Personeel Defensie
Stenogram
Nummer: 2016D43857, datum: 2016-11-16, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van activiteiten:- 2016-11-09 16:00: Personeel Defensie (Wetgevingsoverleg), vaste commissie voor Defensie
Preview document (š origineel)
VERSLAG VAN EEN WETGEVINGSOVERLEG
Concept
De vaste commissie voor Defensie heeft op 9 november 2016 overleg gevoerd met mevrouw Hennis-Plasschaert, minister van Defensie, over:
het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 2017 (34550-X);
de brief van de minister van Defensie d.d. 1 november 2016 inzake antwoorden op vragen van de commissie over de begroting van het ministerie van Defensie (34550-X) (34550-X, nr. 14);
de brief van de president van de Algemene Rekenkamer inzake de aandachtspunten bij de ontwerpbegroting 2017 (hoofdstuk X) van het Ministerie van Defensie (34550-X, nr. 13);
de brief van de minister van Defensie d.d. 20 september 2016 ter aanbieding van de personeelsrapportage over de eerste helft van 2016 (34550-X, nr. 4);
de brief van de minister van Defensie d.d. 31 oktober 2016 met de lijst van vragen en antwoorden houdende de personeelsrapportage over de eerste helft van 2016 (34550 X, nr. 4) (34550-X, nr. 15);
de brief van de minister van Defensie d.d. 27 mei 2016 ter aanbieding van de personeelsrapportage Defensie over 2015 (34300-X, nr. 108);
de brief van de minister van Defensie d.d. 28 oktober 2016 met de beantwoording van vragen van de commissie over de personeelsrapportage Defensie over 2015 (34550-X, nr. 12);
de brief van de minister van Defensie d.d. 20 september 2016 inzake inzetbaarheidsrapportage 2016 (33763, nr. 110);
de brief van de minister van Defensie d.d. 5 september 2016 inzake het ADR-rapport Evaluatie van het project Uitbesteding Cateringdiensten Defensie (34300-X, nr. 127);
de brief van de minister van Defensie d.d. 2 september 2016 inzake onterecht actieve toegangspassen (31125, nr. 69);
de brief van de minister van Defensie d.d. 23 augustus 2016 inzake stand van zaken schadeclaims veteranen (30139, nr. 165);
de brief van de minister van Defensie d.d. 27 juli 2016 met nadere antwoorden op vragen van de commissie over het internationaal vergelijkend onderzoek naar de wijze van inzet van reservisten en naar aanleiding van het rondetafelgesprek over reservisten op 10 maart 2016 (34300-X, nr. 124);
de brief van de minister van Defensie d.d. 1 juli 2016 inzake nadere toelichting op de inzetgereedheidsnorm van de Nationale Reserve (Natres) en voortgang aanstelling cyberreservisten (34300-X, nr. 118);
de brief van de minister van Defensie d.d. 28 juni 2016 inzake evaluatie van het beleid ten aanzien van de inhuur en inzet van lokaal personeel bij Nederlandse missies (29521, nr. 316);
de brief van de minister van Defensie d.d. 18 mei 2016 ter aanbieding van het jaarverslag van de Inspectie Militaire Gezondheidszorg (IMG) over het jaar 2015 (34300-X, nr. 103);
de brief van de minister van Defensie d.d. 3 oktober 2016 inzake beleidsdoorlichting Marinestudie-2005: wijziging samenstelling Koninklijke Marine (31516, nr. 17);
de brief van de minister van Defensie d.d. 26 oktober 2016 inzake toezeggingen algemeen overleg Personeel en notaoverleg Veteranen over positionering COID in de bestuursstaf en over veteranenombudsman en Bosniƫveteraan (33763, nr. 115);
de brief van de minister van Defensie d.d. 21 oktober 2016 inzake verband plan van aanpak materiƫle gereedheid en inzetbaarheidsrapportage 2016 (33763, nr. 112);
de brief van de minister van Defensie d.d. 14 september 2016 inzake toekomst Paresto (34300-X, nr. 131);
de brief van de minister van Defensie d.d. 24 oktober 2016 inzake financiƫle onderbouwing toekomst Paresto (34550-X, nr. 10);
de brief van de minister van Defensie d.d. 18 oktober 2016 inzake uitkomsten onderzoek misstanden op vliegbasis Eindhoven (2016Z19158);
de brief van de minister van Defensie d.d. 13 oktober 2016 ter aanbieding van de geanonimiseerde versies van het adviesrapport van de Onderzoeksraad Integriteit Overheid (OIO) van 14 juli 2016 inzake de melding van misstanden bij een defensieonderdeel en de reactie van Defensie (34550-X, nr. 8);
de brief van de minister van Defensie d.d. 21 oktober 2016 inzake stand van zaken chroomhoudende verf (34550-X, nr. 9);
de brief van de minister van Defensie d.d. 3 november 2016 met de reactie op het verzoek van de vaste commissie voor Defensie om de eventueel beschikbare stukken van de Paritaire Commissie chroom-6 voor 2 november 2016 te ontvangen (34550-X, nr. 20);
de brief van de minister van Defensie d.d. 21 oktober 2016 met de reactie op een petitie van de Vakbond voor Burger en Militair defensiepersoneel (VBM) over de verhuizing van het Financieel Service Centrum (FSC) van Eygelshoven naar Utrecht (33763, nr. 114);
de brief van de minister van Defensie d.d. 28 oktober 2016 met de reactie op het verzoek van de commissie om bevestiging dat geen onomkeerbare stappen worden gezet met betrekking tot de verhuizing van het Financieel Service Centrum (FSC) van Eygelshoven naar Utrecht (33763, nr. 117).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Defensie,
Ten Broeke
De griffier van de vaste commissie voor Defensie,
De Lange
Voorzitter: Ten Broeke
Griffier: Mittendorff
Aanwezig zijn acht leden der Kamer, te weten: Belhaj, Ten Broeke, Jasper van Dijk, Eijsink, Houwers, Knops, De Roon en Vuijk,
en mevrouw Hennis-Plasschaert, minister van Defensie.
Aanvang 16.02 uur.
De voorzitter:
Normaal gesproken voeren we dit overleg in de ochtend, maar vanochtend
hebben wij het WGO Materieel Defensie gehad. Op verzoek van een enkel
Kamerlid, met ondersteuning van de rest van de commissie, hebben we het
vandaag omgedraaid. De procedure is als volgt. De spreektijden zijn
reeds van tevoren aangekondigd bij de Kamerleden. Er wordt gesproken
volgens de begrotingsvolgorde. Volgende week kunt u de Kamerleden bij de
begrotingsbehandeling tegenkomen en vandaag wordt een wetgevingsoverleg
gehouden. Er kunnen ook moties worden ingediend. We beginnen met de
grootste oppositiefractie en daarna volgt de grootste coalitiefractie,
en zo tellen we af. Dat betekent dat we zo gaan beginnen met de SP, maar
ik heet allereerst de minister, haar ambtenaren en vanzelfsprekend allen
die de moeite hebben genomen om ook vanmiddag aanwezig te zijn van harte
welkom.
Mijnheer Van Dijk, uw spreektijd in eerste en tweede termijn is twaalf
minuten. U gaat proberen om dat in partjes van tien en twee minuten te
verdelen. Ik geef u na zeven minuten een signaal.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik dank de commissie dat het mogelijk was om de debatten over materieel
en personeel om te draaien.
Voorzitter. Defensie piept en kraakt. Dat horen we al jaren. Er zijn
veel te veel taken ten opzichte van het budget. Er komt nu wat geld,
ongeveer 200 miljoen euro, bij, zo lezen we in de begroting van 2017.
Dat is lang niet genoeg om de overbelasting van het personeel te
verhelpen. Daarvoor zijn miljarden nodig, bij een gelijkblijvend
takenpakket. Die miljarden zijn er niet. Daarom zeggen wij: verminder
het aantal taken. Maar goed, ik vraag de minister: wat gaat het
personeel merken van de extra middelen? Waar gaan al die miljoenen
precies naartoe?
Ik wil het hebben over gevaarlijke stoffen. Daaronder versta ik met name
PX-10 en chroomverf. Daarover hebben we al veel debatten gevoerd. De SP
heeft daarover een rapport gemaakt. Ik wil de ondersteuning vragen om
het eerste exemplaar exclusief aan de minister van Defensie aan te
bieden. Ik heb ook een exemplaar voor de collega's. Ik zal het aan de
voorzitter overhandigen; dan hebben we de ondersteuning daarvoor
helemaal niet meer nodig.
Alstublieft, voorzitter.
De voorzitter:
Ik dank u zeer; dit is zoals het gaat. Ik zal er op mijn beurt voor
zorgen dat de exemplaren bij de collega's en vooral bij de minister
terechtkomen.
Ik neem aan dat er geen bezwaar tegen bestaat dat dit stuk ter inzage
wordt gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Kamer.
(Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal.)
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ja, het eerste exemplaar is exclusief voor de minister: no doubt.
Wij hebben veel met oud-medewerkers gesproken. Zij vertelden
aangrijpende verhalen over veerkracht en moed. De medewerkers zijn
zonder uitzondering heel trots dat ze bij Defensie hebben mogen werken,
maar ze zijn nu zwaar teleurgesteld in het handelen van de organisatie.
De conclusies staan achterin, dus die kunt u lezen. Ik vat ze samen. De
belangrijkste aanbeveling is: geef deze slachtoffers een eerlijke en
rechtvaardige behandeling. Richt daartoe een schadefonds op. Voer nieuw
onderzoek uit naar PX-10, omdat het staande onderzoek van het RIVM zo
omstreden is. De minister weet heel goed dat zij werkgever is. Zij moet
dus bedenken dat zij een bijzondere verantwoordelijkheid heeft voor al
haar mensen.
Ik vraag de minister niet direct vandaag uitgebreid te reageren op het
rapport, want ik begrijp dat ze niet de tijd heeft om het nu al te
lezen. Ik vraag haar daarom om bijvoorbeeld volgende week bij de
begrotingsbehandeling te reageren. Als dat ook niet lukt, stel ik prijs
op een schriftelijke reactie. Ik hoor graag haar antwoord.
Ik wil nu ingaan op het onderzoek naar chroomhoudende verf. De minister
heeft een onderzoek ingesteld. De uitkomsten van dat onderzoek zijn
opnieuw uitgesteld, terwijl de minister eerder zei dat het merendeel
ervan in het najaar van 2016 zou komen. Nu komen veel zaken pas in de
zomer van 2017, maar dan is deze minister wellicht allang gevlogen. Ik
vind dat dit niet kan. De minister moet het onderzoek binnen haar eigen
termijn afronden. Ik ga er eigenlijk van uit dat zij dat zelf ook vindt.
Graag een reactie.
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Ik wil de heer Van Dijk een compliment maken voor het rapport dat hij
samen met de heer Brouwer geschreven heeft. Ik heb een heel praktische
vraag, want ik heb het nog niet kunnen lezen; ik kan snel lezen, maar zo
snel niet. Ik zie aan de voorkant staan dat het een rapport uit augustus
2016 is. Kan de heer Van Dijk enige toelichting geven? Daarna is immers
een aantal brieven gestuurd. Het is handig om van hem te weten of het
een rapport van 1 augustus of 31 augustus is. Nogmaals mijn
complimenten, maar het is van belang om te weten welke laatste
informatie meegenomen is. Ik heb daar een vervolgvraag over; daarom
vraag ik het eerst even.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Dat is een terechte vraag van mevrouw Eijsink. Het rapport is inderdaad
afgerond in augustus, maar vandaag voeren wij het debat met de minister
van Defensie over personeel. Ik heb dus netjes gewacht op dit debat. Ik
bied het rapport vandaag aan de minister aan en geef haar zoals gezegd
de tijd om te reageren. Er zijn inderdaad nieuwe ontwikkelingen en
uiteraard moeten we die serieus bekijken. Desalniettemin meen ik dat de
conclusies en aanbevelingen die te vinden zijn op pagina 20 nog steeds
staan als een huis. Daarbij is, nogmaals, het belangrijkste dat de
slachtoffers een eerlijke en rechtvaardige behandeling verdienen.
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Ik ben er nieuwsgierig naar of collega Van Dijk ook gesproken heeft met
de paritaire commissie en het RIVM. Zij zijn toegankelijk voor ons als
we dat zouden willen. Je kunt hen gewoon bellen; dat heb ik ook gedaan.
Heeft hij dat meegenomen? De heer Van Dijk geeft aan dat de Kamer hier
zeker nog over moet spreken in een apart algemeen overleg voor de
verkiezingen. Dat ben ik zeer met collega Van Dijk eens, gezien ook de
eerdere uitspraken die de Kamer gezamenlijk gedaan heeft. Welke stappen
ziet hij voor zich? Ook de heer Van Dijk heeft met mij en onze collega's
aan deze tafel gezegd: we willen het proces afwachten zoals de paritaire
commissie het neerzet, net als de resultaten van het RIVM. Dat moet
kundig, met kennis et cetera gebeuren. Dit proces staat los van de
minister. Hoe stelt de heer Van Dijk zich dat voor?
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik heb niet gesproken met de paritaire commissie. Ik heb eerder
gesproken met het RIVM, bijvoorbeeld op de bijeenkomst in januari die
werd georganiseerd door de minister. Dit rapport is een kwalitatief
onderzoek. Een aantal oud-medewerkers ā vijf om precies te zijn ā wordt
aan het woord gelaten, net als een journalist. Zij vertellen over hun
ervaringen. Ik zou het rapport daarom niet alleen aan de minister maar
ook aan de commissie willen aanbevelen. Gebruik het. Profiteer ervan.
Die mensen vertellen niet alleen een aangrijpend maar ook een nuttig
verhaal voor de mensen die hiermee moeten dealen, in eerste instantie de
minister. Op pagina 22 staat overigens ook een enquĆŖte onder
oud-medewerkers. Daarin zijn dus wel wat percentages te vinden.
Mevrouw Eijsink vraagt: hoe nu verder? Uiteraard zullen we moeten
wachten op het onderzoek naar chroomverf. Dat is evident. Ik heb net
gezegd dat het wat mij betreft binnen de termijn van deze minister naar
buiten zou moeten komen. We wachten lang genoeg, volgens mij al ruim
twee jaar. Ik vind het echt niet kunnen als dit wordt doorgeschoven naar
een volgende minister. Deze minister is er volgens mij heel erg mee
begaan. Daar twijfel ik niet aan. Ze zal ongetwijfeld straks zeggen dat
het onderzoek zorgvuldig moet gebeuren. Uiteraard moet dat. Maar ik vind
dat we die mensen niet langer moeten laten wachten dan nodig is. Wat mij
betreft gaan we dus zo snel mogelijk aan de slag met het onderzoek naar
chroomverf en de aanbevelingen over PX-10. Die kent mevrouw Eijsink.
Daar hebben we al eerder over gesproken. Het is een bestaand onderzoek,
maar daar heeft de SP kritiek op. In ons zojuist uitgereikte rapport
doen we aanbevelingen om die zaak op te helderen.
Voorzitter. Ik was gebleven bij de misstanden bij Defensie. Ik wijs de
minister op een artikel van 19 september jongstleden van mevrouw
Dieuwertje Kuijpers op de website Follow the Money. Ik vraag de minister
daarop te reageren, want wat daarin wordt geschreven, is niet mis.
Kritische geluiden binnen Defensie worden niet geaccepteerd.
Inlichtingendiensten worden gebruikt om mensen de mond te snoeren. Hoge
ambtenaren zetten ambtelijke diensten in om militairen onder druk te
zetten. Juristen moeten naar ontslaggronden zoeken als militairen
misstanden aankaarten terwijl fraudeurs promotie krijgen. Dat is niet
mis. Graag een reactie.
Ik wil inzoomen op vliegbasis Eindhoven. Daar zijn misstanden. Dat is
geen nieuws, maar de zaak stinkt. Er is sprake van vervalsing van
medische documenten. Leidinggevenden zijn weggepromoveerd. De betrokken
leidinggevende is hoofdinspecteur geworden. De klokkenluider is terug,
maar wel op een andere plek. De regels zijn aangescherpt, maar de
cultuur is niet veranderd. Is het juist dat de arts een medisch dossier
heeft vervalst? Is het juist dat hij tot kolonel is gepromoveerd? Is het
juist dat zich onveilige zaken hebben voorgedaan? En is het juist dat de
leidinggevende toezichthouder is geworden terwijl onder zijn leiding
zaken fout zijn gegaan? Vindt de minister dat aanvaardbaar?
Steeds horen wij ā dat is een soort patroon ā dat Defensie de zaak
onderzoekt en er lering uit trekt; zie de antwoorden op Kamervragen van
D66 en SP van juli jongstleden. Maar de problemen in Eindhoven houden
niet op. We horen steeds opnieuw over misstanden. Volgens de interne
commissie die de meest recente misstand heeft onderzocht, is er geen
sprake van misstanden. Maar waar is dat onderzoeksrapport? Kan de Kamer
dat ontvangen? Welke aanbevelingen zijn gedaan? Welke daarvan gaat de
minister overnemen? Wij krijgen te horen dat de melder het rapport niet
eens heeft gezien. Ik wijs de minister ook op een conclusie van de
Onderzoeksraad Integriteit Overheid (OIO) dat het intern onderzoek van
Defensie niet voldoende zorgvuldig en uitputtend is geweest. De selectie
van getuigen was te beperkt en het beginsel van hoor en wederhoor is
onvoldoende uit de verf gekomen. Graag een reactie.
We lezen verontrustende berichten over Mali. De luchtsteun van de
Duitsers is uiterst onzeker, zo lezen wij in Trouw. Militairen klagen
ook over problemen met het mandaat. Er is sprake van een onhoudbare
neutraliteit. Dat zegt de SP vanaf dag ƩƩn, maar het is natuurlijk
opmerkelijk dat militairen dat nu zelf ook zeggen. Graag een
reactie.
Meer dan 30 medewerkers van Defensie zijn ten onrechte ontslagen,
geschorst of uit hun functie ontheven omdat ze een partner hadden
afkomstig uit een vreemde of verdachte mogendheid. Hun verklaring van
geen bezwaar is ten onrechte ingetrokken, concludeert hun advocaat op
basis van een vonnis. Dat artikel hebben wij 7 november in de media
kunnen lezen. Graag een reactie.
Over het AOW-gat is vorige week uitgebreid gesproken. Volgende week gaan
we daarmee verder. Kan de minister reeds een update geven? Komt er een
oplossing? Als de minister niets doet, moet de Kamer het doen, zoals ik
al heb gezegd.
Reeds 160 Bosniƫveteranen klagen Defensie aan voor nalatigheid en
onzorgvuldigheid. De minister meent dat de opdracht ook op voorhand
onuitvoerbaar was. Dat geeft een nieuwe situatie. Oud-militairen willen
eerherstel. Graag een reactie.
Ik wijs de minister ook op de Libanonveteranen. Over hen schrijft de
minister dat zij een zorgplicht heeft en dat Defensie op basis van
aansprakelijkheid de schade van de betrokken veteranen zal vergoeden.
Zal dat ook gelden voor Bosniƫveteranen?
Tot slot. We kregen een brief over de verhuizing van DMO (Defensie
Materieel Organisatie) van Den Haag naar Utrecht. Dat doet een beetje
denken aan de verhuizing van het Financieel Service Centrum van
Eygelshoven naar Utrecht. In hoeverre is sprake van draagvlak? We lezen
op de site van VBM: "Defensie drukt besluiten door en door geen openheid
van zaken te bieden wekt het de schijn van willekeur". Graag een
reactie.
De voorzitter:
U hebt negen minuten gedaan over uw eerste termijn. U weet dus wat u
over hebt voor uw tweede termijn.
De heer Vuijk (VVD):
Voorzitter. Eigenlijk had mijn gewaardeerde collega Fred Teeven hier
moeten zitten, maar hij kon vandaag helaas niet aanwezig zijn bij dit
wetgevingsoverleg. Hij is straks op de terugreis vanuit de Verenigde
Staten, waar hij als verkiezingswaarnemer was aangesteld om toe te zien
op een eerlijk verloop van de presidentsverkiezingen. En nu heeft Donald
Trump dus gewonnen. Ik spreek dus vandaag voor hem en ik doe dat graag.
Dit wetgevingsoverleg gaat over vrede en veiligheid en over mensen die
ons land dienen. Defensiepersoneel is net als Defensiematerieel en de
Defensiebegroting een belangrijk en mooi onderwerp.
De wereld wordt onveiliger. Ons land kijkt met zorg naar het oosten,
waar Rusland onrust stookt in de Baltische staten, in Polen en in
OekraĆÆne. In de Baltische staten zijn de mensen bang voor een inval door
het Russische leger, want zij bewaren daar vanuit het verleden slechte
herinneringen aan. Ook in het Nederlandse luchtruim worden we soms
geconfronteerd met Russische militaire vliegtuigen en over de Noordzee
varen Russische oorlogsschepen. Vooral voorbij de zuidoostgrenzen van
Europa predikt het kalifaat een idiote boodschap: moord op barbaarse
wijze bevolkingsgroepen uit en dreig met internationaal terrorisme op
grote schaal. Over de Middellandse Zee wagen honderdduizenden
economische migranten de oversteek naar Europa, op zoek naar een beter
leven. Velen overleven die helletocht niet. De Verenigde Staten
verleggen door de toenemende assertiviteit van China de aandacht meer
naar de Pacific, waardoor er minder aandacht is voor de Europese
NAVO-landen. De verkiezing van Donald Trump tot president kan deze trend
waarschijnlijk versterken. Als gevolg daarvan lopen de defensie-uitgaven
sinds jaren weer op. Ook de Nederlandse minister van Defensie wist er
met deze coalitie in een economisch moeilijke periode de afgelopen jaren
870 miljoen euro bij te plussen. Een gevaarlijke wereld vraagt om een
sterke, veelzijdige en goed geĆÆnformeerde krijgsmacht. Zo'n krijgsmacht
heeft excellente mensen nodig.
Eerst wil ik de minister prijzen voor haar niet aflatende inzet om over
de gehele wereld het uitgezonden personeel te bezoeken en te spreken.
Defensie is in ruim twintig landen met personeel aanwezig. Wij denken
dan aan onze mensen in Irak, Mali en Afghanistan, waar zwaar geweld en
bomaanslagen aan de orde zijn, zo lezen wij dagelijks, maar ook in
minder in het nieuws zijnde plaatsen zoals de Baltische staten, de
Golan, de SinaĆÆ, Burundi, OekraĆÆne en Zuid-Sudan. Onze mensen deden en
doen daar onder soms extreme en gevaarlijke omstandigheden hun goede
werk, soms in grotere verbanden, maar soms ook alleen en geheel op
zichzelf aangewezen. De VVD-fractie hoort over de betrokkenheid van onze
minister bij dit moeilijke werk zeer goede berichten van het personeel.
Dat waardeert de grote betrokkenheid van deze minister enorm. Het moest
maar eens gezegd worden en met wat inbeeldingsvermogen horen wij het
collega Teeven zelf uitspreken: dit was de goede vrouw op de goede
plaats.
De VVD maakt zich zorgen over de lage vullingspercentages in de
schaarstecategorieƫn bij de technische functies, die zeker bij een hoge
missiedruk tot knelpunten leiden. De minister wijst in de
personeelsrapportage op drie mogelijke oorzaken: er is schaarste op de
arbeidsmarkt, Defensie is niet aantrekkelijk genoeg of de uitval tijdens
de opleiding is erg hoog. Het is bijzonder verhelderend dat de minister
in de personeelsrapportage per categorie aangeeft wat de oorzaak van een
te laag vullingspercentage is. Een deel van de onderbezetting wordt, zo
schrijft de minister, opgevangen met externe inhuur, nadienende
militairen, tijdelijke inzet van burgerpersoneel, reservisten of
personeel dat nog in opleiding is. Ik ben het met de minister eens dat
dat geen ideale en structurele oplossingen zijn. In een andere brief
wijst de minister erop dat tijdelijke maatregelen om personeel in
schaarstecategorieƫn te behouden geld kosten. De minister wijst daarbij
op bindingspremies en de stijging van de gemiddelde leeftijd die
salarissen opdrijft. Verwacht de minister daarin nog verbetering te
kunnen brengen? Hoe is het perspectief voor de toekomst? Ik krijg graag
een reactie van de minister.
De minister meldde ook goed nieuws, namelijk dat sinds 2011 het
personeelsbestand kleiner is geworden en dat het inmiddels aansluit bij
het functiebestand. Ook is het wervingsresultaat voor vliegers,
luchtverkeers- en gevechtsleiders en medici toegenomen. Op die medici
kom ik hierna nog even terug, want er is nog wel wat meer over te zeggen
en te vragen. Het vertrouwen van het personeel in de toekomst van
Defensie is in de eerste helft van 2016 gestegen. Dat is mooi.
Qua vullingsproblematiek kwam ik toch nog een bijzondere lastigheid
tegen in de gezondheidszorg. De Inspecteur Militaire Gezondheidszorg
wijst er in zijn jaarverslag over 2015 op dat de al in 2014
gesignaleerde vullingsproblematiek door verloop van huis- en
bedrijfsartsen binnen de medische zorgteams nog niet is opgelost. De
inspecteur wijst erop dat in combinatie met de uitzenddruk steeds meer
personele druk wordt ervaren binnen de gezondheidscentra. Complicerend
is volgens de inspecteur dat inhuur van artsen het probleem niet oplost,
omdat dan de kennis ontbreekt van het militaire beroep, de militaire
functies en de militaire zorgstructuur. Ziet de minister nog kansen om
dit vullingsprobleem op te lossen? Als het niet opgelost kan worden, hoe
werkt het dan door in de missies, waarbij de medische zorg toch
gegarandeerd moet zijn? Graag krijg ik een reactie van de
minister.
De VVD vindt dat deze minister goede stappen heeft gezet met het
Flexibel Personeelssysteem (FPS). In de begroting schrijft de minister
te willen investeren in goed werkgeverschap en daar hoort het Flexibel
Personeelssysteem bij. Uit de beleidsdoorlichting van vorig jaar bleek
al dat militairen inmiddels bekend zijn geraakt met het persoonlijk
ontwikkelingsplan, de Erkenning Verworven Competenties en het
elektronisch portfolio. Het systeem bestaat nog kort en de echte
ervaring met het systeem moet nog komen. Dat duurt zeker nog drie tot
vijf jaar. In de beleidsdoorlichting viel ook te lezen dat het Flexibel
Personeelssysteem heeft bijgedragen aan talentontwikkeling en een
evenwichtige personeelsopbouw. Toch is er nog een onevenwichtigheid. Een
probleem is dat het grootste deel van het personeel door overgangsbeleid
al relatief jong een FPS fase 3-aanstelling heeft gekregen. In de
komende jaren zal de instroom in FPS fase 3 onvermijdelijk verder
toenemen. Kan de minister toelichten hoe zij op dit punt het systeem de
komende jaren verder wil verbeteren? Graag krijg ik een reactie van de
minister.
Ik kom bij de inzetbaarheidsrapportage op het punt van de personele
geoefendheid. De Algemene Rekenkamer wijst er al meerdere jaren op dat
Defensie een niet vol te houden wissel op zichzelf trekt. Bij het
materieel is dat goed zichtbaar, maar bij het personeel dus ook. Voor te
veel buitenlandse missies met te weinig mensen wordt een hoge en volgens
de Algemene Rekenkamer niet vol te houden prijs betaald. De minister
wijst erop dat de algehele geoefendheid is gedaald. Bij de
luchtstrijdkrachten speelt dat bij de F-16- en de helikoptervliegers.
Bij de zeestrijdkrachten drukt de beperkte beschikbaarheid van de NH90
op de geoefendheid op de fregatten. De geoefendheid van de
landstrijdkrachten staat onder druk door de lagere materiƫle gereedheid,
zo lezen we. Ook hier siert het de minister dat zij de Kamer
klip-en-klaar over de inzetbaarheid van de eenheden informeert, waardoor
goed inzicht in de problematiek mogelijk is. Een mooi voorbeeld vind ik
nog steeds de Patriotbatterijen in Turkije, die terug moesten omdat het
materieel na twee jaar intensief gebruik onder extreme omstandigheden
versleten was, maar ook omdat de mensen na eindeloze rotaties praktisch
opgebrand waren. Wat is het toekomstperspectief van de inzetbaarheid? Is
die inzetbaarheid met de huidige organisatie en de huidige middelen te
verbeteren? In hoeverre kan een aanpassing van de criteria om de kosten
van uitzendingen te declareren iets oplossen? Uitgangspunt was altijd
dat uitzendingen niet mogen drukken op de bedrijfsvoering van Defensie,
maar we zien dat dat dus wel gebeurt. Ik vermoed dat ik het antwoord al
weet. Het zal wel hopeloos ingewikkeld zijn, maar toch krijg ik graag
een reactie van de minister.
Paresto heeft onze bijzondere belangstelling, niet alleen omdat we daar
een werkbezoek hebben gehad, maar ook omdat deze mensen bij ons op
bezoek zijn geweest. De minister heeft het project Uitbesteding
Cateringdiensten Defensie (UCD) stopgezet. De VVD vindt dat op zich
jammer, omdat de markt nu eenmaal efficiƫnter werkt dan een
budgetgestuurde organisatie. Maar toch, op onze werkbezoeken hebben wij
Paresto en de medewerkers leren kennen als werkelijk krijgsmachtwaardige
mensen, met een aanstekelijk enthousiasme en met een arbeidsethos dat
bij mij diep respect afdwong. Hoewel de VVD nog steeds vindt dat je moet
uitbesteden, wilden deze mensen graag bij Defensie blijven en zien wij
dat deze mensen daarvoor hebben geknokt en deze wedstrijd met recht
hebben gewonnen. De minister ontwikkelt Paresto nu binnen Defensie naar
een kleinere, maar doelmatigere organisatie. Wij steunen dat, want dat
heeft Paresto verdiend.
Wel heeft de VVD nog een vraag. In de rapportages is weinig aandacht
voor wat ik maar benoem als de werkelijke waarde van Paresto. Bij onze
werkbezoeken kregen wij de werkelijke vraagstukken waar Paresto voor
staat te horen en te zien. Mariniers die bijvoorbeeld dagelijks in de
regen en de kou door de Schotse Hooglanden marcheren, verstoken tot
8.000 kcal per dag. Aan Paresto de taak goede voedingsmiddelen te vinden
om die mariniers in de gelegenheid te stellen dit vol te houden. Goede
gezonde voeding met de juiste samenstelling helpt ook getroffen en
geblesseerde militairen om weer zo snel mogelijk fit te worden. Voor
sommigen kan dat behoud van baan en carriĆØreperspectief betekenen.
Paresto draagt zo bezien direct bij aan de inzetbaarheid. Ik zou dit
soort prestaties graag op de een of andere manier terugzien in de
rapportages. Graag krijg ik een reactie van de minister.
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Het is heel goed wat collega Vuijk opmerkt over Paresto. Ik heb twee
vragen daarover. Het evaluatierapport heeft het over de genoemde
winstpunten van het project. Nu blijkt dat de gehele situatie en
inspanning van velen 3 miljoen aan interne kosten en ā¬427.000 aan
externe begeleiding heeft gekost en dat het personeel jarenlang in
onzekerheid is gehouden. Kan de heer Vuijk reageren op de vraag hoe het
uitbesteden toch dit soort gevolgen kan hebben?
Mijn tweede vraag is naar aanleiding van de brief van de minister van 24
oktober jl. Er is een jaarlijks oplopende besparing nodig van 4 miljoen
tot aan 2025. De Kamer is vrij kritisch geweest over het nu al tot 2025
inboeken van dat soort langlopende maatregelen en heeft de minister
gevraagd om aan te geven waarop wordt bespaard. Hoe kijkt de VVD
hiernaar? Wij zullen het erover eens zijn dat het personeel van Paresto
rust nodig heeft en dat het hele traject al veel te lang geduurd
heeft.
De heer Vuijk (VVD):
Ik deel die mening. Het was oorspronkelijk de bedoeling dat Paresto
uitbesteed zou worden. De VVD vindt dat je moet uitbesteden wat je kunt
uitbesteden, omdat de markt het efficiƫnter kan doen. Die
vooronderstelling zou ook hier kunnen gelden. Er zijn voorbeelden in het
buitenland dat dat succesvol gebeurt. Ik heb net uitgelegd waarom ik
hier het hoofd buig ā "petje af" is misschien beter ā voor deze mensen,
die hun eigen waarde binnen Defensie wel hebben bewezen en laten zien
dat zij een plekje binnen de Defensieorganisatie verdienen. Dat laat
overigens het VVD-standpunt onverlet dat uitbesteding begrotings- en
bedrijfsvoeringstechnisch best goed zou zijn geweest.
De minister bekijkt of de voordelen die behaald moeten worden met de
uitbesteding toch op de een of andere manier binnen te halen zijn. De
tijd zal uitwijzen of dat lukt. Het siert de minister dat zij dat
probeert. Het is aan Paresto zelf om te laten zien of men dat op een
goede manier kan doen. In de loop van deze periode zullen er
veranderingen zijn bij Paresto. Er zullen mensen afvloeien en er zullen
mensen met leeftijdsontslag gaan. Ik denk dat de organisatie sowieso
genoeg tijd krijgt om zich aan te passen.
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Ik begrijp goed wat de heer Vuijk zegt, maar in de eerste zin over de
genoemde winstpunten wordt toch aangegeven dat het project UCD vanaf de
formele start op 1 juni 2011 meer dan vier jaar heeft geduurd en
uiteindelijk niet tot daadwerkelijke uitbesteding heeft geleid. Dat is
toch een leerschool. Ik heb het begin van het uitbesteden van Paresto
nog meegemaakt; ik heb zelfs het begin van Paresto mogen meemaken. Van
meet af aan waren de kritische punten heel duidelijk. Toch moesten er
drie rapporten overheen om die duidelijk te maken.
Ik maak even een stapje naar mijn volgende vraag aan de heer Vuijk. DMO
verhuist naar de Kromhout Kazerne. Daar hebben we eenzelfde soort
situatie meegemaakt. Ik zal niet zeggen een gelijke situatie, maar in
ieder geval een situatie waarin de medezeggenschap diverse rapporten
heeft aangedragen om duidelijk te maken dat hier geen winst valt te
behalen. Hier speelt een ander probleem. In de Kromhout Kazerne zijn nog
werkplekken voor 1.000 fte's, voor mensen die daar hun werkplek kunnen
hebben. De Kromhout Kazerne moet natuurlijk ook benut worden in de
huidige constructie. Kan de heer Vuijk daarop reageren? In beide
gevallen had aan de voorkant al eerder duidelijk kunnen zijn dat er niet
direct sprake is van een besparing, maar dat er een heleboel andere
redenen kunnen zijn om wel door te zetten en dat dat ook een zekere
flexibiliteit vergt aan alle kanten. De medezeggenschap is met
informatie gekomen en de mensen zelf zetten ook de hakken in het hand.
Dat is zeker bij DMO gebeurd.
De voorzitter:
Mevrouw Eijsink, u hebt straks 22 minuten. Ik verzoek u om bij uw vragen
niet heel veel lange aanloopjes te nemen. Datzelfde geldt natuurlijk ook
voor de beantwoording, mijnheer Vuijk.
De heer Vuijk (VVD):
Ik begrijp de opmerkingen van mevrouw Eijsink heel goed. Dergelijke
processen kennen twee perspectieven. Het eerste perspectief is dat van
de medewerker, voor wie onzekerheid niet fijn is. Bij Paresto kunnen
medewerkers, nadat zij jarenlang door een moeilijk proces zijn gegaan,
op dit moment in zekere zin opgelucht ademhalen. Er zijn echter andere
plaatsen in de organisatie waar dat wat minder is geweest. Er is een
enorme reorganisatie uitgevoerd. Op zich staat de VVD achter die
reorganisatie. In eerdere perioden zijn maatregelen genomen, die
uitgevoerd moeten worden. Die kennen een logica: de organisatie wordt
aangepast aan de nieuwe werkelijkheid. De discussie over DMO past daar
ook in. Wij willen graag dat die organisatie verhuist en dat heeft een
reden. Er zijn veel organisaties verhuisd: de marinierskazerne verhuist
naar Vlissingen en de Koninklijke Militaire School (KMS) verhuist van
Weert naar Ermelo. Ook daarover hebben wij veel gesproken in dit huis.
De logica is dat je op grote legerplaatsen organisatieonderdelen
centreert en bij elkaar voegt om daarmee efficiency te bereiken en
mensen bij elkaar te krijgen. Maar er zullen altijd mensen zijn die daar
niet in mee willen gaan. Ik begrijp dat dat pijn doet. Dat je er last
van hebt dat je zo lang in onzekerheid moet blijven, begrijp ik ook heel
goed.
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Excuses, dat was mijn vraag niet. Ik vroeg of de heer Vuijk deelt dat
dit soort processen heel veel gekost heeft. Het gaat mij nou even niet
om de mensen maar om de reden. Er is ruimte vrij op de Kromhout Kazerne.
Het is begrijpelijk dat die gevuld moet worden. Hoe pak je zo'n proces
anders aan? Hetzelfde geldt min of meer voor Paresto.
De heer Vuijk (VVD):
Ik kan niet helemaal zien of het vullen van een kazerne de enige reden
is geweest. Dat kan ik niet beoordelen. Dat laat ik graag aan de
minister. Ik begrijp wel heel goed dat je op een gegeven moment
krijgsmachtonderdelen bij elkaar wilt plaatsen. Maar een proces waarbij
je jarenlang moet experimenteren om erachter te komen of dat het goede
is, is niet goed; dat moet sneller. Dat ben ik wel met mevrouw Eijsink
eens. Daar hoort een leereffect bij.
Voorzitter. Ik was gebleven bij Paresto. Wanneer Paresto zijn werk goed
doet, kan gezonde voeding ook het behoud van de baan of van het
carriĆØreperspectief betekenen. Daarmee draagt Paresto direct bij aan de
inzetbaarheid. Ik denk dat dat de grootste waarde is en dat daarin ook
wel een logica gevonden kan worden. Het is eigenlijk helemaal niet zo
raar om Paresto toch binnen de Defensieorganisatie te houden.
Over de Defensie Bewakings- en BeveiligingsOrganisatie (DBBO) is iets
gezegd in de beantwoording van de lijst van feitelijke vragen. De vraag
van de VVD-fractie is waarom er onderscheid in beloning gemaakt wordt
tussen medewerkers van die beveiligingsorganisatie. Dat konden wij niet
helemaal volgen. Kan de minister daarop reageren? Hoe functioneert de
beloningsstructuur binnen de Defensie Bewakings- en
BeveiligingsOrganisatie ?
De VVD is zeer te spreken over de inspanningen van het departement op
het terrein van veteranen. In navolging van vorige bewindslieden zijn de
inspanningen onverdroten voortgezet en kunnen wij zeggen dat Nederland
nu een voorbeeldfunctie vervult voor andere landen in de wijze waarop
het met zijn veteranen omgaat. Wel vraag ik aan de minister wat er
terechtgekomen is van de samenwerking met de politie op het gebied van
veteranenzorg. Graag krijg ik een reactie van de minister.
Bij het algemeen overleg vastgoed kort geleden hebben wij al uitgebreid
over Eygelshoven gesproken, maar het staat hier weer op de agenda en kan
dus niet onbesproken blijven. Eygelshoven wordt niet afgestoten, omdat
de Verenigde Staten er vanwege de verslechterende internationale
veiligheidssituatie militair materieel willen opslaan. De minister wil
het financiƫle servicecentrum van Eygelshoven verhuizen naar de Kromhout
Kazerne in Utrecht, maar de werknemers willen dat niet. Volgens mij komt
de problematiek die mevrouw Eijsink net aansneed, hier ook weer aan de
orde. De minister wees erop dat de werkzaamheden met zwaar Amerikaans
militair materieel op Eygelshoven deze plek ongeschikt maken als
kantoorlocatie. De verwachting lijkt gerechtvaardigd dat het regionale
verlies van 34 arbeidsplaatsen gecompenseerd zal worden door
werkgelegenheid in de nieuwe opslagplaats Eygelshoven.
De minister honoreerde van de week de twijfel in de Kamer met de
toezegging dat zij geen onomkeerbare stappen zou zetten. De minister
zegde ook toe een bezoek te brengen aan Eygelshoven. Heeft dat bezoek
plaatsgevonden? Heeft de minister gesproken met het personeel? Kan de
minister iets zeggen over de resultaten van dat bezoek? Mijn laatste
vraag over Eygelshoven heeft ermee te maken dat de VVD zich nu zorgen
maakt over de beslissing om geen onomkeerbare stappen te zetten. Krijgen
de Verenigde Staten de opslagfaciliteiten nu wel tijdig ter beschikking?
Lopen we een risico op claims? Graag krijg ik een reactie van de
minister hierop.
Nu kom ik op een onderwerp dat aan deze tafel op toenemende
belangstelling mag rekenen, namelijk de reservisten. In
rondetafelgesprekken is de vaste Kamercommissie voor Defensie eerder dit
jaar diep op het reservistenbeleid ingegaan met allerlei vragen.
Gevraagd werd wat de gevolgen zijn van het tijdelijk stopzetten van
oefeningen voor reservisten. Ook werd er gevraagd naar de motivatie, de
geoefendheid en de inzetgereedheid. Uit de informatie over de inzet van
reservisten in verschillende landen komt een rijk gevarieerd beeld naar
voren. Ieder land vult op een eigen manier ā kennelijk vooral historisch
en cultureel bepaald ā het reservistenbeleid in. Ik kon eigenlijk niet
zo goed vinden of er nog iets gebeurd was met de studie, de bevindingen.
Gebeurt daar iets mee? Kunnen wij daar nog iets van leren vanuit het
perspectief van de minister?
In de begroting schrijft de minister: "Op basis van een plan van aanpak
dat naar verwachting eind 2016 naar de Kamer zal worden gestuurd, wordt
het reservistenbeleid verder vormgegeven. Daarmee wordt de beoogde
intensivering van het beleid, en dus de verdere integratie van de
reservist in de defensieorganisatie, voor de komende jaren concreet
gemaakt." De VVD waardeert de inzet van de minister om de inzet van
reservisten te bevorderen en ziet dat Defensie actief reservisten werft.
De bespreking van dat plan van aanpak ziet de VVD met belangstelling
tegemoet. Sommigen hopen nog steeds op een reservistengeneraal. Kan de
minister ingaan op de toekomst van reservisten bij de verschillende
krijgsmachtdelen? Wat is volgens de minister het
toekomstperspectief?
Mijn laatste vraag is heel concreet. De minister heeft iets geschreven
over de cyberreservist. Inmiddels zijn er dertien aangesteld. Tien zijn
nog in procedure. Het aantal van 23 zou op dit moment voldoende zijn.
Maar is het toekomstperspectief voor de cyberreservisten ook zo dat dit
aantal voldoende is of moeten er nog meer bij komen? Ik leg hierbij ook
een relatie met het werkbezoek over cyberwarfare dat wij volgens mij
over een of twee weken gaan brengen.
Dat was de bijdrage van de VVD in eerste termijn. Ik wacht de antwoorden
met belangstelling af.
De voorzitter:
U hebt 14,5 minuten gebruikt in uw eerste termijn.
De heer Knops (CDA):
Voorzitter. Personeel is altijd een belangrijk onderwerp, want zonder
personeel draait helemaal niets bij de krijgsmacht. Wij ā ik denk
iedereen achter deze tafel ā zijn trots op onze mannen en vrouwen.
Overal waar je komt, op alle plekken in Nederland en in de
uitzendgebieden, tref je mensen aan die gedreven en loyaal zijn en trots
op hun werk, ondanks alle beperkingen waarmee ze geconfronteerd worden
en dat zijn er nogal wat. Dat bleek recentelijk ook bij een werkbezoek
dat ik samen met mijn fractievoorzitter bracht aan de 13 Lichte Brigade
in Oirschot, waar een gemotoriseerd bataljon te voet moet oefenen
vanwege gebrek aan materieel, reservedelen, nachtkijkers,
verbindingsmiddelen en ga zo maar door.
Al vaker is gezegd dat het personeel de organisatie heeft gedragen met
de "can do"-mentaliteit. Die loyaliteit is zwaar op de proef gesteld.
Militairen beschermen wat ons dierbaar is, maar de vraag is wie hen
beschermt als het erop aankomt. Slechts 42% van het personeel ā en dat
is echt niet veel ā heeft vertrouwen in de toekomst. 40% ziet voldoende
kans op een loopbaan binnen Defensie en maar liefst 58% heeft geen
vertrouwen in de functietoewijzing. Het onderzoek daarnaar is gedaan
door Defensie zelf.
De uitstroom blijft groter dan de instroom. De braindrain gaat door. De
wervingsresultaten blijven ook elk jaar achter en de doorstroming van
fase 2 naar 3 zit potdicht. De organisatie is te krap bemeten en dan ook
nog eens slechts voor 90% gevuld. Deze ontwikkelingen zijn zo zorgelijk
dat wij moeten vrezen dat er, zelfs als Defensie erg veel geld erbij
krijgt ā de minister filosofeerde daar vanochtend al over ā te weinig
goede mensen zijn om goede invulling te geven aan deze gigantische
opgave. De aantrekkelijkheid van Defensie als werkgever staat onder druk
en Defensie is ook uit de top tien van meest populaire werkgevers
gekukeld. De tabellen met cijfertjes over vulling die de minister aan de
Kamer stuurt, verhullen een veel dieper liggend probleem, namelijk dat
van een gebrek aan motivatie en kwaliteit en van een grote mate van
kwetsbaarheid van de organisatie.
Nu kom ik op de bijzondere positie van de militair. Wij hebben daar
afgelopen week over gesproken toen het ging over het AOW-gat. In de
afgelopen jaren heeft de minister deze positie beschreven op een aantal
A4'tjes. Dat is eigenlijk een schamele oogst, want de vraag is nu wat
die bijzondere positie van de militair echt inhoudt volgens de minister.
Kan de minister daarop reflecteren en een aantal voorbeelden
noemen?
Het Wul (Wet uniformering loonbegrip)-drama werd voor de helft
gecompenseerd en het AOW-gat ligt er nog. Wij hebben daar volgende week
nog een debat over, dus ik zal daar niet al te veel over zeggen. Het
enige wat ik wil zeggen, is dat ik teleurgesteld was in het debat en dat
ik mij afvraag hoe dit nu verder moet, ook gezien het feit dat de bonden
buitengewoon ontstemd gereageerd hebben op de wijze waarop de minister
dit probleem in haar eentje probeerde op te lossen, omdat de rest van de
bewindslieden niet echt hulpvaardig was.
Nu ga ik in op schadeclaims van veteranen. Naast het AOW-gat slaan ook
de schadeclaims van veteranen een gat in de begroting. De Kamer riep bij
motie op om onderzoek te doen naar de manier waarop de nog te verwachten
aanvullende schadeclaims anders dan uit de Defensiebegroting bekostigd
kunnen worden. Mijn vraag is waarom deze motie nog niet is uitgevoerd en
waarom de motie zelfs ontbrak in het overzicht van moties. Nu moet
Defensie daarvoor opdraaien met een budget dat ontoereikend en dus niet
voldoende is. De OPCO's (operationele commando's) draaien daar nu voor
op en dat is een forse tegenvaller. De minister geeft zelf toe dat dit
de groei van de gereedstelling vertraagt. Dat was haar antwoord op vraag
326. Dit is dus opnieuw een gemiste kans.
Laten wij het hebben over de vulling. Op 1 januari 2016 had Defensie
100% gevuld moeten zijn. De minister zit daar 10% onder. Haar verklaring
daarvoor is de volgende: de doelstelling is niet behaald vanwege
schaarstecategorieƫn. Dan vraag je je af of dit echt het probleem is,
want volgens mij is dat maar een deel van de werkelijkheid. Veel
belangrijker is dat de minister het geld niet heeft om die 100% vulling
te betalen. De vulling wordt doelbewust afgeknepen om de organisatie
betaalbaar te houden. Vorig jaar nam de minister nog
bezuinigingsmaatregelen van 85 miljoen, waaronder een lagere vulling. De
minister weigert antwoord te geven op de vraag hoeveel ze bespaart met
die 10% ondervulling. Waarom?
Ondervulling is des te meer zorgelijk omdat de organisatie volledig
uitgebeend is. Te veel werk moet met minder mensen gedaan worden en ā
zoals een aantal militairen vorig jaar in de Kamer zei ā als je ergens
tegen tikt, breekt het al; wij kunnen geen stap extra zetten en de
werkdruk is te hoog. Bovendien is door de reorganisatie veel van het
collectieve geheugen verloren gegaan. Kennis in zowel juridisch als
beleidsmatig opzicht over het onderwerp milieu is bijvoorbeeld schaars
geworden. Maar ook bij veiligheid, verwerving en vastgoed laten de
bezuinigingen hun sporen na. Wat gaat de minister hieraan doen?
Pas in 2021 ā dan is er zelfs alweer een nieuwe presidentsverkiezing in
de Verenigde Staten geweest ā wordt de vulling van 100% bereikt. Dat
gaat veel te traag, wat ons betreft. Dan zitten wij aan het eind van de
volgende kabinetsperiode. Het is onduidelijk wat er dan gebeurt met het
extra geld voor het versterken van de personele gereedheid. Komen er nu
duizend functies bij of wordt dat geld gebruikt om de bestaande formatie
beter te vullen? Ik refereer hiermee aan vraag 171.
De minister worstelt met de betaalbaarheid van de personeelsuitgaven.
Die moeten binnen de kaders worden gehouden, zegt zij zelf. Als ik de
beantwoording van de vragen goed lees, moeten ze dus omlaag, omdat de
minister samen met Financiƫn de mogelijkheden daartoe onderzoekt. De
minister spreekt over doelmatigheidsmaatregelen. Onze fractie is daarvan
geschrokken, want nu al wordt geknepen op dienstreizen, opleidingen,
oefeningen en reservisten. De vraag is dus of het personeel te duur is
of dat Defensie te weinig geld heeft.
In plaats van te zoeken naar het drukken van de kosten, pleit onze
fractie voor het binden en behouden van personeel, want het perspectief
van de jonge militairen is de komende jaren niet erg gunstig vanwege een
verstopping in de doorstroom van fase 2 naar 3. Het zit gewoon potdicht.
Talentvolle soldaten haken af voor de onderofficiersopleiding. Veel
goede mensen richten hun blik op doelen buiten de organisatie. Wat gaat
de minister daaraan doen? Een verdere verhoging van het leeftijdsontslag
betekent nog minder doorstroming. Dus, er moet iets gebeuren! De
instroom kan het niet bijbenen, sterker nog, keer op keer worden
wervingsdoelstellingen niet behaald. Hoe denkt de minister deze tendens
te kunnen ombuigen en al helemaal met een aantrekkende economie? Waar
blijft de trendbreuk bij de werving? Het CDA heeft indertijd niet voor
niets een motie ingediend om het beleidsterrein personeel te betrekken
bij de uitvoering van de motie-Van der Staaij.
Nu ga ik in op de reservisten. Uit antwoorden blijkt dat de uitgaven
voor reservisten in 2017 lager zijn dan in 2015. Zo komt het
reservistenbeleid, waar heel de Kamer om vraagt, nauwelijks van de
grond. Er zijn grote achterstanden in geoefendheid. Wij komen daar op
een later moment nog over te spreken, maar toch krijg ik nu al graag een
reactie van de minister hierop. Waarom gaat van de extra 197 miljoen
helemaal niets naar de reservisten? De minister moet een konijn uit de
hoge hoed toveren, want het ziet ernaar uit dat ze in strijd handelt met
een aangenomen motie van mijn hand om met meer urgentie en tempo de
huidige knelpunten bij de reservisten op te lossen.
Dan kom ik op het uniformverbod. Uit een peiling van de Telegraaf blijkt
dat minister Hennis de best geklede vrouwelijke bewindspersoon is en ik
ga dat absoluut niet tegenspreken. Ik feliciteer de minister daar van
harte mee. Maar de vraag is hoe het staat met de kleding van onze
militairen als ze naar buiten gaan, want voor hen geldt nog steeds een
uniformverbod. De onvrede daarover is heel groot. De minister heeft de
militairen het uniform uitgedaan in overdrachtelijke zin. De vraag is,
of ze het de militairen weer gaat aantrekken voor het einde van haar
ambtstermijn.
De Turkse dienstplicht: daar komt 'ie weer. Wij hebben natuurlijk al
jaren het probleem van de dienstplicht in Turkije voor Turks-Nederlandse
militairen. Dat is nog steeds niet helemaal opgelost. Gezien de situatie
die daar nu ontstaat, wordt dat feitelijk alleen maar groter. Het is
niet meer helemaal theoretisch dat de president van Turkije zijn
onderdanen in heel Europa gaat oproepen om een strijd te voeren die
wellicht niet de onze is. Wat gaat er gebeuren als deze mensen worden
opgeroepen? Heeft het kabinet zich daar al op voorbereid? Heeft de
minister eventueel al een advies van de volkenrechtelijke adviseur op
dit punt gevraagd?
Ik kijk even naar de voorzitter. Hoeveel tijd heb ik nog?
De voorzitter:
U hebt 7,5 minuut verbruikt.
De heer Knops (CDA):
Dan laat ik het even hierbij.
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Voorzitter. We kunnen spreken over een bijzonder wetgevingsoverleg. Ik
heb nog nooit meegemaakt dat er in het vierde jaar van een
kabinetsperiode een wetgevingsoverleg plaatsvond, omdat daarvoor alweer
een regering gevallen was en wij alweer in nieuwe verbanden zaten.
Ik begin met het geven van een stelletje plussen, ten eerste aan de
minister. Er is de afgelopen jaren veel gedaan, veel gebeurd. Er is veel
uit kasten gehaald, onder tapijten weggehaald, gestoft en gepoetst.
Kortom, er is veel in beweging geweest. Ik geef overigens ook
complimenten aan de voorganger van deze minister, want die kreeg maar
anderhalf jaar de tijd. Hij heeft veel kunnen aanraken, maar niet kunnen
uitwerken. Dat maakt altijd een verschil. De minister maakte diverse
onderwerpen die in de organisatie niet makkelijk lagen, bespreekbaar.
Zij ging gesprekken aan over chroom-6 en PX-10. Wij kunnen verschillen
van mening hebben over de manier van uitwerken, maar er is veel in
beweging geraakt. Ik durf te stellen dat er meer openheid is gekomen.
Hoe krijg je zo'n logge organisatie in beweging? Dat is gewoon niet
makkelijk. Ik ben ervan overtuigd dat deze minister alles uit de kast
heeft gehaald ā om het zo maar te zeggen ā om dat in beweging te
zetten.
Brengt dat met zich mee dat alles opgelost is, wat als probleem gezien
kan worden? Nee. Het brengt wel met zich mee dat er een doorkijk en een
doorontwikkeling zijn gemaakt bij heel veel zaken waar de organisatie
intern al mee bezig was. Bij dezen kom ik aan het tweede compliment. Dat
is een compliment voor alle mensen die dat mogelijk hebben gemaakt en
daar keihard aan gewerkt hebben. Alle lagen van die organisatie hebben
eraan gewerkt, of het nou om technici of ambtenaren op het departement,
de burgers of de militairen of degenen op missie ging. Dat maakt het
werk dat de burger bij Defensie doet in alle facetten en ook het werk
van de militairen heel bijzonder. De militair doet heel bijzonder werk.
Daarom spreek ik ook altijd over de bijzondere positie van de
militair.
Nu kom ik gelijk op mijn eerste punt, namelijk dat wij naar aanleiding
van de Wet uniformering loonbegrip in het wetgevingsoverleg van 3
november 2014 ook spraken over de bijzondere positie van de militair.
Ook toen ging het daarover. Let wel, toen wilden we zelfs een
pakketvergelijking, zoals de minister zelf in januari 2013 had
voorgesteld. Dat kwam allemaal op tafel.
Wij hebben op 11 december 2014 een speciale brief gekregen over de
bijzondere positie van de militair. Ik noem de datum hier bewust en ik
verwijs af en toe ook naar de antwoorden op vragen, omdat ik ervan uitga
dat meegeluisterd wordt. Ik hoop dat ik antwoorden krijg als ik vragen
stel over specifieke vragen en antwoorden in de stukken die ik zal
benoemen. Ik zou dat zeer op prijs stellen, zodat ik die zelf niet hoef
te herhalen. Ik begrijp dat het soms lastig is, maar ik zal ze expliciet
benoemen. Dit betreft dus de brief van 11 december 2014 en de antwoorden
van 3 februari 2015. Het gaat mij om antwoord nummer 19. Ook vorige week
hebben wij de bijzondere positie van de militair en de Wul besproken. In
het antwoord op vraag 19 staat: "Een belangrijke stap is het
verduidelijken van de bijzondere positie van de militair, het daarvan
afgeleide personeelsbeleid en het arbeidsvoorwaardenstelsel voor
militairen. Erkenning van die bijzondere positie is de basis voor het
voorkomen van onevenredige gevolgen voor militairen door toekomstige
wetgeving. Defensie is in alle vormen van interdepartementaal overleg
alert op beleids- en wetgevingsinitiatieven die mogelijk onbedoeld
negatieve gevolgen hebben voor het defensiepersoneel of de
bedrijfsvoering van Defensie." Et cetera. De minister weet waar ik
naartoe wil. Kan de minister daarop reageren?
Dit is een heel belangrijk punt. Vorige week hebben wij daarover
uitgebreid gesproken in verband met de Wul. In navolging van de heer
Knops vraag ik de minister wat de bijzondere positie van de militair
betekent. Ik ben vorige week gewoon geschrokken in die zin dat de
aanwezige andere bewindspersonen vinden dat de militairen bijzonder werk
doen, maar dat het blijkbaar niets in beweging brengt, als ik vervolgens
aan kom zetten met artikel 97 van de Grondwet. Blijkbaar is
onderliggende of bovenliggende wetgeving niet aan de orde. Ik ben van
mening dat dit duidelijk moet worden gemaakt binnen de regering, want
dan weten wij wat die positie inhoudt. Als wij in december spreken over
de verlenging van missies in Afghanistan en Mali is ook de bijzondere
positie van de militair aan de orde. Dat hoort bij elkaar. Wij
overleggen hier niet koud en afzonderlijk daarvan, met alle complimenten
voor militairen. Nee, militairen zijn in functie om uitgezonden te
worden of nationaal ingezet te worden. Daarom is het zo belangrijk om
hun positie eens even met zijn allen te bespreken en goed te weten wat
wij bedoelen met bovenliggende en onderliggende wetgeving.
In deze periode is er geld bij gekomen. Het budget is met 838 miljoen
gestegen. Dat wordt gefaseerd ingebracht en verhoogd tot 2021, zover dat
tot uitwerking komt. Er is alles aan gedaan wat mogelijk is, durf ik te
zeggen. Geeft dat weer dat het percentage ook in het bbp gestegen is? De
minister heeft antwoord gegeven op de verschillende vragen hierover. De
twee tabellen zijn duidelijk. Het Defensiebudget als percentage van het
bbp is in feite niet gestegen. Dat is niet in beweging gekomen, zo zou
ik zeggen. Dat zijn gewoon feiten. Gezien de ontwikkelingen van vannacht
en vandaag dragen wij met z'n allen een grote verantwoordelijkheid. Ik
verwijs ook even naar de reactie van secretaris-generaal Stoltenberg van
de NAVO. Hij heeft duidelijk aan de Verenigde Staten aangegeven dat
artikel 5 van de NAVO "one for all, all for one" zeer van toepassing is.
De nieuwe president Trump van de Verenigde Staten zal ergens geld
vandaan moeten halen voor alle beloftes die hij eerder heeft gedaan, of
het nu op het vlak van infrastructuur of werkgelegenheid is. Het zou me
niet verbazen dat dat geld mogelijkerwijs wordt weggehaald bij de inzet
van militairen in het buitenland en het zou ook zomaar kunnen zijn dat
het daarbij gaat om de inzet om de hoek. Dat betekent dat onze budgetten
moeten stijgen. Als ik kijk naar het verkiezingsprogramma van in ieder
geval mijn partij, ben ik hoopvol, want daarin wordt voor het eerst meer
geld voor Defensie aangekondigd. Ik heb ook de hoop dat daar in
samenwerking met andere partijen invulling aan gegeven kan worden.
Dan ga ik even in op een aantal antwoorden naar aanleiding van de
begroting voor personeel. Ik zal ze niet herhalen als ze al gegeven
zijn. Ik kijk eerst even naar het personeel naar aanleiding van het
antwoord op vraag 91 van de begrotingsbeantwoording. Het gaat daarbij om
de UKW-regeling (Uitkering Gewezen Militairen). De uitkering is 73% van
het laatstverdiende salaris et cetera. Als ik naar het antwoord op die
vraag kijk, kan ik niet anders dan bedenken dat een militair die met UKW
gaat, Defensie geld oplevert. Ik zou daar graag een toelichting van de
minister op willen hebben.
Ik kijk nu naar de antwoorden naar aanleiding van de
personeelsrapportage van 31 oktober. Daarin gaat het over het
personeelsbestand en de vulling. De heer Knops heeft daar al het nodige
over gezegd. Als je kijkt naar de verhoudingen, waarbij wij afgesproken
hebben dat in 2016 een en ander gevuld zou zijn, vraag ik mij af wat er
veranderd is. Ik sluit mij hiervoor aan bij de opmerkingen van de heer
Knops hierover. Ik kijk naar 1 januari 2016 en naar de belofte van nu,
namelijk dat het streven is om in 2021 100% gevuld te krijgen. Het gaat
ook om de verhouding van burger en militair. Daarvoor verwijs ik naar
vraag 17 in de rapportage hierover. Wij moeten even doordenken over de
situatie. Hoe krijgen wij die op lange termijn hersteld? Wat is er of
wordt er veranderd qua vulling? Er wordt nu in feite roofbouw gepleegd
op diverse militairen. Zij worden steeds vaker ingezet. Dit komt onder
andere naar voren in vraag 17. Ik begrijp dat om budgettaire redenen ā
dat was vorig jaar ook al zo ā de vulling kunstmatig laag gehouden
wordt. Dat heb ik altijd moeilijk gevonden om te begrijpen, maar dat
staat onder andere in de beantwoording op vraag 9. Hoe krijgen wij de
realisatie in 2021?
Nu ga ik in op de reservisten. Het is positief dat het beleid handjes en
voetjes heeft gekregen vanaf 2013. Hulde ook aan collega Knops die dit
met inzet en langetermijndenken, ook met aanvulling van ons, iedere keer
op de agenda heeft gezet. In 2013 spraken wij nog over een adaptieve en
flexibele krijgsmacht. Als ik zie wat nu voorligt, heb ik daar twee
vragen over die aanvullend zijn op de vragen die collega's al gesteld
hebben. Het ging daarbij onder andere ook over het budget. Ik meen dat
de heer Vuijk het daar ook al over had.
Wij zien een stijgende lijn. Dat is natuurlijk in lijn met wat de Kamer
eerder al gevraagd heeft. Behalve de stijgende lijn van de financiƫn, is
het voor ons belangrijk om te weten hoe het gaat met de inzet van de
reservisten. Hoe worden ze feitelijk ingezet? Hoeveel uur wordt er
gewerkt voor het budget voor opleiding en training? Dan heb ik het niet
over de 121-uurdiscussie, want die hebben wij uit den treure gevoerd.
Het gaat om de vraag wat zij eigenlijk doen. De meest belangrijke vraag
is of reservisten op volwaardige wijze deel van de krijgsmacht worden.
Zijn we daar nu echt die slag aan het maken? Of zijn de reservisten de
krullenjongens, zoals weleens gezegd wordt; dat zijn niet mijn woorden.
Het gaat om de vraag of we verschillen zien bij de Defensieonderdelen.
Daar begint het natuurlijk. Wij hebben het over pilotprojecten gehad.
Kortom, is de intensivering duidelijker te zien?
Nu kom ik op onze veteranen en onze militairen die af en toe eens een
zetje nodig hebben. Dan heb ik het over het DienstenCentrum
Re-integratie (DCR). Ik neem dat even bij elkaar. Ik las ergens een
prachtig betoog met acht redenen om een veteraan aan te nemen. Dat was
echt een prachtige opsomming: ze klaren de klus, kennen teambelang,
cijferen zichzelf weg, zijn stressbestendig, denken in oplossingen,
omarmen de verschillen, accepteren verschillen, zijn duidelijk en
eerlijk en kunnen veel incasseren. Daar ben ik het erg mee eens.
Dat brengt mij op het volgende punt, namelijk de Stichting Onbekende
Helden. Deze stichting zet zich in voor mensen die een verbinding zoeken
met de arbeidsmarkt. Ik vind het een prachtige stichting. Ik denk dat
velen met deze stichting gesproken hebben. In die stichting zijn de
initiatieven van een aantal personen bij elkaar gebracht. Na veel
initiatieven van deze stichting blijkt dat het moeilijk is om de
verbinding te maken met het bedrijfsleven om veteranen aan een baan te
helpen. Veteranen kunnen natuurlijk direct aan de slag, maar zij hebben
een zetje nodig als ze Militair Invaliditeitspensioen (MIP) hebben. Nu
blijkt dat de stichting tegen de regelgeving van de Participatiewet
aanloopt. Ik begrijp dat het ministerie de veteraan die MIP heeft, niet
meetelt voor de Participatiewet. Dat heeft te maken met de quota die
worden vastgesteld voor geüniformeerd personeel. Dit is niet nieuw voor
het ministerie. Ik zou daar graag opheldering over hebben, want als er
in de regels een obstakel zit, terwijl wij juist willen dat de
militairen kunnen werken, kan het niet alleen bij goede bedoelingen
blijven.
Nu ga ik in op de brief over de Libanonveteranen. In navolging van
collega's vraag ik de minister hoe het staat met de discussie over het
fonds. In de motie-Eijsink/Teeven (30139, nr. 162) van 20 juni 2016 werd
de regering verzocht te onderzoeken hoe de nog te verwachten aanvullende
schadeclaims van veteranen anders dan uit de Defensiebegroting bekostigd
kunnen worden. Die kunnen niet betaald worden uit het budget van
Defensie. Ik zag in het verkiezingsprogramma van het CDA dat men een
nationaal erefonds voor geüniformeerde beroepen zou willen. Ik ben in
voor alle suggesties, hoe die ook heten, maar laat duidelijk zijn dat de
Partij van de Arbeid van mening is dat een dergelijk fonds en de
schadebedragen niet uit het budget van Defensie betaald kunnen worden,
want dat heeft al genoeg aan het AOW-gat en alles wat nu al betaald moet
worden. Kan de minister hierop reageren? Het zou natuurlijk heel
vervelend zijn als zaken tussen wal en schip gaan vallen. Wij krijgen
straks weer nieuwe coalitieonderhandelingen over van alles en nog wat,
maar het kan niet zo zijn dat dit tussen wal en schip valt.
Hiermee kom ik op het volgende punt, namelijk chroom. Dat is al even
aangehaald, met name door collega Van Dijk. De Kamer had gevraagd om een
brief die eigenlijk hoort bij de brief van 21 oktober, maar kreeg als
reactie dat er nog geen rapport was. Dat lijkt mij redelijk overbodig,
althans, ik vond het een redelijk non-argument. Op ons verzoek kregen
wij op 3 november een brief waarin staat dat de stukken van de paritaire
commissie nog niet kunnen worden toegezonden, omdat die 27 oktober pas
ontvangen zijn. De Kamer ontving op 21 oktober een brief die volgens mij
niet uit mondelinge overdracht is geschreven. Ik heb van de paritaire
commissie begrepen dat daar gewoon een brief aan ten grondslag ligt. Ik
zou die brief graag alsnog willen ontvangen. Dat is belangrijk voor de
openheid. De minister heeft terecht gezegd dat het een onafhankelijke
commissie is. Ik vind niet dat wij dan het bos ingestuurd kunnen worden
met de brief van 3 november waarin staat dat het nog niet kan. Ook mijn
fractie is van mening dat wij hierover nog een apart algemeen overleg
zouden moeten voeren. Ik wijs niet nadrukkelijk naar de minister in de
zin dat zij iets niet heeft gedaan in het vervolg op dit onderzoek. Ik
vind wel dat de Kamer dit, als dat kan, voor de verkiezingen moet
afhechten. Gezien de stand van zaken van de rapporten, en de
onafhankelijkheid van de paritaire commissie en het RIVM in acht nemend,
voel ik het als mijn verantwoordelijkheid om dat goed af te hechten. Het
zal namelijk niet klaar zijn voor de verkiezingen. Dat zie ik ook. Maar
ik wil wel graag weten waarvoor ik medeverantwoordelijk ben geweest in
al die jaren.
Ik maak nog twee opmerkingen over het rapport van de heer Van Dijk. Ik
dank hem nogmaals daarvoor. Mijn eerste opmerking is dat het rapport is
gemaakt op basis van vier onderzoeken, vier gesprekken. Ik vind het erg
lastig om daar iets over te zeggen. Ik verwijs de heer Van Dijk naar
zijn eigen opmerking over het integriteitsonderzoek over Eindhoven. In
dat verband merkte hij zojuist op dat de minister onvoldoende personen
had gesproken. Ik geef dat maar even mee. Mijn tweede opmerking is dat
in het rapport alle ingediende Kamervragen staan, waaronder ook de
Kamervragen van de leden Poppe en Eijsink van 18 juni 2009. Het is goed
dat de heer Van Dijk al die vragen opneemt. Maar als mijn naam erin
staat, vind ik ook dat er recht gedaan moet worden en dat dus ook de
antwoorden opgenomen moeten worden. Hier staan alleen de vragen. Dat
kan. Dat is het begin van een wiel, zo u wilt. Als u mijn naam meeneemt
bij die Kamervragen, vind ik het ook fijn als de antwoorden worden
meegenomen. Ik heb hier alle begrip voor. Waarschijnlijk komt dit nog
aanvullend. Ik zou dat fijn vinden, want anders krijgt dit rapport een
eigen leven dat niet nodig is. Dat heeft de heer Van Dijk vast ook niet
zo bedoeld.
De voorzitter:
Ik zou bijna zeggen: dat is reden om de heer Van Dijk een interruptie te
gunnen, want dit zou bijna als uitlokking kunnen worden ervaren. Maar ik
geloof dat hij nu eerst een vraag heeft aan u. Dat meldde hij al een
tijdje geleden. Ik had u ook al een tijdje geleden geprobeerd te
waarschuwen, omdat u ondertussen al 15,5 minuut hebt gebruikt. Dat is
1,5 minuut meer dan het moment waarop u uw cesuur wilde maken.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Een compliment aan mevrouw Eijsink: zij heeft mijn rapport in een
razendsnel tempo kunnen lezen en ook nog eens kritisch kunnen
beoordelen. Wie doet haar dat na? Ik heb twee punten in reactie op haar
commentaar. Ten eerste heb ik gezegd dat het een kwalitatief onderzoek
is. Het zijn ervaringen van oud-medewerkers die gewerkt hebben met
gevaarlijke stoffen. Ik heb tegen de minister gezegd: doe er uw voordeel
mee. Ten tweede heb ik ook overwogen om het kwantitatief wat steviger te
maken. Zullen wij honderd mensen aan het woord laten, vroeg ik mij af.
Maar zou de heer Vuijk het dan nog wel gaan lezen? Dan zou het namelijk
1.200 pagina's dik worden. Ik meen dit serieus. Ik heb heel goed
geprobeerd om een representatie te maken van de stoffen, van de mensen
en de soorten werk die ze gedaan hebben. Ik kan mevrouw Eijsink
verzekeren dat je dit ook kunt vragen aan allerlei andere mensen en dat
je dan vergelijkbare verhalen krijgt. Ik heb echter ook getracht om aan
de leesbaarheid van het rapport te werken. Dat was mijn reactie op de
vragen van mevrouw Eijsink over mijn rapport.
Nu komt mijn vraag. Ik waardeer het dat mevrouw Eijsink op haast
aandringt bij het afronden van het chroomonderzoek, althans zo vertaal
ik haar woorden, want daar hebben wij het nu over. Het zou spijtig zijn
als het chroomonderzoek over de verkiezingen heen wordt getild en we dat
met een nieuwe bewindspersoon moeten bespreken. Ik meen te begrijpen dat
mevrouw Eijsink dat ook vindt.
Op pagina 4 van de brief van de minister van 31 oktober staat een
schema, een soort agenda van zaken die de Kamer zal ontvangen. Ik zie:
zomer 2017, voorjaar 2017. Vindt mevrouw Eijsink met mij dat we de
minister eigenlijk moeten zeggen dat we nastreven om zaken die kunnen
worden behandeld voor de verkiezingen ā dat wil zeggen nog in de
Kamertermijn; ik bedoel dus niet de campagnetermijn, want dan kunnen we
er niets meer mee doen ā ook te behandelen?
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Wat de eerste opmerking van de heer Van Dijk betreft: fijn dat hij
opmerkt dat rapporten altijd leesbaar moeten zijn. Het is ook fijn als
daarin antwoorden op Kamervragen zijn opgenomen. Misschien kan de heer
Van Dijk die er nog aan toevoegen. Anders ontstaat de indruk alsof er
sinds 2009 helemaal niets is gedaan, en dat doet geen recht aan de
zaak.
Dan mijn opmerkingen over het onderzoek en de stand van zaken. Het woord
"haast" heb ik volgens mij niet gebruikt.
De voorzitter:
Die begin ik wel een beetje te krijgen
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Het zijn belangrijke onderwerpen, voorzitter, en we hebben nog
tijd.
De voorzitter:
Daar gaat het niet om, het was geen kwalitatief oordeel, maar we doen
heel lang over deze interruptie.
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Dit kost alleen maar extra tijd.
Van belang is het volgende. De Kamer heeft de minister gevraagd om een
onafhankelijk onderzoek. De minister heeft ons dat toegezegd. De
minister gaat niet over de paritaire commissie en ook niet over het
tempo van het RIVM. Dat hebben we met z'n allen gevraagd. We wilden
onafhankelijkheid. Ik kan de minister dan ook niet verantwoordelijk
houden voor de snelheid, de haast of hoe u het ook noemt. Volgens mij
delen we dit en is dit dus geen campagneonderwerp. Het gaat om mensen
voor wie we allemaal zorg willen dragen. We hebben dit nu belegd bij een
onafhankelijke commissie. Ik wil het volgende voorstellen. Misschien kan
de heer Van Dijk hiermee instemmen en de minister ook, anders moeten we
zelf met de paritaire commissie spreken; dat kan ook. We dragen
gemeenschappelijk de zorg, begrijp ik nu. Dat is waardevol. Ik stel voor
dat we de stand van zaken bijvoorbeeld in februari bespreken, zodat we
weten waar we staan en wat wordt overgedragen aan een volgende
commissie. Dat is van belang. Dus nee, ik kan nu niets afdwingen. Anders
zou ik ingaan tegen mijn eigen principe van onafhankelijkheid van het
ministerie.
De heer Jasper van Dijk (SP):
De antwoorden op de Kamervragen hadden erbij gekund, maar dat is een
beetje hetzelfde verhaal. Dan zou het rapport ook een stuk dikker zijn
geworden. Dat is een afweging geweest. We hebben deze vragen erin
geplaatst. Het gaat overigens veel verder dan 2009. Er staan meer
Kamervragen in.
Het is een onafhankelijk onderzoek, dus kunnen we de minister er niet op
aanspreken, zegt mevrouw Eijsink. Daar ben ik het niet helemaal mee
eens. Natuurlijk is het een onafhankelijk onderzoek en natuurlijk kan de
commissie zelf het beste beoordelen hoeveel tijd zij nodig heeft. Maar
als de commissie zegt "we hebben nog tot sint-juttemis nodig", dan weet
ik zeker dat de minister zal zeggen: dat kan niet, dat moet echt
sneller. We hebben daar dus wel degelijk een rol in. Ik zou het
betreuren als wij niet meer voor de verkiezingen een volwaardig debat
kunnen voeren. Mevrouw Eijsink stelt een debat over de stand van zaken
voor, in februari. Ik vind dat te mager. Ik zou verder willen gaan. Ik
snap dat dit lastig is, maar ik wil de minister oproepen om maximaal
informatie naar de Kamer te sturen, zodat wij een goed debat kunnen
voeren.
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Volgens mij is dit een verzoek aan de minister en niet aan mij.
De voorzitter:
Dat klopt inderdaad.
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Mijn laatste 30 seconden gaan nu in. Over de verklaring van geen bezwaar
en 30 medewerkers die onterecht zijn ontslagen, geschorst of uit hun
functie ontheven vanwege het hebben van een partner afkomstig uit een
vreemde of verdachte mogendheid, merk ik het volgende op. Ik heb hier de
uitspraak voor me liggen van de meervoudige kamer van de Rechtbank
Rotterdam van 2 november. Ik ben heel nieuwsgierig hoe de minister
hiermee omgaat. Ik heb gelezen dat zij nog niet kan reageren en eerst
het vonnis gaat bestuderen. Dat is begrijpelijk, maar ik wil wel graag
volgende week een eerste reactie van de minister ontvangen, zodat we die
kunnen meenemen in het plenaire debat.
Op 30 juni hebben we gesproken met de Defensie Bewakings- en
BeveiligingsOrganisatie, onderdeel van het Commando DienstenCentra
(CDC). Dat gesprek was best indringend. Ik sluit me aan bij de vragen
die de heer Vuijk hierover heeft gesteld.
Mijn laatste opmerking betreft de positie van vrouwen. Het was een
prachtige actie. Ik zou bijna ook het vrouwenteken maken. Ik wil de
minister twee vragen over vrouwen stellen. We hebben in deze periode
niet meer vrouwelijke generaals gekregen. Er is nog steeds slechts ƩƩn
vrouwelijke generaal. Dat is erg mager. Wil de minister hier eens op
reageren? Ik vind de doorstroom nog te laag. Dat kan beter, zou ik
zeggen.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het aanpassen van de
wetgeving inzake de dienstplicht en ook vrouwen in dienstplicht?
De voorzitter:
Uw 30 seconden duurden ongeveer anderhalve minuut. Daarmee komt u op 17
minuten spreektijd. Dan hebt u nog 5 minuten. Dat was ongeveer de duur
van het interruptiedebatje met de heer Van Dijk. Ik zeg dit heel bewust,
omdat we, ondanks de lange spreektijden, allemaal de tijd in de gaten
moeten houden. Ik moet ook recht doen aan mensen die maar 4 minuten
spreektijd hebben.
Ik zou nu het woord hebben gegeven aan Raymond de Roon, maar die zit op
dit moment in de plenaire zaal. We moeten de volgorde dus even
aanpassen. Ik vraag mevrouw Belhaj of zij in staat is om nu haar
bijdrage te leveren.
Mevrouw Belhaj (D66):
Daartoe ben ik in staat. Voorzitter. We zijn het er allemaal over eens
dat het personeel het belangrijkste kapitaal van de krijgsmacht is,
zoals dat zo mooi heet. Zonder de bijna 40.000 militairen en de ruim
12.000 burgers staat Defensie simpelweg stil. Dan vaart, vliegt of rijdt
er niets. D66 heeft veel waardering voor al dit personeel, voor de
veteranen en ook voor de reservisten. Het is goed om te zien dat het
vertrouwen, de motivatie en de tevredenheid bij het personeel bij
Defensie de afgelopen jaren groeien. Mijn complimenten daarvoor aan de
minister. Maar dit betekent natuurlijk niet dat alles soepel verloopt of
dat er geen problemen meer zijn.
Ik heb een aantal zaken te bespreken, dus ga ik meteen verder. We maken
ons ernstig zorgen over de capaciteit bij de marechaussee. Door de
toenemende terreurdreiging wordt de marechaussee met het oog op de
veiligheid van Nederland veelvuldig ingezet: op Schiphol, in de
Rotterdamse haven, bij veel gebouwen in Nederland en tijdens vele
missies. Kortom, de vraag is zeer groot. Ondanks herhaalde verzoeken van
de Kamer om de capaciteit bij de marechaussee op orde te brengen, zie ik
op de begroting van Defensie het tegenovergestelde gebeuren. Het aantal
mensen dat bij de marechaussee werkt, loopt terug en de vulling van het
personeelsbestand neemt af. Van het extra geld dat Defensie dit jaar
krijgt, gaat netto slechts 2 miljoen naar de marechaussee. Sterker nog,
over de langere termijn, tot 2021, daalt het budget zelfs iets. Kan de
minister dit verklaren? Waarom wordt er niet meer geld vrijgemaakt voor
de marechaussee? Is dit wel verstandig, nu de vraag naar de inzet van de
marechaussee zo groot is? Hoe komt het dat de vulling afneemt? Klopt het
dat het lijkt alsof er nauwelijks iets bijkomt?
Mensen worden steeds ouder. Dat is een simpel feit. Dat is ook leuk als
de kwaliteit van leven goed blijft. Het is dan ook logisch om de
pensioenleeftijd te koppelen aan de levensverwachting. Bij Defensie ligt
dat echter iets anders. Daar moeten mensen op een gegeven moment met
pensioen: het zogenaamde functioneel leeftijdsontslag. D66 heeft
meerdere malen aangegeven dat niet te begrijpen. Immers, als mensen
langer willen doorwerken, moet dat toch kunnen? Kan de minister daar
eens op reageren?
Mijn collega van de SP refereerde er ook al aan: op de Vliegbasis
Eindhoven zijn dankzij een onverzettelijke klokkenluider flinke
misstanden aan het licht gebracht. Dat was goed werk; dapper ook. Het
was dan ook heel vreemd dat er in juli van dit jaar berichten verschenen
dat er mogelijk nog meer aan de hand is in Eindhoven. De minister heeft
dit keurig laten onderzoeken en meldt dat het allemaal wel meevalt. Toch
klopt er iets niet. In haar brief schrijft de minister namelijk dat er
eventueel vervolgstappen worden gezet en dat processen worden
aangescherpt. In het Eindhovens Dagblad stond dat de melder is
ontslagen. Het is dus niet zo dat er helemaal niets aan de hand is.
Heeft de melder het rapport gezien? Is de minister bereid het
onderzoeksrapport naar de Kamer te sturen, eventueel geanonimiseerd als
dat nodig is? Wat is de stand van zaken ten aanzien van eventuele
vervolgstappen?
Er is ook nog een ander rapport over integriteitsschending bij Defensie.
Dit onderzoek is gedaan naar aanleiding van een melding. De
Onderzoeksraad Integriteit Overheid trekt hierin een aantal ferme
conclusies. Er was sprake van overtreding van de Politiewet en de Wet
wapens en munitie. Alcoholgebruik had gevolgen voor de veiligheid. De
raad is ook kritisch over het interne onderzoek van Defensie. Nu blijkt
dat de werkrelatie tussen de melder en Defensie zeer ernstig is
verstoord en dat de melder veel nadelen ondervindt van het feit dat de
hij of zij aan de bel heeft getrokken. Dat is ernstig, zeer ernstig. In
haar reactie schrijft de minister dat ze maatregelen neemt, zoals een
totaalverbod op het gebruik van alcohol. Dat vinden wij een goede
zaak.
De voorzitter:
Er is onduidelijkheid bij de minister over welk onderzoek u spreekt.
Kunt u een bronvermelding geven?
Mevrouw Belhaj (D66):
Dat was naar aanleiding van het rapport van de Onderzoeksraad
Integriteit Overheid. Ik kan het erbij pakken. Ik ga door met mijn
bijdrage. Als de minister er niet uitkomt, zoek ik het voor haar
op.
In haar reactie geeft de minister dus aan dat zij maatregelen neemt
zoals een totaalverbod op het gebruik van alcohol. Dat is goed, maar er
moet ook recht worden gedaan aan de melder, net zoals is gebeurd bij de
klokkenluider op Vliegbasis Eindhoven. De minister geeft aan, op hoog
ambtelijk niveau in gesprek te zijn met de melder. Dat schrijft zij in
de brief van 5 oktober. Betekent dit dat zij zich voor deze man of vrouw
inzet? Kan zij aangeven wat uit deze gesprekken naar voren is gekomen?
Hoe krijgt deze klokkenluider eerherstel?
Ik kom op schadeclaims bij Defensie, een terugkerend onderwerp. Een
onderwerp ook dat zwaar drukt op de begroting van Defensie, die toch
altijd al krap is. Zou het niet veel eerlijker zijn als de Staat als
geheel, die militairen op missie stuurt, hiervoor verantwoordelijk is?
Het CDA heeft een nationaal fonds ereschuld geopperd. Collega's van de
VVD en PvdA dienden hierover eerder al een motie in. Wat is de stand van
zaken van het onderzoek hiernaar? Wat zijn de opties en scenario's om
dit te realiseren?
Zoals mijn collega al zei, vrouwen moeten bij alle krijgsmachtonderdelen
kunnen werken. Mijn fractie heeft daarvoor al vaker gepleit. D66
complimenteert de minister dan ook met het openstellen van het Korps
Mariniers en de Onderzeedienst voor vrouwen. Helaas blijft het aandeel
vrouwen bij Defensie nog altijd achter. De rijksoverheid streeft naar
30% vrouwen in topfuncties, maar van de Nederlandse militairen is nog
niet ƩƩn op tien vrouw. Bij de hogere functies, vanaf kolonel, is dat
nauwelijks ƩƩn op de twintig. Rijksbreed bungelt Defensie daarmee
onderaan de ladder. Op missie is slechts 7% van de militairen vrouw,
terwijl internationale organisaties streven naar een aandeel van 30%.
Die vrouwen zijn hard nodig om bijvoorbeeld de lokale bevolking te
kunnen bereiken. Het wordt tijd dat de krijgsmacht met zijn tijd meegaat
en dat de eigen streefpercentages in zicht komen. D66 zou graag zien dat
de minister met een actieplan komt om meer vrouwen naar Defensie te
halen. We vernemen graag een reactie.
Mijn partij heeft samen met de PvdA er vaker op aangedrongen dat de
dienstplicht voor iedereen moet gelden. In februari kondigde de minister
een wet aan. Sindsdien is het echter stil gebleven. Wanneer gaat dit
gebeuren?
Ten aanzien van chroom sluit ik me aan bij de vragen van de heer Van
Dijk. Ik sluit me ook aan bij de vragen die zijn gesteld over de
medewerkers die ontslagen zijn vanwege de afkomst van hun partner.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Belhaj. U hebt 7 minuten en 15 seconden gebruikt van
uw 11 minuten spreektijd. Dan weet u wat u nog overhoudt voor de tweede
termijn. U verwees naar een rapport. De heer Van Dijk was zo vriendelijk
om dat even te laten circuleren. Als ik dat kan terugkrijgen, kan ik
even bij mevrouw Belhaj valideren of dat ook het rapport is wat zij
bedoelt. Ondertussen is de heer De Roon weer terug uit de plenaire zaal.
Wij heten hem welkom en geven hem ook het woord voor zijn eerste
termijn.
De heer De Roon (PVV):
Voorzitter. De krijgsmacht is de eerstkomende jaren niet ten volle in
staat om het eigen grondgebied en het NAVO-grondgebied te beschermen.
Dat is en blijft een schokkende constatering. Naast gebrekkige materiƫle
gereedheid is ook de personele gereedheid niet om over naar huis te
schrijven. Dat blijkt duidelijk uit de inzetbaarheidsrapportage. Het
kabinet gaat jaarlijks 197 miljoen euro extra investeren in de
krijgsmacht. Die investeringen zijn zonder meer noodzakelijk, maar zijn
ze ook voldoende om de vele personele tekorten op te lossen, dus om de
personele gereedheid weer op peil te krijgen? Ongeveer 50 miljoen van
die 197 miljoen wordt extra geĆÆnvesteerd in de personele gereedheid. De
vraag is of de zak met geld groot genoeg is om Defensie in ieder geval
op personeel gebied weer in staat te stellen om het eigen en
bondgenootschappelijk grondgebied zonder beperkingen te verdedigen. Ik
hoor het graag van de minister, want het is mijn fractie nog niet
duidelijk.
Het Korps Mariniers heeft als lijfspreuk "zo wijd de wereld strekt". De
vraag is wel hoelang dit nog zo zal zijn. De PVV is geschokt over de
huidige personeelstekorten bij een van onze oudste Defensieonderdelen.
Vorig jaar was de personele gereedheid nog voldoende, maar met
beperkingen; dit jaar staat er duidelijk dat het Korps Mariniers kampt
met een tekort aan manschappen. In de media valt te lezen dat
aanzienlijk minder jongeren zich aanmelden voor een opleiding bij het
Korps Mariniers. Hoe verklaart de minister deze terugval en hoe gaat zij
ervoor zorgen dat deze voor onze krijgsmacht onmisbare eenheden weer op
voldoende sterkte zijn?
Ik constateer dat ook het personeelsbestand bij de artillerie met
ernstige tekorten kampt. Dat staat weliswaar niet in de
inzetbaarheidsrapportage, maar dat werd wel duidelijk bij het werkbezoek
van de Kamercommissie voor Defensie aan het Vuursteuncommando. Het
tekort is zelfs zo dringend, dat het behoud van de benodigde
specialistische kennis daar ernstig in gevaar komt. Wat wil de regering
doen om dat te repareren?
Over het forse AOW-gat en het probleem om dat gedicht te krijgen, zullen
we volgende week spreken. Dat onderwerp bewaar ik dus tot volgende
week.
Over de schadeclaims voor veteranen en de chroomverfslachtoffers hebben
andere collega's al behartigenswaardige dingen gezegd, maar ik heb daar
nog een vraag over. Kan de minister aangeven hoeveel zij verwacht dat er
uitgekeerd moet worden aan schadeclaims? Is daar een grove schatting van
te maken? Waar moeten die middelen vandaan komen? Moeten die uit het
Defensiebudget komen of ergens anders vandaan? Daar is mijn fractie zeer
benieuwd naar. Ik hoop dat de minister daar nu een antwoord op kan
geven.
Voor de PVV is screening van het Defensiepersoneel altijd een belangrijk
onderwerp en dat is terecht, zo bleek afgelopen weekend. Onze
oosterburen maken zich namelijk grote zorgen over de infiltratie van
radicale moslims in het Duitse leger. Dat was al eerder bekend, maar nu
blijkt dat er 20 radicale moslims ontmaskerd zijn toen ze al in het
Duitse leger zaten. Dat is een kwalijke zaak. Ook volgens de Belgische
militaire inlichtingendienst zitten er zeker 50 extremisten in het
Belgische leger. Onder hen bevinden zich allerlei salafisten en mensen
met radicale opvattingen. Daarom is het niet onredelijk om vandaag
opnieuw aan de minister te vragen of en, zo ja, in welke mate radicale
moslims infiltreren in onze krijgsmacht. Ik hoop dat ik daar nu eens een
keer een antwoord op krijg. Duitsland wil in ieder geval de wetgeving op
dit punt aanpassen, zodat toekomstig defensiepersoneel strenger kan
worden gescreend. Kan de minister aangeven wat de Duitse wetswijzigingen
inhouden? Meer specifiek wil ik weten of Duitsland in het vervolg
defensiepersoneel strenger gaat screenen dan Nederland nu doet, of dat
de standaarden gelijk zijn. Het zou natuurlijk mooi zijn als wij op z'n
minst net zo streng kunnen screenen als Duitsland.
De PVV wil dat de krijgsmacht vol vertrouwen en voldoende opgewassen
tegen zijn taak de komende decennia tegemoet kan gaan. Volgens mijn
partij moet dus ook flink worden ingezet op ontwikkeling van
cybercapaciteiten. De actualiteit geeft voldoende aanleiding om daar
haast mee te maken. Wekelijks verschijnen er mediaberichten over
cyberaanvallen, digitale spionage en platgelegde internetsites. Vorig
voorjaar maakte de minister bekend dat er gelukkig nog geen
cyberaanvallen zijn uitgevoerd op Defensiesystemen, althans, geen
cyberaanvallen waarbij gevoelige informatie is buitgemaakt. Kan de
minister dat vandaag opnieuw bevestigen? De minister heeft in antwoord
op vragen aangegeven dat Defensie inmiddels 44 reservisten op
cyberfuncties heeft geplaatst. Dat is een mooi begin, maar ook niet meer
dan dat. We moeten realistisch zijn. In 2013 had Defensie het voornemen
om 150 cyberreservisten aan te nemen en we zitten nu pas op 44. Wordt
het aantal van 150 de komende jaren nog gerealiseerd, of blijkt dat een
mijlpaal die voorlopig niet bereikt zal worden? De PVV hoopt op een
flinke uitbreiding van de cybercapaciteiten binnen de krijgsmacht, zowel
defensief als offensief. Dat betekent niet alleen dat het aantal
cyberreservisten absoluut moet groeien, maar ook dat het Defensie Cyber
Commando voorlopig nog niet is uitgegroeid. Hoe moet die groei
bewerkstelligd worden? Door defensiecyber serieus te nemen. In antwoord
op feitelijke vragen over de begroting meldde de minister dat van de 197
miljoen euro aan extra investeringen welgeteld ā¬0 naar het Defensie
Cyber Commando is gegaan. Ook gaat er ā¬0 extra naar het
reservistenbeleid. Er gaat dus ook geen cent extra naar werving en
behoud van cyberreservisten. Graag krijg ik hierop een reactie van de
minister. Wat zijn de beweegredenen hiervoor? Als de vulling van het
Defensie Cyber Commando problematisch blijft, is er misschien nog wel
een andere oplossing: de zogenaamde autonome cyberwapens. Die zijn al in
ontwikkeling en die ontwikkeling zal nog veel verder gaan. Hoge
VS-militairen verwachten dat autonome cyberwapens in de toekomst veel
belangrijker zullen worden dan de zogenaamde fysieke autonome wapens,
zoals drones. Ziet de minister in de ontwikkeling van autonome
cyberwapens een mogelijkheid om onze cybercapaciteit te versterken en zo
het tekort aan cyberreservisten ten dele op te vangen?
De voorzitter:
Dank u wel, u hebt 6,5 minuut gesproken. U hebt uw betoog afgerond
binnen de tijd die we hadden afgesproken.
De heer Houwers (Houwers):
Voorzitter. Personeel is het belangrijkste dat Defensie heeft. Het is
een heel belangrijke factor. We moeten dus goed zorgen voor de
militairen en het burgerpersoneel. Zij leveren immers allemaal
belangrijke bijdrages. De waardering voor deze medewerkers is ook van
betekenis. Beknibbelen op helmen en mensen op de nullijn houden, lijkt
mij dus niet goed, evenmin als een invulling van 90% bij taken, want dat
leidt tot de nodige extra werkdruk. Ook door het AOW-gat en de
schadeclaims is er veel druk op Defensie.
Ik ben blij met de toezegging van de minister over het oplossen van het
AOW-probleem. Waar ik dan weer niet zo blij mee ben, is dat deze
oplossing betaald lijkt te worden uit de arbeidsvoorwaarden van het
huidige personeel. Heeft de minister hier iets over te melden?
Een ander punt is de medische capaciteit. Het invullen van
artsenfuncties blijkt moeilijk en loopt achter. We kunnen vaststellen
dat de medische inzet heel belangrijk is voor missies en oefeningen. Ik
weet dat er alleen missies en oefeningen zijn als er ook medische
ondersteuning is. Als dat echter allemaal zo moeilijk loopt, komen daar
op enig moment natuurlijk problemen van. Dat zien we in de
inzetbaarheidscijfers: rol 2 is naar beneden gegaan. Kan de minister
garanderen dat rol 2 niet nog verder achteruitgaat? Bij een oefening in
Mali heeft helaas een ernstig ongeval plaatsgevonden. Er wordt nog
onderzocht wat de oorzaak daarvan is. Kan de minister daar al iets meer
over zeggen? Wat is er exact in Mali gebeurd?
Ik kom op het calamiteitenhospitaal. Er waren problemen met met name de
financiering. Kan de minister ons informeren over de stand van
zaken?
Tot slot ga ik in op Eygelshoven; dat wil ik toch nog een keer noemen.
Wij zouden graag zien dat het kantoor dat daar zat, daar blijft. De
minister heeft gezegd dat zij zich ervoor inzet om de Amerikanen daar
ook Nederlanders te laten inzetten, maar gaat het dan wel om dezelfde
functies? Kan het wel? Ik dank de minister dus voor haar inzet, maar
vraag mij af of het wel mogelijk is.
De voorzitter:
U hebt precies 2 minuten gesproken, dus daar kunt u rekening mee houden
voor uw tweede termijn. Met het oog op de klok stel ik voor om een
halfuur te schorsen en die schorsing te gebruiken voor de dinerpauze. Ik
hoor dat men graag een iets langere schorsing heeft, omdat men zich niet
alleen moet voorbereiden op het vervolg van het overleg, maar ook moet
eten. Dan wordt het een uurtje.
De vergadering wordt van 17.27 uur tot 18.30 uur geschorst.
Minister Hennis-Plasschaert:
Voorzitter. Er zijn vele vragen gesteld en ik wil graag recht doen aan
alle gestelde vragen. Uiteindelijk geven ze allemaal uiting aan de
waardering die er is voor het werk dat door onze mensen wordt gedaan,
door militairen en burgers, niet zelden onder moeilijke, complexe en
risicovolle omstandigheden. Ik hecht dan ook zeer aan dit WGO
voorafgaand aan de plenaire begrotingsbehandeling. Het gevaar bestaat
altijd dat je iets wat vanmorgen tijdens het WGO over materieel ter
sprake is gekomen, dunnetjes overdoet. Ik zal dat zo veel mogelijk
proberen te vermijden, maar hier en daar is het niet helemaal te
voorkomen.
Ik begin graag met het gebruik van chroom-6-verf en PX-10. De SP heeft
onderzoek uitgevoerd, waarvoor dank. Ik heb nog niet naar het rapport
gekeken; ik wil dat even rustig doen. Ik zal proberen om er tijdens de
begrotingsbehandeling van volgende week een reactie op te geven,
afhankelijk van wat ik in het rapport aantref. Als mij dat niet lukt,
zal er een schriftelijke reactie volgen. Ik zal het zeker
bestuderen.
De heer Van Dijk wees mij erop dat hij graag zou zien dat het nog onder
mijn verantwoordelijkheid tot een afronding komt. Wij hebben vaker met
elkaar gesproken over het belang van onafhankelijk onderzoek, over het
belang van het RIVM als deskundig en onafhankelijk instituut en over de
instelling van een paritaire commissie, juist om de suggestie van
verschillende belangen die elkaar bij Defensie zelf in de weg kunnen
zitten, weg te nemen. Ik heb steeds gezegd: ook ik hecht aan snelheid,
maar het moet wel allemaal zorgvuldig gebeuren. Als ik heel snel tot de
conclusie kom dat er geen relatie is, dan heb ik niemand geholpen. Als
ik heel snel tot de conclusie kom dat er wel een relatie is, dan zou dat
ook geen recht doen aan de complexiteit van dit hele proces. Vanochtend
zeiden wij dat het soms lekker is om de nuance weg te laten, om
zwart-wit te redeneren: het is goed of fout. Dat doen wij allemaal
weleens. Het is ook fijn, omdat je dan niet meer hoeft na te denken over
de complexiteit van bepaalde vraagstukken. Maar in dit geval zou ik
willen vragen om zo veel mogelijk te kijken naar afspraken die wij
eerder met elkaar hebben gemaakt over de rol van het RIVM en de rol van
de paritaire commissie, en die in acht te nemen.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Dank aan de minister dat zij gaat reageren op mijn rapport. Ik zei het
al in mijn eerste termijn. In de brief van de minister van oktober staat
een agenda. Daarin kan men lezen wanneer de diverse deelonderzoeken naar
de Kamer komen. Een deel komt in het voorjaar, een deel komt in de
zomer. Wat acht de minister zelf haalbaar? Zij weet ook dat zij mogelijk
na een bepaalde datum geen minister meer is. Ik zeg nadrukkelijk
"mogelijk", want ik sluit niks uit. Het kan dus zijn dat wij dit met
haar opvolger moeten behandelen. Dat is spijtig. Wat is er haalbaar om
het nog met haar te bespreken?
Minister Hennis-Plasschaert:
Ik stuur met enige regelmaat brieven en voortgangsrapportages, waarmee
ik zicht geef op de voortgang die wordt gemaakt. Het is helemaal niet
gezegd dat ik op 15 maart al weg ben. Wij weten geen van allen hoelang
de formatie duurt. Het is voor iedereen, inclusief mijzelf, een grote
vraag wie er na de formatie terugkomt op het departement. Maar als de
ƩƩn vertrekt omdat er reguliere verkiezingen plaatsvinden of omdat er
voortijdig een kabinet valt, is het gebruikelijk dat de volgende persoon
gewoon die verantwoordelijkheid overneemt en zich verantwoordelijk toont
voor het onderzoek dat hier wordt uitgevoerd. Ik ben zeer betrokken en
begaan bij dit onderzoek. Ik hecht er echt zeer aan dat wij totale
duidelijkheid bieden, in het bijzonder voor de mensen die het betreft,
maar ook voor de organisatie, omdat je hiervan moet willen leren. Er is
mij dus veel aan gelegen om het z.s.m. af te ronden, bij voorkeur onder
mijn verantwoordelijkheid. Ook de paritaire commissie hecht aan een
spoedig proces. Nogmaals, het moet wel allemaal mogelijk en zorgvuldig
zijn. Dit zijn precies de woorden die ik volgens de heer Van Dijk zou
uitspreken. Dat snap ik, maar mijn volledige commitment is er.
Ik kom op de brief van de paritaire commissie waar mevrouw Eijsink over
sprak. Ik begrijp goed dat mevrouw Eijsink niet zozeer zit te wachten op
een reactie van mij, als wel op de brief van de paritaire commissie
zelf. Die wil zij separaat toegestuurd krijgen. Heb ik dat goed
begrepen?
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Zeker. De Kamer heeft op 21 oktober een brief gekregen en ik neem aan
dat al die kantjes niet mondeling aan de minister zijn meegedeeld, maar
dat de minister een brief heeft ontvangen. Wij hadden de afspraak
gemaakt dat de paritaire commissie een brief zou sturen. Ik heb van de
paritaire commissie begrepen dat er een brief onder zit en ik begreep
gewoon echt de moeilijkheid niet dat de Kamer op 3 november een brief
krijgt, ik vervolgens vraag om de onderliggende brief en ik het antwoord
krijg dat dat niet kan. Daar hecht ik zeer aan. Het is gewoon open
transparantie. Als ik tegen een collega verdedig dat ik voor die
onafhankelijkheid sta en niet de minister, dan vind ik het heel raar dat
de Kamer niet gewoon iedere brief van de paritaire commissie krijgt. De
minister heeft anderhalf kantje of meer bij wijze van spreken mondeling
geschreven, zonder de brief die erachter ligt.
Minister Hennis-Plasschaert:
Ik weet niet of we elkaar helemaal goed verstaan. Wij hebben een 41
pagina's tellend document gekregen. Daar wil ik even naar kijken. Daarna
krijgen de Kamer en de paritaire commissie een reactie. Dan heeft de
Kamer het volledige pakket. Dan heeft zij de correspondentie van de
paritaire commissie en mijn reactie daarop.
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Als ik zo vrij mag zijn: ik heb hier twee brieven voor mij liggen. Wij
hebben een brief van 21 oktober gehad. Op 3 november hebben wij ook een
brief ontvangen. De eerste zin luidt: "De commissie heeft mij verzocht
om toezending van de stukken van de paritaire commissie. Op 27 oktober
heb ik van de paritaire commissie het advies ontvangen van het
RIVM-onderzoek naar chroom-6." Die brief van 21 oktober is een andere
dan die van 27 oktober. Dat vind ik een rare verwarring. In de
procedurevergadering heb ik daarop gewezen. Blijkbaar moet ik er nu weer
spreektijd aan besteden. Ik heb de brief hier voor mij liggen. Ik heb de
commissie gebeld: er ligt een brief achter de rapportage op basis
waarvan de minister dit naar de Kamer stuurt. Ik verdedig al tijden lang
dat de paritaire commissie onafhankelijk is. Dan kan ik mij niet
voorstellen dat dit een verslag is van een mondeling gesprek. Ik zeg dit
voor de zuiverheid van het proces en de onafhankelijkheid.
De voorzitter:
Is duidelijk waar mevrouw Eijsink op doelt?
Minister Hennis-Plasschaert:
Ik denk dat het me nu begint te dagen. In de brieven die over en weer
zijn gegaan, hebben wij langs elkaar heen gepraat. Aan de rapportage bij
de brief die ik heb gestuurd, ligt natuurlijk informatie van de
paritaire commissie ten grondslag. Mevrouw Eijsink wil in feite de
stukken van de paritaire commissie als bijlage bij de rapportage.
Begrijp ik het goed?
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Ik vind het heel vervelend dat ik het op deze manier moet doen. Het is
gewoon de afspraak. Ik ben jegens collega's vaak de verdediger van de
onafhankelijkheid. Dan is het heel vreemd dat de minister een brief van
de onafhankelijke commissie niet meestuurt. Op basis daarvan is er zelfs
een hele rapportage gekomen. Prima dat het allemaal overgeschreven wordt
ā weet ik veel ā maar ik wil graag die brief zien. Dat is zuiverheid in
het dossier.
Minister Hennis-Plasschaert:
Ik ga dat met liefde doen. Dit is de wijze waarop wij tot nu toe gewerkt
hebben. Als wij nu afspreken om dat anders te doen, dan doe ik dat maar
al te graag ā¦
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Voorzitter, ik maak hier een opmerking over.
De voorzitter:
We gaan hier nu niet eindeloos over strijden. Ik geef u heel veel
ruimte. Die hebt u al gehad in de procedurevergadering. Daar is het
duidelijk gemaakt. Ik heb er met u over gebeld. Volgens mij krijgt u nu
wat u wilt. Ik denk dat de minister nu pas goed begrijpt ā¦
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Ik zou het op prijs stellen als u mij gewoon even toestaat om te
reageren.
De voorzitter:
Dat heb ik nu al vier keer gedaan. U hebt uw toezegging binnen.
Mevrouw Eijsink (PvdA):
De minister wil iets "met liefde" doen, maar het gaat gewoon om
afspraken met de Kamer. Ik verdedig hier al tijden lang de
onafhankelijkheid. Dan vind ik het vreemd dat ik bij wijze van geste
iets krijg wat gewoon noodzakelijk is voor de onafhankelijkheid van het
proces.
De voorzitter:
U krijgt het nu. Ik heb u heel veel ruimte geboden om dit nota bene
tijdens een wetgevingsoverleg uit te spreken. Ik kon het ook telefonisch
niet rondkrijgen. Nu krijgt u die toezegging, die wij inmiddels hebben
genoteerd. De brief waarover nu helderheid is, zal door de minister naar
de Kamer worden gestuurd. Kan de minister dit nog ƩƩn keer herhalen
zodat wij 100% zeker zijn dat haar toezegging de toezegging is die de
Kamercommissie wenst?
Minister Hennis-Plasschaert:
Het spijt me oprecht. Er is gewoon een misverstand. Ik heb het niet
eerder begrepen. Vanaf heden zullen wij, als wij de kwartaalrapportage
sturen in de vorm van een brief, de stukken van de paritaire commissie
die daaraan ten grondslag liggen, als bijlage toevoegen.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik wil mevrouw Eijsink wel ondersteunen. Als je ervan uitgaat dat de
paritaire commissie onafhankelijk is, dan is het logisch dat de stukken
van die commissie gelijktijdig naar de minister en naar de Kamer gaan.
Nu gaat het via de minister. Dat wordt in de brief van 3 november
gesuggereerd en dat doet wat vreemd aan. De stukken zouden direct naar
de Kamer moeten gaan en niet via bewerking door de minister.
Minister Hennis-Plasschaert:
Met alle respect, maar ik heb de Kamer nu een paar keer geĆÆnformeerd. Ik
heb daarnet mijn betrokkenheid en commitment bij dit onderwerp
toegelicht. Ik wijs op de rapportage die de Kamer in oktober is
toegestuurd. Er is een misverstand geweest. Blijkbaar hebben wij elkaar
over en weer niet goed verstaan. Dat spijt mij. Maar als het verzoek is
of ik in het vervolg de stukken van de paritaire commissie die ten
grondslag liggen aan de brief kan meesturen, dan is het antwoord daarop:
ja. Er is helemaal geen sprake van het achterhouden van informatie. Die
suggestie werp ik echt verre van me.
De voorzitter:
Het is helder dat u de onderliggende stukken toestuurt. Daar heeft de
commissie, in het bijzonder mevrouw Eijsink, om gevraagd. Bij de
procedurevergadering is het al even aan de orde geweest. Wij hebben het
nu helder. Wij hebben het klaar. De stukken gaan er komen.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Wanneer?
De voorzitter:
Dat is inderdaad de vraag die ik wilde stellen.
Minister Hennis-Plasschaert:
Ik zal z.s.m. de onderliggende stukken sturen. In het vervolg krijgt de
Kamer ze bij elke rapportage direct meegestuurd.
De voorzitter:
Z.s.m. kan heel snel, want die stukken zijn er al. Het kan morgen of
overmorgen.
Minister Hennis-Plasschaert:
Zeker. Ik neem aan dat de paritaire commissie het met mij eens is dat
het allemaal mogelijk is. Dit lijkt mij geen probleem.
De voorzitter:
Dan is dat uitgeklaard en gaan we door met de beantwoording.
Minister Hennis-Plasschaert:
De heer Van Dijk vroeg ook nog even naar PX-10. Ik heb gezegd dat ik
volgende week op zijn rapport zal reageren, maar ik heb eerder gezegd
dat ik op basis van hetgeen op dit moment bekend is, geen aanleiding zie
om het onderzoek naar PX-10 te openen. Ik hecht er zeer aan om wederom
de onafhankelijkheid en kundigheid van het RIVM te benadrukken. Het gaat
voor mij echt niet aan om die onafhankelijkheid en kundigheid in twijfel
te trekken. Het RIVM heeft bevestigd dat het, als het nu dezelfde vraag
zou krijgen, hetzelfde onderzoek zou uitvoeren. Het RIVM is een
gerenommeerd instituut dat een gedegen rapport heeft geschreven.
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Ik heb nog ƩƩn vraag over chroom-6. Ik begrijp heel goed wat de minister
zegt, maar toch zou ik haar willen vragen of het mogelijk is om hier nog
een keer over te spreken voordat de Kamer met verkiezingsreces gaat. Dan
kan de Kamer de zaak afhechten met de informatie die er op dat moment
is. Ik ben pleitbezorger van de onafhankelijkheid. Ik leg het niet bij
de minister neer en dat heb ik ook nooit gedaan, maar ik hecht eraan dat
de Kamer er voor 23 februari nog een keer over spreekt op basis van de
stand van zaken van dat moment. Iedereen weet dat het na de verkiezingen
nog heel lang zal duren. Uiteraard bepaalt de Kamer dit, maar ik vraag
graag in goed overleg of de minister daartoe een mogelijkheid ziet. Het
gaat om het gezamenlijke draagvlak in overdracht naar de volgende
commissie.
De voorzitter:
Mijnheer Houwers, op hetzelfde punt?
De heer Houwers (Houwers):
Ja, maar moeten wij deze vraag niet aan elkaar stellen? Als wie iets
willen agenderen, dan doen wij dat toch?
De voorzitter:
Zo is het. U hebt groot gelijk. Ik had het voornemen om te zeggen dat
wij de komende procedurevergadering met deze vraag gaan
beƫindigen.
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Voorzitter, mag ik even over mijn eigen vraag gaan?
De voorzitter:
Nee, u hebt nu lang genoeg de tijd gehad om uw vraag te stellen. De
minister gaat nu antwoorden.
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Ziet de minister de mogelijkheid om dat te doen ā¦
De voorzitter:
Nee, mevrouw Eijsink, nou is het klaar. Ik ga over de orde van deze
vergadering. U hebt uw vraag uitvoerig kunnen stellen en toelichten. Nu
wil ik een antwoord van de minister.
Minister Hennis-Plasschaert:
Jongens, wat een gedoe. Ik wil graag antwoord geven op de vraag. Ik
vrees dat wij allemaal wat moe zijn na het volgen van de verkiezingen
vannacht. Laten wij iets minder geagiteerd zijn. Het goede nieuws is dat
ik graag bereid ben tot een overleg voor de verkiezingen. Laten wij dat
niet de dag voor de verkiezingen doen, want volgens mij heeft de Kamer
ook verkiezingsreces. Laten wij het tijdig doen en dat tijdig in de
agenda zetten. Wij kunnen dan met elkaar bespreken wat de stand van
zaken is in het onderzoek en hoe het tijdpad eruitziet. Dan kan de
commissie aan een volgende commissie en ik op mijn beurt aan mijn
opvolger een doorkijkje geven van wat ons nog te wachten staat.
De voorzitter:
Kijk eens aan, ook op die vraag krijgen wij nu een positief antwoord.
Ook dit zullen wij als een toezegging noteren.
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Ik heb een vervolgvraag. Fijn dat wij deze toezegging van de minister
hebben. De Kamer begint na de kerstreces weer op 16 januari. Wij gaan
met verkiezingsreces op 23 februari. In die periode zouden wij dus een
algemeen overleg kunnen hebben. Dat geef ik even mee.
Minister Hennis-Plasschaert:
Mijn agenda is redelijk gevuld, maar als u in de procedurevergadering
een AO aankondigt en mijn secretariaat daarover wordt gebeld, dan
plannen wij het gewoon morgen in. Zo simpel is het. Ik ben graag bereid
om tussen 16 januari en 23 februari te overleggen. Begrijp ik het weer
niet?
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Het is belangrijk dat er dan stukken zijn. Over de agenda's gaan wij
gezamenlijk.
Minister Hennis-Plasschaert:
Ik weet niet op welke stukken u doelt. Wij gaan de stand van zaken op
dat moment vaststellen. Alles wat bijdraagt om dat duidelijk te maken,
zal op dat moment beschikbaar zijn. Ik kan geen stukken tevoorschijn
toveren.
De voorzitter:
Alle stukken die er dan zijn, zullen worden toegestuurd. Dat lijkt mij
een harde toezegging.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Dat is inderdaad precies wat ik wilde zeggen. Het zou goed zijn als alle
betrokkenen, oftewel de onderzoekers, er ook van op de hoogte zijn dat
wij dat debat gaan voeren. Dat zal dus rond half februari worden.
Volgens mij is het haalbaar om op dat moment een heel aantal stukken
tijdig naar de Kamer te sturen. Ik denk aan al die stukken waar nu bij
staat: voorjaar 2017.
Minister Hennis-Plasschaert:
Alles goed en wel, maar we gaan nu niet het debat overdoen dat we tien
minuten geleden hebben gevoerd. Ik hecht aan snelheid en zorgvuldigheid.
Ik ga niet treden in de onafhankelijkheid van de onderzoekers. Wij meten
de stand van zaken op dat moment. Het zou mooi zijn als wij zo veel
mogelijk kunnen bespreken. Dan kunnen wij een doorkijkje naar de
toekomst geven. Punt, zou ik willen zeggen. Ik zie uit naar het
debat.
De voorzitter:
We gaan door met het WGO.
Minister Hennis-Plasschaert:
Ik wil kort een paar woorden spreken over de verhuizing van DMO. Ook
hiervoor geldt dat ik geen debatten van vorige week wil overdoen. Het is
uitgebreid aan de orde geweest bij het AO over vastgoed. Wij hebben er
uit-en-ter-na over gesproken. Volgens mij is de Kamer met mij de
afgelopen drie jaar bezig geweest om hier duidelijkheid over te
verkrijgen. In de tussentijd ā dat is het goede nieuws ā zijn de
partijen het eens geworden over de inpasbaarheid op de Kromhoutkazerne.
Op 28 oktober jongstleden heeft het College voor Geschillen
Medezeggenschap Defensie het definitieve advies aangeboden. Het college
heeft partijen geadviseerd om niet langer te spreken over de wat-vraag ā
wel of niet verhuizen ā maar eindelijk het overleg te starten over de
hoe-vraag. Dit is persoonlijk aan het personeel medegedeeld door de
directeur DMO en de secretaris-generaal. Ik heb vorige keer al iets
gezegd over het personeel. Er zit bijvoorbeeld een medewerker bij die
ook mantelzorger is. Wij gaan een voorziening treffen om hem goed te
bedienen, maar over het algemeen is het heel goed mogelijk om dit in te
passen. Het is ook in het belang van DMO om in een omgeving te zitten
waarin nieuwe kansen worden gecreƫerd, om een werkomgeving te hebben
waar de dienst alleen maar baat bij heeft. De verhuizing van DMO gaat
door.
In het AO Vastgoed heb ik gezegd dat ik naar Eygelshoven zou gaan. Ik
was afgelopen maandag in de regio en heb daar gesproken met de 35
medewerkers die het betreft. Ik heb daar open gecommuniceerd. Het
besluit zal niet worden teruggedraaid. Het gaat er nu om wat wij voor de
mensen kunnen betekenen die niet mee willen naar Utrecht. Dan komt
bijvoorbeeld de vraag naar voren of het Sociaal Beleidskader Defensie
2012-2016 (SBK) van toepassing is. Is een vervoersregeling mogelijk? Ook
in Eygelshoven is er een medewerker die actief is als mantelzorger. Zij
is zeer bezorgd en voelde het als een klap in haar gezicht na 30 jaar
trouwe dienst voor Defensie. Ik heb haar uitgelegd dat mijn voorganger
noodgedwongen 12.500 functies had moeten schrappen, terwijl hij nog niet
aan de uitvoering was toegekomen. In mijn eerste jaar heb ik heel veel
onaangename boodschappen moeten verkondigen aan heel veel mensen. Dat
was buitengewoon pijnlijk en dat geldt nu ook bij iedere sluiting. Er
zit altijd individueel leed achter. In een grote organisatie als
Defensie ontkom je er niet aan om af en toe ook goed te kijken naar de
integraliteit van bepaalde processen en daarop te acteren.
Defensie is volop aanwezig in Limburg. Ik heb afgelopen maandag ook
willen kijken naar de mogelijkheden in de samenwerking Limburg-Defensie
3.0. Er is daar van alles en nog wat gaande, zoals smartlab-achtige
omgevingen. Via de as van TNO is daar sprake van zoveel perspectief ā¦
Wat is er grappig?
De heer Vuijk (VVD):
Ik begreep smartlab als smartlap.
Minister Hennis-Plasschaert:
Aha. Hoe dan ook, er is daar veel perspectief. Laten wij goed kijken
naar wat er allemaal wƩl kan in plaats van alleen maar te focussen op
wat ophoudt. Ik wil dus kijken naar wat er wƩl kan in de relatie
Limburg-Defensie. Ik wil kijken naar wat er wƩl kan als het gaat om
maatwerk voor de mensen die het betreft. En ik wil vooral door met de
integrale benadering van bepaalde processen binnen de organisatie. De
heer Houwers vroeg of medewerkers van Eygelshoven gaan solliciteren bij
de Amerikanen. Een aantal van hen was al op gesprek geweest. Er was
enige onduidelijkheid, want de een had wel een uitnodiging gekregen na
het versturen van een brief en de ander niet. De aanwezige kolonel heb
ik gevraagd om dat even op te lijnen. Het kan niet zo zijn dat er
willekeur ontstaat of de suggestie daarvan. Men zit er nu bovenop. Ik
heb een lid van de medezeggenschap het telefoonnummer van mijn adjudant
gegeven. Als het nogmaals misgaat in de communicatie, mag hij mij
rechtstreeks bellen. Kortom, ik hoop dat de Kamer met mij blijft
meedenken over hoe het wƩl kan in plaats van de suggestie te blijven
wekken dat wij het kantoor openhouden. Dat gaat niet gebeuren.
Onzekerheid is voor niemand goed.
De heer Knops (CDA):
Ik wil er eigenlijk niet op ingaan, maar de argumentatie van de minister
wordt mij toch weer wat te gortig. De minister zegt letterlijk dat er in
Limburg volop functies aanwezig zijn. Onder deze minister zijn er 378
verdwenen. Zij heeft het over 12.500 functies die opgeheven moeten
worden. Hier worden geen functies opgegeven, hier worden mensen
verplaatst. Wij komen er nog op terug, wij hebben er nog een debat over,
maar ik ben het volstrekt oneens met de argumentatie. Wij hebben de
toegezegde brief nog niet ontvangen. Dat begrijp ik, maar zolang dat
niet gebeurt, is dit debat wat ons betreft nog niet voorbij. De minister
kan zeggen "voor mij staat het vast", maar voor mij niet. Wat de
minister nu zegt, is iets nieuws. In het debat van vorige week heeft zij
het niet aangegeven. Dat slaat gewoon helemaal nergens op. 12.500
functies opheffen? Er hoeven helemaal geen functies te worden opgeheven.
Die mensen worden verplaatst van Eygelshoven naar Utrecht. De minister
zegt dat er volop functies aanwezig zijn in Limburg, maar zij haalt er
378 weg. Wat zijn dat voor teksten? Geef dan gewoon toe dat ze daar
weggaan. Ik ben serieus. Ik wilde niet interrumperen, maar ik doe het
toch. Wordt vervolgd volgende week.
Minister Hennis-Plasschaert:
Ik was met goede energie aan dit WGO begonnen en dat ga ik proberen vast
te houden. Ik heb niet gezegd dat wij de functies gaan opheffen, ik heb
alleen proberen aan te geven dat je soms van het begin af aan heel
moeilijke boodschappen moet verkondigen. In een grote organisatie is het
helaas af en toe noodzakelijk om bepaalde processen integraal te
benaderen. Tijdens het AO van vorige week heb ik gezegd dat ook door
beslissingen in 2012 veel meer functies uit Limburg zijn verdwenen dan
wel verplaatst dan op basis van een herbeleggingsplan vastgoed. De
daling van de rijkswerkgelegenheid in Limburg is gelijk aan die in
andere provincies in Nederland. Ik ben het met de heer Knops eens dat
wij het debat van vorige week niet moeten overdoen. Het door de heer
Knops aangekondigde VAO zullen wij houden. Maar in alle eerlijkheid, de
burgemeester, de gedeputeerde en de gouverneur waren volop bezig met
meedenken over de manier waarop wij de samenwerking tussen Defensie en
Limburg verder invulling kunnen geven. Zij waren volop aan het meedenken
over de manier waarop zij in aanvulling op wat Defensie doet, iets
zouden kunnen betekenen voor de medewerker die niet wil meeverhuizen
naar Utrecht. Die samenwerking is goed en buitengewoon plezierig.
De heer Knops zei dat de taken en de deelkennis over milieu en vastgoed
deels zijn overgedragen aan het Rijksvastgoedbedrijf. Bij Defensie zou
het allemaal teruggelopen zijn. Daar zit een keuze achter, maar hierbij
zijn afspraken gemaakt over het voor Defensie beschikbaar blijven van
vastgoedexpertise. De vastgoed- en milieuorganisatie bij Defensie is
voldoende toegerust om de taken en verantwoordelijkheden die horen bij
de regierol op het gebied van vastgoed adequaat uit te voeren. De
overdracht van bepaalde taken betekent niet per definitie dat je gelijk
handen tekortkomt.
De heer Van Dijk sprak over een artikel van Follow the Money. Ik ga niet
op ieder artikel van Follow the Money reageren. Men sluit altijd af met
de mededeling: diepgravend onderzoek. Ik heb al eerder opgemerkt dat het
niet altijd even diepgravend is. Soms zijn het ook heel goede artikelen.
De kwaliteit wisselt. Uiteraard worden er bij een organisatie waar bijna
60.000 mensen werken heus weleens fouten gemaakt, maar het geschetste
beeld van fraudeurs die promotie krijgen en van mensen die het goed doen
die gestraft worden, herken ik echt niet.
Iedere klachtenmelding nemen wij serieus. Wij hebben daar de afgelopen
jaren ontzettend hard aan gewerkt, daartoe aangemoedigd door de Kamer.
Uit de cijfers in het jaarverslag blijkt dat in de afgelopen jaren het
aantal meldingen van medewerkers is toegenomen, omdat het klimaat in dat
opzicht echt verbeterd is. Ik vind dat een positieve ontwikkeling. Voor
het doen van een melding is immers vertrouwen nodig. Je moet uitstralen
en laten zien dat een melding serieus en zorgvuldig wordt opgepakt. Het
uiten en ontvangen van kritiek is voor iedereen weleens lastig, en het
blijft dan ook onze aandacht hebben. Hierin wijkt Defensie volgens mij
helemaal niet zo af van andere organisaties.
Wel is het zo dat men bij Defensie, zeker onder risicovolle
omstandigheden, op elkaar moet kunnen vertrouwen. Dat is ook waarom wij
daar, aangemoedigd door de Kamer, de afgelopen jaren heel veel aandacht
aan hebben gegeven. In september is een symposium georganiseerd waar
meer dan 200 leidinggevenden aanwezig waren. Daar is gesproken over het
thema "aanspreken en aanspreekbaar zijn". Deze dag is goed ontvangen. Er
is een brochure ontwikkeld. Er is goede feedback gekomen met een interne
communicatiecampagne. Kritische geluiden worden dus wel degelijk
geaccepteerd. Natuurlijk zal er altijd iemand zijn die het niet fijn
vindt als hij onderwerp van kritiek is.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik had ook gevraagd om te reageren op de recente meldingen in
Eindhoven.
Minister Hennis-Plasschaert:
Dat ga ik nu doen.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Dan wacht ik dat even af.
Minister Hennis-Plasschaert:
Er zat flink wat casuĆÆstiek in het betoog van de heer Van Dijk. Wij
hebben hier verschillende brieven over geschreven. De melder op de
Vliegbasis Eindhoven heeft de melding gedaan pas nadat hijzelf een
probleem had gekregen wegens declaratiefraude. Het is wel even van
belang om dat scherp op het netvlies te hebben. Zijn meldingen waren in
eerste instantie niet heel concreet. De commissie heeft er verder naar
gekeken in het uitgevoerde onderzoek. De melder is vervolgens met een
brief geĆÆnformeerd over de resultaten per gemelde vermeende misstand. Er
is daarbij aangegeven dat het rapport niet gedeeld wordt vanwege
personeelsvertrouwelijkheid van personen die in het onderzoek zijn
opgenomen. Mevrouw Belhaj vraagt of dat rapport alsnog aan de Kamer kan
worden toegestuurd. Dat kan, maar dan wel geanonimiseerd en dus niet te
herleiden naar bepaalde personen. Bij dezen doe ik dus die toezegging.
Daarvoor moeten wij wel even het rapport doorwerken, want ik zou het
vervelend vinden als mensen onnodig beschadigd raken.
Vervolgens zijn op de Vliegbasis Eindhoven meerdere trajecten in gang
gezet die er gezamenlijk zorg voor moeten dragen dat gevolg wordt
gegeven aan de adviezen van de onderzoekscommissie. In die trajecten
worden ook de interne processen bekeken. Het eerste traject betreft het
creƫren van een gezamenlijk beeld van de doelstellingen en kernwaarden
van de vliegbasis. Dat moet bijdragen aan de gewenste cultuur binnen
alle geledingen op de vliegbasis. Het tweede traject betreft leiderschap
of, zo u wilt, ownership binnen alle lagen op de vliegbasis. Tevens is
een plan van aanpak opgesteld om meer aandacht te schenken aan
integriteit op de werkvloer. Het derde traject betreft de dagelijkse
bedrijfsprocessen. Hierbij wordt onderzocht welke daarvan passend en
doelmatig zijn. De eerste bevindingen zijn positief. Het vierde traject
betreft het waarborgen van de andere drie trajecten door middel van
periodieke gesprekken met en in de lijn. Dit moet allemaal bijdragen aan
een meer open communicatie. Wij zijn daar wel degelijk heel erg serieus
mee aan de slag gegaan. Het rapport komt naar de Kamer, maar nogmaals,
het is van belang om goed helder te hebben dat de melder in eerste
instantie zelf een probleem had met declaratiefraude en daarvoor
ontslagen is.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Goed dat de minister het rapport aan de Kamer gaat sturen, maar wat hier
onvrede wekt, is dat de minister direct nadat dit nieuws bekend werd,
aangaf een intern onderzoek te zullen instellen. Als je boven elke
twijfel verheven wilt zijn, zou je het volgens mij beter extern kunnen
onderzoeken. Dat heb ik nu ook weer gevraagd. Ook de brief van november
roept vragen op. Er is volgens de commissie geen sprake van een concreet
vermoeden van een misstand of een strafbaar feit. Daarom is er geen
aanleiding voor een nader persoonsgericht onderzoek of een aangifte, zo
schrijft de minister. Wel is er ruimte voor verbetering en beraadt de
commandant van de vliegbasis zich op eventuele vervolgstappen. Dat wordt
door die interne commissie zo besloten. Het rapport krijgen wij ā dat is
mooi ā maar er blijven veel vragen bestaan. Zou het niet veel sterker
zijn als de minister dit ook extern laat onderzoeken, bijvoorbeeld door
de Onderzoeksraad Integriteit Overheid (OIO), die nota bene zelf zegt
dat onderzoek niet altijd zorgvuldig en uitputtend is geweest, dat de
selectie van getuigen te beperkt is en dat het beginsel van hoor en
wederhoor onvoldoende uit de verf is gekomen.
Minister Hennis-Plasschaert:
Dat is een ander onderzoek.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Dat doet er niet toe. De minister dient boven elke twijfel verheven te
zijn, en bij ons blijven ook klachten binnenkomen, zo kan ik haar
vertellen. Is zij bereid tot zo'n onderzoek?
Minister Hennis-Plasschaert:
Nee, daar ben ik niet toe bereid. De commissieleden die het onderzoek
hebben gedaan onder leiding van een b.d.'er, zijn niet betrokken bij de
basis. De Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID) is er nauw
bij betrokken geweest. Wij hebben steeds gezegd: als er aanleiding voor
is, zullen wij het steeds verder oppakken. De commandant, het Commando
Luchtstrijdkrachten (CLSK) en ikzelf zijn heel duidelijk geweest: als er
ook maar ergens ruimte is om te suggereren dat er verkeerd gebruik wordt
gemaakt van bepaalde processen of er aanleiding is tot verkeerde
beeldvorming, dan moeten wij daarnaar willen kijken, juist omdat wij als
organisatie een zo clean mogelijk imago willen hebben. Dat is de reden
waarom de commandant al die processen in gang heeft gezet. Waar de heer
Van Dijk aan refereerde, is een heel ander onderzoek. Laten wij nu niet
alles op ƩƩn hoop gooien. Wacht het rapport nou heel even af. Ik ga de
Kamer dat geanonimiseerd toesturen.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Het artikel op Follow the Money van 19 september geeft een opsomming van
misstanden. Dat was nadat deze misstanden boven water kwamen. Eigenlijk
probeer ik de minister te helpen. Probeer het eens van die kant te zien.
Wij gingen het debat positief in. Als de minister steeds met interne
onderzoeken komt en met dingen die de commandant heeft bedacht, dan
blijft er twijfel bestaan: is dat niet de slager die zijn eigen vlees
keurt? Dat voorkom je met een extern onderzoek. Als de minister dat echt
niet wil doen, dan zal ik daarover een motie indienen.
Minister Hennis-Plasschaert:
Wij hebben het over een onderzoek dat is opgestart naar aanleiding van
meldingen door een melder die zelf ontslag heeft gekregen wegens
declaratiefraude. De melding kwam pas nadat de declaratiefraude aan het
licht was gekomen. Er zijn verschillende momenten en instrumenten om
onderzoek uit te voeren. Dit is niet de slager die zijn eigen vlees
keurt. De commissieleden hebben als zodanig namelijk niets met de
Vliegbasis Eindhoven te maken. Defensie is gebaat bij een clean imago.
De heer Van Dijk had veel casuĆÆstiek in zijn inbreng. Dat is zijn goed
recht. Ik waardeer zijn uitgestoken hand om mij hierin verder te helpen
zeer, maar in een grote organisatie als deze gaat er ook heel veel goed.
Niet voor alles is een externe organisatie nodig om de waarheid op tafel
te krijgen. Laten wij een casus op de eigen merites beoordelen. In dit
geval denk ik dat Defensie en de commandant ter plaatse juist en correct
hebben gehandeld.
Mevrouw Belhaj heeft verwezen naar een andere OIO-zaak. Die had
betrekking op de Brigade Speciale Beveiligingsopdrachten (BSB). Mevrouw
Belhaj vroeg of ik mij inzet voor een goede behandeling van alle
betrokken partijen. Ja, de gesprekken met de melder zijn nog gaande. De
uitkomsten daarvan kan ik dus nog niet precies met de Kamer delen, maar
de mogelijkheid van eerherstel, loopbaanperspectief en schadeherstel
maken daar onderdeel van uit. Als dit tot een goed einde is gebracht,
zal ik de Kamer daarover nader informeren.
Over het AOW-gat hebben wij vorige week gesproken. Wij komen er nog op
terug, dus ik waak ervoor om er nu wat over te zeggen. Ik heb de reactie
van de heer Knops over Eygelshoven gehoord. Dat wil ik op dit punt
vermijden. Laten wij dat debat volgende week voortzetten.
Mevrouw Belhaj wijst er terecht op dat wij ouder worden en langer
blijven werken. Het is mooi dat wij ook langer gezond blijven. Voor
Defensiepersoneel is dat niet anders. Wat voor Defensie wel anders is,
is dat mensen ten volle als militair moeten kunnen functioneren. Dat is
voor de krijgsmacht en de operationele inzet van het grootste belang. En
dat is precies waar de hele discussie over de AOW-gatvoorziening over
gaat. Het is niet iets wat je zelf beslist omdat je nog goed in je vel
ziet. De organisatie stelt bepaalde eisen. Je gaat gedwongen met
ontslag. Er komt een einde aan je loopbaan, of het nu leuk vindt of
niet, of je het er nu mee eens bent of niet. Binnen het kader van de
inzetbaarheid wordt in het kader van de deelakkoorden met de bonden
gesproken over een nieuwe diensteinderegeling en over langer doorwerken.
Maar over de details daarvan kan ik de Kamer nog niet over
informeren.
Mevrouw Eijsink verwees naar de brief van 11 december 2014 over de
bijzondere positie van de militair en de beantwoording van de vragen op
3 februari 2015. Vorige week heeft zij zeer terecht die bijzondere
positie benadrukt en aangegeven dat die geborgd is in de Militaire
Ambtenarenwet. Om de inzet van de krijgsmacht steeds te kunnen
garanderen, hebben militairen bijzondere verplichtingen. De Kamer kent
ze, maar ik hecht eraan om het hier te benadrukken. Zo kunnen ze geen
ontslag nemen bij uitzending. Zo is er een stakingsverbod, waar vorige
week ook naar verwezen is. Gelukkig werkt het ook de andere kant op.
Alle aspecten van die bijzondere positie zijn in verschillende
regelingen terug te vinden, zij het niet altijd en overal. Ik wijs op de
regelingen voor gewonde militairen en voor veteranen. Ik wijs op het
pensioenstelsel, het salarissysteem en de vergoedingen voor extra
beslaglegging.
Mevrouw Eijsink heeft dat benadrukt. Ik doe dat ook in het kabinet. Ik
denk dat zij dat miste in het debat van vorige week over de RVU-heffing
(regeling voor vervroegde uittreding) bij de AOW-gatvoorziening en in
relatie tot de Uitkeringswet gewezen militairen (Ugm) en het gedwongen
ontslag. Mevrouw Eijsink verwees ook naar de Wet uniformering loonbegrip
(Wul) en vroeg zich af ā zo heb ik het althans in mijn woorden vertaald
ā of wij wel voldoende aan de orde stellen dat bij de uitwerking van
bepaalde wet- en regelgeving de consequenties soms heviger kunnen zijn
voor Defensie en de militair in het bijzonder dan voor anderen.
Ten tijde van de behandeling van de Wul heb ik uitgelegd dat hier wel
degelijk over is gesproken, maar dat er op een zeker moment onvoldoende
urgentie was en gewag is gemaakt van de gevolgen voor Defensie. Dit is
met de AOW niet anders. Dit heeft zich geruime tijd geleden afgespeeld.
Ik heb het vorige week voorzichtig aan de orde gesteld, ook omdat ik op
niemands tenen wilde gaan staan. Ik denk dat het nog nadrukkelijker aan
de orde had kunnen worden gesteld om te wijzen op de enorme impact van
zo'n beslissing op het apparaat. Dat de AOW-leeftijd omhooggaat is goed.
Ik denk dat wij het daar allemaal over eens zijn. Willen wij
voorzieningen in stand houden, dan zullen wij op die wijze daar de
schouders onder moeten zetten. Maar wij hebben ons wel rekenschap te
geven van de vergaande financiƫle gevolgen voor een organisatie als
Defensie. Ik denk dat er duidelijker gewag had moeten worden gemaakt van
en dat er meer urgentie had moeten worden gegeven aan de gevolgen voor
deze organisatie. Dat kan ik zeggen, maar daarmee heb ik het probleem
niet opgelost. Met deze opmerkingen loop ik het risico dat ik het debat
van volgende week alvast ga voeren, dus hier wil ik het even bij
laten.
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Als ik zo vrij mag zijn: dit was mijn vraag niet. Deze informatie is mij
zeer bekend uit het overleg van vorige week en uit de brief. Mijn vraag
was wat dit allemaal betekent. Ik lees dat onbedoelde negatieve gevolgen
van wetgevingsinitiatieven wel degelijk van invloed zijn. Mijn vraag aan
de minister was: in hoeverre gaat de minister hiermee aan de slag?
Vorige week en bij de Wul hebben wij gezien dat het wel degelijk niet
gaat om boven- of onderliggende wetgeving. Welke bijzondere positie van
de militair krijgt in wet- en regelgeving daadwerkelijk gestalte? Vorige
week verwees ik naar de Grondwet. Als wij militairen uitsturen ⦠Mijn
vraag was dus van een iets andere orde, van een iets dieper liggend
niveau. Ik was het zeer eens met wat de minister zei, maar dat staat in
de brief. Ik wil graag een stap verdergaan, want die bijzondere positie,
waar wij het met z'n allen over eens zijn, is blijkbaar niet zo
veiliggesteld als ik al die jaren heb verondersteld, ook naar aanleiding
van de Wul-discussie.
Minister Hennis-Plasschaert:
Ik ga nu op de stoel zitten van mijn collega's van SZW en Financiƫn. Ik
probeer net uit te leggen dat de bijzondere positie van de militair is
geborgd in de Militaire Ambtenarenwet. Daar zijn wij het allemaal over
eens. Aan die bijzondere positie zitten verplichtingen voor de militair
vast, maar ook voor de werkgever. Dat vertaalt zich in een aantal
regelingen die ik net opnoemde. Dat wil niet zeggen dat bij alles altijd
rekening wordt gehouden met die bijzondere positie van de militair. Ik
meen dat de RVU is geĆÆntroduceerd in het jaar 2005 met als doel om de
werkgever te prikkelen om mensen zo lang mogelijk in dienst te houden,
toen al. Vorige week heeft de Kamer van mijn collega's gehoord waarom
daar geen uitzondering op wordt gemaakt. Natuurlijk is naar aanleiding
van het debat dat wij vorige week voerden het gesprek in het kabinet
gaande. Ik wil niet het risico lopen dat ik vooruitloop op een debat.
Vorige week heb ik aangegeven dat ik linksom of rechtsom de uitspraak
van de rechter zal volgen. Het spijt mij werkelijk. Ik zie dat mevrouw
Eijsink niet tevreden is met mijn antwoord.
De voorzitter:
Daarom krijgt ze nu de gelegenheid om dat toe te lichten.
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Ik heb mijn vraag duidelijk proberen te stellen. Ik wil het helemaal
niet over het AOW-gat hebben. Ik wil het in zijn algemeenheid hebben
over die bijzondere positie. Daar verwijs ik naar. Ik verwijs naar
artikelen die aangeven wat militairen wel of niet mogen. Met z'n allen
moeten wij een common ground hebben over wat die bijzondere positie
daadwerkelijk betekent. Pas dan wordt het van belang om te zien welke
wet- en regelgeving van belang is. Blijkbaar is dat niet zo. Daar maak
ik mij zorgen over. Het is de Wul geweest, het is nu het AOW-gat en
wellicht is het volgende keer iets anders. Het vergt een diepgaande
discussie over wat de bijzondere positie van de militair wettelijk
betekent. Als er zomaar overheen gewalst kan worden, dan maak ik mij
daar zorgen over. Dat is mijn punt.
Minister Hennis-Plasschaert:
Dat begrijp ik heel goed en ik heb daar ook in algemene termen het
antwoord op geprobeerd te geven. Dat vertaalt zich erin dat in de
hoeveelheid van regelingen die ter beschikking staan van de militair en
de gewezen militair, niet op alle terreinen rekening wordt gehouden met
de bijzondere positie van de militair. Dat stoort mevrouw Eijsink,
bijvoorbeeld ten aanzien van de Wul en de introductie van de Ugm. Het
stoort niet alleen mevrouw Eijsink, zo zeg ik er gelijk bij, want ik heb
alle gevoel bij de opmerkingen die zij maakt. Let wel: het moment waarop
zo'n regeling wordt geĆÆntroduceerd, wordt besproken en wordt
vastgesteld, is ook hƩt moment om daarover een besluit te nemen. Met
alle respect, zowel ten aanzien van de Wul als bij de introductie van de
RVU is dat onvoldoende gebeurd, net als bij de ophoging van de
AOW-leeftijd. Ik ga daar verder geen namen of labels aan plakken, maar
dat is wel de realiteit.
Er zijn vragen gesteld over de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
2 november jongstleden. De rechtbank verwijst in deze zaak naar de
uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van
24 augustus jongstleden. De afdeling heeft in haar uitspraak geoordeeld
dat de Wet veiligheidsonderzoeken voor 1 september 2015 geen wettelijke
grondslag bood voor de intrekking van de vgb (verklaring van geen
bezwaar) op grond van onvoldoende inzichtelijkheid van de partner. Sinds
1 september 2015 bestaat deze mogelijkheid wel. De afdeling heeft
vervolgens geoordeeld dat Defensie een nieuwe beslissing op bezwaar
dient te nemen. De rechtbank oordeelt vergelijkbaar, zo zeg ik ook tegen
de heer Van Dijk. Bij het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar
staat voorop dat het geldende, dus huidige, recht dient te worden
toegepast. Dat kan tot gevolg hebben dat de vgb op de juiste gronden
alsnog wordt ingetrokken. Dit betekent echter niet dat de betrokken
medewerker automatisch wordt ontslagen. De betrokkene in een zaak
waarover de afdeling oordeelde, verricht momenteel werkzaamheden die
tezamen het karakter hebben van een niet-vertrouwensfunctie. Dat is
precies waarover we vaak met elkaar hebben gesproken. Er wordt nog
gezocht naar een permanente oplossing waarbij naar mogelijke functies op
veiligheidsmachtigingsniveau C wordt gekeken. De betrokkene in de zaak
bij de rechtbank Rotterdam heeft inmiddels een vgb-aanvraag voor een
functie op niveau B ingediend. Het veiligheidsonderzoek hiervoor is
inmiddels opgestart. Indien er verder geen bijzonderheden meer zijn,
wordt dat onderzoek naar verwachting positief afgerond indien de partner
vijf jaar inzichtelijk is.
Momenteel zijn er ongeveer 30 soortgelijke zaken. Volgens mij heb ik de
Kamer daarover eerder geĆÆnformeerd. Iedere zaak is wel net even iets
anders; er is geen zaak hetzelfde. Enkele personen hebben geen procedure
meer lopen. Dat betekent dat voor hen de intrekking van hun vgb en hun
rechten vaststaat. Voor anderen zal een nieuwe beslissing op bezwaar
worden genomen, maar is ontslag dus niet aan de orde. Al deze gevallen
verschillen dus. Het was de heer Ruperti die dit naar buiten bracht. Hij
wil weleens vaker wat generaliseren, maar iedere zaak moet nog steeds
individueel worden beoordeeld.
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Dank voor dit antwoord. Is het mogelijk dat de minister ons zo spoedig
mogelijk informeert over hoe zij hiermee omgaat? Ik lees dat de
minister, uiteraard, het vonnis gaat bestuderen. Ik heb het hier voor me
liggen, maar ik beschik niet over de juridische kennis. Het is ook niet
aan mij om het te bestuderen. Ook voor de anderen die erop wachten zou
het echter goed zijn om te weten hoe de minister hiermee wenst om te
gaan.
Minister Hennis-Plasschaert:
Ik zal de Kamer later deze maand een brief doen toekomen over de
uitspraak van de rechtbank van 2 november jongstleden.
De heer Van Dijk vroeg ook wat het personeel gaat merken van de extra
middelen. Waar gaan al die miljoenen naartoe? Ik heb al veel vaker met
de Kamer de bouwstenen uiteengezet van de basisgereedheid en het belang
geschetst van de personele gereedheid, de materiƫle gereedheid en de
geoefendheid. De extra middelen worden met name benut voor het op orde
brengen van die basisgereedheid. Als het goed is, gaat het personeel
daar dus heel veel van merken. Ik heb wel steeds gezegd: let op, als het
geld wordt aangekondigd, is dat niet gelijk morgen op de operationele
werkvloer merkbaar. We hebben in de praktijk te maken met na-ijleffecten
uit het verleden van bezuinigingen en taakstellingen. Dat voelt dus wat
wrang en dat schuurt. Tegelijkertijd zijn we aan het intensiveren, maar
de effecten daarvan laten ook op zich wachten. Er wordt ook ingezet op
extra instructeurs en op verruiming van het opleidingsbudget. Ook de
vullingen komen omhoog. Tezamen met het op orde brengen van de materiƫle
gereedheid en daarmee de geoefendheid, heeft dit hopelijk positieve
effecten voor het personeel. Dat weet ik eigenlijk wel zeker, maar het
kost wel allemaal tijd.
Er werd ook een vraag gesteld over Mali en de luchtsteun van de
Duitsers. We hebben volgens mij nog een separaat debat over de nieuwe
artikel 100-brief over Mali. Ik ben niet bekend met de problemen die
worden geschetst. Ik zie die ook even niet als mijn
verantwoordelijkheid. We hebben heel duidelijk gezegd dat we onze mensen
inzetten onder de voorwaarde dat er MEDEVAC-capaciteit en
luchtcapaciteit aanwezig is. De VN weet dat. Daarover is de VN nu met
Duitsland in gesprek. Volgens mij heeft Duitsland zich juist zeer
betrokken getoond bij het leveren van zowel de NH90 voor de medische
evacuatie als de Tigerhelikopter als gevechtshelikopter. Wanneer en hoe
ze dat doen, is mij nog niet bekend, maar Duitsland is daarover in
gesprek met de VN. Dat moeten we gewoon even afwachten.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik snap dat we hier nog apart over debatteren. Dat moeten we ook zeker
doen, maar de minister reageert er nu ook op. Ik wijs haar op een
artikel in Trouw van 7 november waarin staat dat luchtsteun voor
Nederlanders in Mali onzeker is. De Duitsers zouden inderdaad luchtsteun
moeten bieden, maar of het parlement ermee zal instemmen, is niet te
zeggen. Mogelijk legt het Duitse parlement de beperking op dat de Tigers
alleen de eigen transportheli's en VN-konvooien mogen beschermen. Daarop
is mijn vraag gebaseerd. Ik krijg daarop graag een reactie.
Minister Hennis-Plasschaert:
De heer Van Dijk heeft de neiging om ieder krantenartikel aan mij voor
te leggen en daarop een separate reactie te vragen. Dat begrijp ik op
zich wel, maar dat ga ik gewoon niet doen. Er komt nog een apart debat.
De heer Van Dijk kent de voorwaarden waaronder de Nederlanders worden
ingezet. Die lijken me volstrekt duidelijk. Daar zit geen woord Grieks
of Spaans bij. Het wachten is op een besluit van de Duitsers. Het
commitment van de Duitsers is bekend en daarover zijn ze met elkaar in
gesprek. Ik ga niet over de parlementaire besluitvorming in de
Bundestag, maar wel over de voorwaarden waaronder de Nederlandse
militairen worden ingezet. Dat lijkt me volstrekt helder.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Even voor de goede orde: ik ga uit van onafhankelijke media en als ik
iets lees wat alarmerend is voor onze jongens in Mali, dan wil ik daar
graag een goed antwoord op. De minister zegt: ik ga niet op elk artikel
reageren. Daar mag zij voor kiezen, maar dan dwingt ze mij om
schriftelijke vragen te stellen. Dat kost een hele hoop geld en het
betekent papierverspilling; de regenwouden gaan eraan, hoorde ik
gisteren. De minister kan nu ook gewoon opheldering geven en zeggen dat
dit nonsens is.
De voorzitter:
Volgens mij is dit het antwoord dat u krijgt. U hebt de vraag nu twee
keer kunnen stellen en ik gaf u een derde deel van uw interruptie. Als
ik de minister zo zie, moet ik het niet nog een keer proberen. Het is
aan u of u er nog schriftelijke vragen aan wilt wijden, om diezelfde
antwoorden nog een keer te krijgen.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Diezelfde antwoorden?
De voorzitter:
Ja, als zij geen andere antwoorden heeft. Anders had ze die hier nu
kunnen geven. We gaan dus door met de beantwoording.
Minister Hennis-Plasschaert:
Mijn antwoord zal schriftelijk niet anders zijn. Er volgt nog een debat,
volgens mij op de laatste dag voor het Kamerreces, over de artikel
100-brief inzake Mali. Tegen die tijd zal er weer heel veel nieuwe
informatie zijn. Natuurlijk, de media zijn van belang. Die houden ons
allen scherp. Vanochtend stelden de heer Knops en ik al vast dat alles
wat er in de media wordt geschreven, absoluut waar is. Dat is ook goed.
Op basis daarvan voeren we met elkaar het debat, maar ik zou toch even
de feiten en de gegevens tijdens de behandeling van de artikel 100-brief
afwachten.
De heer Vuijk vroeg nog naar de vullingsproblemen bij artsen. Defensie
heeft de wervingsinspanningen voor artsen geĆÆntensiveerd. Volgens mij
heb ik dat eerder met de Kamer gedeeld. Daardoor zijn we in staat
geweest om de aanstellingsopdracht volledig te behalen. Dat staat ook in
de P-rapportage, meen ik. Ofwel: wat we maximaal aan artsen kunnen
binnenhalen, realiseren we ook. Dat biedt helaas niet onmiddellijk een
oplossing voor de ondervulling, omdat de aangestelde artsen eerst een
noodzakelijke opleiding tot AMA (Algemeen Militair Arts) krijgen en pas
na twee jaar volledig inzetbaar zijn. We spraken hierover vanochtend ook
in een ander verband. Iedereen denkt dat iemand die wordt aangenomen,
onmiddellijk inzetbaar is. Maar of het nu gaat om een arts of om een
eenheid die vliegt, vaart of rijdt, het duurt echt even alvorens mensen
en materieel daadwerkelijk inzetbaar zijn. We steken dan ook niet alleen
in op werving, omdat je daarmee gelijk die vertraging inbouwt, maar ook
op behoud van AMA's na afloop van hun eerste contract. Ja, zeker, dan
worden ook bindingspremies ingezet om een verdere loopbaan bij Defensie
zo interessant mogelijk te maken.
Waar ligt de prioriteit? Ik denk dat het voor zich spreekt dat die
altijd ligt bij de militaire geneeskundige zorg tijdens missies. Die
raakt direct aan de zorgplicht van mijzelf, als minister van Defensie en
werkgever, en is een cruciale voorwaarde om militairen daadwerkelijk te
kunnen inzetten. Stel nu dat de militaire geneeskundige zorg in
Nederland onder druk zou komen te staan. Dan is er ook voor militairen
nog altijd de mogelijkheid om uit te wijken naar de reguliere
geneeskundige eerstelijnszorg. Ik zeg niet dat het allemaal wenselijk
is, maar nu kent de Kamer mijn prioriteiten.
De heer Vuijk sprak ook meer in het algemeen over de bindingspremies.
Dan heb je het natuurlijk over de betaalbaarheid van het personeel. Het
personeel is cruciaal en het belangrijkste kapitaal, maar we moeten het
ons wel allemaal kunnen veroorloven. De betaalbaarheid van personeel is
dus belangrijk met het oog op voldoende vulling van het
personeelsbestand. Die betaalbaarheid staat onder druk ā daarover kan
geen misverstand bestaan ā onder meer door de verhoging van de
LOM-leeftijd (leeftijdsontslag militairen). Ook behoud van personeel in
schaarstecategorieƫn, middels de bindingspremies, heeft natuurlijk een
opdrijvend effect op de uitgaven per defensieonderdeel.
Ik heb de Kamer er eerder over geĆÆnformeerd dat de personeelsuitgaven
natuurlijk binnen de kaders moeten worden gehouden. Ik kom daar zo nog
op terug in reactie op vragen van de heer Knops. Het vergt de komende
tijd, ondanks de intensiveringen, dan ook veel aandacht om al die
tegengestelde bewegingen goed op elkaar af te stemmen. Ik zei zonet al
dat het af en toe schuurt; je zit net op een schakelpunt waarop de
intensiveringen binnenkomen maar je ook nog na-ijleffecten hebt.
Mevrouw Eijsink, de heer Vuijk en anderen spraken over de doorstroom van
FPS 2 naar FPS 3. Het zit op slot, hoorde ik de heer Knops zeggen. Tja,
dat zijn keuzes uit het verleden. Ik licht heel even toe ā¦
De voorzitter:
U reageert nu op een opmerking die de heer Knops buiten de microfoon
maakte, maar we gaan geen discussies buiten de microfoon voeren. U
beƫindigt gewoon uw beantwoording. Als er behoefte is aan een
interruptie, zie ik dat wel.
Minister Hennis-Plasschaert:
Maar ik moet wel kunnen verwijzen naar het ontstaan ergens van. Ik heb
dat niet gisteren bedacht; dan zou de heer Knops nu terecht geĆÆrriteerd
zijn. Soms zijn er beslissingen genomen in het kader van goedwillendheid
ten aanzien van het personeel en onder druk van grote reorganisaties,
waardoor we ons nu geconfronteerd zien met het feit dat de boel op slot
zit. We praten hier echt niet voor het eerst over. Ik heb de heer Knops
vaker gezegd dat een evenwichtige personeelsopbouw met voldoende
doorstroommogelijkheden echt een aandachtspunt is in de doorontwikkeling
van het flexibele personeelssysteem. Daarover voeren we juist heel graag
met de bonden het gesprek. Dat zijn we op dit moment ook aan het doen,
maar zolang het overleg voortduurt, kan ik de Kamer daar nog geen plaat
van geven. Het is dus niet zo dat ik er geen aandacht voor heb. Ik ben
het eens met de heer Knops en mevrouw Eijsink dat er aandacht voor moet
zijn. Daarom spreken we er ook over. Maar ik hecht er wel aan om er even
op te wijzen waar dit vandaan komt. Het is niet gisteren ontstaan. Het
is in feite een effect van een beslissing uit het verleden waar we nu
een prijs voor betalen.
De heer Knops (CDA):
De reden waarom ik aansla op het verleden is dat het verleden in elk
debat elke vijf of tien minuten in een bepaalde context weer terugkomt.
Daar ben ik eigenlijk wel een beetje klaar mee. We hebben dat verleden
namelijk allemaal meegemaakt. Dat weten we allemaal, dus dat hoeft de
minister niet uit te leggen. De minister hoeft niet bij Adam en Eva te
beginnen, maar kan gewoon aangeven wat ze gaat doen om het op te lossen.
Hetzelfde geldt voor het AOW-gat en voor het Wul-probleem. We wƩten dat
deze minister dat niet veroorzaakt heeft. Ik zal het nog ƩƩn keer
zeggen: dat weten wij. Maar dan is het wel goed om te vertellen hoe het
straks opgelost wordt. Volgens mij is de minister inmiddels vier jaar
verantwoordelijk voor dit departement. Het gebeurt me te vaak dat, soms
subtiel en soms wat duidelijker, die verwijzing naar het verleden wordt
gemaakt. Dat kun je in het eerste jaar nog doen en misschien ook nog in
het tweede jaar, maar niet meer na vier jaar. Dan gaat het er namelijk
vooral om wat je de afgelopen vier jaar hebt gedaan om het probleem op
te lossen.
Minister Hennis-Plasschaert:
Volgens mij ben ik helder over de oplossingsrichtingen en delen we de
ambitie om dit op te lossen.
Ik ga nu in op de Defensie Bewakings- en Beveiligingsorganisatie (DBBO).
Er wordt geen verschil gemaakt tussen medewerkers van de DBBO, zo zeg ik
tegen mevrouw Eijsink en de heer Vuijk. Wel hebben sommigen aanspraken
uit het verleden ā daar komt het verleden weer, maar het is onmiskenbaar
waar ā die we vanzelfsprekend respecteren. Dat heb ik ook in antwoord op
schriftelijke vragen geprobeerd uiteen te zetten. Dit wordt door andere
medewerkers als een verschil ervaren. In het kader van het
kabinetsbeleid om de arbeidsparticipatie van ouderen te stimuleren, is
in 2006 de mogelijkheid van FLO (functioneel leeftijdsontslag) goeddeels
beƫindigd. In zijn algemeenheid gaat burgerpersoneel nu niet meer met
FLO. Voor hen die destijds uitzicht hadden op FLO is een
overgangsmaatregel getroffen, om zo hun individuele verschillende
vooruitzichten te respecteren. Die overgangsmaatregel is vastgelegd in
een Algemene Maatregel van Bestuur en werkt thans nog steeds. Dat zijn
precies de verschillen waarover men spreekt. Het wordt ervaren als een
verschil, maar het gaat gewoon om afspraken uit het zo veel besproken
verleden, die tot op de dag van vandaag doorwerken.
Ik ben niet voornemens om, voor zover dat überhaupt mogelijk is, sommige
mensen hun afspraken na tien jaar alsnog te ontnemen of om aanspraken te
creƫren die ze tien jaar geleden ook al niet hadden. Dat is ook een
beetje in strijd met de rechtszekerheid en het beginsel van behoorlijk
bestuur, waar ik me aan dien te houden. Ik heb dit nu verschillende
keren toegelicht en ik hoop dat het hiermee duidelijk is.
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Bij mijn weten hebben we er niet eerder over gesproken. Als ik het me
goed herinner, heeft collega Teeven er Kamervragen over gesteld. Ik wil
het niet te technisch maken. Ik heb het doorgenomen en wat me opvalt, is
dat mensen ontevreden zijn over de getroffen regelingen. Ik kreeg uit de
gesprekken die wij als commissie gevoerd hebben, niet de indruk dat dit
onredelijk was. Nogmaals, ik kan er niet geheel over oordelen of het
onredelijk was. Het gaat met name over zware beroepen. We hebben nog
nooit een brief hierover gehad. De heer Teeven heeft er Kamervragen over
gesteld, naar aanleiding van het gesprek van 30 juni jongstleden in de
Kamer hierover. Ik zou het bijzonder op prijs stellen als de minister
hier toch op wil reageren. Ik had niet de indruk dat de mensen die hier
met ons in gesprek waren, verongelijkt waren. Ze wilden gewoon begrip
voor de situatie waarin ze verkeerden. Ik denk dat dit hun goed recht is
en dat dit ook onze zorg zou moeten zijn. Ik spreek voor mezelf, maar
ook voor collega's. We hebben gezamenlijk dat gesprek gevoerd, in grote
eensgezindheid. We moeten er goed naar luisteren. Ik vind het gewoon
niet goed als we dit in zijn algemeenheid trekken, want daardoor voelen
mensen zich een beetje opzijgezet. Ik kijk even naar de collega's:
misschien moeten we gezamenlijk aan de minister vragen om hier goed op
te reageren. De mensen met wie we gesproken hebben, blijven ons
berichten sturen. Dat gebeurt in redelijkheid, zeg ik erbij. Het zijn
geen mensen die ons onredelijke vragen stellen of onredelijke berichten
sturen. Dan vind ik ook dat we daar in redelijkheid op moeten willen
reageren, om zo een verbintenis te leggen zonder boosheid.
Minister Hennis-Plasschaert:
Ik ben graag bereid om de verbintenis te leggen. Er is zeker geen
boosheid. Ik zal u daarover nog separaat een brief sturen. We zullen er
nog een keer naar kijken. Dit heeft ook niets met boosheid te maken. Het
doet wel recht aan afspraken die mensen eerder hebben gemaakt en waaraan
ze bepaalde rechten ontlenen. Ik heb uw vraag goed begrepen en ik zal er
nog een keer naar kijken. Ik dacht dat we er vaker over hadden
gesproken. Dat zit misschien verkeerd in mijn geheugen. Ik kom er nog
separaat op terug middels een brief.
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Dank daarvoor. Het gaat erom dat de meesten van deze mensen zich
beroepen op artikel 171a BARD (Burgerlijk ambtenarenreglement defensie)
vernieuwde ouderenregeling en het tussendoor veranderen van de
spelregels. Daar voelen zij zich in tekortgedaan.
Minister Hennis-Plasschaert:
Kunt u dat artikel nog ƩƩn keer herhalen?
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Het gaat om artikel 171a BARD vernieuwde ouderenregeling.
Minister Hennis-Plasschaert:
Ik ga u er separaat over berichten.
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Ik kan u de brief overhandigen, of mijn hele dossier, zo u wilt.
Minister Hennis-Plasschaert:
Heel fijn, dat zou helemaal fantastisch zijn. Dan gaan we daarop
reageren.
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Dat is een toezegging van mijn kant, voorzitter.
De voorzitter:
Zelfs die noteren we. U houdt het niet voor mogelijk.
Minister Hennis-Plasschaert:
De heer Vuijk sprak over Paresto en het belang van voeding. Ik ben het
zeer met de heer Vuijk eens dat voeding zeer belangrijk is voor
militairen die onder zware omstandigheden moeten opereren, of dit nu is
tijdens oefeningen, op missies of daarbuiten. In die zin draagt voeding
zeker bij aan inzetbaarheid. Ik begreep zijn verzoek niet helemaal. Ik
vind het wat vergezocht om nu een link te leggen tussen de voeding die
wordt voorbereid door Paresto en de inzetbaarheid, en om dit terug te
laten komen in personeelsrapportages. Daarbij komt dat Paresto wel
betrokken is bij oefeningen op Nederlands grondgebied, maar zeker niet
bij oefeningen in de Schotse Hooglanden. Dan wordt er op andere wijze in
voedsel voorzien. Ik denk dus dat we dit wel scherp moeten houden.
Paresto verzorgt catering op de vaste defensielocaties en bij oefeningen
op Nederlands grondgebied, maar nadrukkelijk niet bijvoorbeeld in de
Schotse Hooglanden.
Ik kom op de veteranenclaims. Ik heb de motie-Eijsink/Teeven (30139, nr.
162) natuurlijk scherp op mijn netvlies staan, want die dient een heel
goed doel. Het kabinet wordt hierin verzocht om opties te onderzoeken
waarin veteranenclaims niet bekostigd worden uit de Defensiebegroting.
Vanmorgen spraken we al over een aantal exogene factoren waardoor de
Defensieorganisatie in feite wordt aangetast. Als uitvoeringsdepartement
heb je namelijk weinig budgetflexibiliteit. Het gaat uiteindelijk ten
koste van je operationele capaciteit als je een en ander linksom of
rechtsom toch moet financieren. Dit geldt in vele opzichten ook voor het
toegenomen aantal claims dat binnenkomt. Daar hebben we vaak met elkaar
over gesproken.
Er zijn meer technische opties denkbaar. De Kamer ontvangt voor het
kerstreces een brief als uitwerking van de motie-Eijsink/Teeven. Ik kan
er nog niet op vooruitlopen. U kunt denken aan opties, maar hier gaat
niet alleen Defensie over. Dit wordt echt interdepartementaal
aangevlogen. U kunt denken aan opties als het simpelweg compenseren van
Defensie voor de kosten ā dat is voor ieder kabinet altijd een gevoelig
onderwerp, zoals u weet ā aan een aparte post binnen de HGIS (Homogene
Groep Internationale Samenwerking) of aan een nationaal fonds. Dit zijn
allemaal opties. Ik kan nu nog geen voorkeur uitspreken. We bekijken
eerst de mogelijkheden. Voor het kerstreces hoop ik u een brief te
kunnen sturen met meer informatie over de mogelijkheden.
Ik zeg erbij dat er straks weer een formatie is. Dat is waarschijnlijk
ook de reden waarom mevrouw Eijsink het van belang vindt om snel zicht
te hebben op de verschillende mogelijkheden. De formatie is echter ook
een moment om het te regelen als het niet eerder geregeld kan worden.
Daar moeten we ook eerlijk in zijn. Soms is het makkelijker om bij
aanvang van een nieuw kabinet iets te regelen dan tijdens de rit. Dan
moet je er wel voor zorgen dat alle bouwstenen die daarvoor noodzakelijk
zijn al op tafel liggen. Ik denk dat we in dat opzicht hetzelfde doel
nastreven.
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Dat kan ik alleen maar onderschrijven. Daarom is deze motie volgens mij
ook Kamerbreed gesteund. Het is ook van belang om te weten welke
mogelijkheden de minister naar de Kamer zal sturen. Ik hoorde de
minister iets zeggen over een mogelijkheid om het uit het Defensiebudget
zelf te doen. Ik hoop dat ik dit verkeerd verstaan heb, want in deze
motie wordt juist gevraagd om dit niet te doen. De Kamer wil alleen maar
mogelijkheden vernemen die niet het Defensiebudget betreffen, zodat ze
die, voor zover nog mogelijk, kan steunen. Het gaat de Kamer om
mogelijkheden die de gezamenlijke verantwoordelijkheid betreffen.
Volstrekt nul cent mag uit de Defensiebegroting komen.
Minister Hennis-Plasschaert:
Dat is me volstrekt helder.
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Ik kan het niet vaak genoeg herhalen.
Minister Hennis-Plasschaert:
De heer De Roon vroeg welk bedrag ik verwacht voor de claims. Ik kan
niet inschatten wat de totale kosten zijn die verbonden zijn aan de
schadeclaims van bijvoorbeeld alleen veteranen. We hebben namelijk nog
veel meer claims lopen, uit het nabije verleden en het verre verleden,
en ook van veteranen. We wikkelen dat soort claims op individuele basis
af. Het is ook heel lastig om er een generiek bedrag aan vast te
plakken, omdat de verschillen tussen de veteranen groot zijn en
veteranen vaak ook over andere voorzieningen beschikken, bijvoorbeeld
het MIP (Militair Invaliditeitspensioen) of de schadeloosstellingen. Dat
komt er ook allemaal bij kijken. De Kamer vraagt zich ook af welke
mogelijkheden er allemaal zijn en ik hoop haar daar voor het kerstreces
nader over te informeren.
Dan kom ik op het reservistenbeleid. De heer Vuijk vroeg zich af of ik
nog iets doe met die internationale studie. Het antwoord daarop is: ja.
Aan het begin van het jaar heb ik de Kamer een plan van aanpak toegezegd
voor de doorontwikkeling van het reservistenbeleid. Dat zou de Kamer
eind 2016 ontvangen. Na het AO Reservisten is de motie van de heer
Knops, de heer Vuijk en mevrouw Eijsink (34300-X,nr. 121) op 7 juli
jongstleden aangenomen. In de motie wordt verzocht om met een
implementatievoorstel voor Total Force te komen voor 1 januari 2017. Het
Total Force-concept betreft ook de inzet van reservisten. Het ligt
daardoor in de rede om de uitwerking van deze motie samen te voegen met
het toegezegde plan van aanpak. Aan het einde van dit jaar kom ik met
een plan van aanpak voor de wijze waarop een Nederlandse vorm van Total
Force de komende jaren zal worden geĆÆmplementeerd. Dat heb ik eerder
toegezegd. Het is bepaald geen sinecure. Ik heb intern al een paar keer
in aanloop naar de AO's, de WGO's en de begrotingsbehandeling gevraagd
of we het kunnen waarmaken voor het einde van het jaar. Men ligt nog
steeds op koers.
U weet ook dat Total Force veel meer omvat dan reservisten. Defensie is
dan ook druk bezig om te onderzoeken op welke wijze het Total
Force-concept kan worden geĆÆmplementeerd in de Nederlandse krijgsmacht
en welke modificaties daarvoor nodig zijn. Het raakt ook de andere
personeelscategorieƫn en de manier waarop we materieel beschikbaar
stellen. Het heeft fundamentele gevolgen voor de bedrijfsvoering en het
vereist een verdergaande samenwerking met het bedrijfsleven en andere
organisaties. Met andere woorden, de doorontwikkeling naar Total Force
vraagt om een ingrijpende bestuurlijke investering. Daar hoeven we
helemaal niet van te schrikken, maar we moeten ons daar wel bewust van
zijn.
We hebben het bij Total Force niet uitsluitend over een flexibele schil,
maar over een adaptieve krijgsmacht, die innovatief samenwerkt met zijn
omgeving. Het is nog steeds mijn intentie, zoals ik al zei, om aan het
einde van het jaar met een plan van aanpak te komen. Daar wordt
uiteraard de internationale vergelijking in meegenomen. We leren dus
genoeg van andere landen als het gaat om het ontwikkelen van het
reservistenbeleid. Concreet gaat het om het VK, Duitsland, Zweden,
Canada en Australiƫ.
We hebben al vaak gesproken over een reservistengeneraal. Ik heb gezegd
dat we binnen de Defensietop een heleboel generaals hebben die zich
bezighouden met het reservistenbeleid en de reservist en die zich
daarvoor verantwoordelijk voelen en er ook verantwoordelijk voor zijn.
Op dit moment is er geen aanleiding voor een reservist als generaal. Dat
wil niet zeggen dat het in de toekomst nooit zal gebeuren.
Waarom gaat er geen extra geld naar reservisten? Met een eerdere
budgettoevoeging is voor reservisten een oplopende reeks aangebracht,
van 27,9 miljoen euro in 2015 tot 46 miljoen in 2020. Met de tijdelijke
maatregel in 2016 om binnen budgettaire kaders te blijven is dit budget
tijdelijk gelijk gebleven, maar met de begroting voor 2017 is de
oplopende reeks hersteld en staat er een hek omheen. Ik begrijp heel
goed dat de heer Knops wil dat er nog meer geld naartoe gaat, maar we
kunnen de euro's maar ƩƩn keer uitgeven. Ik heb ervoor gekozen om met
name te intensiveren op de basisgereedheid, maar de Kamer weet ook dat
de reservist mijn volle aandacht heeft. Niet voor niets wordt er hard
gewerkt aan het verzoek van de heer Knops en zal ik voor het einde van
het jaar leveren.
Mevrouw Eijsink vroeg hoe reservisten tijdelijk worden ingezet. Ik denk
dat ik de geijkte voorbeelden ga geven die mevrouw Eijsink kent, maar
misschien heb ik dat niet goed begrepen. Ze worden ingezet voor de
Nationale Reserve, de versterkte grensbewaking en de Koninklijke
Marechaussee. Ze worden ingezet ter vervanging van uitgezonden personeel
en op bepaalde functies ook in missiegebieden. Ze hebben een inbreng bij
de technische expertise bij onderhoud, bijvoorbeeld bij onderzeeboten.
Daarmee maken zij volwaardig deel uit van Defensie. Ik verwijs nogmaals
naar de motie van Knops, Vuijk en Eijsink waar ik net over sprak. Dit
concept gaat echt verder dan alleen de inzet van reservisten. In dat
concept zal de reservist echter nog meer een integraal onderdeel worden
van de krijgsmacht in den brede en geĆÆntegreerd worden binnen de
eenheden en andere capaciteiten van Defensie.
De heer Knops heeft een vraag gesteld over het uniformverbod. Ik zou het
uniform hebben uitgetrokken, maar nu moet het weer aan. Ik heb vaak
uitgelegd dat het niet zozeer mijn besluit is. Het is een besluit van de
BA (Beveiligingsautoriteit). Ik heb ook vaak uitgelegd dat ik de dag
niet ga meemaken dat er ongelukken gebeuren omdat ik een advies van de
BA heb genegeerd. Ik heb ook liever dat de militairen in uniform over
straat gaan. We kunnen er trots op zijn. Ik heb er bij de
Beveiligingsautoriteit en de secretaris-generaal verschillende keren op
aangedrongen om te bekijken wat er mogelijk is, of we dat verbod kunnen
bijstellen of versoepelen. Dat houden we steeds in de gaten. Ik weet dat
er op dit moment een nota ligt bij de secretaris-generaal over een
mogelijke versoepeling. Als die wordt doorgevoerd, zal ik de Kamer
daarover informeren. Nogmaals, het gaat om een advies van de
Beveiligingsautoriteit. Ik ga de dag echt niet meemaken dat er iets fout
gaat, omdat ik besloot dat advies te negeren.
Mevrouw Eijsink sprak over de vrouwelijke generaals. Ik ben het zeer met
haar eens. Het aantal vrouwelijke generaals is recentelijk van drie naar
ƩƩn gedaald. Een vrouwelijke generaal werd burger en vertrok naar een
ander departement. Dat kan gebeuren. Een andere ging met
leeftijdsontslag. EƩn vrouwelijke generaal lijkt wat magertjes. Daarover
kan geen misverstand bestaan, maar het goede nieuws is dat het aantal
vrouwelijke kolonels en opperofficieren groeit. Mevrouw Eijsink heeft al
eerder terecht opgemerkt dat dit een soort van kweekvijver is voor de
vlag. Het aantal groeit niet snel, maar het groeit wel. Er zit ook
voldoende talent tussen. Ik ken een aantal van die kolonels en ik weet
één ding zeker: zij zullen nog een verdere carrière krijgen binnen de
krijgsmacht.
Natuurlijk eindigen niet alle kolonels als generaal. Niet alle kolonels
kunnen rekenen op een bevordering, maar het lijkt me sterk als uit de
huidige 23 vrouwelijke kolonels geen enkele generaal voortvloeit.
Sterker nog, ik denk dat er een aantal tussen zitten. In het beleid van
Defensie zit verder geen belemmering. Uiteindelijk wordt er beoordeeld
op kwaliteit. Wij zijn ons er zeer bewust van dat er straks vrouwelijke
generaals voortkomen uit de kolonelfuncties.
Mevrouw Belhaj (D66):
Ik heb nog een vraag over onze militairen in uniform op straat, in de
trein of waar ze zich ook begeven. Er is eerder een motie over ingediend
en we zijn ook gevoelig voor het argument van de minister. Ik merk wel
dat het onduidelijk is op basis van welk dreigingsbeeld dit is besloten.
Ik snap dat niet alles tot in detail weergegeven kan worden, maar het is
wel opvallend dat men er in bepaalde landen wel voor kiest en in andere
landen weer niet. Dat zijn ook landen die deelnemen in een militaire
coalitie. Het blijft dus toch een beetje een geworstel. Kan de minister
iets meer vertellen over dat dreigingsbeeld waardoor zij heeft besloten
om hieraan vast te houden?
Minister Hennis-Plasschaert:
Nee, dat kan ik in het openbaar niet vertellen, maar er ligt natuurlijk
bepaalde dreigingsinformatie aan ten grondslag. Ik heb net al gezegd dat
het wordt gemonitord en geƫvalueerd en dat ik weet dat er wordt gekeken
naar een mogelijke versoepeling. Nogmaals, een besluit hierover moet wel
op basis van de juiste gronden worden genomen. De verwijzing naar andere
landen is hier al vaker aan de orde geweest. Toen heb ik gezegd: let op,
want er zit heel veel nuance in de maatregelen die andere landen hebben
genomen. Zeker in de ons omringende landen wordt er wel degelijk
toegezien op het over straat gaan in uniform, als er geen sprake is van
inzet maar simpelweg van van A naar B gaan. Ik kan in het openbaar niet
de informatie die hieraan ten grondslag ligt, delen. Er is echter niet
voor niets hiertoe besloten. Het wordt gemonitord. Ik hoop spoedig
wellicht een versoepeling te kunnen melden.
Ik was bij het aantal vrouwen in de krijgsmacht. Ik heb net gereageerd
op de vraag van mevrouw Eijsink daarover en heb mijn optimisme daarover
uitgesproken. Mevrouw Belhaj stelt dat we het slecht doen als je
rijksbreed kijkt. Ja, dank je de koekoek. We zijn echt een totaal andere
organisatie dan de andere departementen en ministeries. Overigens is het
percentage vrouwen in de opbouw van het personeelsbestand in de eerste
helft van 2016 licht gestegen. Het aantal vrouwen is in nagenoeg alle
rangen en schaalgroepen toegenomen. Defensie heeft zich ten doel gesteld
het aantal vrouwen bij Defensie in 2016 te verhogen, door de werving van
vrouwen te intensiveren en door behoud en doorstroom van vrouwen te
bevorderen. We hebben inmiddels een intensieve en speciale
wervingscampagne opgestart die gericht is op vrouwelijke militairen. Die
kan u allen niet ontgaan zijn. Mevrouw Eijsink verwees er al naar. We
constateren ook een toename in de belangstelling van vrouwen voor
Defensie. Of dit ook leidt tot een toename van vrouwen die zich melden
en komen werken bij Defensie, moet nog blijken, maar ik vind deze eerste
signalen positief. Ik ga geen streefcijfers vaststellen. Daar blijf ik
bij. Ik wil eerst kijken wat die wervingscampagne ons gaat
opleveren.
De heer Vuijk heeft gevraagd naar de samenwerking tussen politie en
Defensie ten aanzien van veteranen. Ik vind het van belang om daarin
samen te werken. Dat heb ik vaker gezegd. Defensie moet het niet
allemaal voor V en J gaan doen, het moet ook vanuit die organisatie
komen. We hebben dit nu ook weer bevestigd. We werken samen op het
gebied van PTSS (posttraumatische stressstoornis), de duurzame inzet van
politieagenten en defensiepersoneel en wetenschappelijk onderzoek. Er
wordt inmiddels doorlopend gewerkt aan de samenwerking tussen die
ministeries en de relevante directies. Heel concreet is er afgelopen
augustus een letter of intent getekend tussen Defensie, de NLDA
(Nederlandse Defensie Academie), het Veteraneninstituut en de politie
over het gezamenlijk optrekken in onderzoek. Dat is dus goed
nieuws.
Mevrouw Eijsink vroeg zich af of een militair met UKW geld zou
opleveren. Was het maar waar, maar zo is het niet. De Ugm (Uitkeringswet
gewezen militairen) bedraagt 73% van het laatst genoten salaris. Dit
zijn echter niet de totale kosten voor de werkgever Defensie. Aanvullend
op de Ugm wordt een compensatie ā¦
De voorzitter:
Hoe zit het met de afkortingen UKW en Ugm?
Minister Hennis-Plasschaert:
Die staan gewoon voor de diensteinderegeling. Aanvullend wordt een
compensatie gegeven van 5% voor de premie van de Zorgverzekeringswet en
wordt een strafheffing, de welbekende RVU-heffing (regeling vervroegd
uittreden), betaald. Hierdoor zijn de kosten die gemoeid zijn met de Ugm
ongeveer even hoog als de totale loonkosten voor een militair in actieve
dienst. Daarbij komt dat het gaat om een militair die niet actief is.
Die kost de organisatie geld en levert geen geld op. Dat klinkt heel
kil, maar zo bedoel ik het niet. Daarnaast hebben we weer nieuwe mensen
nodig in actieve dienst, die ook betaald moeten worden. In die zin
levert het de organisatie geen geld op.
Mevrouw Eijsink vroeg ook naar de vulling. De organisatie had 100%
gevuld moeten zijn. We hebben vaak met elkaar gesproken over de
problematiek van de schaarstecategorieƫn. Die doelstelling is daardoor
niet gehaald. Het functiebestand heeft inmiddels de in 2011 vastgestelde
numerus fixus bereikt en krimpt niet verder. Daarnaast accepteren de
Defensieonderdelen dit jaar een groter aantal vacatures door de vulling
met maximaal 1% te verlagen. Dit is een tijdelijke maatregel. In de
ontwerpbegroting voor 2017 zijn gelden opgenomen voor de
basisgereedheid, waardoor we vanaf 2017 de vulling van de eenheden
kunnen verbeteren. Het streven of de ambitie is nog steeds om die 100%
te realiseren, ten laatste in 2021.
De heer Knops sprak eerder over het verlagen van de vulling met maximaal
1%. Ik snap dat men dit betreurt. We hebben vanochtend gesproken over
het belang van de schotten die er nu staan tussen exploitatiebudgetten
en investeringsbudgetten. Vroeger werd een en ander getrokken uit de
investeringsgelden. Daar hebben we nu echt grote problemen. Het is echt
van belang, hoe moeilijk dat soms ook is, om steeds weer te sturen op de
beschikbare budgettaire kaders.
De heer Knops (CDA):
Het blijft de vraag of de minister überhaupt 100% zou kunnen vullen. De
minister zegt dat er schaarstecategorieƫn zijn en noem maar op, maar is
dat het hele verhaal of is dat een deel van het verhaal? Ik heb zelf de
indruk dat Defensie het niet eens kan. Ik juich het toe dat die schotten
zijn neergezet. Dat was in het verleden weleens anders. In dit soort
debatten werd ook door Kamerleden heen en weer geschoven met budgetten.
Dat kan ik me nog herinneren, toch, mevrouw Eijsink? Ik hoor geen
commentaar. Dat is dus goed, maar wordt met het niet volledig
plaatsvinden van de vulling niet ook de dieper liggende problematiek
inzichtelijk, namelijk dat Defensie onvoldoende budget heeft binnen P
(personeel)?
Minister Hennis-Plasschaert:
Dat onvoldoende budget binnen P vertaalt zich in een tijdelijke
verlaging van de vulling met maximaal 1%. Met de aangekondigde
intensivering in de ontwerpbegroting van 2017 kan dit worden
geadresseerd. Let wel, je streeft natuurlijk altijd naar 100%. U hebt
echter vast ook voor andere organisaties gewerkt en of je nu werkt bij
de Commissie, bij KPMG of waar dan ook, er zijn altijd openstaande
vacatures. Je moet streven naar 100%. Het kan gebeuren dat je worstelt
met schaarstecategorieƫn. Uw vraag of er voldoende middelen zijn om te
vullen, is terecht. Daarop moet het antwoord "ja" zijn. Dat is nu nog
niet het geval, maar door de intensivering in de ontwerpbegroting 2017
kunnen we daar wel naartoe.
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Dit begrijp ik wel, maar volgens mij wordt de vulling kunstmatig laag
gehouden. Voorheen werd er geschoven met budgetten, maar dat doen we al
jaren niet meer. In alle antwoorden die ik hier heb, lees ik dat de
vulling kunstmatig laag gehouden wordt. De streefdatum was natuurlijk
eerst 1 januari 2016. Het P-bestand is weer iets verder gedaald. Komt er
überhaupt ooit een hele vulling, even los van de schaarste? De budgetten
zijn er gewoon niet naar. Daar hebben we het al jaren over. Ik heb net
als de heer Knops liever dat we dat gewoon horen, in plaats van dat de
vulling kunstmatig laag gehouden wordt.
Minister Hennis-Plasschaert:
Ik probeerde dat net te beantwoorden, want de heer Knops stelde in feite
dezelfde vraag. We hebben nu te maken met een tijdelijk lagere vulling
van maximaal 1%. Dat is bewust, of zo u wilt kunstmatig, om zo binnen de
budgettaire kaders te blijven. Met de intensivering in de
ontwerpbegroting van 2017 is het de bedoeling om de vulling van eenheden
te verbeteren. Het streven is 100%. Ik zei net echter al dat voor welke
organisatie ik ook heb gewerkt, hoe groot of hoe klein die ook was, er
altijd wel een openstaande vacature was. Dat kan een schaarstecategorie
betreffen, maar het kan ook door omstandigheden zo zijn. Het streven is
100%, en niet door het in de toekomst bewust of kunstmatig lager te
houden door budgettaire problemen. Daarvoor hebben we juist die
intensivering opgenomen in de ontwerpbegroting van 2017.
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Maar in haar antwoord op vraag 8 geeft de minister aan dat het streven
is om in 2021 100% gevuld te zijn. Dat is vijf jaar vanaf nu, of vier
jaar. Ik heb ook gevraagd op basis waarvan men denkt dat die vulling er
dan wel is. Wat is er veranderd in het perspectief voor jonge militairen
waardoor zij niet meer uitstromen en waardoor rekruten zich massaal
aanmelden voor Defensie? Daar ligt toch een gedachte achter? Waarom is
het nu niet gevuld en waarom zou het straks, in 2021 zelfs, wel gevuld
kunnen zijn? Dat staat gewoon in de antwoorden. Ik doe niets anders dan
keurig de antwoorden lezen en op basis daarvan mijn vragen
stellen.
Minister Hennis-Plasschaert:
Omdat we op dit moment inderdaad te maken hebben met het kunstmatig laag
houden van de vulling, als tijdelijke maatregel. Daarnaast heeft een
organisatie altijd te maken met bijvoorbeeld schaarstecategorieƫn of
krapte op de arbeidsmarkt. Uw vraag was of de budgettaire kaders straks
voldoende ruimte bieden om 100% te vullen en om het streven naar 100%
waar te maken. Daarop is het antwoord: ja. Daarin voorziet de
intensivering in de ontwerpbegroting voor 2017. Die komt gefaseerd
binnen in de organisatie en daarmee kun je dat streven ook daadwerkelijk
waarmaken in een aantal jaren tijd.
De heer Knops (CDA):
Dus even voor de helderheid: als de minister zegt dat dit dadelijk wel
kan, dan bedoelt ze in 2021. Dat zegt ze in antwoord op onze vragen. Ze
heeft het niet over 2017, maar over 2021.
Minister Hennis-Plasschaert:
Zeker. We hebben vaak, ook eerder vandaag, besproken dat een
intensivering zelden of nooit in haar geheel bij een organisatie landt.
Dat gaat gefaseerd. Als je een intensivering binnenkrijgt, heb je ook
niet direct personeel binnen en heb je je vulling niet direct op orde.
Er moet eerst een wervingsproces op gang worden gebracht. Ga zo maar
door. Die zaken hebben een vertragend effect. Dat zie je ook terug in de
jaartallen die worden gegeven.
De voorzitter:
Een laatste punt van mevrouw Eijsink.
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Ik probeer het te begrijpen, maar begrijp het gewoon niet. De
wervingsactieplannen van de afgelopen jaren hebben gewoon niet het
resultaat opgeleverd dat erbij bedacht werd, althans een aantal niet.
Dan zou er meer moeten gebeuren en meer gedaan moeten worden om die
vulling te behalen. We hebben heel veel wervingsacties gehad, met
instroom, doorstroom en uitstroom. Als ik kijk naar de irreguliere
uitstroom, vraag ik me af wat hier achter zit. Sorry dat ik het zo moet
formuleren. Waarom krijgen we die vulling pas in 2021 rond, terwijl het
ook met verwerving te maken heeft? Het gaat niet alleen om het
kunstmatig laag houden. Er zitten meer lagen onder, begrijp ik als ik de
antwoorden goed lees, dan alleen maar zeggen dat het in 2021 weer gevuld
is, omdat dan de budgetten weer bijgeplust zijn. Er zitten veel meer
lagen onder. Die zou ik dan ook graag willen horen.
Minister Hennis-Plasschaert:
Zeker. Daarom heb ik het ook steeds over het streven naar een vulling
van 100%. Ik heb net ook tegen de heer Knops gezegd dat iedere
organisatie openstaande vacatures heeft. Dat zal bij ons niet anders
zijn. Het heeft te maken met krapte op de arbeidsmarkt en
schaarstecategorieƫn en het kan ook andere oorzaken hebben. Daar zul je
met speciale events of wervingscampagnes op in moeten spelen. Ik begreep
in eerste instantie dat de vraag te maken had met de budgettaire kaders.
Mevrouw Eijsink vraagt nu waarom het dan pas op orde is. Dat heeft met
name te maken met het infaseren van de 50 miljoen die vervat zit in de
170 miljoen van de ontwerpbegroting 2017. Daarnaast is het de realiteit
van alledag dat je met krapte of schaarste te maken kunt hebben. Dit
gaat over de budgettaire kaders en het infaseren, om daarmee het streven
naar een vulling van 100% waar te kunnen maken.
De voorzitter:
Ik ga even interveniƫren. We hebben nu nog een halfuur aan spreektijd
voor de tweede termijn Kamer. Dan moet er nog een beantwoording
plaatsvinden. Er worden wellicht ook wat moties ingediend. Dan ga ik
niet eens uit van een schorsing. U vond mij al streng, maar dat was ik
dus niet. Ik ga het nu wel worden. Ik zie nog een klein stapeltje aan
beantwoording liggen. We gaan nu verder zonder interrupties. De minister
vervolgt haar beantwoording zonder verdere interrupties.
Minister Hennis-Plasschaert:
Mevrouw Belhaj vroeg zich af, als ik haar goed heb begrepen, wat de
belangrijkste bezwaren van Defensie zijn tegen het opnieuw activeren van
de opkomstplicht. Het ontbreekt aan politiek en maatschappelijk
draagvlak voor het activeren van de opkomstplicht. Voor Defensie is het
ook duidelijk dat de organisatie op dit moment echt niet meer is
toegerust om Nederlanders te keuren voor de dienstplicht, in te delen,
op te roepen, te huisvesten en op te leiden en om hun een functie te
geven. Reactivering van de opkomstplicht vergt echt een ingrijpende
herinrichting van de Defensieorganisatie en ook een forse ophoging van
de Defensiebegroting. Een opkomstplicht voor alle jonge mannen en
vrouwen zou vanaf het jaar 2020 neerkomen op het opleiden van ruim
200.000 jongeren per jaar. Dit is voor Defensie praktisch onhaalbaar.
Een beperkte opkomstplicht leidt weer tot rechtsongelijkheid. Dit heeft
in het verleden al tot heel veel discussies geleid.
Daarbij komt de vraag of het Nederland en de organisatie echt iets
oplevert. Ik heb dat vaker met de Kamer gewisseld. Het antwoord hierop
is op dit moment: nee. Dienstplichtigen kunnen alleen op vrijwillige
basis worden ingezet bij uitzendingen. We hebben nu echt een
andersoortige krijgsmacht, bestaande uit beroepsmilitairen. Ik zie er de
toegevoegde waarde op dit moment simpelweg niet van in. Er wordt vaak
gewezen op het disciplinerende karakter van de dienstplicht. Het zou
goed zijn voor een aantal jongeren. Dat is prima. Defensie is echt niet
te beroerd om een maatschappelijke bijdrage te leveren, maar is geen
grootschalig heropvoedingsinstituut.
Ik zoek nog even een ander puntje van mevrouw Belhaj en mevrouw Eijsink
in dit kader, maar dat kan ik niet zo snel vinden.
Mevrouw Belhaj (D66):
Even wat opheldering, want ik denk dat onze vraag een beetje verkeerd is
begrepen. Het klonk alsof ik heb gepleit voor een herinvoering van de
dienstplicht, maar dat was niet aan de orde. Het ging over de
openstelling en het feit dat de minister heeft aangegeven een
wetsaanpassing te doen. Ik wil niet dat er misverstanden ontstaan, dus
bij dezen.
Minister Hennis-Plasschaert:
Dan is dat weer duidelijk. Mevrouw Eijsink vroeg ook naar de status van
de dienstplichtwet voor vrouwen. Het wetsvoorstel is van 19 juni 2016 en
is tot en met 17 juli voorgelegd ter internetconsultatie. De
internetconsultatiereacties zijn overwegend positief. Dat is het goede
nieuws. Het voorstel voor de wetgevingstoets ligt nu, as we speak, bij
het ministerie van Veiligheid en Justitie. Het is vrijwel klaar. Het
wetsvoorstel zal daarna worden besproken in de, zoals dat heet,
ambtelijke voorportalen en de ministerraad, waarna het ter advisering
wordt voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State.
Afhankelijk van de uitkomst daarvan wordt het wetsvoorstel ter
behandeling aangeboden aan de Tweede Kamer. Heb ik hier al een strak
tijdpad voor? Nee, was het maar waar. Ik heb niet al die mensen aan een
touwtje. De voortgang hangt dus af van meerdere factoren. Als ik wat
meer zicht heb op een mogelijk tijdpad, bijvoorbeeld wanneer we het ter
advisering kunnen voorleggen aan de Afdeling advisering van de Raad van
State, laat ik u dat terstond weten. Ik geloof dat dit een beter
antwoord is op de vraag van mevrouw Eijsink en mevrouw Belhaj. Gelukkig,
ik zie dat dit het geval is.
Ik ben bijna aan het einde van mijn beantwoording. De heer De Roon vroeg
naar de autonome cyberwapens. De inzet van autonome wapens, op welk
terrein dan ook, land, lucht, cyber, water, zal steeds verder vorm
krijgen. We hebben daar vorig jaar en het jaar daarvoor een enorm debat
over gevoerd bij de begrotingsbehandeling, omdat er kansen maar ook
risico's aan zitten. Voor dergelijke autonome wapens geldt dat mensen
uiteindelijk altijd beslissen over de inzet ervan. Ik zie echter dat
autonome wapens ā ik moet eigenlijk zeggen: wapensystemen ā zeer zeker
een plekje krijgen. Ik ben toevallig het komende weekend in Dubai bij
een van de councils van het World Economic Forum. Deze gaat helemaal
over de zogenoemde "fourth industrial revolution", gelinkt aan allemaal
veiligheidsvraagstukken. Dit heeft dus niet alleen mijn en uw aandacht,
maar ook die van vele mensen om ons heen.
De heer De Roon vroeg ook naar het aantal cyberaanvallen. Wereldwijd
vinden er dagelijks vele cyberaanvallen plaats. We beschermen ons
hiertegen en dat is maar goed ook. Dat doen we samen met andere
departementen en het bedrijfsleven. Deze aanvallen weten we steeds af te
slaan. Bij Defensie is er op dit moment geen sprake van verlies van
informatie. Dat wil niet zeggen dat het nooit zal gebeuren. Al onze
inspanningen zijn er echter op gericht om het te voorkomen.
De heer Houwers stelde een vraag over het calamiteitenhospitaal. Ik kan
er een heel lang verhaal over houden, maar we zijn nog steeds in
afwachting van de uitspraak in hoger beroep. Als we daar meer informatie
over hebben, zal ik die met de Kamer bespreken. Het spreekt voor zich
dat wij, als die uitspraak er is, met elkaar in gesprek moeten om de
consequenties ervan in kaart te brengen.
Ik kom nog even op de opmerking van de heer De Roon over de
screeningsprocessen in Duitsland. Het is fascinerend om te zien welke
processen er tot de wetsbehandeling vooral niet waren. Er was in ieder
geval geen wettelijke verankering ervan. Dat heeft alles te maken met
het verleden van Duitsland en de wijze waarop in Duitsland tot voor kort
werd gesproken over allerlei privacy-achtige aangelegenheden. Ik weet
zeker dat wij allen zeer begaan zijn met de juiste bescherming van
persoonsgegevens, maar dat wij ook zeer begaan zijn met het vrijwaren
van onze krijgsmacht van allerlei infiltrerende types. Ik hoop dat
Duitsland een voorbeeld neemt aan Nederland als het gaat om de
screeningsprocessen aan de voorkant voor eenieder, dus niet alleen voor
bepaalde groepen, die zich meldt om bij de krijgsmacht aan de slag te
gaan. Duitsland heeft dus heel lang een andere insteek gehad, ook met
het oog op de geschiedenis van dat land. Toen ik daarachter kwam,
verraste mij dat ook enigszins. Het wordt nu behandeld in de
Bundestag.
De vraag van mevrouw Belhaj over de zorgen over de capaciteit bij de
Koninklijke Marechaussee begreep ik niet helemaal. Ik meen namelijk dat
ik eerder in antwoord op schriftelijke vragen heb geschreven dat de
afname van het budget wordt veroorzaakt door diverse overboekingen uit
het verleden van en naar het budget, die nog doorwerken tot 2021. De
extra middelen uit de begroting 2017 worden nog verwerkt in de formatie.
In de begroting 2018 zal de formatie-uitbreiding zichtbaar zijn. Naar
aanleiding van Parijs zijn er allerlei intensiveringen geweest bij de
Koninklijke Marechaussee. Ik draaide me net om naar een van onze mensen
van de Koninklijke Marechaussee, omdat ik het geschetste beeld niet
herkende. Dat geldt voor iedereen hier. Ook de 2 miljoen die mevrouw
Belhaj noemde, kan ik niet helemaal plaatsen.
Ik kom op het Korps Mariniers, naar aanleiding van de vraag van de heer
De Roon. Voor het Korps Mariniers hebben zich weinig kandidaten
aangemeld. Behalve de krapte op de arbeidsmarkt is hier geen aparte
verklaring voor. Er waren wel een beperkt aantal opkomstdata voor het
Korps. Je ziet dat de directe effecten van de extra wervingscampagne nog
niet meetbaar zijn. Er zijn op dit moment geen mogelijkheden meer om
kandidaten met de opleiding te laten starten in het jaar 2016. Derhalve
kan de achterstand niet meer worden ingelopen. Ik vermoed, althans daar
wijst alles op, dat met toekomstige wervingsopdrachten en campagnes hier
rekening mee wordt gehouden en invulling aan wordt gegeven.
We hebben vaak gesproken over de Turkse dienstplicht. Ik heb er alleen,
maar ook met collega-landen, waaronder Duitsland, veel aandacht voor
gevraagd bij de Turkse collega's. Ik begrijp ook de zorgen van de heer
Knops erover. Anderen hebben zich in het verleden er ook over
uitgesproken. De realiteit is dat ik een land niet kan dwingen. Ik kan
het wel blijvend ter sprake brengen. Of een land mensen met de
nationaliteit van dat land een dienstplicht oplegt, is geen
volkenrechtelijke vraag, vrees ik, maar een eigen verantwoordelijkheid
en het recht van dat land. Hetzelfde geldt voor de vrijstelling van die
verplichtingen. Wie niet in het buitenland dienstplichtig wil zijn, moet
zelf beslissen of hij of zij de nationaliteit van het land wil behouden.
Voor Turkije is er ook nog de mogelijkheid, zoals u weet, om de
dienstplicht af te kopen. We hebben toentertijd wel voor elkaar gebokst
dat de kosten daarvan iets naar beneden zijn gebracht. Ik vind het
allemaal niet fraai en zal dit ook zo blijven uiten in de richting van
mijn Turkse collega. Ik zal het echter niet oplossen.
Mevrouw Eijsink ging in op de Stichting Onbekende Helden. Ik weet dat
dit een heel mooie stichting is, dus ik ben het zeer met mevrouw Eijsink
eens. Mevrouw Eijsink zei dat mensen met een MIP niet vallen onder de
doelgroep van de Participatiewet. Dat heeft alles te maken met de
totstandkoming van de Participatiewet. Die werd toen ook van toepassing
verklaard voor de militairen. Dat vond ik heel ingewikkeld, omdat wij
een grote populatie en daarmee een enorm quotum hebben. Daarom vroeg ik
hoe men het voor zich zag hoe ik arbeidsbeperkte militairen een beroep
in moest helpen. Dat gaat helemaal niet. Uiteindelijk is er toen een
uitzondering gemaakt voor de militair, maar die werkt twee kanten op.
Daar refereerde mevrouw Eijsink volgens mij aan.
Defensie bekijkt natuurlijk met alle betrokken partijen, waaronder de
Stichting Onbekende Helden, hoe zij re-integratieprocessen maximaal
verder kan vormgeven. De Participatiewet is een mogelijkheid, maar niet
noodzakelijkerwijs dƩ oplossing. We kunnen het ook op andere manieren
doen. Mevrouw Eijsink vroeg naar de reden waarom. Het komt omdat de
militair uitgezonderd is. Dat werkt de ene kant op, maar ook de andere
kant op.
Het onderzoeksrapport over de inzet in Mali is net gereed. Ik zal de
Kamer met de VN tijdig een brief sturen waarin ik aangeef hoe het
ongeluk heeft kunnen gebeuren. Naar verwachting ontvangt de Kamer de
brief binnen een week en anders iets later, maar in ieder geval op korte
termijn. Dat geldt ook voor de vraag van de heer De Roon over het
Apache-ongeluk in Mali. Ook daarover ontvangt de Kamer binnenkort een
korte brief met een uiteenzetting.
Voorzitter, volgens mij heb ik hiermee zo veel mogelijk vragen
beantwoord.
De voorzitter:
In ieder geval hebt u heel veel vragen beantwoord. We gaan direct door
naar de tweede termijn van de zijde van de Kamer. Dat doen we weer in de
afgesproken volgorde. Daarom vraag ik de heer Van Dijk of hij in staat
is om zijn tweede termijn aan te vangen.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Voorzitter. Ik zal wel moeten. Dat is het nadeel als je de grootste
oppositiepartij bent. Dan moet je beginnen. Anderen hebben nu nog alle
tijd om hun tweede termijn rustig voor te bereiden.
De voorzitter:
Het is geen wet van Meden en Perzen. We kunnen het omzetten als een van
uw collega's dit aanbiedt.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Dat is heel vriendelijk van u, voorzitter. Ik heb nog heel veel tijd en
ik heb niet zo veel tekst.
De voorzitter:
Dat hebben we aan deze kant nog nooit als een bezwaar ervaren.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Voorzitter. Dank voor de antwoorden. Ik benadruk dat volgende week
woensdag, als ik het goed heb rond 10.00 uur, de behandeling van de
begroting Defensie 2017 gaat aanvangen. Dan zullen zaken die we vandaag
hebben besproken, terugkeren, kan ik u alvast beloven. Ik noem
bijvoorbeeld mijn eigen rapport, waarvan de minister heeft gezegd dat
zij gaat trachten er volgende week al op te reageren, waarvoor mijn
waardering.
Ik kom op de misstanden, waarover onder andere Follow the Money heeft
geschreven. De minister zegt dat de artikelen niet altijd even
diepgravend zijn en ze herkent zich ook niet altijd in het beeld. Ik
vraag de minister of zij ontkent dat de arts die gerommeld heeft met het
medisch dossier, is bevorderd tot kolonel en dat de verantwoordelijk
leidinggevende voor die misstanden nu toezichthouder is geworden.
Volgens mij zijn dit gewoon feiten, geen beelden. Het is toch op zijn
minst opmerkelijk. Daarom heb ik daar een motie over.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
van mening dat Defensie bij misstanden zorg moet dragen voor zorgvuldig
en onafhankelijk onderzoek;
constaterende dat de Onderzoeksraad Integriteit Overheid, de OIO, in
eerdere zaken concludeerde dat dit niet altijd heeft
plaatsgevonden;
verzoekt de regering, de recente misstanden op vliegbasis Eindhoven door
de OIO te laten onderzoeken,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Jasper van Dijk en Belhaj. Naar
mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 17 (34550-X).
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ter verduidelijking voeg ik daaraan toe dat ik heb begrepen dat de OIO
inmiddels is opgegaan in het Huis voor klokkenluiders. Laat het helder
zijn dat dat in deze motie wordt bedoeld.
Wordt vervolgd, voorzitter.
De voorzitter:
U hebt inderdaad nog een begroting te gaan, meneer Van Dijk.
De heer Vuijk (VVD):
Voorzitter. Ik dank de minister voor haar uitgebreide beantwoording van
de vele vragen, ook van de vragen die ik heb gesteld. Over een paar
punten wil ik nog iets zeggen, te beginnen met Paresto. Ik probeerde een
compliment te maken, maar ik heb gemerkt dat dat niet helemaal is
aangekomen. Dan is het een beproefde methode om het te herhalen en het
misschien iets harder te zeggen. De VVD wilde die verzelfstandiging
graag en wil die nog steeds. Wij vinden het jammer dat die niet is
gerealiseerd. Wel zien we dat Paresto zijn waarde heeft. Een van de
belangrijkste voorbeelden daarvan zag ik tijdens de werkbezoeken en in
de presentatie aldaar: het nadenken over wat mensen tot zich nemen als
zij eten, drinken enzovoort. Ik heb begrepen dat daarnaar studies worden
gedaan. We waren een keer uitgenodigd op de Kromhoutkazerne. Daar werd
ons uitgelegd wat het voedingspatroon van militairen is, zeker als zij
buiten in de regen en kou lopen. Wij hoeven niet in de begroting, in
tabellen met cijfertjes daarbij, precies te kunnen zien wat dat
betekent, maar ik denk wel dat het aardig is als er af en toe iets aan
de Kamer wordt verteld over de meerwaarde van Paresto, of in militaire
termen: de effecten van Paresto. Formeel, dus in overleggen en
rapportages, zien wij daar niets van, maar wel tijdens werkbezoeken. Het
is interessant als wij dat soort dingen weten over juist zo'n club, die
volgens de presentatie en naar mijn eigen waarneming bijdraagt aan de
inzetbaarheid. Voor de VVD maakt dat het in ieder geval wat beter
verteerbaar dat Defensie deze club binnenshuis houdt en hem niet buiten
de deur zet.
Verder heeft de minister iets gezegd over de Defensie Bewakings- en
Beveiligingsorganisatie, de DBBO. De minister wees op de
rechtszekerheidsaspecten en zegde een brief toe. Voor mij is dat
voldoende. Wij wachten die brief dus af.
Wij hadden specifieke vragen over de veteranen en de politie. De
minister legde uit dat er gezamenlijk onderzoek plaatsvindt, maar ook
dat er sprake is van praktische samenwerking en van de ondertekening van
een letter of intent over gezamenlijk onderzoek. Wat ons betreft is dat
een prima antwoord.
De minister heeft naar mijn mening laten zien dat haar persoonlijke
bemoeienis met en betrokkenheid bij het dossier-Eygelshoven groot is.
Zij is daarnaartoe gegaan en heeft daar met de mensen gesproken. Volgens
mij komen we hierop terug in een VAO en spreken we daar nog een keer
over. Wij zijn daar in ieder geval tevreden over.
Tot slot de reservisten. Wij hebben gevraagd of er nog wat gebeurt met
die internationale inventarisatie: hoe gebeurt dit in andere landen? Het
plan van aanpak komt eind van dit jaar. Mij troffen met name het
enthousiasme van de minister voor reservisten en haar persoonlijke inzet
voor hen. Ook dat stuk zullen wij met veel belangstelling
tegemoetzien.
Ik heb geen moties, voorzitter, dus tot zover mijn tweede termijn.
De heer Knops (CDA):
Voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording van de vragen en
voor haar betrokkenheid. Dat mag namelijk ook wel een keer worden
gezegd: deze minister gaat door waar anderen stoppen. Gezien hoe zij er
nu aan toe is, vind ik het zeker een compliment waard dat zij dit debat
wil bijwonen. O, humor is kennelijk niet universeel.
De voorzitter:
U zou nu kunnen zeggen: ik wacht even op het applaus. Nou, ik ben bereid
om te beginnen.
De heer Knops (CDA):
Nee, nee, voorzitter, daar ging het mij helemaal niet om. Nou ja, laat
maar zitten.
Ik ben niet helemaal tevreden met de inhoud van een aantal antwoorden
van de minister, maar dat doet niets af aan de wijze waarop zij heeft
gepoogd om duidelijkheid te verschaffen.
Over de bijzondere positie van militairen wil ik nog het volgende
zeggen. In het debat over het AOW-gat viel mij iets op. Het moet altijd
gaan om een combinatie van woorden en daden. Als die niet in balans
zijn, ontstaat er een probleem. Dat gevoel heb ik nog steeds. Ik sluit
hiermee een beetje aan bij wat mevrouw Eijsink hierover zei. Ik ga ervan
uit dat de minister ook de opgave ziet om echte stappen te gaan zetten,
zodat het huidige gevoel onder zowel militairen als Kamerleden, namelijk
dat het met die daden niet goed zit, wordt weggenomen.
Mij is in ieder geval duidelijk geworden dat er geen financiƫn zijn om
de organisatie acuut te gaan vullen. Natuurlijk is een organisatie nooit
voor 100% gevuld, maar juist vanwege het feit dat er al zo veel spek van
de ribben af is, is elke procent minder vulling meteen een factor die
het vermogen tot voortzetting ernstig beperkt. Er is dus alle reden om
zo snel mogelijk, en het liefst vóór 2021, in de richting van die 100%
te gaan.
De minister zei dat ze al naar de dienstplicht had gekeken. Dat is
inderdaad het geval, daar heeft zij al een aantal keer naar gekeken. Zij
heeft haar Turkse ambtsgenoot hierop aangesproken. Het feit blijft dat
er ongewenste situaties kunnen ontstaan. Mensen kunnen denken dat het
alleen gaat om een dode letter en dat ze in de praktijk niet zullen
worden opgeroepen, maar ze zouden ineens met zo'n oproep kunnen worden
geconfronteerd en in dat geval zouden ze misschien wel de steun van deze
minister nodig kunnen hebben om te voorkomen dat zij daadwerkelijk
worden ingezet. Ik wil de minister daarom vragen om daar op voorhand
goed naar te kijken, ook in het belang van actief dienende militairen
voor wie dit geldt. Immers, als het moet worden bekeken als zo'n
situatie zich voordoet, ben je misschien te laat.
Nu het uniform. Ik zie bij wijze van spreken langzaam weer wat
kledingstukken tevoorschijn komen, maar dat is niet wat de minister
concreet zei. Zij zei wel dat er een advies ligt van de
Beveiligingsautoriteit. Maar de minister is te allen tijde het bevoegd
gezag, en een advies is maar een advies. Ik wil de minister er dus toe
oproepen om op dit punt stappen te zetten.
Tot slot het besturingsmodel. In het vorige begrotingsdebat hadden we
daar met de minister een gesprek over. Toen zei zij dat zij in januari
van dit afgelopen jaar de Kamer een evaluatie zou aanbieden. Zij heeft
inderdaad eind februari een brief naar de Kamer gestuurd over de, laat
ik haar zo maar noemen, commissie-Van Ede. Die ziet echter alleen maar
op de Hoofddirectie Personeel (HDP) en de bestuursstaf. Dit is dus geen
geheel, integraal beeld. Ik heb de Handelingen van dat debat er even bij
gepakt. We hebben er toen echt over gesproken dat het hele
besturingsmodel zou moeten worden geƫvalueerd. Daar is nu maar een deel
van uitgevoerd. Misschien kan de minister mij helpen door aan te geven
waar dat andere deel blijft?
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Voorzitter. In wat je inmiddels de "kuchende ziekenboeg" zou kunnen
noemen, dank ik de minister zeer voor haar antwoorden op de vele vragen
van onze kant.
De militair doet inderdaad bijzonder werk en heeft daarom een bijzondere
positie. Voor mij is het na al die jaren nog niet duidelijk wat de
waarde is van die bijzondere positie van de militair. Misschien kan de
minister mij helpen. Uiteraard staat hier in de Grondwet iets over, maar
ik vraag de minister er toch naar. We hebben zoiets inmiddels een keer
meegemaakt. Blijkbaar blijft het een gevecht met de andere ministeries
om gedaan te krijgen wat gedaan moet worden. Ik zou de minister bijna
willen vragen wat zij nodig heeft van de Kamer, of wat de commissie
verder nog moet doen om dit nóg duidelijker te maken. Ik trek mij dat
zelf ook aan. De minister heeft een aantal zaken als voorbeeld gegeven.
Ik heb meegeschreven: er is nu blijkbaar onvoldoende gedaan, het is
onder andere door Defensie nagelaten om de AOW et cetera onder de
aandacht te brengen. Althans, zo heb ik het nu van de minister begrepen.
Wat is er nodig om de bijzondere positie van de militair, zoals
beschreven, nog beter onder de aandacht te brengen? Hoe kunnen we dat
doen? Is het bijvoorbeeld nodig om dit op te nemen in onze artikel
100-brief of in het toetsingskader? Misschien zou dat niet zo gek zijn.
Blijkbaar is het nodig dat het ergens wordt herhaald dat die bijzondere
positie ook het draagvlak is voor uitzending. Daar gaat het namelijk
allemaal wel om. Dit is net zoals de Veteranenwet, die er kwam vanwege
de bijzondere positie van de militair en de bijzondere zorgplicht. Ik
ben nu zoekende. Nu hebben we het blijkbaar onvoldoende geborgd, want
dit had niet op deze manier mogen voorkomen, bij andere ministeries en
bij het uitzenden van militairen. Dit wilde ik de minister graag nog
voorleggen.
Ik deel het enthousiasme van de minister voor de Stichting Onbekende
Helden. Als ik het goed heb begrepen, zegt Defensie dat de quota voor
geüniformeerd personeel voor de Participatiewet niet kunnen worden
vastgesteld. Als ik het goed begrijp, betekent dit dat militairen met
een Militair Invaliditeitspensioen (MIP) drukken op de begroting van
Defensie. Zij worden uit die ruif bekostigd, want daar moet ook het MIP
uit worden betaald. Enerzijds komen er middelen uit dat budget,
anderzijds is het blijkbaar moeilijk om de bij Defensie bestaande
mogelijkheden te koppelen aan die van het bedrijfsleven. Ik wil de
minister vragen om daar eens goed naar te kijken. Als wij dat allemaal
echt vinden, dan kan het toch niet zo zijn dat deze initiatieven tussen
wal en schip vallen? Ik heb bedrijven gesproken die best een aantal
mensen willen aannemen, maar de betrokken veteraan zegt dan uiteraard
dat die zijn MIP niet kan laten liggen. De regelgeving dwarsboomt dus
dat we mensen aan het werk krijgen. Het zou doodzonde zijn als we hierin
geen stappen zouden kunnen zetten.
Mijn excuses omtrent de vgb. Ik wacht op de reactie van de minister.
Hetzelfde geldt voor de commandodiensten en de Defensie Bewakings- en
Beveiligingsorganisatie. Ik zal de brief zo meteen geven. Kan de
minister haar prognose geven van hoeveel vrouwelijke kolonels er zullen
kunnen doorstromen? Jaren geleden heb ik dat aan de toenmalige
staatssecretaris gevraagd. Die prognose zou toen kunnen worden gegeven
wanneer er doorstroming zou plaatsvinden. Er is blijkbaar voldoende
vrouwelijk talent en vrouwelijke kwaliteit voor die doorstroming. Het
zou überhaupt goed zijn als de minister daarvan een prognose gaf.
Nog een opmerking over de geestelijk verzorgers. De minister weet dat ik
zeer hecht aan deze functie en aan de mensen die dit werk doen binnen de
organisatie. Ik ben niet ongerust, maar kan de minister mij vertellen
dat dit zowel in kwalitatieve als kwantitatieve zin allemaal goed
verloopt? Zijn er voldoende mensen van alle denominaties? Loopt dit
zoals zij dat eerder met de Kamer heeft besproken?
Over chroom hebben wij gesproken. Ik dank de minister voor het feit dat
zij het misverstand uit de weg heeft geruimd. Misverstanden zijn er om
te worden opgelost, dus dank voor de coƶperatieve opstelling hierbij. Ik
zie uit naar een gezamenlijk overleg hierover, omdat wij de zorg voor
deze mensen allen delen. Ik denk dat het de grote vooruitgang van de
afgelopen jaren is dat wij dit gezamenlijk hebben opgepakt. De minister
heeft daar zeker aan bijgedragen. Zij heeft het mogelijk gemaakt dat dit
bespreekbaar werd, al was dat niet altijd makkelijk.
De heer De Roon (PVV):
Voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording in eerste termijn.
Ik wil nog op een paar punten ingaan. Allereerst het tekort aan
personeel bij het Korps Mariniers. Ik hoorde de minister zeggen dat er
dit jaar geen werving meer mogelijk zal zijn, maar dat we daar volgend
jaar weer mee aan de gang gaan. Ik kreeg niet helemaal het gevoel dat in
de woorden van de minister het belang van de vulling van dit korps
weerklonk. Misschien heb ik dat verkeerd begrepen, dus ik vraag de
minister om hier nog wat woorden aan te wijden, waardoor het ook voor
mij duidelijk kan worden dat de minister dit een urgent probleem
vindt.
Bij het commandowerkbezoek hebben wij gemerkt dat men daar van mening is
dat op dit moment de benodigde specialistische en allroundkennis op hoog
niveau over de inzet van het artilleriewapen aldaar heel dun is gezaaid
en dat men op dat punt nu dus heel kwetsbaar is. Ik weet niet of de
minister daar iets over heeft gezegd toen ik even de zaal uit was, maar
ik vraag haar sowieso om daar nog even op in te gaan.
Het is goed om te horen dat de minister naar Dubai gaat om zich daar te
oriƫnteren op de inzet van autonome cyberwapens. Ik had dit echter
alleen maar aangekaart in het licht van het feit dat we na drie jaar nog
steeds geen 150 cyberreservisten hebben, maar slechts 44. Uit die pot
van 197 miljoen is er ook geen extra geld uitgetrokken om daar iets aan
te doen. Mijn vraag aan de minister is dus nog steeds: waarom trekt zij
geen geld uit om het aantal cyberreservisten te verhogen?
Dan de kwestie van het uniform op straat. Als ik de minister goed heb
beluisterd, zegt zij: ik krijg daar binnenkort een nieuw advies over,
dus laten we dat even afwachten. Dat is prima, maar ik heb toch een
vraag. Er zou een nieuw advies kunnen komen, waarin staat: minister,
geef de mannen geen opdracht om in uniform de straat op te gaan. Maar
waarom zou je het dan toch niet aan de eigen verantwoordelijkheid van de
militairen kunnen overlaten om te zeggen: de minister adviseert mij om
het niet te doen, maar ik vind zelf dat ik het wel moet doen? Die
vrijheid zouden militairen toch kunnen hebben, zo stel ik mij
voor.
Het advies van beveiligingsautoriteiten is voor ons een black box.
Misschien heeft dat een heel goede inhoud, maar wij hebben daar nu geen
idee van. Als de minister zegt dat er weer zo'n advies komt om het niet
te doen en dat zij dat gaat volgen, zou het dan misschien mogelijk zijn
dat de Kamer daar vertrouwelijk een technische briefing over krijgt,
zodat wij wat meer begrip krijgen voor het standpunt dat de minister
inneemt?
Mevrouw Belhaj (D66):
Voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording. Ik heb nog ƩƩn
toevoeging en die gaat over het misverstand dat wij dachten dat er
wellicht iets aan de hand was bij de KMar. Op pagina's 48 en 96 van de
begroting zie je een daling van het budget voor en van de formatie van
de KMar. Ook in de personeelsrapportage, op pagina 17, zie je een daling
als het gaat om de personele vulling. Wellicht kan daar nog een keer
naar gekeken worden, want daar had ik die cijfers vandaan, waardoor de
indruk ontstond dat er minder budget naar de KMar ging en er ook minder
fte's terecht kwamen.
Er is waardering uitgesproken voor alle militairen. Die deel ik, maar
gezien mijn HR-achtergrond in het verre verleden, wil ik toch ook mijn
waardering uitspreken voor degenen die bij Defensie het personeelswerk
doen, want dat is geen makkelijke klus. Je zit altijd overal tussen, je
moet de smeerolie zijn en je moet accepteren dat er van alle kanten
altijd iets aan te merken is. Het is ongelofelijk moeilijk werk. Daarom
vind ik dat daar ook wel complimenten voor gegeven mogen worden.
We hebben twee moties. De eerste gaat erover dat personeel met pensioen
moet kunnen gaan wanneer het wil.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat medewerkers van Defensie met verplicht leeftijdsontslag
moeten;
overwegende dat veel medewerkers van Defensie graag nog langer zouden
doorwerken;
constaterende dat het functioneel leeftijdsontslag jaarlijks ruim 500
miljoen euro kost;
verzoekt de regering, het voor medewerkers van Defensie mogelijk te
maken om langer door te werken tot aan hun pensioengerechtigde leeftijd,
indien deze medewerkers dat willen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Belhaj. Naar mij blijkt, wordt de
indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 18 (34550-X).
Mevrouw Belhaj (D66):
Voorzitter. De minister heeft antwoord gegeven op vragen over haar
streven om meer vrouwen bij Defensie te krijgen, maar wij vinden die
niet afdoende. Wij realiseren ons dat Defensie een aparte organisatie is
en uiteraard hebben wij ook de wervingscampagne gezien. Die was heel
sympathiek, maar wij denken dat er meer moet gebeuren dan alleen zo'n
actie. Vandaar de volgende motie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de rijksoverheid streeft naar 30% vrouwen in
topfuncties;
constaterende dat van de Nederlandse militairen slechts 1 op de 10 vrouw
is, en dat voor de rang van kolonel of hoger geldt dat het aandeel
vrouwen slechts 4,7% is;
constaterende dat bij het burgerpersoneel van Defensie het
streefpercentage van de rijksoverheid ook niet wordt gehaald, omdat daar
het aandeel vrouwen ongeveer een kwart is en het aandeel vrouwen in
topfuncties slechts 18,1% is;
verzoekt de regering, met een actieplan te komen voor meer vrouwen bij
Defensie, waarbij specifieke aandacht is voor meer vrouwelijke
militairen en vrouwen in topfuncties bij Defensie,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Belhaj. Naar mij blijkt, wordt de
indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 19 (34550-X).
De heer Houwers (Houwers):
Voorzitter. Ik heb nog twee opmerkingen. Ik dank ten eerste de minister
en haar staf voor de beantwoording van de verschillende vragen die zijn
gesteld. Ik denk dat de minister echt probeert om zo open en transparant
mogelijk te zijn, maar dat leidt niet altijd tot overeenstemming. Dat is
dan meteen mijn tweede opmerking. De minister spreekt over een noodzaak
van het verplaatsen van de activiteiten van Eygelshoven. Zoals zij weet,
ben ik zeer begaan met de werkgelegenheid in de regio en ben ik zeker
nog niet overtuigd van de noodzaak. Ze hoeft daar nu niet op te
antwoorden. Ik wil alleen maar aankondigen dat ik daar op een passender
moment wellicht nog op terugkom. Ik ben er namelijk nog niet zo van
overtuigd dat wat daar nu gaat gebeuren, ook zo zou moeten. Maar we
zullen daar vast op een ander moment nog over spreken. Ik vond het
echter correct om dat nu alvast aan te kondigen.
De voorzitter:
Daarmee is een einde gekomen aan de tweede termijn van de zijde van de
Kamer. De minister kan meteen antwoorden. Het woord is aan haar.
Minister Hennis-Plasschaert:
Voorzitter. Ik wacht nog op een kleine aanvulling, maar ik begin
alvast.
Ik dank iedereen voor hetgeen zij gezegd hebben, omdat daaruit blijkt
dat zij ā ik zei dat ook in mijn eerste termijn ā waardering hebben voor
de mensen die soms heel moeilijk werk doen. Ik vond de koppeling die
mevrouw Belhaj maakte met het belang van onze mensen die invulling geven
aan het P-gebied een grappige link, maar het is wel waar. Het P-gebied
is geen eenvoudige materie. Vaak spelen emoties daar een hoofdrol. Het
is een complex terrein waar veel bloed, zweet en tranen in zitten om het
allemaal goed en ordentelijk te laten verlopen.
Ik wil beginnen met waar de heer Houwers mee eindigde. U hebt gezien wat
er in eerste termijn gebeurde. De heer Knops raakte wat geƫrgerd, omdat
ik weer wat op de zaken vooruitliep. Ik heb helemaal geen zin om dat te
herhalen. Ik ben blij met de aankondiging van de heer Houwers. Ik heb
mijn standpunt ook duidelijk uitgedragen. We zullen daarover tijdens het
VAO nader van gedachten wisselen.
Ik ga eerst in op de vragen van de heer Van Dijk. Ik heb over zijn eigen
rapport gezegd dat ik hoop daar volgende week uitgebreid op te kunnen
reageren. Zo niet, dan zal ik dat schriftelijk doen. Hij heeft wederom
gesproken over iemand die bevorderd zou zijn, terwijl hij zich schuldig
heeft gemaakt aan fraude of vervalsing. Daarmee wordt wel even een beeld
neergezet! Het geheel is door de Inspectie Militaire Gezondheidszorg
onderzocht. Er bleek geen sprake van fraude of vervalsing te zijn. De
betrokken arts, die dus echt niets fout heeft gedaan, is inderdaad
bevorderd, maar hij is niet de toezichthouder geworden. Ik weet niet
welke suggestie hier nu wordt gecreƫerd. Ik vind dit niet prettig, want
je beschadigt mensen daar toch wel vergaand mee. Volgens mij kan dat
niet de bedoeling zijn van de heer Van Dijk.
Ik zal ook meteen op zijn motie op stuk nr. 17 reageren. Ik wil deze
motie ontraden. Dat zal u niet verbazen. De betrokken meldingen waren
niet erg concreet, maar ze zijn toch opgepakt. De melder heeft zich
schuldig gemaakt aan declaratiefraude. De onderzoekscommissie is echt
ver gegaan. Op verzoek van mevrouw Belhaj zullen we het rapport
geanonimiseerd naar de Kamer sturen. Wij hebben een goed beeld gekregen.
Er is daarom geen extra onderzoek nodig. De commandant heeft wel een
aantal trajecten gevolgd om ervoor te zorgen dat het eventuele beeld of
de suggestie daartoe ook in de toekomst kunnen worden uitgesloten. Ik
vind dat hier echt heel keurig werk is geleverd. Daarom wil ik de motie
ontraden.
Ik dank de heer Vuijk voor het compliment dat hij maakte, maar wat ik
nog steeds niet helemaal begrepen heb. Het is in ieder geval
buitengewoon vriendelijk dat hij mij een hart onder de riem heeft willen
steken.
Mevrouw Eijsink sprak nogmaals over de bijzondere positie van de
militair. De heer Knops vatte dat samen als de balans tussen woorden en
daden en hoe we die nog beter onder de aandacht kunnen brengen. Daarin
speelt Defensie natuurlijk een belangrijke rol. Zo werkt dat nu eenmaal,
het is niet anders. Iedere keer als er nieuwe wet- en regelgeving wordt
afgekondigd, wijst Defensie weer op de eventuele impact daarvan op de
positie van die militair. Ik heb net al aangegeven ā ik herhaal dat even
voor mijn eigen gemoedsrust ā dat die bijzondere positie een aantal
plichten met zich brengt, maar ook rechten. Dat zie je terug in
bijvoorbeeld het arbeidsvoorwaardenstelsel. Maar dat zie je niet altijd
terug in zaken waarvan u en ik in eerste instantie zouden zeggen dat dit
echt beter in ogenschouw had moeten worden genomen, bijvoorbeeld bij de
Wet uniformering loonbegrip, bij de verhoging van de AOW-leeftijd, bij
de invoering van de RVU-heffing en zo kan ik er vast nog wel een aantal
verzinnen.
Het is dus geen automatisme, zeg ik tegen de Kamer, dat de positie van
de militair bij de introductie van nieuwe wet- en regelgeving in
ogenschouw wordt genomen. Het departement heeft op dat punt een
aanjagende rol. Dat hebben we structureel geregeld. Dat gaat inmiddels
goed en het wordt op verschillende niveaus gedaan. Dat is niet altijd
het geval geweest. Er kan echter niet altijd vanwege de bijzondere
positie van de militair een uitzondering worden gemaakt. Dat is ook niet
altijd noodzakelijk. Sterker nog, ook Defensie heeft weleens een prikkel
nodig om iets in beweging te krijgen. Ik zal echter niet nalaten om dit
in het kabinet, zeker naar aanleiding van het debat dat wij vorige week
hebben gevoerd, nader te bespreken. Ik denk echter niet dat het
noodzakelijk is om dit te benoemen in de artikel 100-brief, want daarmee
zijn we degenen die zich daar al heel erg van bewust zijn, nog verder
aan het overtuigen. We hoeven elkaar niet meer te overtuigen. Het gaat
veel meer om het bredere debat. Defensie en ik als minister van
Defensie, hebben een aanjagende rol om dat structureel in te bedden in
alle overlegstructuren die er interdepartementaal zijn, ambtelijk, maar
ook op politiek niveau in de ministerraad. We moeten daar steeds heel
alert op zijn. Wat betekent iets voor de positie van de militair en wat
is de impact van eventuele financiƫle gevolgen?
Mevrouw Eijsink vroeg mij om nog eens te kijken naar de Stichting
Onbekende Helden. We delen het enthousiasme. Dat vind ik inderdaad goed
nieuws. De moeilijkheid zit erin dat een militair die het MIP geniet,
elders aan de slag zou willen of zou kunnen, maar dat eventuele
regelgeving dat in de weg zou kunnen staan. Het ligt inderdaad wat
ingewikkelder, bevestigde de hoofddirecteur Personeel zojuist. Ik stel
voor dat ik daarop terugkom bij de evaluatie van het veteranenbeleid.
Dan kunnen wij daar specifiek op inzoomen. Ik weet dat dit nu een
onbevredigend antwoord is, maar mijn mensen hebben echt wat ruimte nodig
om hier verder naar te kijken.
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Dank voor deze toezegging, maar ik zou het graag iets eerder willen
hebben, want dit speelt al een tijd. Het duurt echt te lang om te
wachten op de evaluatie. Ik trek dat zelf namelijk ook niet meer.
Minister Hennis-Plasschaert:
De evaluatie komt aan het eind van het jaar. Dat is toch best
snel?
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Ondanks dat zou ik het niet in de evaluatie willen meenemen, want dan
gaat het daar niet over. Die evaluatie hebben we nooit gekoppeld aan
inkomensgaranties of andere zaken. Dat vind ik een vervuiling, als ik
het zo mag zeggen, van de evaluatie. Dit is geen onderwerp voor de
evaluatie.
Minister Hennis-Plasschaert:
Dan doe ik het in een separate brief.
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Ja, ik zou inderdaad graag een separate brief hebben. Dan kunnen we het
alsnog daarna in de evaluatie opnemen als een belangrijk toegevoegd
punt.
Minister Hennis-Plasschaert:
Ik zei al dat ik het in een separate brief zal doen. Die kan hier voor
het einde van het jaar, voor het reces zijn. Dat is geen probleem. Net
zomin als de brief over de DBBO en over de uitspraak van de rechtbank
van 2 november jongstleden een probleem is.
Als het gaat om het aantal kolonels en een doorkijkje naar het tijdpad,
wil ik voorstellen om dat in de eerstvolgende P-rapportage mee te nemen,
want dat heb ik nu niet paraat. Ik denk dat het ook best lastig zal
worden om op basis van de kolonelpopulatie een voorspelling te doen en
daar een tijdpad aan te hangen, want niet iedere kolonel wordt generaal
en ook niet in hetzelfde tempo. Ik ga echter wel proberen om dat
doorkijkje te organiseren. Dat doe ik dan graag in de eerstvolgende
P-rapportage, want anders blijven we brieven schrijven.
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Als dat onder voorwaarde is dat twee van die kolonels dan inmiddels
generaal zijn geworden, want dat is over een half jaar, dan juich ik dat
zeer toe. Ik wil even terugkijken. Voorgangers van deze minister hebben
dat wel echt kunnen doen. In 2006 en 2007 was die glazen bol hiervoor
toch wel goed. Het glazen plafond is door een mannelijke voorganger van
deze minister doorbroken.
Minister Hennis-Plasschaert:
Those were the days! Ik kom er graag op terug.
De heer Knops ging nog even in op de balans van woorden en daden en op
de bijzondere positie van de militair. Ik denk dat we het daarover met
elkaar eens zijn.
Ik kom bij de Turkse dienstplicht. Ik ging het net even na. Het is
mogelijk om je Turkse nationaliteit op te geven, maar daar zit de
voorwaarde aan dat je eerst je dienstplicht moet hebben vervuld. Zo
houden we elkaar lekker bezig. Ik zal niet aarzelen om te blijven
uitdragen dat ik dit buitengewoon vervelend vind, omdat het echt een
inmenging is. Dit debat voeren we over verschillende aspecten in verband
met Turkije. Ik zal het blijven uitdragen. Dit debat wordt aangejaagd
vanuit Duitsland en ik heb zelf het debat verschillende keren
aangejaagd. Ik vrees alleen dat er op korte termijn geen oplossing
volgt, zeker niet gezien de situatie van dit moment. Wij zijn het wel
met elkaar eens.
Ik heb net gezegd hoe ik tegenover het uniformverbod sta. Ik hoop ook
dat het zo spoedig mogelijk kan worden versoepeld of zelfs afgeschaft.
Alleen neem ik het niet voor mijn kap om een advies van de
beveiligingsautoriteit te negeren of half te uitvoeren. Stel je voor dat
er vervolgens iets gebeurt. Er is niets mis met politieke durf, maar in
dit geval voel ik toch mijn verantwoordelijkheid voor de veiligheid van
onze medewerkers. Dat zeg ik ook tegen de heer De Roon. Het is geen
openbare informatie. Ik ga het ook niet vertrouwelijk met de Kamer
delen. Dit behoort tot de bedrijfsvoeringskant van Defensie. Niemand ā
de Commandant der Strijdkrachten, ikzelf en de secretaris-generaal niet
ā zit te wachten op een uniformverbod. Wij zijn er wel op gebrand om als
goed werkgever zo goed mogelijk om te gaan met de medewerker.
De heer Knops vroeg nog naar het besturingsmodel. Ik geef toe dat ik ook
even moest graven. Er wordt aan gewerkt, hoorde ik net. Het goede nieuws
is dat het de bijzondere aandacht heeft van de nieuwe
secretaris-generaal. Dat weet ik wel, want ik heb dat met hem besproken.
We kunnen in het voorjaar een update geven. Het lijkt mij wel handig dat
we dat voor de verkiezingen doen, want anders is het wel heel erg laat.
Er wordt dan specifiek gekeken naar de overlegstructuur, de belegging
van de verantwoordelijkheden en het vergroten van het eigenaarschap. Ik
hoop de Kamer voor de verkiezingen een stand van zaken te kunnen geven
en dan ook de uitwerking daarvan zo veel mogelijk gereed te hebben. Dat
is de inzet. Ik weet ook dat ik nu een aantal mensen enigszins op de
kast jaag, dus ik moet even bekijken of dat een realistisch tijdpad
is.
Mevrouw Belhaj (D66):
Ik wil nog iets vragen en iets zeggen over het uniformverbod. Het lijkt
mij goed dat wij in een procedurevergadering nog eens bespreken wat er
vertrouwelijk is en hoe we daarmee omgaan, los van het feit dat de
minister dat kan aangeven, maar dat heeft nu iets onbevredigends en we
hebben te weinig tijd.
Ik snap wat de minister zegt, maar voor veel militairen voelt het gewoon
niet goed dat zij het uniform niet kunnen dragen. Daarvan gaat een
omgekeerd effect uit. Zij hebben namelijk het gevoel dat zij zich moeten
verbergen. Sterker nog, zij hebben het gevoel dat dit het moment is dat
je naar buiten mag treden en juist in je uniform in de trein moet kunnen
zitten. Ondanks de gevaren geven heel veel militairen aan: het is mijn
werk; ik draag mijn uniform liever, ook als ik gevaar loop. Begrijpt de
minister waarom Kamerleden dat zeggen op basis van de verhalen van die
militairen?
Minister Hennis-Plasschaert:
Ik heb het grote genoegen iedere dag met veel militairen te mogen werken
die van hun hart bepaald geen moordkuil maken op dit punt, dus ik ben
mij daar zeer van bewust. Ik denk ook niet dat er enig licht zit tussen
wat wij hier voelen, of u nu aan die kant of aan deze kant van de tafel
zit. Ik heb net uitgelegd waarom de Commandant der Strijdkrachten, de
secretaris-generaal en de minister tot iets besluiten. Net als de
militairen en mevrouw Belhaj hoop ik dat we het uniformverbod binnenkort
kunnen versoepelen. Maar nogmaals, het zal mij echt niet gebeuren dat ik
een advies van de Beveiligingsautoriteit negeer. En ja, de informatie
die daaraan ten grondslag ligt, is vertrouwelijk en zal ook
vertrouwelijk blijven.
De heer Knops (CDA):
Dank dat de minister dat nog voor de verkiezingen naar de Kamer stuurt.
Misschien kunnen we het iets meer SMART maken, omdat het een toezegging
is uit de afgelopen begrotingsbehandeling: "Dat heb ik met de Kamer
besproken in maart 2015. Ik heb toen ook toegezegd om de evaluatie na de
zomer aan de Kamer toe te zenden. Het streven was om de evaluatie in
augustus, dus nog voor het WGO van vandaag, af te ronden, maar dat is
helaas niet gelukt. Er is voor gekozen om de bonden actief te betrekken
bij de uitwerking van de evaluatieā¦" Verderop staat: "Ik verwacht de
evaluatie in januari aan de Kamer te kunnen aanbieden." Ik sloeg er ook
niet meteen op aan, maar ik werd getriggerd door een interview met de
nieuwe Commandant Landstrijdkrachten, die in het blad Landmacht aangaf
dat het hele verhaal van de besturing en de bureaucratie, dat wij hier
ook al een aantal jaren naar voren brengen, nog steeds een probleem is.
Vandaar dat ik er nu op terugkom. We hebben ook nog allerlei recessen
tussendoor. Als de minister kan toezeggen dat het rond eind januari
komt, dan kunnen we het wat meer SMART maken.
Minister Hennis-Plasschaert:
Laat mij heel even uitzoeken wat de stand van zaken is, want ik heb het
nu zelf niet SMART. Ik zit nu een beetje in het luchtledige te praten en
ook rechts naast mij hebben ze het niet helemaal SMART.
De heer Knops (CDA):
Als de minister volgende week bij de begrotingsbehandeling die vraag,
zonder dat die wordt gesteld, kan beantwoorden, dan lijkt mij dat de
meest praktische oplossing.
De voorzitter:
Voor de helderheid: het gaat om het evaluatierapport dat in uw ogen
vorige keer al is toegezegd, maar dat nu nog niet is ontvangen. U vraagt
of de minister volgende week bij de begrotingsbehandeling zelf actief
kan terugkomen op het evaluatierapport over het besturingsmodel.
Minister Hennis-Plasschaert:
Ja, dat doe ik graag. Het ergert mij nu ook dat wij dit niet scherp
hebben.
Mevrouw Belhaj stelde nog een vraag over pagina 48 en 96. Ik had de
P-rapportage niet voor mij, maar achter mij hebben hardwerkende
medewerkers even gekeken. Zij stellen: het is een na-ijleffect ā
mijnheer Knops, ik vraag even of u de oren dichtdoet ā van helaas een
oude bezuiniging, maar vanaf 2019 loopt het weer op.
Mevrouw Belhaj (D66):
Dat is feitelijk onjuist, want de formatie van de KMar neemt af en niet
toe. Misschien kan het nog via een briefje; het hoeft niet nu. Dan doen
we het op die manier.
Minister Hennis-Plasschaert:
Ik heb nu al heel veel briefjes toegezegd. Ik zal volgende week tijdens
de begrotingsbehandeling ook hierop antwoorden zonder dat u daarnaar
hebt gevraagd. Ik constateer dat u dat een goed plan vindt. Dat noteren
we ook.
Ik kom bij de motie van mevrouw Belhaj over een regeling voor
medewerkers om langer door te werken. Ik ontraad de motie, omdat dit het
domein is van het overleg tussen de centrales en de werkgever. Ik
begrijp haar punt. We zijn bezig met een nieuwe diensteinderegeling,
waarvoor we echt nog even tijd nodig hebben. Het is al ingewikkeld en
complex genoeg.
Vervolgens kom ik bij de motie van mevrouw Belhaj over 30% vrouwen in
topfuncties. Ik heb de Kamer er eerder over geĆÆnformeerd dat ik om
inclusiviteit en diversiteit te onderzoeken en te bevorderen een
onderzoek bij het Sociaal en Cultureel Planbureau heb uitgezet. Dat is
begin volgend jaar klaar. Dat moet duidelijkheid bieden over wat vrouwen
helpt of juist belemmert. Als er aanleiding toe is, zou dat kunnen
leiden tot een actieplan, maar daarvoor is het nu veel te vroeg. Ik ben
er zelf wat allergisch voor om in dit stadium streefcijfers te
formuleren en helemaal als ik verwijs naar wat ik net zei. Kortom, ik
ontraad deze motie.
Mevrouw Belhaj (D66):
Dat is uiteraard heel spijtig, maar het is geen streefcijfer van mij.
Het is een streefcijfer van het kabinet voor alle onderdelen van de
rijksoverheid, inclusief Defensie.
Minister Hennis-Plasschaert:
Ik blijf bij mijn oordeel.
De voorzitter:
De motie is ontraden. Als mevrouw Belhaj de motie handhaaft, wordt
erover gestemd.
Mevrouw Belhaj (D66):
Ja.
Minister Hennis-Plasschaert:
Er zijn nog twee vragen van de heer De Roon, te beginnen met die over
het Korps Mariniers. Die urgentie voel ik wel degelijk. Ik ben misschien
wat mat in mijn beantwoording, maar dat kan ook te maken hebben met het
feit dat ik niet helemaal topfit ben. De urgentie is er wel degelijk en
ik voel die ook.
Het gaat niet zozeer direct om meer geld voor de cyberreservist. Er
loopt een programma met twee werkgroepen, die voor de vulling van de
pool van 150 aan het werk zijn. Zij werken aan bijzondere regelgeving en
samenwerking met de markt. Daarvoor is tijd nodig. We zitten een beetje
op nieuw terrein en we willen dat steeds verder invullen. Dus niet alles
is een geldkwestie. We hebben in de toekomst wel degelijk meer geld
nodig, ook voor cyber. Maar geef in dit geval even de tijd en de ruimte
om die werkgroepen daar aan het werk te laten.
Ik vergat in eerste termijn de vraag over de artillerie te beantwoorden.
Maar zoals de heer De Roon in eerste termijn begreep, zou ik hebben
gezegd dat het probleem niet zozeer het behoud van het specialistisch
personeel betreft, maar vooral de instroom en uitval tijdens de
opleiding. Dat is een punt van aandacht. Is dat ongeveer waar de heer De
Roon op doelde? Of zit ik nu weer een vraag te beantwoorden die niet is
gesteld?
De heer De Roon (PVV):
Bij het werkbezoek aan het Vuursteuncommando kregen we van de mensen
zelf te horen dat de specialistische kennis op hoog niveau over de inzet
van het artilleriewapen daar nog maar heel dun gezaaid aanwezig is en
dat men zich op dat punt dus kwetsbaar voelt. Als er een paar mensen
uitvallen, is die kennis weg bij Defensie. Zo is het ons verteld. Ik
vind dat zorgelijk.
Minister Hennis-Plasschaert:
Dus het gaat over de kennis op hoog niveau over de inzet van
artillerie?
De heer De Roon (PVV):
Ja. Als de minister er nu niet op kan reageren, dan vraag ik haar om
zich er in ieder geval nog even op te oriƫnteren en haar bevindingen aan
ons kenbaar te maken.
Minister Hennis-Plasschaert:
Dat doe ik graag. De vraag is dus of er inderdaad onvoldoende kennis is
op hoog niveau over de inzet van artillerie. Ik zal die vraag, ook
zonder dat u die gesteld hebt, nader beantwoorden tijdens de
begrotingsbehandeling volgende week. Daarmee heb ik nu vier punten die
ik eigener beweging aan de orde stel: het rapport van de heer Van Dijk,
het verzoek van de heer Knops over het besturingsmodel, de opmerkingen
van mevrouw Belhaj over de Koninklijke Marechaussee en de opmerkingen
van de heer De Roon over de artillerie.
De heer De Roon (PVV):
De minister vat het nu samen als de vraag of er onvoldoende kennis op
dat niveau bij dat wapen is. Men heeft gezegd dat die kennis er nog wel
is, maar dat die wel heel dun gezaaid is, zo dun dat die weg is als een
paar mensen wegvallen. Als de minister het zo begrijpt en het ook zo wil
insteken, dan ben ik tevreden.
De voorzitter:
Kunnen we het zo verstaan?
Minister Hennis-Plasschaert:
Ik zal dat volgende week preciezer beantwoorden.
De voorzitter:
Ik ga pleiten voor extra spreektijd voor u in de eerste termijn. Nou is
die onbeperkt, dus dit is een beetje flauw. Niet onbeperkt; dat is aan
de voorzitter. Had u nog andere punten?
Minister Hennis-Plasschaert:
Volgens mij heb ik daarmee alle vragen beantwoord. Ik dank de leden
nogmaals voor hun steun, bijdragen en input. Ik zie uit naar de
begrotingsbehandeling volgende week.
De voorzitter:
Dat doen de leden ongetwijfeld ook. De minister heeft de volgende
toezeggingen gedaan.
Met betrekking tot de rapportage inzake gevaarlijke stoffen zendt de minister een brief aan de Kamer, evenals de stukken die ten grondslag liggen aan die van de paritaire commissie. Dit zal tevens geschieden bij de toekomstige brieven. In een volgende procedurevergadering zullen wij daar nog even op terugkomen, zoals ik heb toegezegd.
De minister zal de Kamer eind november informeren over de gevolgen van de uitspraak van de rechtbank van 2 november jl. inzake de intrekking van een verklaring van geen bezwaar.
Met betrekking tot vliegbasis Eindhoven zendt de minister de Kamer het onderzoeksrapport van de commissie onder leiding van een kolonel buiten dienst, waarbij ook de Centrale Organisatie Integriteit Defensie betrokken is.
De minister informeert de Kamer over de behandeling van gevallen waarin een beroep op artikel 171a van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie is gedaan.
De minister zendt de Kamer voor het kerstreces een brief inzake de uitwerking van de motie-Eijsink/Teeven.
De minister informeert de Kamer voor het kerstreces over de stand van zaken met betrekking tot schadeclaims van veteranen.
Naar aanleiding van de motie-Vuijk/Eijsink inzake reservisten zendt de minister voor het kerstreces het plan van aanpak inzake de implementatie van de Total Force aan de Kamer. Daarin wordt ook de internationale vergelijking meegenomen.
Zodra er zicht is op een wettelijke regeling van de inbedding van vrouwen in de opgeschorte wet inzake de dienstplicht, zal de Kamer worden geĆÆnformeerd.
Op korte termijn, binnen twee weken indien mogelijk, zendt de minister een brief aan de Kamer naar aanleiding van het onderzoeksrapport inzake het recente ongeval in Mali alsmede naar aanleiding van het onderzoeksrapport inzake het ongeval met de Apachehelikopters.
De minister reageert bij de begrotingsbehandeling op het door het lid Van Dijk aangeboden rapport inzake de slachtoffers van gevaarlijke stoffen. Mocht dat niet lukken, dan reageert de minister schriftelijk.
De minister geeft voor het kerstreces bij separate brief een reactie inzake de Stichting Onbekende Helden.
In de volgende personeelsrapportage informeert de minister de Kamer over het aandeel en de doorstroom van vrouwen in hogere functies.
De minister informeert de Kamer over de stand van zaken van de uitwerking van het bestuursmodel. In de eerste termijn van de begrotingsbehandeling zal de minister daarop ingaan.
De minister zal vragen met betrekking tot de capaciteit van de Koninklijke Marechaussee beantwoorden in de eerste termijn van de begrotingsbehandeling.
De minister zal de Kamer in de eerste termijn van de begrotingsbehandeling informeren over de aanwezigheid van specifieke kennis over de artillerie, dit naar aanleiding van het werkbezoek dat de Kamer daar eerder heeft gebracht.
Ik dank de minister en haar ambtenaren voor de lange zit en het vele werk, degenen die hier aanwezig zijn, de belanghebbenden en ook de mensen die het debat op een andere manier hebben gevolgd. Ik dank ook de leden van de Kamer voor hun uitgebreide inbreng. Volgende week vindt de begrotingsbehandeling plaats.
Sluiting 21.08 uur.
ONGECORRIGEERD STENOGRAM Verslag OSV 8 (2016-2017) van 9 november 2016 |
---|
Aan ongecorrigeerde verslagen kan geen enkel recht worden ontleend. Uit ongecorrigeerde verslagen mag niet letterlijk worden geciteerd. Inlichtingen: verslagdienst@tweedekamer.nl |