerken zijn pas recent gestart en
verdienen nog tijd scholen om te ondersteunen bij het realiseren van
wetenschap en techniek in de klas.

CDA	Rog, M.R.J. 	Vraag:

Kan de minister aangeven hoe zij tegenover de ambities van het CDA staat
met betrekking tot een meer specialistische pabo-opleiding? Erkent zij
dat het onverstandig zou zijn om de toelatingseisen tot de pabo voor
bijvoorbeeld mbo-studenten te verlagen, maar dat het verstandiger zou
zijn de ingangsexamen te behouden of meer toe te spitsen op de te kiezen
specialisatie op de pabo?

Antwoord:

De discussie over het jonge kind op de pabo speelt al langere tijd. Ik
ben het met de heer Rog eens dat er voor het lesgeven aan jonge kinderen
andere kennis en vaardigheden van belang (kunnen) zijn dan voor het
lesgeven aan kinderen in hogere leerjaren. Tegelijkertijd zijn breed
inzetbare leerkrachten van grote waarde, onder andere om de doorlopende
leerlijn te borgen. Daarom leiden pabo's leerkrachten op voor het hele
basisonderwijs (brede bevoegdheid) waarbij een student zich tijdens de
opleiding wel specialiseert op het jonge kind dan wel het oudere kind.
Vrijwel elke pabo heeft nu op basis van gezamenlijk geformuleerde
uitgangspunten een specialisatie Jonge Kind. De eerste studenten die
zo'n specialisatie hebben gevolgd zijn nog niet lang geleden
afgestudeerd aan de opleiding, of doen dit binnenkort. Onlangs hebben
wij u toegezegd te peilen of er behoefte is aan een verdere
specialisatie voor het jonge kind en wat dit zou vragen van aankomende
studenten. Dit zullen wij de komende tijd doen. Ik zie nu, met de heer
Rog, geen reden om de pabo toelatingseisen voor bijvoorbeeld
mbo-studenten te verlagen. Ik wil wel mbo-studenten stimuleren door te
stromen naar de pabo. Net als dhr. Rog hecht ik aan diversiteit. 

CDA	Rog, M.R.J. 	Vraag:

Wanneer mogen wij verwachten dat de subsidie voor praktijkleren, die nu
wél geldt voor het beroepsonderwijs, óók van toepassing wordt voor
het praktijkonderwijs? 

Antwoord:

Ten aanzien van de subsidie praktijkleren heb ik uw Kamer gemeld dat ik
de opties zou verkennen. Dat gebeurt nu. Eind van dit jaar komen de
resultaten daarvan beschikbaar en zal het kabinet een besluit nemen of
uitbreiding aan de orde kan zijn en op welke wijze. 

CU	Bruins, E.E.W. 	Vraag:

De ChristenUnie roept de staatssecretaris op niet scholen te bestraffen
die onder een landelijk gemiddelde uitkomen. De Inspectie zou meer
contextgericht kunnen werken door te kijken of een school het maximale
uit de leerlingen haalt. Graag een reactie. 

Antwoord:

De beoordeling van de leerresultaten is vastgelegd in de Regeling
leerresultaten primair onderwijs. Het gaat hier om een
deugdelijkheidseis. 

Op basis van het percentage gewichtenleerlingen is voor groepen van
scholen de ondergrens vastgelegd. Als een school deze ondergrens niet
haalt, betekent dit dat de leerlingen op die school over drie
opeenvolgende jaren veel lagere resultaten voor taal en rekenen behalen
dan de leerlingen op andere scholen met een vergelijkbare
leerlingenpopulatie.  

Op zo'n school hebben veel leerlingen aanzienlijk minder geleerd dan zij
nodig hebben om hun schoolloopbaan te kunnen voortzetten op een niveau
dat past bij hun (cognitieve) mogelijkheden. 

De inspectie kijkt altijd zorgvuldig of er leerlingen zijn die bij de
beoordeling van de leerresultaten conform de regeling buiten
beschouwing kunnen blijven. Vervolgens kan er nog sprake zijn van een
situatie waarin de inspectie aanleiding ziet om bij wijze van
uitzondering af te wijken van de regeling. Zo vindt een zorgvuldige
beoordeling van de leerresultaten plaats die al rekening houdt met de
context.

CU	Bruins, E.E.W. 	Vraag:

Al bij de invoering van het leenstelsel heeft de ChristenUnie aandacht
gevraagd voor een specifieke groep: studenten met een beperking of
chronische ziekte. Zij zijn er op achteruit gegaan, en dat zien we terug
in de instroomcijfers, de uitstroom uit het hoger onderwijs en de hogere
financiële drempels, nota bene in de monitor beleidsmaatregelen van de
minister zelf. De optelsom wordt nog groter, door de grote verschillen
in ondersteuning per gemeente en per instelling aan studenten met een
functiebeperking. Is de minister het met mij eens dat alleen extra
voorlichting niet voldoende is, omdat deze groep studenten een ongelijke
kans op hoger onderwijs heeft. Zo ja, wil de minister deze studenten
tegemoetkomen met hogere kwijtschelding voor het extra schooljaar?

Antwoord:

Ik deel de zorgen over studenten met een functiebeperking. Ik heb vorige
week de resultaten van mijn inventarisatie van de knelpunten aan de
Tweede Kamer aangeboden. Daaruit bleek dat er niet één knelpunt is en
dus ook niet één oplossing. Het enige waarover iedereen het eens was,
is dat de voorlichting beter moet. Daar heb ik de nodige vervolgstappen
voor in gang gezet. En daarnaast heb ik verdiepend motievenonderzoek
uitgezet om, mocht de volgende monitor laten zien dat de instroom van
studenten met een functiebeperking achterblijft, gericht maatregelen te
kunnen treffen. Dan weten we ook of de individuele studietoeslag daarin
zo'n belangrijke rol speelt. Slechts een deel van de studenten met een
functiebeperking komt voor deze toeslag in aanmerking, omdat o.a. een
criterium is dat de student niet in staat is wettelijk minimumloon te
verdienen. 

De individuele studietoeslag is een onderdeel van de participatiewet en
heeft tot doel om studenten en scholieren met een beperking, die
mogelijk niet naast hun studie kunnen bijverdienen, een financieel
steuntje in de rug te geven. Dit vergt een specifieke beoordeling van de
individuele omstandigheden van de belanghebbende en afstemming met het
lokale armoede- en re-integratiebeleid. Dat is ook in lijn met de
gedachte achter de Participatiewet: het betreft individueel maatwerk,
wat zich niet in centrale landelijke regels laat voorschrijven. De
individuele studietoeslag in de Participatiewet valt onder de
verantwoordelijkheid van de staatssecretaris van SZW en over de
verschillen in hoogte van de studietoeslag zijn door haar Kamervragen
beantwoord. 

Mocht de volgende monitor daar aanleiding voor geven, dan zal eventueel
aanvullend beleid voor deze groep in ieder geval gericht aansluiten bij
de aard van de problematiek. Ik zal uw Kamer hierover dit voorjaar nader
informeren.

CU	Bruins, E.E.W. 	Vraag:

Ik wil aan de minister vragen welke eerste stap naar dit eindbeeld zij
kan zetten? 

Het streven zou moeten zijn een systeem waarin werkenden een
scholingsbeurs kunnen krijgen, met als lange termijn visie dat iedereen
evenveel jaren recht op bekostigd onderwijs heeft, tot aan, laten we
zeggen, de Associate Degree.

Antwoord:

Ik zie het voorstel van dhr Bruins als een ondersteuning van beleid. De
gedachte om iedereen even veel jaren recht te geven op onderwijs is
eigenlijk al geïncorporeerd in het beleid. Iedereen heeft immers recht
op één bekostigde bachelor- en masteropleiding ongeacht leeftijd. Ook
mogen studenten een tweede opleiding in de sectoren gezondheidszorg of
onderwijs volgen tegen het wettelijk collegegeld (als zij niet daarin
eerder een graad hebben behaald). 

Elke volwassene kan ook tot latere leeftijd een bekostigde mbo opleiding
volgen, ook al heeft hij dat eerder gedaan. Dus in die zin is onze
bekostiging ruimhartig. 

De uitdaging bij diplomagerichte trajecten is deze nog beter op de
wensen van volwassenen aan te laten sluiten. Daarom experimenteer ik met
vraagfinanciering in het hoger onderwijs en heb ik de commissie Sap
gevraagd of vraagfinanciering in het mbo ook een kansrijk perspectief
is. Tot slot is het kabinet op dit moment een regeling aan het uitwerken
waarbij werkenden een scholingsvoucher kunnen krijgen, als vervanging
van de aftrek scholingskosten. Dit wordt maandag in het
Wetgevingsoverleg over het belastingplan besproken.

D66	Meenen, P.H. van 	Vraag:

Wil het kabinet onderzoeken of het CJP (culturele jongeren paspoort)
mogelijk is in de bovenbouw van het basisonderwijs? 

Antwoord:

Nee, het kabinet stimuleert met diverse andere maatregelen de
mogelijkheden voor het bezoek van culturele instellingen door leerlingen
in het basisonderwijs. In het programma Cultuureducatie met Kwaliteit
werken scholen en culturele instellingen samen aan de verbetering van
cultuuronderwijs. Dit wordt verder ondersteund door het Bestuurlijk
Kader Cultuur en Onderwijs op grond waarvan partijen op lokaal niveau
meerjarige afspraken maken over de gezamenlijke inzet voor
cultuuronderwijs. Bezoek van culturele instellingen is hier vaak een
onderdeel van. Ook ontvangen schoolbesturen middelen voor
cultuuronderwijs in de lumpsum, die kunnen worden gebruikt voor het
bezoek van culturele instellingen. Kinderen in de basisschoolleeftijd
betalen daarnaast vaak weinig of niets voor bezoek aan culturele
instellingen. Al met al zijn de voorzieningen voor bezoek van culturele
instellingen door leerlingen in het basisonderwijs ruim, en worden er
meerdere maatregelen genomen om dit verder te stimuleren. Daar bovenop
een CJP-pas subsidiëren, met bijbehorende uitvoeringslasten, weegt niet
op tegen de beperkte toegevoegde waarde voor deze doelgroep. 

D66	Meenen, P.H. van 	Vraag:

In de afgelopen vier jaar kwam er een onderzoek naar de wettelijke
verankering van het leerrecht, hoe staat het daarmee? 

Antwoord:

Ter uitvoering van de motie Van Meenen (kenmerk 34300, nr. 47) heb ik
het Nederlands Centrum voor Onderwijsrecht gevraagd om nader onderzoek
te doen naar een leerrecht. In het onderzoek wordt onder andere bekeken
wat de kernelementen zijn van een leerrecht en in hoeverre het leerrecht
al in de huidige wetgeving is verankerd. Hierover bent u per brief van
18 mei jl. geïnformeerd (kenmerk 31497, nr. 208). Met het NCOR is
afgesproken dat het rapport eind november 2016 wordt opgeleved, zodat
het meegezonden kan worden met de tiende voortgangsrapportage Passend
Onderwijs.

D66	Meenen, P.H. van 	Vraag:

Wat gaat de minister doen tegen het feit dat studenten met een
functiebeperking het nog steeds moeilijk hebben, ondanks de
studieregeling van €35 mln en hulp uit het profileringsfonds? Hoe
denkt de minister over het verschil in bijdragen tussen gemeenten? 

Antwoord:

Ik deel de zorgen over studenten met een functiebeperking. Ik heb vorige
week de resultaten van mijn inventarisatie van knelpunten aan de Tweede
Kamer aangeboden. Daaruit bleek dat er niet één knelpunt is en dus ook
niet één oplossing. Het enige waarover iedereen het eens was, is dat
de voorlichting beter moet. Daar heb ik de nodige vervolgstappen voor in
gang gezet. En daarnaast heb ik verdiepend motievenonderzoek uitgezet
om, mocht de volgende monitor laten zien dat de instroom van studenten
met een functiebeperking achterblijft, gericht maatregelen te kunnen
treffen. Dan weten we ook of de individuele studietoeslag daarin zo'n
belangrijke rol speelt. Slechts een deel van de studenten met een
functiebeperking komt voor deze toeslag in aanmerking, omdat o.a. een
criterium is dat de student niet in staat is wettelijk minimumloon te
verdienen. 

De individuele studietoeslag is een onderdeel van de Participatiewet en
heeft tot doel om studenten en scholieren met een beperking, die
mogelijk niet naast hun studie kunnen bijverdienen, een financieel
steuntje in de rug te geven. Dit vergt een specifieke beoordeling van de
individuele omstandigheden van de belanghebbende en afstemming met het
lokale armoede- en reïntegratiebeleid. Dat is ook in lijn met de
gedachte achter de Participatiewet: het betreft individueel maatwerk,
wat zich niet in centrale landelijke regels laat voorschrijven. De
individuele studietoeslag in de Participatiewet valt onder de
verantwoordelijkheid van de staatssecretaris van SZW en over de
verschillen in hoogte van de studietoeslag zijn door haar Kamervragen
beantwoord. 

D66	Meenen, P.H. van 	Vraag:

Waarom zegt het kabinet oog te hebben voor gelijke kansen, maar maakt
het kabinet prestatieafspraken die het bieden van kansen ontmoedigt? 

Antwoord:

Uiterlijk 15 november 2016 zal ik de hogescholen en universiteiten laten
weten wat ik besluit over de realisatie van de prestatieafspraken en de
financiële consequenties daarvan. Ik zal u spoedig daarna informeren
over mijn besluiten. Voor 1 maart 2017 verwacht ik vervolgens het
rapport van de evaluatiecommissie prestatiebekostiging hoger onderwijs
onder leiding van Wim van de Donk. Deze evaluatie zal ik benutten om de
kwaliteitsafspraken zo vorm te geven dat kansen voor studenten verder
worden gestimuleerd. 

D66	Meenen, P.H. van 	Vraag:

Wil de minister het voor studenten en oud-studenten die onder de oude
leenvoorwaarden vallen, mogelijk maken om te kiezen voor de nieuwe,
sociale voorwaarden van het studievoorschot? 

Antwoord:

De gunstige leenvoorwaarden hebben gediend als flankerende maatregel bij
de invoering van het studievoorschot. Voor studenten die geen basisbeurs
meer krijgen en die dus mogelijk meer moeten lenen, heb ik de lasten van
die lening in de terugbetaalfase gedempt door de terugbetaalvoorwaarden
socialer te maken. Studenten die nog een basisbeurs hebben ontvangen,
hebben die extra lasten niet en dus ook die maatregel niet nodig. Dat
zou ten koste zijn gegaan van de opbrengst van het studievoorschot en
daarmee van de investeringsagenda. Het gaat immers om honderdduizenden
oud-studenten en de kosten van hiervan zijn dan ook aanzienlijk. 

D66	Meenen, P.H. van 	Vraag:

Wat kan de staatssecretaris doen voor het Model European Parlement (voor
hoogste klassen havo/vwo), is er nog ruimte in de pot met subsidies? 

Antwoord:

Er is geen ruimte in de begroting voor nieuwe subsidies. Er zijn
weliswaar subsidies die nog niet juridisch verplicht zijn, maar dit
betekent niet dat er geen bestuurlijke verplichting danwel politieke
toezegging op rust. Het gaat dan bijvoorbeeld om de subsidie voor het
Leraar Ontwikkelfonds (LOF) die aan Uw Kamer is toegezegd, maar ook door
de afspraken uit het sectorakkoord, zoals de subsidie voor de
zomerscholen. Daarnaast wijs ik u erop dat in overleg met uw Kamer
invulling is gegeven aan de subsidietaakstelling van Rutte II. Onderdeel
hiervan was de beslissing om de subsidie aan het Montesquiue Instituut
(dat zorg droeg voor Model European Parlement) stop te zetten (zie
Tweede Kamer, 2012-2013, Kamerstuk 33650 nr.1). 

D66	Meenen, P.H. van 	Vraag:

Hoe verhoudt het aanmelden bij meerdere scholen zich tot de zorgplicht
in het licht van het passend onderwijs? De zorgplicht is de plicht van
scholen die onmiddellijk in gaat na de aanmelding.

Antwoord:

Wanneer ouders hun kind bij meerdere scholen hebben aangemeld, zijn de
ouders verplicht om bij elk bevoegd gezag te melden dat zij ook bij
andere scholen hun kind hebben aangemeld. De scholen zullen vragen naar
de voorkeursschool van de ouders. Indien de school van
voorkeur plaatsruimte heeft, onderzoekt die school of de leerling extra
ondersteuning nodig heeft om het onderwijs te kunnen doorlopen. Wanneer
dat zo is, geldt voor alleen deze school (de voorkeursschool van de
ouders) de zorgplicht. Van zorgplicht van deze voorkeursschool van de
ouders is al sprake bij aanmelding van de leerling en niet pas bij
inschrijving. 

D66	Meenen, P.H. van 	Vraag:

De Wet Werk en Zekerheid voor invalskrachten blijkt een wet te zijn die
de praktijk enorm in de weg zit. Daar moet een oplossing voor komen. Wat
kunnen we van de staatssecretaris verwachten. 

Antwoord:

Ik heb er begrip voor dat de Wet Werk en Zekerheid (Wwz) voor scholen
nog lastig is. Het is mogelijk om bij cao meer ruimte te scheppen. Dat
hebben sociale partners gedaan bij de recent afgesloten cao voor het
primair onderwijs. De bepalingen van de Wwz en de uitzonderingen daarop
in de cao gelden pas sinds 1 juli 2016. Scholen en hun besturen moeten
met de nieuwe regels nog ervaring opdoen. Ook zijn er al langer de
vervangingspools. Dit zijn samenwerkingsverbanden van en voor scholen om
gezamenlijk in de vervangingsbehoefte te voorzien. Door de ruimte die de
cao biedt in combinatie met vervangingspools, lijken er voldoende
mogelijkheden voor schoolbesturen om ook onder de Wwz inhoud te geven
aan hun vervangingsbeleid. Overigens is komend voorjaar voorzien in een
evaluatie van cao-partners. 

D66	Meenen, P.H. van 	Vraag:

Waarom zegt het kabinet aandacht te hebben voor gelijke kansen, maar
laat het kinderen die vastlopen in de raderen van passend onderwijs aan
hun lot over? 

Antwoord:

Het geschetste beeld, dat ik kinderen aan hun lot overlaat, werp ik echt
verre van me. Op uiteenlopende manieren ondersteun ik leraren, scholen
en samenwerkingsverbanden om te komen tot een passend aanbod voor elke
leerling. Dit loopt uiteen van het verruimen van maatwerkmogelijkheden
door aanpassing van wet- en regelgeving, inzet bij het oplossen van
thuiszittersproblematiek via de onderwijs(zorg)consulenten, het bieden
van ondersteuning aan samenwerkingsverbanden via accountmanagement en
projecten vanuit de PO-Raad en VO-raad, het verspreiden van goede
voorbeelden en handreikingen via de website passendonderwijs.nl tot
aan verbetering van de afstemming tussen onderwijs en zorg. In de
tiende voortgangsrapportage passend onderwijs die u komende maand
ontvangt, wordt u hierover nader geïnformeerd. 

D66	Meenen, P.H. van 	Vraag:

D66 wil dat alle investeringen transparant worden verantwoord. Deelt de
minister dit?

Antwoord:

In de begroting worden altijd alle plussen en minnen transparant
weergegeven. Ook is aangegeven waar maatregelen zijn genomen om de
OCW-begroting sluitend te krijgen. In de beantwoording van de
schriftelijke vragen bij de begroting zijn aanvullende overzichten
opgenomen waarin ook alle maatregelen transparant zichtbaar zijn.
Tijdens het wetgevingsoverleg vorige week heb ik aan de vaste
kamercommissie voor onderwijs toegezegd dat ik ga bekijken of deze
overzichten in de toekomst in de begroting kunnen worden opgenomen 

Ik wil benadrukken dat bij alle maatregelen de onderwijsbekostiging
maximaal is ontzien. Dit is in lijn met het kabinetsbeleid en de motie
die tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen is ingediend.

D66	Meenen, P.H. van 	Vraag:

In Zeeland is een initiatief voor een University College for Engineering
and Innovation, het zogenoemde Beta college.

Bent u van dit initiatief op de hoogte en hoe staat u hier tegenover? 

Antwoord:

- Deze week is van de Voorzitter Stuurgroep Campus Zeeland een brief
ontvangen met een uitgebreide versie van de samenvatting van het
Businessplan Bèta College. Ook eerder heb ik overleg gehad met Zeeland
over hun initiatief en daarover is ook een antwoord door het kabinet
gegeven op het advies van de commissie Balkenende. Ik heb al eerder
aangegeven dat er op dit moment geen middelen beschikbaar zijn binnen
het ministerie van OCW, dan wel bij het Rijk voor het faciliteren van de
kosten van een Bèta College ad €20 mln.

- Het is overigens niet zo dat de afgelopen jaren door het ministerie
van OCW geen middelen in het Zeeuwse onderwijs zijn geïnvesteerd. In de
afgelopen 10 jaar is er juist veel geïnvesteerd in het Zeeuwse
onderwijs. Bij elkaar wel zo'n €30 mln voor het behoud van goed
kwalitatief onderwijs en vernieuwing van het onderwijs bij de ROC's, UCR
en Hogeschool Zeeland.

D66	Meenen, P.H. van 	Vraag:

Is de minister bereid om het initiatief van de wetenschapsknooppunten te
blijven ondersteunen? 

Antwoord:

Voor dit antwoord verwijs ik naar het antwoord op de vergelijkbare vraag
die het lid Duisenberg heeft gesteld.

GrKÖ	Kuzu, T. 	Vraag:

Wil de minister een wettelijke stage-garantie voor mbo-studenten
opstellen? 

Antwoord:

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op de
vergelijkbare vraag van het lid Mohandis.

GrKÖ	Kuzu, T. 	Vraag:

Mag echt iedereen in Nederland een school oprichten en geldt artikel 23
daarbij voor iedereen? Wordt deze wet wel gelijk toegepast? 

Antwoord:

Uiteraard geldt artikel 23 voor iedereen die binnen de kaders van de
wettelijke mogelijkheden een aanvraag tot bekostiging indient. Alle
gevallen worden op dezelfde manier getoetst aan de wettelijke
bepalingen. Wanneer een aanvrager zich door de overheid niet gelijk
behandeld voelt, staat de mogelijkheid open om naar de rechter te
stappen. Zo werkt onze rechtsstaat.

Groep Bontes/van Klaveren	Klaveren, J.J. van	Vraag:

Het onderwijs moet terug naar de basis. Goed opgeleide docenten moeten
zorgen voor ware kennisoverdracht. Taal- en rekenonderwijs moet centraal
staan en er moeten geen experimenten meer met drempelloze overgangen
worden uitgevoerd. Ook de klassengrootte moet omlaag en het salaris van
leraren omhoog. Er moeten hogere eisen komen en selectie aan de poort
van het hoger onderwijs. Is de minister bereid om op dit alles in te
zetten? 

Antwoord:

De afgelopen jaren is er veel aandacht geweest voor het verbeteren van
het taal- en rekenonderwijs in het primair, voortgezet en middelbaar
beroepsonderwijs (invoering van de referentieniveaus en ondersteuning
van scholen). Ook in het advies van het platform Onderwijs2032 vormen
taal en rekenen het fundament van het (nieuwe) curriculum. Meer selectie
aan de poort van het hoger onderwijs is geen wenselijke oplossing voor
dit vraagstuk. De maatregelen in het po en vo borgen een goede
aansluiting op het vervolgonderwijs. Bovendien wordt, om verzekerd te
zijn van goed opgeleide leerkrachten in het basisonderwijs, binnen de
pabo het taal- en rekenniveau geborgd door landelijke kennistoetsen. 

De arbeidsvoorwaarden in het onderwijs zijn gedecentraliseerd. Dit
betekent dat sociale partners per onderwijssector cao-afspraken maken
over de hoogte van de salarissen.

Partij voor de Vrijheid	Beertema, H.J.	Vraag:

Kan de minister de Nederlandse taal als voertaal terugbrengen op de
universiteiten? 

Antwoord:

Op 14 december jl. heb ik toegezegd met onderwijsinstellingen in gesprek
te gaan over hun taalbeleid; dat gesprek is gaande. In mijn ogen moet
dit niet zozeer een discussie zijn over de keuze tussen Engels of
Nederlands, maar een discussie over hoe we het beste uit beide werelden
combineren en daar transparante keuzes in maken. Keuzes waarop ik zelf
vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid aanspreekbaar ben: ik wil dat
het taalbeleid van universiteiten en hogescholen dienstbaar is aan hun
onderwijs- en kwaliteitsdoelen.

Ik heb de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschap (KNAW)
gevraagd om een verkenning uit te voeren naar het taalbeleid in het
hoger onderwijs. De uitkomst daarvan dient te leiden tot concrete
handvatten voor de keuzes die instellingen hierin maken. De KNAW dient
in het najaar van 2016 een tussenrapportage in en in het voorjaar van
2017 het eindrapport.

Partij voor de Vrijheid	Beertema, H.J.	Vraag:

Er zijn veel ho-opleidingen over gender, interculturele communicatie,
kunst etc. Is de minister het met mij eens dat dit minder kan, en dat we
ons meer moeten richten op technische studies? 

Antwoord:

- Het opleidingsaanbod moet zo veel mogelijk aansluiten bij de behoefte
op de arbeidsmarkt, de maatschappelijke behoefte en de wetenschappelijke
behoefte. Het gaat mij om de vraag of het aantal afgestudeerden vanuit
verschillende opleidingen enigszins in evenwicht is met de vraag vanuit
de verschillende arbeidmarktsectoren, en de vraag vanuit wetenschap en
maatschappij. Bovendien vind ik het van belang dat het aanbod doelmatig
wordt vormgegeven, en dat het aanbod zo toegankelijk mogelijk is.

- Kort geleden heeft u van mij een brief ontvangen over hoe ik het
toekomstig macrodoelmatigheidsbeleid vorm wil geven. 

Partij voor de Vrijheid	Beertema, H.J.	Vraag:

Hoeveel procent van de ingeschreven technische studenten is
niet-Nederlands? Moeten we internationalisering zodanig stimuleren dat
we straks onze Nederlandse studenten niet meer kunnen bedienen, en
studenten uit China of Singapore wel? 

Antwoord:

- In totaal stonden er in studiejaar 2015-2016 zo'n 78% Nederlandse
studenten ingeschreven bij een technische universiteit, 13% komt uit
andere Europese landen en zo'n 9% uit niet-EER landen.

- Voor opleidingen met een numerus fixus geldt dat er beperkte
opleidingscapaciteit is, waardoor geselecteerd moet worden op de beste
studenten. Dit geldt voor zowel Nederlandse als internationale
studenten. Dit vind ik wenselijk, want zo krijgen we de beste student op
de juiste plaats. 

- Dit is in lijn met het internationaliseringsbeleid, de Strategische
Agenda ‘De waarde(n) van weten' en de internationale
Bologna-afspraken.

- Daarnaast blijkt uit onderzoek van het Centraal Planbureau dat
internationale studenten financieel van grote waarde zijn voor
Nederland. Na 5 jaar blijkt maar liefst 27% nog in Nederland te werken,
dit heeft volgens het CPB een geschat positief effect op de schatkist
van 957 miljoen euro per jaar. Internationale studenten uit de sector
Techniek blijven bovengemiddeld vaak wonen en werken in Nederland. 

- Overigens: studenten uit landen buiten de EER betalen over het
algemeen een fors hoger collegegeld. Het onderwijs aan
niet-EER-studenten legt daarmee geen grote druk op de publieke middelen.


Partij voor de Vrijheid	Beertema, H.J.	Vraag:

Als het onderwijs zich aanpast aan de leerling die achterblijft, dan
leidt dat tot diplomafraude, diploma-inflatie en verlaging van het
niveau. Kansengelijkheid wordt al genoeg bevorderd door het verbeteren
van de aansluiting en het bevorderen van stapelen, maar zonder het
verlagen van de normen. Graag een reactie.

Antwoord:

Elk kind moet, ongeacht afkomst, zijn of haar talenten ten volle kunnen
ontplooien. De maatregelen die wij afgelopen maandag hebben
gepresenteerd, zullen dit bevorderen. Er is echter geen reden om te
geloven dat de maatregelen ervoor zullen zorgen dat het onderwijs zich
zal aanpassen aan de leerling die achterblijft. Ook zie ik geen
aanleiding om te geloven dat de maatregelen die wij nemen zullen zorgen
voor diplomafraude. Integendeel: iedereen moet zijn kansen kunnen
grijpen en zijn talenten ten volle kunnen ontwikkelen. Het benutten van
talenten van al onze jongeren vraagt om een onderwijscultuur waarin
leerlingen en studenten worden gestimuleerd en uitgedaagd, kansen
krijgen en worden aangemoedigd om kansen te pakken. Het bevorderen van
toptalent en gelijke kansen kunnen daarbij juist goed samen gaan. 

PvdA	Mohandis, M. 	Vraag:

Het omgaan met actuele, gevoelige thema's en het onbespreekbare
bespreekbaar maken is belangrijk. Dit is de reden dat we
maatschappijleer beter en volwaardiger moeten garanderen in het mbo. 

Antwoord:

Het mbo kent burgerschapsonderwijs. De afgelopen jaren is er fors
geïnvesteerd in verdere ontwikkeling van dit onderwijs, juist omdat ik
het belangrijk vind dat studenten leren kritisch te denken, de waarden
uit onze samenleving kennen en moeilijke maatschappelijke thema's kunnen
bespreken en doorgronden.

Dat is wel breder dan maatschappijleer. Een deel van het
burgerschapsonderwijs vindt plaats in aparte burgerschapslessen. Een
deel tijdens beroepsgerichte vakken. Dat laatste is van belang omdat een
relevante context of praktijksituatie het leren voor studenten
makkelijker maakt. Dat lossen we dus niet zo maar op met docenten
maatschappijleer, want die weten meestal minder van de specifieke
beroepscontext. Het mbo kent niet, zoals het vo, vakspecifieke
bevoegdheidseisen omdat er niet wordt gewerkt met afzonderlijke
examenvakken.

Ik vind het van groter belang dat alle docenten in het mbo uiteraard
bekwaam zijn, maar ook voldoende munitie hebben om deze moeilijke
vraagstukken op een goede manier bespreekbaar te maken in de klas. Het
onbespreekbare bespreekbaar maken, zoals de worsteling van jongeren die
veel vragen hebben over gevoelige thema's, zoals de leden Rog en
Mohandis stellen, is een belangrijke opgave. Daarin ondersteun ik
docenten(teams) onder meer via het platform
burgerschapsonderwijs (waar expertise tussen docenten wordt
uitgewisseld) of via de kennisbank van de Stichting School en
Veiligheid. En daarom heb ik ook expliciet vastgelegd dat kritische
denkvaardigheden onderdeel van het curriculum zijn in het mbo. Ik denk
dat we hiermee bijdragen aan deskundige docenten die hun lessen op zo'n
manier brengen dat ze aansluiten bij het vak en de belevingswereld van
hun studenten. 

Eind van het jaar komt er nader onderzoek naar het burgerschapsonderwijs
(onder meer van de inspectie); ik zeg u toe dat ik deze rapportages met
uw pleidooi over deskundige leerkrachten in het achterhoofd goed zal
bekijken.

PvdA	Vermue, J.G.P	Vraag:

Hoe vaak zijn bestaande mbo-opleidingen in opdracht van de minister
tegen het licht gehouden? Hoe wordt de maatschappelijke relevantie en de
aansluiting op de arbeidsmarkt in de gaten gehouden? Hoe kan het mbo
innovatiever zijn en perspectief bieden op de vraagstukken in de
toekomst? Welke opleidingen zijn morgen nodig? 

Antwoord:

Een goede aansluiting van het mbo-onderwijs op de arbeidsmarkt is vooral
gebaat bij nauwe samenwerking tussen het onderwijs, het bedrijfsleven en
regionale overheden. Ik stimuleer deze samenwerking via het regionaal
investeringsfonds mbo. Daarnaast geef ik met de nieuwe
kwalificatiestructuur en specifiek de introductie van de keuzedelen
sinds dit schooljaar meer ruimte om sneller in te spelen op
veranderingen in beroepen.

Als het aanbod van mbo-instellingen niet goed aansluit op de
arbeidsmarkt dan zijn onderwijsinstellingen aan zet om hier verbetering
in aan te brengen. Dit geldt zowel voor nieuwe opleidingen als bestaande
opleidingen. 

Recent is het macrodoelmatigheidsbeleid mbo van kracht geworden waarmee
onder andere de zorgplicht arbeidsmarktperspectief is aangescherpt. De
Commissie macrodoelmatigheid mbo (cmmbo) heeft de bevoegdheid gekregen
om onderzoek te doen naar het naleven van de zorgplicht. 

Daarbij kan de cmmbo ook risicogericht -op basis van signalen- naar
bestaande opleidingen onderzoek uitvoeren. Elke opleiding onderzoeken is
geen optie. Dat zou een te grote belasting zijn voor scholen en het is
ook niet nodig. Op basis van onderzoeksgegevens over het
arbeidsmarkperspectief kan een risicogerichte aanpak gekozen worden.
Waar zelfregulering niet voor de gewenste uitkomst zorgt, kan ik als
minister een opleiding sluiten. Ik hoop uiteraard dat dit niet nodig is.


Daarnaast kan ik de cmmbo vragen om thematisch onderzoek te doen waarbij
het bestaand aanbod wordt doorgelicht. Op dit moment doet de cmmbo
onderzoek naar de arbeidsmarktrelevantie van mbo niveau 2-opleidingen. 

Ik realiseer me echter dat beroepen steeds sneller veranderen door
toenemende dynamiek op de arbeidsmarkt. Het mbo zal responsief moeten
zijn naar haar omgeving en de aansluiting moeten vinden bij innovatieve
hotspots in de regio. Ik heb hiervoor voorstellen gedaan in de
Kamerbrief Een responsief mbo voor hoogwaardig vakmanschap. Bijvoorbeeld
de experimenten met de cross-overs: dit experiment geeft innovatieve
pioniers op de arbeidsmarkt de ruimte om samen met het onderwijs een
nieuwe beroepskwalificatie vorm te geven die nog geen plek heeft in de
landelijke structuur. 

PvdA	Mohandis, M. 	Vraag:

De motie-Jadnanansing over een aansluitende stageplek in het mbo is
aangenomen. Hoe staat het met de uitvoering van die motie? 

Antwoord:

Naar aanleiding van de motie heb ik met de SBB, waarin onderwijs en
bedrijfsleven zijn verenigd, gesproken over de
verantwoordelijkheidsverdeling bij het vinden van een stage-plek. Ik ben
van mening dat hiervoor een sluitende aanpak is. 

De onderwijsinstelling heeft de verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen
dat deelnemers met succes hun opleiding kunnen afronden. De wettelijke
taak van onderwijsinstellingen om zorg te dragen voor de beschikbaarheid
van een stage-plek, maakt onderdeel uit van deze verantwoordelijkheid. 

Naast de wettelijke taak om zorg te dragen voor de beschikbaarheid van
een stage-plek, dienen onderwijsinstellingen jongeren ook te begeleiden
bij het maken van een juiste studiekeuze, waarbij het
arbeidsmarktperspectief van een opleiding en de beschikbaarheid van
stage-plekken relevant zijn. 

Om onderwijsinstellingen in staat te stellen hun verantwoordelijkheid
waar te maken, heeft de SBB de wettelijke taak om zorg te dragen voor de
beschikbaarheid van voldoende stage-plaatsen. 

Ik realiseer mij dat het in bepaalde gevallen lastig kan zijn om een
stage-plek te vinden. Zo kan het voorkomen dat bij een bepaalde
opleiding of in een regio sprake is van knelpunten omtrent stages. De
afgelopen jaren was er bijvoorbeeld een sterke daling in het aantal
mbo-studenten met een leerbaan (bbl), vooral op opleidingsniveaus 1 en
2. De daling was het sterkst bij studenten van 27 jaar en ouder. Na
moeilijke jaren voor de bbl sinds 2009, lijkt er nu sprake van herstel.

Daarnaast hebben we de SBB gevraagd om extra aandacht te besteden aan
het vinden van voldoende stageplekken. Het zogenaamde stage- en
leerbanenoffensief bracht na een daling 47.645 nieuwe erkende
leerbedrijven op. 

Met gezamenlijke inspanningen zorgen we er zo voor dat uiteindelijk
niemand hoeft uit te vallen door een gebrek aan een stage. 

PvdA	Vermue, J.G.P	Vraag:

Ik vraag de staatssecretaris hoe hij gaat toezien op het experiment
waarin leraren meer ruimte krijgen bij het invullen van hun taken. Hoe
gaat hij de Kamer bij de voortgang betrekken en ervoor zorgen dat het
experiment een meerwaarde heeft voor alle leraren? 

Antwoord:

Zoals ik in de brief over gelijke kansen en de aanpak van de motie Van
Meenen/Ypma heb vermeld, zal er een proef worden gestart om meer tijd te
creëren voor leraren op scholen in wijken met veel
achterstandsleerlingen. De vrijgekomen tijd wordt dan onder andere
besteed aan een intensievere begeleiding van deze leerlingen en aan
gerichte coaching en begeleiding van leraren door collega's met veel
ervaring met achterstandsleerlingen. Dat betekent dat er hier per
definitie een meerwaarde is voor leraren; zij staan immers aan de kern
van de proef. Zoals bij iedere proef, zullen de leeropbrengsten voor
leerlingen en docenten goed worden gemonitord en geëvalueerd. Hierover
zal ik u vanzelfsprekend op de hoogte houden. Ik zal uw Kamer over
de voortgang van deze proef verder informeren bij de definitieve
uitwerking van de motie Van Meenen/Ypma die u in het voorjaar van 2017
ontvangt. 

SGP	Bisschop, R. 	Vraag:

Wil de staatssecretaris verkennen hoe meer maatwerk in de beoordeling
van scholenresultaten toegepast kan worden, bijvoorbeeld door
onderbouwde afwijking? Daarnaast worden basisscholen niet afgerekend op
het actueel gemiddelde, maar op een verouderd gemiddelde; wil de
staatssecretaris dit aanpakken?

Antwoord:

De Inspectie van het onderwijs verkent in 2017 samen met het
onderwijsveld voor het primair onderwijs hoe tot een wijze van
beoordeling kan worden gekomen die zo goed mogelijk aansluit bij de
doelstelling dat elke leerling op elke school passend onderwijs krijgt.
In het voortgezet onderwijs werkt de inspectie met een recent uitgewerkt
model. Beide modellen beogen een zorgvuldige beoordeling van
leerprestaties, waarbij binnen het model ruimte is voor onderbouwde
afwijkingen, zoals overigens ook nu al het geval is.

Basisscholen worden niet afgerekend op een verouderd gemiddelde. De
ondergrens waar in de Regeling leerresultaten primair onderwijs vanuit
wordt gegaan, is gebaseerd op de gegevens van meerdere schooljaren. De
inspectie onderzoekt periodiek of de grenswaarde aanpassing behoeft. 

SGP	Bisschop, R. 	Vraag:

Uit prestatieafspraken kunnen veel onbedoelde effecten voortkomen. Hoe
denkt de minister hierover? 

Antwoord:

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op de
vergelijkbare vraag van het lid Van Meenen.

SGP	Bisschop, R. 	Vraag:

Hoe staat het met de procedure ten behoeve van het wetsvoorstel
thuisonderwijs en hoe staan de thuisonderwijs-organisaties tegenover dit
wetsvoorstel? 

Antwoord:

Het wetsvoorstel Onderwijs op een andere locatie dan de school, waarvan
thuisonderwijs een onderdeel is, wordt begin december voor openbare
internetconsultatie aangeboden. Bij de uitwerking van het wetsvoorstel,
voor zover dat thuisonderwijs betreft, zijn de
thuisonderwijsorganisaties nauw betrokken. De thuisonderwijsorganisaties
kunnen zich vinden in de wijze waarop we samen met hen, binnen de
gegeven kaders, het wetsvoorstel tot dusver hebben uitgewerkt. Ze zijn
echter kritisch op het voorstel zelf. Dat komt door de eisen die worden
geïntroduceerd voor thuisonderwijs, conform de uitgangspunten die
zijn gewisseld met uw Kamer.  

SP	Dijk, J.J. van (SP)	Vraag:

Graag een reactie op het vertrek van Beter Onderwijs Nederland uit de
Onderwijscoöperatie, waarbij de voorzitter Ad Verbrugge de sterk
sturende rol van het ministerie hekelt. Heeft hij hierbij een punt? 

Antwoord:

Het ministerie van OCW en de Onderwijscoöperatie (OC) werken heel
intensief samen, bijvoorbeeld rond het wetsvoorstel lerarenregister. Dat
is echt iets anders dan dat het ministerie van OCW bepaalt wat de OC
doet. 

SP	Dijk, J.J. van (SP)	Vraag:

Om de problemen met de lump sum financiering weg te nemen, doe ik het
volgende voorstel: maak onderwijsgeld rechtstreeks over aan scholen in
plaats van aan schoolbesturen. Laten wij beginnen met een experiment met
enkele scholen. In aanvulling hierop kunnen we scholen het recht geven
om uit een groter schoolbestuur te stappen. Dat is een stimulans voor
bestuurlijke schaalverkleining en een vermindering van bureaucratie.
Graag een reactie.

Antwoord:

In ons onderwijsstelsel vallen alle scholen onder de
verantwoordelijkheid van een bestuur: het bevoegd gezag. Deze
schoolbesturen zijn integraal verantwoordelijk: zowel voor de kwaliteit
van het onderwijs als voor de inzet van de middelen. 

Toestaan dat een school uit een schoolbestuur mag uittreden leidt tot
verdere versnippering van het onderwijsveld. Daarnaast is het ook nog
eens in strijd met internationaal recht. Dit blijkt uit het advies
gevraagd aan de hoogleraren onderwijsrecht van het Nederlands Centrum
voor Onderwijsrecht. Dit is op 27 oktober 2014 naar de Tweede Kamer
gestuurd (Tweede Kamer 31 293 nr. 217). 

Op de lumpsumfinanciering zijn wij uitgebreid ingegaan in onze brief van
10 mei 2016. Ook de bekostiging kan - conform de WPO en de WVO - alleen
aan een rechtspersoon worden verstrekt, namelijk het schoolbestuur.
Betalen en bepalen ligt daarmee in één hand. Dit geld wordt verstrekt
via de lumpsumfinanciering. Schoolbesturen hebben hierdoor juist de
mogelijkheid om maatwerk per school te bieden en de bekostiging optimaal
in te zetten. 

In het mbo wordt al langer bekostigd op basis van de lumpsum
systematiek. De beroepsopleidingen dienen te voldoen aan de in de WEB
bepaalde kwaliteitseisen en hiervoor dient het lumpsum budget van de
instellingen te worden ingezet. Recent heb ik aandacht gevraagd voor de
menselijke maat en heb ik met de mbo-instellingen afgesproken dat
instellingen hierover bewust het gesprek aangaan met de medezeggenschap
en hierover rapporteren via de jaarverslaglegging. Dit biedt meer
tegengas in situaties zoals die zich voor hebben gedaan bij o.a. roc
Leiden en Amarantis.

SP	Dijk, J.J. van (SP)	Vraag:

Als het leermiddel vrijwillig is, kun je niet verplicht worden te
betalen. Waarom staat u dit gerommel met de ouderbijdrage toe. 

Antwoord:

Ik sta geen gerommel met de ouderbijdrage toe. Alle kinderen hebben er
recht op om goed opgeleid te worden. Daarom is de toegang tot het
onderwijs voor alle leerplichtige kinderen kosteloos en krijgen de
leerlingen lesmateriaal verstrekt vanuit de school. Dit betekent dat
ouders niet verplicht kunnen worden om notebooks of tablets aan te
schaffen. De inspectie heeft geen signalen van uitwassen op dit punt,
maar treedt op als er wel signalen zouden zijn. Ik houd hierover
contact met de inspectie. In het artikel in het AD zijn ook geen
concrete scholen genoemd.

In deze werkwijze past niet dat ik de vrijwillige ouderbijdrage ga
maximeren en daarmee impliciet ook accepteer dat elke ouder moet
betalen. Vrijwillig is vrijwillig en daar geldt geen minimum of maximum
bij. Daarbij bestaat bij een maximum dan het risico dat zo'n bedrag de
norm wordt. Ik accepteer geen verplichtingen en binnen deze afgesproken
werkwijze maximaliseer ik wel de communicatie over dit punt, onder
andere via Ouders & Onderwijs, de raden en nieuwsbrieven.

SP	Dijk, J.J. van (SP)	Vraag:

Hoe staat het met de uitvoering van mijn motie, om op schrift te stellen
hoe de WEB ten aanzien van schoolkosten moet worden uitgelegd? 

Antwoord:

De brief waarin ik een juridische uiteenzetting en interpretatie geef
van artikel 8.1.4 van de WEB over schoolkosten mbo, naar aanleiding van
de motie van het lid Jasper van Dijk (kamerstuk 34347, nr.19), zal ik
in het najaar naar uw Kamer sturen.

SP	Dijk, J.J. van (SP)	Vraag:

Wat merkt de student van vandaag van de investeringen uit het
studievoorschot? 

Antwoord:

De maatregelen in de studiefinanciering en de reisvoorziening maken het
mogelijk om te investeren in de kwaliteit van het hoger onderwijs. De
kwaliteitsverbetering vindt niet van de ene op de andere dag plaats. De
regering heeft met het studievoorschot daarom maatregelen getroffen voor
die studenten die al wel de basisbeurs verliezen, maar nog niet volop
kunnen profiteren van de hogere kwaliteit. Onderdeel daarvan is de
afspraak met de VSNU en de Vereniging Hogescholen dat de instellingen in
de jaren 2015, 2016 en 2017 jaarlijks een investering doen van ¿200 mln
vooruitlopend op de opbrengsten van het studievoorschot. Ook is met de
Wet studievoorschot hoger onderwijs bepaald dat studenten
instemmingsrecht krijgen op de hoofdlijnen van de begroting. Daarnaast
heeft de regering met de wet Studievoorschot geregeld dat de eerste vier
cohorten studenten die onder het nieuwe stelsel vallen, aanspraak maken
op een voucher ter waarde van circa €2.000 waarmee zij na hun
afstuderen de mogelijkheid krijgen om scholing te volgen, tussen de vijf
en tien jaar na hun afstuderen.

 

Over de voorinvesteringen 2016 informeer ik uw Kamer in december 2016.

SP	Dijk, J.J. van (SP)	Vraag:

Het beleid rondom het praktijkonderwijs pakt dramatisch uit. Leerlingen
kunnen door de sloop van allerlei voorzieningen nergens meer terecht.
1500 jongeren zitten werkloos thuis. Wat gaat u hiertegen ondernemen? 

Antwoord:

Ik denk dat u met het beleid rondom het praktijkonderwijs doelt op de
Participatiewet, en concreter op de verantwoordelijkheid van gemeenten
voor de sociale werkvoorziening. Een groot deel van de leerlingen die
het praktijkonderwijs uitstroomt kan uitstekend zelfstandig functioneren
op de arbeidsmarkt. De jongeren die meer begeleiding nodig hebben om een
baan te vinden en te houden, worden nu door de gemeenten opgepakt en
ondersteund bij het vinden van een baan. Staatssecretaris Klijnsma van
SZW heeft onlangs aangegeven dat de gemeenten nog onvoldoende
voorzieningen hebben voor beschut werk. Daarom heeft zij een
wetsvoorstel ingediend bij de Tweede Kamer, waarin gemeenten verplicht
worden om beschut werk aan te bieden aan mensen die niet in een gewone
werkomgeving kunnen functioneren. Daarnaast heeft zij aangekondigd dat
ook leerlingen uit het praktijkonderwijs automatisch in het
doelgroepregister terecht komen, en daarmee in aanmerking komen voor de
extra banen in het kader van de banenafspraak. Dit wordt door UWV
gemonitord. Van praktijkonderwijsscholen hoor ik dat leerlingen hierdoor
makkelijker aan een baan zullen komen. 

VVD	Duisenberg, P.J. 	Vraag:

Vier jaar geleden voelde maar een op de drie studenten in het mbo zich
uitgedaagd en dit is nu nog steeds zo. Ik vraag de minister hoe dit kan?
Juist ook deze groep leerlingen, die zich bekwamen in een vak, is voor
de Nederlandse economie onmisbaar. Waarom is dit aantal de afgelopen
vier jaar niet verbeterd? 

Antwoord:

Met het actieplan Focus op Vakmanschap is de weg naar uitdagender
beroepsonderwijs ingezet. De opleidingen zijn geïntensiveerd en een
groot deel van de mbo 4-opleidingen worden nu in drie jaar aangeboden.
Compacte èn intensieve opleidingen zijn uitdagender voor studenten en
vormen tevens een goed alternatief voor de `havo-route'. De actieagenda
Focus op Vakmanschap heeft gezorgd voor een kwaliteitsverbetering over
de gehele linie. Ook het rapport De staat van het onderwijs van de
onderwijsinspectie laat de afgelopen twee jaar een duidelijke
vooruitgang in de kwaliteit van het mbo zien. Dat is een andere
conclusie dan de heer Duisenberg trekt. En wat mij betreft is de
veronderstelde tegenstelling tussen voortgezet onderwijs en mbo dan ook
niet terecht.

Overigens wil dat niet zeggen dat ik vind dat wij in het MBO op onze
lauweren kunnen rusten. Uit het laatste schoolverlatersonderzoek van ROA
blijkt dat 35% van de mbo-ers het helemaal eens is met de stelling dat
de opleiding uitdagend was met betrekking tot het niveau. 34% van de
studenten was het echter niet eens met deze stelling. Er bestaat dus een
wisselend beeld: een even groot deel van de jongeren vindt het onderwijs
juist wel ontzettend uitdagend. 

Ik wil echter verdere verbetering. Daarom heb ik met de sector afspraken
gemaakt over verdere kwaliteitsverbeteringen en een bijpassende
financiële impuls. De plannen voor excellent vakmanschap zijn hier
een expliciet voorbeeld van. 

VVD	Duisenberg, P.J. 	Vraag:

Mijn concrete vraag aan de Minister is: hoe zou het voorstel voor een
nieuwe methodiek van macrodoelmatigheid werken voor de opleiding
psychologie? En welke andere opleidingen zullen nu spoedig volgens deze
methodiek bekeken gaan worden? Hoe gaan we om met het feit dat Nederland
niet ophoudt bij de grens? Kunnen we als Nederland nog wel bepalen welke
studies nodig en doelmatig zijn? 

Antwoord:

Ik heb u inderdaad kort geleden een brief gestuurd met daarin mijn
voorstel voor het toekomstig macrodoelmatigheidsbeleid. Ik heb bij het
ontwikkelen van dit voorstel intensief gesproken met de koepels, de
studentenorganisaties, werkgevers en heel veel individuele instellingen.
Eén van mijn doelen was het vergroten van het eigenaarschap van de
sector. Ik ben dan ook blij dat de koepels en studentenorganisaties zo
actief de handschoen op willen pakken. De komende tijd zullen wij het
gedane voorstel verder uit gaan werken en hier met elkaar nadere
afspraken over maken. 

Voor wat betreft de eerste vraag over het voorbeeld psychologie; deze
opleiding zou dan uit het eerste overzicht van de VH en de VSNU naar
voren moeten komen als mogelijk knelpunt. Over de resultaten voer ik
met de koepels en studentenorganisaties het gesprek. Vervolgens kan dit
ertoe leiden dat de koepels en studentenorganisaties een verdiepende
analyse maken van de knelpunten in de sector, waar psychologie onderdeel
van is. Daarna is de sector zelf aan zet om gezamenlijk met een voorstel
te komen voor aanpassing van het aanbod, waar we dan met elkaar het
gesprek over zullen voeren. 

Voor wat betreft de vraag over welke opleidingen nu spoedig volgens deze
methodiek geëvalueerd zullen gaan worden, geldt dat eerst een overzicht
gemaakt zal worden van het gehele aanbod. Signalen voor mogelijke
knelpunten zullen vervolgens worden onderzocht door middel van
verdiepende analyses van die sector. Ik wil nog niet vooruit lopen op de
resultaten daarvan en het eigenaarschap in eerste instantie echt bij de
sector laten. Als ik aanleiding zie om de regie meer naar me toe te
trekken, dan zal ik dat doen. 

Tot slot kom ik terug op de vraag over de internationale dimensie. In
mijn brief heb ik aangegeven eraan te hechten dat in het
macrodoelmatigheidsbeleid ook ruimte is voor het internationale
perspectief. Ook in het huidige macrodoelmatigheidsbeleid is dit reeds
mogelijk, maar het blijkt in de praktijk vaak wel moeilijk om het
internationale perspectief goed met cijfers te beargumenteren. Ik zal
daarom in het toekomstige macrodoelmatigheidsbeleid meer ruimte geven
voor onderbouwing van de internationale behoefte met kwalitatieve
gegevens. Hierbij valt te denken aan het beschrijven van de
internationale arbeidsmarkt, het beschrijven van voorbeelden van
uitstroom naar de internationale arbeidsmarkt en het beschrijven van
internationale trends.

VVD	Duisenberg, P.J. 	Vraag:

Gaat de nieuwe regeling van de aftrek van scholingskosten doelmatig
zijn? Wat is de basis voor het bedrag? Wat betekent het voor specifieke
groepen, bijvoorbeeld het ho-opgeleide hoofd financien wiens baan
verdwijnt als gevolg van automatisering? Wat betekent het voor de
pilotenopleiding? 

Antwoord:

Uit literatuuronderzoek van het CPB blijkt dat stimuleringsregelingen
zoals die van scholingsvouchers een (substantieel) lagere deadweight
loss kennen dan een aftrek in de fiscaliteit. Dit hangt samen met de
betere mogelijkheden om een subsidieregeling te richten op groepen die
de financiële stimulans daadwerkelijk nodig hebben.

Gerichte financiële ondersteuning is volgens de literatuur veel
effectiever. Gezien de extra effectiviteit van een voucherregeling is
het naar verwachting mogelijk om met de helft van het budget, en een
goed vormgegeven regeling ongeveer evenveel mensen als via de fiscale
aftrek gebeurt te stimuleren tot scholing. Het gaat dan vooral om mensen
die zonder voucher geen scholing zouden volgen. 

Er zal een maximumbedrag per voucher vastgesteld worden. De hoogte van
dit maximum moet nog worden bepaald. Hiervoor worden het gemiddelde
bedrag dat met de huidige regeling wordt afgetrokken (€1700) en het
maximale bedrag per voucher dat op dit moment ingezet kan worden voor de
regeling kansberoepen, als indicator genomen. De regeling kansberoepen
houdt in dat werkzoekenden via het UWV een voucher kunnen aanvragen om
scholing te volgen richting een kansberoep. Er kan een voucher van
maximaal €2500 worden aangevraagd.

De doelgroep betreft mensen in een sector in transitie. Dat zijn over
het algemeen meer mbo'ers, maar hbo'ers en wo'ers komen evengoed in
aanmerking als de situatie van de sector dat vraagt. Dat geldt dus ook
voor het hoofd financiën of piloten.

Voor de groep studenten die een meerjarige opleiding volgen en die zich
hebben ingeschreven voordat het kabinet het afschaffen van de aftrek
bekend heeft gemaakt, komt er een overgangsregeling. Zij kunnen
jaarlijks rekenen op een voucher per 1-1-2018 tot het einde van de
nominale duur van hun studie. Voor studenten aan pilotenopleidingen
geldt daarom dat zij, als zij voor bekendmaking van afschaffing
ingeschreven stonden en hun opleiding in 2018 nog niet hebben afgerond,
recht hebben op een voucher.

De regeling wordt op dit moment geschreven. Dit is naar verwachting eind
dit jaar afgerond, maar daarna dient nog een uitvoeringstoets uitgevoerd
te worden. De regeling zal daarom in het voorjaar 2017 worden
gepubliceerd. Het is wel van belang nu al te besluiten tot afschaffing
van de aftrek van scholingsuitgaven per 2018, omdat deze aftrekpost dan
volledig meegenomen kan worden in de voorlopige aanslag 2018. 

VVD	Duisenberg, P.J. 	Vraag:

Hoe staat het met onderzoek dat de staatssecretaris zou doen naar
carrièrepaden en loondifferentiatie. 

Antwoord:

Het onderzoek is bijna klaar. Het onderzoeksrapport wordt in
november, tegelijk met de voortgangsrapportage lerarenagenda, naar de
Tweede Kamer gestuurd. Er is onderzoek gedaan naar de effecten die de
versterkte functiemix heeft gehad in het primair en voortgezet onderwijs
en naar het carrièreperspectief van leraren.

VVD	Duisenberg, P.J. 	Vraag:

Kan de staatssecretaris de zoektocht naar financiering voor
wetenschapsknooppunten en 11 regionale netwerken vo-ho een creatieve
slinger geven, zodat deze belangrijke initiatieven door blijven gaan. 

Antwoord:

De minister en ik gaan door met de vo-ho netwerken. Er is hier sprake
van een geleidelijke afbouw van de subsidie van de vo-ho-netwerken op
weg naar structurele borging. Op dit moment is nog meer investering
nodig in de vmbo-mbo-netwerken dan in de vo-ho-netwerken, omdat de keuze
voor techniek in het vmbo nog achter blijft.

Op dit moment kiest 54% van de havo- en vwo-leerlingen voor een
N-profiel (45% van de havoleerlingen en 62% van de vwo-leerlingen).
Daarmee kiezen veel leerlingen voor techniek en is de doelstelling uit
het Techniekpact van 55% behaald. In het vmbo moet daar nog wel een slag
worden geslagen. Hierbij is de verwachting dat de nieuwe profielen in
het vmbo behulpzaam zullen zijn. 

Daarnaast komen met ingang van 2018 middelen vrij voor regionale
samenwerking gericht op verbetering doorstroom van mbo of vo naar ho in
het kader van de Strategische Agenda Hoger Onderwijs. Voor zover de
structurele borging nog niet voldoende stevig is, kunnen de
vo-ho-netwerken mogelijk ook aanspraak maken op deze middelen. 

 

Het ministerie van OCW heeft de wetenschapsknooppunten met een
tijdelijke impuls ondersteund met als doel de wetenschap- en
techniekbewustwording te vergroten. De afspraak met de universiteiten
was dat zij na afloop van de subsidie, 31 december 2016, de knooppunten
zélf gaan bekostigen. Deze afspraak heeft een vertegenwoordiger van de
universiteiten ook in een gesprek met mij bevestigd (26 mei jl.). Ik ga
er van uit dat de universiteiten zich aan deze afspraak zullen houden
en zal ze daar ook op aanspreken. Scholen kunnen dus gebruik blijven
maken van de wetenschapsknooppunten om hun onderwijs te verrijken en
leerkrachten te professionaliseren.





 PAGE    

 PAGE   1