[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Toelichtende nota

Bijlage

Nummer: 2017D08536, datum: 2017-03-28, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Verdrag inzake luchtdiensten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek ten Oosten van de Uruguay; Montevideo, 12 december 2016 (herdruk) (2017D08535)

Preview document (🔗 origineel)


Verdrag inzake luchtdiensten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de
Republiek ten Oosten van de Uruguay; Montevideo,  12 december 2016 (Trb.
2017, 10)

Toelichtende nota 

Inleiding

Op 24 en 25 mei 2012 vonden te Montevideo bilaterale onderhandelingen
plaats tussen de luchtvaartautoriteiten van Uruguay en Nederland. Deze
besprekingen hebben geresulteerd in het Verdrag inzake luchtdiensten
tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek ten Oosten van de
Uruguay (hierna: het “Verdrag”).  Het nieuwe Verdrag vervangt de
huidige, op 21 november 1979 te ‘s-Gravenhage tot stand gekomen
Luchtvervoersovereenkomst tussen de Regeringen van het Koninkrijk der
Nederlanden en van de Republiek ten Oosten van de Uruguay (Trb. 1980,
15) (hierna: de “Overeenkomst”) die vanaf 21 november 1979 voorlopig
werd toegepast en op 2 oktober 1980 in werking is getreden voor het
Europese deel van Nederland.

Om te voldoen aan de uitspraak van het Europese Hof van Justitie van 5
november 2002 in de zogenaamde “Open Skies” zaken, is op 29 april
2004 Verordening (EG) Nr. 847/2004 van het Europees Parlement en de Raad
inzake onderhandelingen over en de uitvoering van overeenkomsten inzake
luchtdiensten tussen lidstaten en derde landen (PbEU 2004, L 157)
vastgesteld. Omdat de Overeenkomst niet verenigbaar was met het recht
van de Europese Unie waren wijzigingen noodzakelijk. De betreffende
artikelen zoals nu overeengekomen in het Verdrag zijn in lijn met het
recht van de Europese Unie (EU).

Daarnaast zijn, in het licht van de door beide Partijen gewenste
vernieuwing van de luchtvaartbetrekkingen tussen Nederland en Uruguay,
wezenlijke wijzigingen van de Overeenkomst aan de orde gesteld. Daarom
is in wederzijds overleg besloten een geheel nieuw Verdrag tot stand te
brengen. Het Verdrag omvat alle bepalingen die vanuit de hedendaagse
luchtvaartpolitieke inzichten wenselijk zijn.

Reikwijdte

De relevante markt van luchtverbindingen wordt bestreken door zowel het
Europese als het Caribische deel van Nederland enerzijds en Uruguay
anderzijds. Het Verdrag is ingevolge artikel 23 van toepassing op het
grondgebied van het Europese en het Caribische deel van Nederland (de
eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba) (hierna: BES).

Praktisch gezien heeft dit tot gevolg dat het Koninkrijk op grond van
artikel 3 van het Verdrag Europese luchtvaartmaatschappijen kan
aanwijzen die gevestigd zijn in het Europese deel van Nederland, alsmede
luchtvaartmaatschappijen die voldoen aan de vestigingseisen van het
Caribische deel van Nederland. Ook de markt van het Caribische deel van
Nederland wordt door het Verdrag ontsloten. 

Op grond van het Verdrag kunnen in het Caribische deel van Nederland
alleen luchtvaartmaatschappijen die op de BES zijn gevestigd worden
aangewezen. Gelet op de BES wetgeving kunnen alleen
luchtvaartmaatschappijen die overwegend in handen zijn van BES ingezeten
zich in dit deel van Nederland vestigen. Het is in dit geval niet nodig
gebleken om het Bestuurscollege van Bonaire over dit verdrag te
informeren of te consulteren omdat er op Bonaire geen commerciële
luchtvaartmaatschappijen zijn gevestigd die onder het verdrag aangewezen
kunnen worden. 

Bij het formuleren van artikel 3 is uitdrukkelijk rekening gehouden met
de voorschriften die bij en krachtens het op 25 maart 1957 te Rome tot
stand gekomen Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)
aan landen en gebieden overzee (LGO’s) worden gesteld. LGO’s zijn
gebieden die doorgaans een bijzondere relatie hebben met een
EU-lidstaat. De BES eilanden zijn LGO gebied. De EU LGO-regelgeving is
gericht op het bevorderen van de ontwikkeling van LGO gebieden. Van
belang is dat het EU LGO-besluit, het uitsluitend aanwijzen van BES
luchtvaartmaatschappijen op de BES niet verbiedt. Wel is het LGO
gebieden verboden Europese luchtvaartmaatschappijen een minder gunstige
behandeling te geven dan luchtvaartmaatschappijen uit andere derde
landen. Daarvan is hier echter geen sprake aangezien het Verdrag met
Uruguay, noch aan Europese luchtvaartmaatschappijen, noch aan
luchtvaartmaatschappijen uit derde landen rechten biedt voor wat betreft
de vestiging en aanwijzing op de BES. 

Artikelsgewijze toelichting

In de artikelsgewijze toelichting wordt verwezen naar de artikelen van
het Verdrag en, waar van toepassing, de overeenkomstige artikelen van de
Overeenkomst. Voor de goede orde wordt gemeld dat artikel IV van de
Overeenkomst zal komen te vervallen. Dit artikel getiteld Verboden
Zones, beperkt of verbiedt het vliegen door zones om redenen van
militaire aard of van openbare veiligheid.

Artikel 1 (ex artikel I van de Overeenkomst)

Aan artikel 1 is – ten opzichte van de Overeenkomst - een aantal
definities toegevoegd om te voldoen aan de huidige eisen van een
luchtvaartverdrag alsmede om aan te geven dat het lidmaatschap van de EU
van het Europese deel van het Koninkrijk, gevolgen heeft voor het
Verdrag. Tevens is een nadere aanduiding van de verschillende delen van
Nederland opgenomen. 

Artikel 2 (ex II van de Overeenkomst)

In dit artikel worden de (vervoers)rechten opgesomd die door de
aangewezen luchtvaartmaatschappij(en) onder het Verdrag uitgevoerd mogen
worden. Tussen de Partijen is overeengekomen dat er geen beperkingen
zijn ten aanzien van luchtvaart vrijheden, anders dan verbod op
cabotage. Het uitoefenen van 1e tot en met 9e vrijheid rechten maakt
onderdeel uit van het Verdrag.

Artikel 3 en 4 (ex III en V van de Overeenkomst)

Evenals in de Overeenkomst biedt het Verdrag de mogelijkheid van
meervoudige aanwijzing. Dit betekent dat er in beginsel geen beperkingen
bestaan ten aanzien van het aantal luchtvaartmaatschappijen dat kan
worden aangewezen en onder het Verdrag vervoer mag verrichten.

Daarnaast zijn de artikelen 3 en 4, conform de eerdergenoemde uitspraak
van het Europese Hof van Justitie, zodanig aangepast dat ook in
Nederland gevestigde luchtvaartmaatschappijen van andere EU-Lidstaten
door het Koninkrijk kunnen worden aangewezen (artikel 3) of, waar nodig,
de aanwijzing kan worden geweigerd, ingetrokken, geschorst of beperkt,
bijvoorbeeld als niet (langer) aan de vereisten voor eigendom wordt
voldaan of de operaties niet (langer) overeenkomstig de standaarden van
de Internationale Organisatie voor Burgerluchtvaart (hierna: ICAO)
plaatsvinden (artikel 4). Tenslotte is voorzien in de aanwijzing van
luchtvaartmaatschappijen gevestigd in het Caribische deel van Nederland.


Artikel 5 (ex XII van de Overeenkomst) 

Het oude artikel XII, dat uitgaat van verplichte goedkeuring door beide
luchtvaartautoriteiten van de door de aangewezen
luchtvaartmaatschappijen gehanteerde vervoerstarieven tussen hun
grondgebieden, wordt integraal vervangen door een liberaal
tarievenregime. 

Het staat in het Verdrag de aangewezen luchtvaartmaatschappijen van
beide Partijen vrij om hun tarieven vast te stellen op basis van
commerciële marktoverwegingen. De mogelijkheid van interventie door
Partijen is daarbij beperkt tot bepaalde specifiek omschreven gevallen
waaronder bijvoorbeeld misbruik van machtsposities of
prijsdiscriminatie.

Het tweede lid van artikel 5 belet een Partij eenzijdige actie te
ondernemen ter voorkoming van het instellen of voortzetten van een
bepaald tarief door de aangewezen luchtvaartmaatschappij(en). Hiertoe
voorziet het derde lid  in een consultatieprocedure met de andere
Partij. 

Artikel 6 

Teneinde de mogelijkheden voor het uitoefenen van commerciële
activiteiten, daaronder begrepen het uitoefenen van activiteiten op het
grondgebied van de andere Partij, door de aangewezen
luchtvaartmaatschappijen te verruimen, is een nieuw artikel toegevoegd
dat voldoet aan de huidige eisen die de luchtvaart sector stelt.

De huidige mogelijkheden omvatten onder meer het recht van de aangewezen
luchtvaartmaatschappijen om kantoren te vestigen op het grondgebied van
de andere Partij ter promotie en verkoop van luchtdiensten en andere
daaraan gerelateerde producten (inclusief de inhuur van derden). Tevens
voorziet artikel 6, tweede lid, in de mogelijkheid voor aangewezen
luchtvaartmaatschappijen om eigen specialistisch personeel op het
grondgebied van de andere Partij te laten werken, of om het personeel in
te schakelen van een ander bedrijf dat door die Partij daartoe
gemachtigd is (derde lid). Bovendien is de bepaling over
grondafhandeling geliberaliseerd en is intermodaal/land transport
toegestaan. Tenslotte biedt dit artikel mogelijkheden voor uitgebreide
samenwerking tussen luchtvaartmaatschappijen, waaronder de
code-shareregeling. Alle activiteiten kunnen slechts worden uitgevoerd
met inachtneming van de voor een Partij geldende wet- en regelgeving op
dat terrein, inclusief de voor Nederland geldende Europese regelgeving
(zesde lid).

Artikel 7 

Dit nieuwe artikel maakt het mogelijk overstappen van passagiers op
(delen van) de routes zoals neergelegd in het routeschema te faciliteren
en – waar commercieel opportuun - gebruik te maken van partners. Voor
de positie van Schiphol als transfer-luchthaven is dit artikel eveneens
van groot belang. 

Artikel 8 (Ex Bijlage I bij de Overeenkomst)

Bijlage I bij de Overeenkomst bood de mogelijkheid de eigen markt af te
schermen voor concurrentie door buitenlandse luchtvaartmaatschappijen.
Een dergelijke bescherming van de eigen markt is onder EU-wetgeving
verboden. 

In het nieuwe artikel 8 zijn bepalingen opgenomen teneinde eerlijke
concurrentie tussen de aangewezen luchtvaartmaatschappijen van beide
Partijen te bewaken. Elke Partij zet zich ervoor in alle vormen van
discriminatie of oneerlijke concurrentiepraktijken ten opzichte van de
aangewezen maatschappijen van de andere Partij te bestrijden. Het vierde
lid verbiedt het opleggen van specifieke concurrentievervalsende
maatregelen. 

Artikel 9 (ex VII en X van de Overeenkomst)

Dit artikel is slechts in beperkte mate aangepast ten opzichte van de
bepalingen uit de Overeenkomst en is in overeenstemming gebracht met
huidige bepalingen ter zake van het verlenen van vrijstellingen voor
internationaal luchtvervoer. De luchtvaartuigen alsmede de normale
uitrustingsstukken, reserveonderdelen, voorraden brandstof en
smeermiddelen en boordproviand (inclusief luchtwinkels) van de
aangewezen luchtvaartmaatschappij(en) zijn vrijgesteld van
douanerechten, inspectiekosten en soortgelijke nationale of lokale
heffingen en belastingen bij aankomst op het grondgebied van de andere
Partij op voorwaarde dat zij aan boord blijven totdat zij weer worden
uitgevoerd. Normale uitrustingsstukken, reserveonderdelen, voorraden
brandstof en smeermiddelen mogen met toestemming van de douanediensten
van de andere Partij worden afgeladen en kunnen onder toezicht gesteld
worden van deze diensten. De kosten van diensten op  het grondgebied van
de andere Partij vallen niet onder de uitzonderingsregeling. De
overeengekomen afspraken zullen eveneens gelden voor samenwerkende
luchtvaartmaatschappijen. Overeenkomstig EU-wetgeving kan Nederland een
belasting op brandstof opleggen tussen een punt op het grondgebied in
Nederland en het grondgebied van een andere EU-Lidstaat.

Artikel 10 (ex VI van de Overeenkomst)

In artikel 10 is, gelijk aan het oude artikel VI, onder meer vastgelegd
dat de luchthavengelden en gebruikersheffingen die door de Partijen in
rekening worden gebracht aan de aangewezen luchtvaartmaatschappij(en)
transparant, redelijk, non-discriminatoir en kostengerelateerd zijn en
proportioneel verdeeld worden over alle categorieën gebruikers van de
desbetreffende luchthaven(s) of luchthavensystemen. Daarbij worden de
Partijen aangespoord om consultaties tussen de bevoegde autoriteiten en
de aangewezen luchtvaartmaatschappij(en) te beginnen.

Artikel 11 (ex VIII van de Overeenkomst)

Dit artikel dient ter voorkoming van dubbele belasting van de inkomsten
en winsten van een aangewezen luchtvaartmaatschappij gegenereerd op het
grondgebied van de andere Partij. Het artikel is slechts in beperkte
mate aangepast ten opzichte van de bepaling uit de Overeenkomst.

 

Artikel 12 (ex IX van de Overeenkomst)

De inkomsten uit verkoopactiviteiten van een aangewezen
luchtvaartmaatschappij mogen worden uitgevoerd naar het land van
herkomst. De overdracht van de inkomsten kan plaatsvinden in vrij
inwisselbare munteenheden en zal niet worden belast, afgezien van de
normaal door banken in rekening te brengen kosten voor het inwisselen en
overboeken. Het artikel is slechts in beperkte mate aangepast ten
opzichte van de bepalingen uit Overeenkomst.

Artikel 13 (ex XIII van de Overeenkomst)

Evenals bepaald in het oude artikel XIII, dienen de luchtvaartuigen van
de aangewezen luchtvaartmaatschappij(en) te voldoen aan de wetten,
voorschriften en procedures van de ontvangende Partij. Voor de
bemanning, passagiers, vracht en post gelden volgens artikel 13 de
wetten, voorschriften en procedures voor immigratie van de andere
Partij. Passagiers, bagage, vracht en post in transit ondergaan een
simpele controle, tenzij zich een specifieke dreiging voordoet. Geen van
beide Partijen mag eigen luchtvaartmaatschappijen een
voorkeurbehandeling geven bij douane, immigratie, quarantaine en
soortgelijke voorschriften of bij het gebruik van de luchthavens,
luchtverkeersleiding en aanverwante voorzieningen waarover zij
zeggenschap heeft.

Artikel 14 (ex XI van de Overeenkomst)

Geldende bewijzen van luchtwaardigheid, bewijzen van bevoegdheid en
vergunningen uitgegeven door de ene Partij zullen worden erkend door de
andere Partij, mits deze voldoen aan de minimale eisen van het op 7
december 1944 te Chicago tot stand gekomen Verdrag inzake de
internationale burgerluchtvaart (Trb. 1959, 45) . 

Voor het Europese deel van Nederland betekent de erkenning dat deze in
overeenstemming dient te zijn met vigerende EU wet- en regelgeving. 
Elke Partij behoudt echter het recht om bewijzen en licenties te
weigeren die door de andere Partij aan haar onderdanen zijn toegekend.

Artikel 15 (ex XIV van de Overeenkomst)

Evenals het oude artikel XIV, ziet artikel 15 toe op de naleving van
door de ICAO uitgevaardigde standaarden voor luchtvaartveiligheid (de
zogenoemde minimumnormen). Naast de primaire verantwoordelijkheid die
wordt toegekend aan de Partij die de betrokken luchtvaartmaatschappij
heeft aangewezen, bieden de bepalingen uit dit artikel ook mogelijkheden
inspecties uit te voeren als een vliegtuig van de andere Partij landt op
een luchthaven (zgn. platform inspecties). Indien niet of onvoldoende
wordt voldaan aan de geldende ICAO-standaarden kan een van beide
Partijen vragen om consultaties en kunnen als ultimum remedium de
rechten van de getroffen luchtvaartmaatschappij worden gewijzigd,
opgeschort of verboden totdat de geconstateerde tekortkomingen in het
toezicht van de luchtvaartautoriteit zijn verholpen.

Artikel 16 (ex XIV van de Overeenkomst)

Artikel 16 inzake beveiliging van de luchtvaart is geformuleerd volgens
de meest recente beveiligingsvereisten voor de internationale
burgerluchtvaart. Dit artikel komt overeen met het oude artikel XIV.

Artikel 17 (ex XV van de Overeenkomst)

In tegenstelling tot artikel XV van de Overeenkomst is het verplicht
verstrekken van informatie, inclusief het overleggen van statistieken
over ingezette capaciteit op de overeengekomen routes, geen voorwaarde
meer voor beide luchtvaartautoriteiten. Artikel 17 bevat wel een
beschrijving van enkele uitzonderingen. Het artikel leidt tot
administratieve lastenvermindering voor de aangewezen
luchtvaartmaatschappij(en). 

Artikelen 18-24 (ex XVI-XXII van de Overeenkomst)

Het betreft hier louter standaard (en procedurele) bepalingen met
betrekking tot overleg en wijziging van het Verdrag, regeling van
geschillen, de wijze van inwerkingtreding, toepasselijkheid en opzegging
van het Verdrag alsmede slotbepalingen. 

Het tweede lid van artikel 24 bepaalt dat de Overeenkomst niet meer van
toepassing is op de datum waarop het Verdrag in werking treedt.

Bijlage bij het Verdrag

De Bijlage bij het Verdrag bevat een routetabel. In vergelijking met
Bijlage bij de Overeenkomst, bevat de routetabel bij het Verdrag een
aanpassing voor zowel Nederland, met inbegrip van Bonaire, Sint
Eustatius en Saba, als voor Uruguay. Overeengekomen is een open
routeschema voor de aangewezen luchtvaartmaatschappijen van beide
Partijen.

De bijlage bij het Verdrag vormt een integrerend onderdeel van het
Verdrag. De luchtvaartautoriteiten en de luchtvaartmaatschappijen kunnen
ter invulling van deze bijlage alleen binnen de door het Verdrag
gestelde kaders opereren. Punten 1 en 2 van de bijlage (routetabel) zijn
aan te merken als zijnde van uitvoerende aard. Verdragen tot wijziging
van dit deel van de bijlage, behoeven derhalve ingevolge artikel 7,
onderdeel f, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen geen
parlementaire goedkeuring, tenzij de Staten-Generaal zich thans het
recht tot goedkeuring terzake voorbehouden. 



4.  Koninkrijkspositie 

Het Verdrag zal, voor wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden, zowel
voor het Europese deel als voor het Caribische deel van Nederland
gelden. Zoals in de inleiding van deze toelichting wordt aangegeven,
wordt de relevante markt van luchtverbindingen bestreken door het
Europese en het Caribische deel van Nederland enerzijds en Uruguay
anderzijds. 

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

De Minister van Buitenlandse Zaken,

 2001/822/EG: Besluit van de Raad van 27 november 2001 betreffende de
associatie van de LGO met de Europese Economische Gemeenschap
("LGO-besluit")  (PbEG 2001, L 314).

 PAGE   \* MERGEFORMAT 2 

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet
openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 26,
zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State).