[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Toelichtende nota

Bijlage

Nummer: 2016D44327, datum: 2016-11-18, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek El Salvador inzake het vrij verrichten van betaalde werkzaamheden door afhankelijke gezinsleden van diplomatiek, consulair, administratief en technisch personeel van diplomatieke vertegenwoordigingen en consulaire posten; ā€™s-Gravenhage, 12 september 2016 (2016D44326)

Preview document (šŸ”— origineel)


Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek El
Salvador inzake het vrij verrichten van betaalde werkzaamheden door
afhankelijke gezinsleden van diplomatiek, consulair, administratief en
technisch personeel van diplomatieke vertegenwoordigingen en consulaire
posten; ā€™s-Gravenhage, 12 september 2016 (Trb. 2016, 157)

TOELICHTENDE NOTA

Algemeen 

Voor het Koninkrijk der Nederlanden geldt een tweeverdienersmaatschappij
waarin partners, maar ook andere afhankelijke gezinsleden van
diplomatieke en consulaire ambtenaren en van leden van het
administratieve, het technische en het bedienend personeel van
diplomatieke en consulaire missies in het buitenland er belang aan
hechten dat zij tijdens een uitzending naar het buitenland kunnen
(blijven) werken. Hoewel de positie van genoemde gezinsleden wordt
beschreven in een tweetal Weense verdragen, te weten het op 18 april
1961 tot stand gekomen Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer
(Trb. 1962, 101) en het op 24 april 1963 tot stand gekomen Verdrag van
Wenen inzake consulaire betrekkingen (Trb. 1965, 40), is in deze
verdragen niet geregeld dat gezinsleden in het buitenland mogen werken.
Sinds het midden van de jaren tachtig sluit het Koninkrijk daarom
bilaterale verdragen op grond waarvan genoemde gezinsleden in een
ontvangende staat betaalde beroeps- of bedrijfsbezigheden mogen
verrichten zonder dat zij daarvoor een werkvergunning hoeven aan te
vragen. Ook wordt in deze bilaterale verdragen onder andere vastgelegd
welke gezinsleden in de ontvangende staat mogen werken, aan welke
voorwaarden zij moeten voldoen om te mogen werken en wat de
consequenties voor de juridische positie van het werkende gezinslid
kunnen zijn. 

Voor familieleden van burgers uit een van de lidstaten van de Europese
Unie, Zwitserland en Europese Economische Ruimte geldt dat zij op grond
van de EU-regelgeving (Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement
en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en
verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie
en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en
tot intrekking van Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG,
73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG
(PbEU 2004, L 158) in een lidstaat van de Europese Unie mogen werken.
Deze familieleden kunnen derhalve in een lidstaat van de Europese Unie
werken zonder dat zij daarvoor een beroep hoeven te doen op een verdrag
als het onderhavige.

Nadat reeds eerder verdragen over de tewerkstelling van partners en
afhankelijke gezinsleden van het diplomatiek, consulair en
administratief en technisch personeel tot stand konden worden gebracht,
ligt nu een dergelijk verdrag met El Salvador ter goedkeuring voor. Zie
voor eerdere verdragen: met de Verenigde Staten op 23 juni 1986 te
's-Gravenhage (Trb. 1986, 95), gewijzigd op 11 juli 2013 te Washington
(Trb. 2013, 116), met Canada op 1 mei 1991 te 's-Gravenhage (Trb. 1991,
86), met Venezuela op 1 en 8 februari 1995 te Caracas (Trb. 1995, 95),
met Hongarije op 16Ā september 1994 en 19 januari 1995 te Boedapest
(Trb. 1995, 131), met Chili op 26Ā oktober 1995 te 's-Gravenhage (Trb.
1995, 297), met Tsjechiƫ op 4 juli 1996 te Praag (Trb. 1996, 232), met 

Argentiniƫ op 25 juli 1996 te Buenos Aires (Trb. 1996, 250) , met
Braziliƫ op 31 juli 1996 te Brasilia (Trb. 1996, 236), met Australiƫ
op 24 september 1997 te Canberra (Trb.Ā 1997,Ā 309), met KroatiĆ« op 6
mei 2005 te Zagreb (Trb. 2005, 174) en met Peru op 25 oktober 2005 te
Lima (Trb. 2005, 283). 

Daarnaast zijn in de afgelopen jaren met een groot aantal landen waar de
nationale wetgeving zulks mogelijk maakte, afspraken op dit terrein
gemaakt in de vorm van een Memorandum van Overeenstemming. Op instigatie
van El Salvadar is in dit geval de keuze voor een verdrag gemaakt. 

Dit verdrag heeft in beginsel een wederkerig karakter waarmee het
partners en afhankelijke kinderen van uitgezonden diplomatieke of
consulaire ambtenaren ā€œen posteā€ over en weer mogelijk wordt gemaakt
om betaalde beroeps- of bedrijfsbezigheden te verrichten in het land
waarin deze ambtenaren zijn geplaatst. Bij de totstandkoming van dit
verdrag heeft het Koninkrijk echter geen vertegenwoordiging meer in El
Salvador. El Salvador heeft wel een vertegenwoordiging, (enkel)
geplaatst in Europees Nederland. Dit betekent dat vooralsnog alleen
partners en afhankelijke kinderen van in Nederland geplaatste
Salvadoraanse diplomatieke en consulaire ambtenaren van dit verdrag
gebruik zullen maken. De gevolgen hiervan voor de Nederlandse
arbeidsmarkt zullen te verwaarlozen zijn. Mocht het Koninkrijk in de
toekomst weer een vertegenwoordiging in El Salvador openen, zal dit
verdrag ook van toepassing zijn op partners en afhankelijke kinderen van
door het Koninkrijk uitgezonden diplomatieke of consulaire ambtenaren
die in El Salvador worden geplaatst en zal aan hen toegang worden
verleend tot de Salvadoraanse arbeidsmarkt. 

Het verdrag dient dus primair als een wederzijdse werkvergunning voor de
doelgroep. Voor Nederland stemt het verdrag overeen met de bestaande
wetgeving op dit terrein (de Wet arbeid vreemdelingen). Ook voor andere
delen van het Koninkrijk is geen uitvoeringswetgeving nodig. El Salvador
zal de van kracht zijnde wetgeving inzake de tewerkstelling van
buitenlandse werknemers voor de doelgroep niet laten gelden zodra het
Koninkrijk daar een vertegenwoordiging opent. Voor het overige moet de
wetgeving in de ontvangende staat, behoudens hierna te noemen
uitzonderingen, in acht genomen worden voor wat betreft de
werkzaamheden. 

Het verdrag bevat onder meer rechten en verplichtingen voor de
afhankelijke gezinsleden van het diplomatiek, consulair, administratief
en technisch personeel van diplomatieke vertegenwoordigingen en
consulaire posten. Naar het oordeel van de regering bevat het verdrag
bepalingen die mogelijk als een ieder verbindend aangemerkt zouden
kunnen worden, namelijk de artikelen 1, 3- 6 en 8. 

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Dit artikel regelt de mogelijkheid voor afhankelijke gezinsleden van
diplomatiek, consulair, administratief en technisch personeel van
diplomatieke vertegenwoordigingen en consulaire posten om in de
ontvangende staat betaalde werkzaamheden te verrichten. Zolang deze
personen niet deelnemen aan het arbeidsproces aldaar, zijn zij
overeenkomstig artikel 37, eerste en tweede lid, van het Verdrag van
Wenen inzake diplomatiek verkeer en artikel 48, eerste lid, van het
Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen, vrijgesteld van de in
de ontvangende staat van kracht zijnde voorschriften op het gebied van
de sociale verzekeringen. Deze situatie verandert zodra de bedoelde
gezinsleden in ons land gaan werken. Vanaf dat moment worden zij
behandeld als iedere andere werknemer of zelfstandige hier te lande en
zijn zij zowel verzekerings- als premieplichtig voor de
volksverzekeringen en eventueel voor de werknemersverzekeringen. 

Artikel 2

Artikel 2 beschrijft wat onder het begrip afhankelijk gezinslid wordt
verstaan. Het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer en het
Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen spreken van ā€œinwonend
gezinslidā€, zonder deze term nader te definiĆ«ren. In dit artikel
wordt onder ā€œafhankelijk gezinslidā€ verstaan de echtgeno(o)t(e) of
de partner met wie duurzaam wordt samengeleefd, de ongehuwde en
financieel afhankelijke kinderen van 16 tot 23 jaar en de ongehuwde
kinderen die financieel afhankelijk zijn van de ouders en door de
ontvangende staat als zodanig zijn geaccepteerd op grond van de
nationale regelgeving of op humanitaire gronden. 

Artikel 3

In artikel 3 wordt de procedure beschreven die gevolgd moet worden om
toestemming te verkrijgen om in de ontvangende staat betaalde
werkzaamheden te mogen verrichten. 

In het eerste lid is bepaald dat de betreffende buitenlandse ambassade
namens het afhankelijk gezinslid een verzoek om toestemming om betaalde
werkzaamheden te mogen verrichten indient bij de Directie Protocol van
het Ministerie van Buitenlandse Zaken van de ontvangende staat. De
ambassade doet het verzoek voordat betaalde werkzaamheden aanvangen. 

Op grond van het tweede lid dienen bij het verzoek alle relevante
gegevens te worden verstrekt, waaronder de benodigde stukken, de aard
van de betaalde werkzaamheden alsmede de volledige identiteit van het
afhankelijk gezinslid. 

Het derde lid van artikel 3 bepaalt dat het afhankelijk gezinslid
gebonden is aan de voorschriften die gelden voor de bijzondere
kwalificaties die zijn vereist voor de te verrichten werkzaamheden in de
ontvangende staat en aan de bepalingen waarin het percentage
buitenlandse werknemers in dienst van ondernemingen is vastgelegd.
Uitsluiting van bepaalde functies is mogelijk indien deze om redenen van
nationale veiligheid slechts door onderdanen van de ontvangende staat
mogen worden verricht.

Indien het betrokken gezinslid aan de voorwaarden van dit verdrag
voldoet, deelt het Ministerie van Buitenlandse Zaken van de ontvangende
staat op grond van het vierde lid van artikel 3 officieel aan de
ambassade van de accrediterende staat mee dat autorisatie is verleend om
betaalde werkzaamheden te verrichten. Daartoe is bij de Directie
Protocol en Gastlandzaken van het Nederlandse Ministerie van
Buitenlandse Zaken een centraal registratiepunt ingesteld, aangezien
begin en einde van een plaatsing in het Koninkrijk van de buitenlandse
ambtenaar tot wiens gezin het afhankelijk gezinslid behoort slechts aan
dit ministerie bekend is.

De Directie Protocol reikt vervolgens een identiteitskaart uit aan het
afhankelijk gezinslid waarop is aangegeven dat hij toestemming heeft om
in de ontvangende staat betaalde werkzaamheden te verrichten (lid 5).

Indien het afhankelijk gezinslid zich niet houdt aan de immigratie-,
naturalisatie- of belastingwetten van de ontvangende staat, kan de
ontvangende staat op grond van het zesde lid de toestemming voor het
verrichten van betaalde werkzaamheden weigeren of intrekken.

Als het afhankelijke gezinslid andere werkzaamheden wil gaan verrichten
dan de werkzaamheden waarvoor de ontvangende staat toestemming heeft
verleend, moet het gezinslid hiervoor op grond van het zevende lid
opnieuw toestemming vragen aan de ontvangende staat. In Nederland is
hernieuwde toestemming evenwel niet nodig nu op de identiteitskaart geen
melding wordt gemaakt van een specifieke functie maar wordt aangegeven
dat arbeid vrij is toegestaan.

Artikel 4

Krachtens artikel 31, eerste lid, onder c, juncto artikel 37, eerste en
tweede lid, van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer
genieten inwonende, afhankelijke gezinsleden van het diplomatieke
personeel met betrekking tot handelingen verricht in de vervulling van
hun dienstbetrekking of bedrijfsvoering, geen immuniteit ten aanzien van
civielrechtelijke en administratiefrechtelijke jurisdictie van de
ontvangende staat. Zo zal het afhankelijk gezinslid ter zake van een
rechtszaak met betrekking tot zijn werkzaamheden, voor de rechter van de
ontvangende staat moeten verschijnen en gehouden zijn aan de uitspraak
gevolg te geven. Partners van consulaire ambtenaren genieten geen
immuniteiten en worden derhalve niet genoemd in dit artikel.

Artikel 5

Krachtens artikel 31, eerste lid, juncto artikel 37, eerste en tweede
lid, van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer genieten
inwonende, afhankelijke gezinsleden van diplomatieke personeel en van
leden van het administratieve en technische personeel van diplomatieke
vertegenwoordigingen immuniteit ten aanzien van de strafrechtelijke
rechtsmacht van de ontvangende staat. De werkzaamheden die ingevolge het
onderhavige verdrag kunnen worden verricht, vallen buiten het
diplomatieke kader. Het wordt derhalve onjuist geacht deze immuniteit
volledig te handhaven met betrekking tot die werkzaamheden. In dit licht
is deze bepaling overeengekomen die de mogelijkheid geeft tot het
opheffen van deze strafrechtelijke immuniteit in geval een gezinslid een
strafbaar feit heeft gepleegd bij het verrichten van zijn werkzaamheden
ingevolge onderhavig verdrag. De zendstaat behoudt hierbij een zekere
mate van discretie die verband houdt met het belang van de zendstaat bij
het onbelemmerd en onafhankelijk functioneren van de uitgezonden
ambtenaar. De regeling laat daarom toe dat de zendstaat, na ernstige
overweging van de betrokken belangen, kan besluiten geen afstand te doen
van de immuniteit. 

Het afstand doen van immuniteit van rechtsmacht ten aanzien van
strafrechtelijke procedures wordt niet geacht in te houden het afstand
doen van immuniteit ten aanzien van de tenuitvoerlegging van het
veroordelend vonnis. Daarvoor is een afzonderlijk afstand doen van
immuniteit noodzakelijk. Het hier gemaakte onderscheid tussen
rechtspraak en executie is in het volkenrecht algemeen aanvaard. 

Artikel 6

Deze bepaling regelt dat de normale belastingprivileges voor
diplomatiek, consulair, administratief en technisch personeel zich niet
mede uitstrekken tot de sfeer van beroeps- of bedrijfswerkzaamheden van
hun afhankelijke gezinsleden. Overigens stemt artikel 6 overeen met de
bestaande Nederlandse wetgeving op dit gebied.

Krachtens artikel 37, eerste en tweede lid, van het Verdrag van Wenen
inzake diplomatiek verkeer zijn onder meer inwonende gezinsleden van
diplomatieke ambtenaren en van het administratieve en technisch
personeel in beginsel vrijgesteld van de sociale verzekeringswetgeving
van de ontvangende staat. Deze situatie verandert zodra zij
werkzaamheden verrichten, die niet inhouden voor de zendstaat verrichte
diensten. Voor de situatie in Nederland betekent dit, dat deze personen
zonder uitzondering verzekeringsplichtig en premieplichtig zijn
krachtens de volksverzekeringen: Algemene Ouderdomswet (AOW), Algemene
nabestaandenwet (Anw) en de Wet langdurige zorg (Wlz). Datzelfde geldt
voor de werknemersverzekeringen: Werkloosheidswet (WW), Ziektewet (ZW),
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en de Wet werk en
inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).

Artikel 8 

Het afhankelijk gezinslid van een personeelslid van een diplomatieke of
consulaire missie geniet geen zelfstandige verblijfstitel. Als gevolg
hiervan eindigt de toestemming om in het betreffende land te verblijven
en te werken wanneer de plaatsing van de betrokken functionaris bij de
diplomatieke vertegenwoordiging of consulaire post eindigt. 

Koninkrijkspositie

Het verdrag zal gelden voor het Europese deel van Nederland, voor het
Caribische deel van Nederland (de eilanden Bonaire, Sint Eustatius en
Saba) en Aruba. De regeringen van CuraƧao en Sint-Maarten beraden zich
nog of medegelding van het verdrag wenselijk is voor hun respectieve
landen. Zodra CuraƧao of Sint Maarten aangeeft medegelding te wensen,
zal een kennisgeving op grond van artikel 12, tweede lid, naar El
Salvador worden gestuurd ter uitbreiding van het verdrag tot het
betreffende deel van het Koninkrijk.  

De Minister van Buitenlandse Zaken, 

  PAGE   \* MERGEFORMAT  2 

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van het
Koninkrijk wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend
luidt (artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van
State).