[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verdrag

Bijlage

Nummer: 2017D08540, datum: 2017-03-28, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken, met Bijlage; Brussel, 14 juli 2016 (2017D08539)

Preview document (🔗 origineel)


Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko
inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken, met Bijlage;
Brussel, 14 juli 2016 (Trb. 2016, 103)

TOELICHTENDE NOTA

1. Algemeen

In 2009 heeft de Marokkaanse douane te kennen gegeven belang te hechten
aan het tot stand komen van een verdrag inzake wederzijdse
administratieve bijstand in douanezaken tussen het Koninkrijk der
Nederlanden en het Koninkrijk Marokko. Marokko is voor Nederland een
belangrijke handelspartner op het Afrikaanse continent. Een belangrijk
probleem is de smokkel van cannabis, die lokaal in Marokko wordt
geproduceerd. Verder woont in Nederland een relatief grote
bevolkingsgroep met een Marokkaanse achtergrond, hetgeen ook omvangrijke
en frequente goederenbewegingen door particulieren met zich meebrengt. 

Sinds de feitelijke overeenstemming over de inhoud van het douaneverdrag
in november 2010, heeft Marokko de ondertekening van het Verdrag een
aantal jaren tegengehouden. Uiteindelijk werd en marge van de jaarlijkse
bijeenkomst van de Wereld Douane Organisatie (WDO) op 14 juli 2016 te
Brussel een moment gevonden om het Verdrag tussen het Koninkrijk der
Nederlanden en het Koninkrijk Marokko inzake wederzijdes administratieve
bijstand in douanezaken (hierna “het Verdrag”) te ondertekenen. 

Ten behoeve van de controle van de goederenbewegingen, en ter voorkoming
en bestrijding van illegale handel hecht Nederland aan de totstandkoming
van het douaneverdrag. Het gaat daarbij niet alleen om fraude met
betrekking tot de douanerechten en smokkel maar ook om ontduiking van
(andere) belastingen bij invoer, alsook om overtreding van sanitaire en
fytosanitaire maatregelen, de geneesmiddelenwetgeving, verboden met
betrekkingen tot de in- of uitvoer van afvalstoffen en van andere
verboden en beperkingen bij in- en uitvoer. Voor Nederland is het
Verdrag in het bijzonder van belang om samenwerking mogelijk te maken in
de rechtshandhavingstaken van de douane, onder andere in de sfeer van
verboden, beperkingen en maatregelen van toezicht ten aanzien van
bepaalde goederen (onder andere verdovende middelen en psychotrope
stoffen). In dit Verdrag is ook de technische samenwerking geregeld
waardoor de mogelijkheid wordt geschapen om ambtenaren uit te wisselen
teneinde kennis te nemen van elkaars werkmethoden. Wat betreft opzet en
bewoordingen is het Verdrag goeddeels gebaseerd op een modelverdrag dat
is ontwikkeld door de Werelddouaneorganisatie (WDO). Evenzo als het
internationaal gebruikelijk is om op het gebied van de verdragen ter
voorkoming van dubbele belasting het modelverdrag van de Organisatie
voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) tot uitgangspunt te
nemen voor de onderhandelingen, speelt dit WDO-modelverdrag een
soortgelijke rol voor bilaterale verdragen inzake wederzijdse
administratieve bijstand in douanezaken.

Het Verdrag regelt nauwkeurig tot hoever de samenwerking tussen de
douaneadministraties strekt en beperkt zich daarbij tot de maatregelen
die voor een doeltreffende samenwerking noodzakelijk zijn. Het ziet
alleen op de administratieve samenwerking tussen douaneautoriteiten en
bestrijkt niet het terrein van de tussen rechterlijke autoriteiten te
verlenen internationale rechtshulp in strafzaken. 

Het Verdrag bevat naar het oordeel van de regering twee eenieder
verbindende bepalingen in de zin van de artikelen 93 en 94 Grondwet, die
aan de burger rechtstreeks rechten toekennen of plichten opleggen.
Artikel 2, vijfde lid, bepaalt dat door personen geen recht aan het
Verdrag kan worden ontleend om de informatie-uitwisseling te beletten.
Verder regelt bepaling 4 van de bijlage bij het Verdrag de
aansprakelijkheid van de douaneadministratie jegens de natuurlijke
persoon waarover die administratie persoonsgegevens ontvangen heeft. 

2. Europese Unie

Het Verdrag heeft mede tot gevolg dat Nederland nog doelmatiger de
verplichtingen die de Europese Unie oplegt, kan uitvoeren in
overeenstemming met het Unierecht. Het Verdrag staat niet in de weg aan
de verplichtingen die voortvloeien uit de Euro-mediterrane Overeenkomst
waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese
Gemeenschappen en hun Lid-Staten, enerzijds, en het Koninkrijk Marokko,
anderzijds (Trb. 1996, 231). Dit volgt uit artikel 2, derde lid, van het
Verdrag. 

3. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 (Begripsomschrijvingen)

Onder de term “douaneadministratie” wordt voor Nederland verstaan de
centrale nationale administratieve autoriteit die belast is met de
uitvoering van de regelingen waarop de in het Verdrag omschreven
samenwerking betrekking heeft. De Nederlandse diensten die in de eerste
plaats in aanmerking komen voor samenwerking in de zin van het Verdrag
zijn de Douane, de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD), de
Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en de Inspectie
Leefomgeving en Transport (ILT). Ook andere diensten met specifieke
controletaken kunnen bij de samenwerking in het kader van het Verdrag
betrokken zijn. Omwille van de duidelijkheid naar de verdragspartner en
om het gevaar van versnippering van het aantal aanspreekpunten in
Nederland tegen te gaan, zal het Douane Informatie Centrum (DIC) in
Rotterdam worden aangewezen als centraal aanspreekpunt. 

Het begrip “douanewetgeving” heeft, evenals het begrip
“douaneadministratie”, in het Verdrag een ruimere betekenis dan die
welke daaraan in het algemeen wordt toegekend. Onder de werking van het
Verdrag vallen ten gevolge van deze definitie in ruime zin van de term
“douanewetgeving” regelingen inzake de in-, uit- en doorvoer van
goederen, hoofdzakelijk betreffende:

douanerechten alsmede omzetbelasting en accijnzen geheven ter zake van
de invoer;

belastingen in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en
landbouwrestituties;

anti-dumpingrechten;

verboden, beperkingen en controlemaatregelen inzake het
grensoverschrijdende goederenverkeer ter bescherming van financiële,
economische (landbouweconomische daaronder begrepen), culturele,
veterinaire en fytosanitaire belangen en ter bescherming van de
veiligheid van de internationale logistieke keten, de openbare orde, de
volksgezondheid en het milieu. 

Bij de begripsomschrijvingen van artikel 1 is voorts een definitie van
persoonsgegevens opgenomen, die is ontleend aan artikel 2, onderdeel a,
van het op 28 januari 1981 te Straatsburg tot stand gekomen Verdrag tot
bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde
verwerking van persoonsgegevens (Trb. 1988, 7). De overige definities
betreffen termen die in het onderhavige Verdrag regelmatig worden
gebruikt en beogen redactionele complicaties in de tekst van het Verdrag
te voorkomen.

Artikel 2 (Reikwijdte van het Verdrag)

Het artikel omschrijft het kader waarbinnen de administratieve bijstand
wordt verleend, zowel vanuit nationaal perspectief als in internationaal
verband. Wat dit laatste betreft, moet voor Nederland met name worden
gedacht aan verplichtingen uit hoofde van de Europese regelgeving op dit
vlak.

Hier kan in het bijzonder worden verwezen naar Verordening (EG) nr.
515/97 van de Raad van 13 maart 1997 betreffende de wederzijdse bijstand
tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en de
samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie met het oog op de
juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften (PbEG 1997, L
82). Op basis van deze verordening zijn de lidstaten verplicht om onder
bepaalde omstandigheden informatie door te geven aan de Europese
Commissie en andere lidstaten, ook indien deze informatie afkomstig is
van derde landen. Daarnaast wordt als gevolg van het derde lid van het
onderhavige artikel 2 van het Verdrag onder meer rekening gehouden met
(toekomstige) verplichtingen van Nederland op het terrein van de
wederzijdse administratieve bijstand onder verdragen met andere
lidstaten in het kader van de Europese Unie. Daarbij valt te denken aan
de op 18 december 1997 te Brussel tot stand gekomen Overeenkomst
opgesteld op grond van Artikel K.3 van het Verdrag betreffende de
Europese Unie inzake wederzijdse bijstand en samenwerking tussen de
douane-administraties (Trb. 1998, 174, ook wel bekend als Napels II).
Verder bestaan er diverse bilaterale verdragen met andere Europese
landen die door de toetreding van die landen tot de EU aan belang hebben
ingeboet maar onder omstandigheden nog wel toegepast kunnen worden.
Marokko zal op de hoogte worden gesteld wanneer in Europees kader
informatie wordt doorgegeven.

De praktische uitvoering van de bijstand zal geschieden in
overeenstemming met de wettelijke en administratieve bepalingen van de
verdragsluitende partij die de administratieve bijstand verleent (tweede
lid). Uitdrukkelijk is vastgelegd (vierde lid) dat het Verdrag voorziet
in het verlenen van 

administratieve bijstand tussen de verdragsluitende partijen. Onder
administratieve bijstand dient in dit verband doorgaans te worden
verstaan dat de aangezochte douaneadministratie informatie verstrekt ten
behoeve van de verzoekende douaneadministratie. In de regel geschiedt
dit naar aanleiding van een concreet geval waarbij de verzoekende
douaneadministratie bepaalde informatie nodig heeft om een
administratief onderzoek te kunnen afronden. Deze informatie kan
betrekking hebben op goederen, voorafgaande transacties in de logistieke
keten en op betrokken (rechts)personen. Ook kan bijstand worden verleend
ten behoeve van de invordering van bedragen die verschuldigd zijn aan de
douane.

Indien bijstand dient te worden verleend op grond van een ander
samenwerkingsverdrag tussen beide landen, geeft de aangezochte
administratie aan welk ander verdrag van toepassing zal zijn en welke
andere nationale autoriteiten zich daarmee bezighouden. 

Artikel 3 (Informatie ten behoeve van de juiste toepassing van de
douanewetgeving )

Deze bepaling regelt het verlenen van bijstand in de zin van het
verstrekken van informatie ten behoeve van de juiste toepassing van de
douanewetgeving. Het betreft zowel informatie waarvoor een specifiek
verzoek is gedaan door één van de douaneadministraties als uit eigen
beweging verstrekte gegevens, ten behoeve van de juiste toepassing van
de douanewetgeving en met het oog op het voorkomen, onderzoeken en
bestrijden van inbreuken op die wetgeving. De douaneadministraties
zullen elkaar informatie verstrekken met betrekking tot nieuwe controle-
en opsporingstechnieken, gesignaleerde fraudepatronen en goederen en
personen die zijn gerelateerd aan inbreuken op de douanewetgeving. Ook
het aanleveren van gegevens aan de andere douaneadministratie ten
behoeve van door deze in eigen regie te verrichten risicoanalyses
behoort tot de geboden mogelijkheden tot samenwerking in het kader van
het Verdrag.

Artikel 4 (Informatie over inbreuken op de douanewetgeving)

Partijen informeren elkaar op verzoek of uit eigen beweging over
activiteiten die (kunnen) leiden of hebben geleid tot een inbreuk op de
douanewetgeving op het grondgebied van de andere partij.

In geval van een ernstige aantasting van de economie, de
volksgezondheid, inclusief de veiligheid van de internationale
goederenketen, of een ander vitaal belang van partijen, zal zo mogelijk
de ene partij onverwijld, op eigen initiatief de andere partij
informeren.

Artikel 5 (Informatie over de rechtmatigheid van de in- of uitvoer van
goederen)

Deze bepaling bevat een uitwerking met betrekking tot de situatie waarin
geen zekerheid bestaat of goederen op rechtmatige wijze werden in- of
uitgevoerd. De vraag naar de rechtmatigheid van de invoer is in het
bijzonder van belang in die gevallen waarin, afhankelijk van de uitvoer
dan wel de eindbestemming, een gunstige behandeling wordt toegestaan. Zo
kan een verrekening van belasting of een restitutie dan wel een
ontheffing van een uitvoerverbod worden toegepast. Twijfel of goederen
werkelijk naar het andere land zijn uitgevoerd, kan worden weggenomen
wanneer de douaneadministratie van de andere verdragsluitende partij
verklaart dat de goederen op rechtmatige wijze in haar nationale
grondgebied zijn ingevoerd en onder welke douaneregeling zij daar
eventueel zijn gebracht.

Artikel 6 (Automatische informatieverstrekking) 

Ingevolge deze bepaling in verbinding met artikel 23 van het Verdrag
kunnen de douaneadministraties afspreken dat zij elkaar informatie op
automatische wijze zullen doen toekomen en onder welke voorwaarden. Het
moet daarbij gaan om gegevens die ook ingevolge een van de andere
informatieartikelen van het Verdrag, al dan niet op verzoek en behoudens
het automatisme bij het verstrekken ervan, zouden mogen worden
uitgewisseld. Op dit moment zijn hierover tussen de douaneadministraties
nog geen afspraken gemaakt.

Artikel 7 (Informatie met betrekking tot de logistieke goederenketen)

Deze bepaling behelst de mogelijkheid van informatieverstrekking over
facilitatie en veiligheid van de logistieke goederenketen en
voorafgaande kennisgeving van de aankomst van goederenzendingen. Dit
moet wel eerst uitgewerkt worden op basis van artikel 23 van het
Verdrag.

Artikel 8 (Technische bijstand)

De in dit artikel geregelde technische bijstand voorziet in de
mogelijkheid tot het uitwisselen van ambtenaren in het kader van het
leren van elkaars werkwijzen, kennis en hulpmiddelen alsmede in het
kader van trainings- en opleidingsactiviteiten. De uitwisseling
bevordert de samenwerking van beide douane-administraties en kan tevens
een positieve bijdrage leveren aan het versoepelen van het vervullen van
de douaneprocedures, risico management en het gebruik van technische
controle-instrumenten alsmede versterking van de bestuurlijke en
administratieve organisatie.

Artikel 9 (Invorderingsbijstand)

In dit artikel is de mogelijkheid voorzien van daadwerkelijke bijstand
bij de invordering. Deze bijstand ziet ingevolge artikel 1, onder b, op
de rechten waarop het Verdrag van toepassing is. Nadere regels voor de
toepassing van het artikel zullen worden vastgesteld overeenkomstig
artikel 23 van het Verdrag.

Artikel 10 (Toezicht en informatie)

De bepaling voorziet in de mogelijkheid dat, indien twijfels zijn
gerezen over de legitimiteit van goederenbewegingen naar het grondgebied
van de andere verdragsluitende partij, bijzonder toezicht wordt gehouden
op de daarbij betrokken goederen, opslagplaatsen, vervoermiddelen of
personen ten behoeve van de douaneadministratie van de andere
verdragsluitende partij.

Artikel 11 (Gecontroleerde afleveringen)

Voor zover dat binnen hun respectieve nationale rechtsstelsels is
toegelaten, kunnen de douaneautoriteiten afspraken maken over de
gecontroleerde aflevering van goederen. In Nederland heeft de douane op
dit punt geen zelfstandige bevoegdheid en zal een eventueel Marokkaans
verzoek altijd voorafgaand met Openbaar Ministerie en justitiële
autoriteiten worden afgestemd of en zo ja, onder welke voorwaarden en
door welke dienst de gecontroleerde aflevering zal worden uitgevoerd. .

Artikel 12 (Bestrijding van namaak en piraterij)

Dit artikel bepaalt dat op verzoek de douaneadministraties van de
verdragsluitende partijen elkaar kunnen helpen bij het opleggen van
maatregelen teneinde de inbreuken op de intellectuele eigendomsrechten
te bestrijden. Binnen de beschikbare middelen en bevoegdheden wisselen
de beide douaneadministraties informatie of gegevens uit over
namaakgoederen.

Artikel 13 (Bestrijding van witwassen van geld)

Voor zover hun respectieve nationale wetgeving en de aan hen toegekende
bevoegdheden dit toestaan, dienen de verdragsluitende partijen samen te
werken op het terrein van het voorkomen van dan wel onderzoek doen naar
het witwassen van geld. 

Artikel 14 (Deskundigen en getuigen)

Op verzoek kan de aangezochte douaneadministratie haar functionarissen
machtigen om ter zake van de uitvoering van de douanewetgeving als
deskundige of getuige te verschijnen in een gerechtelijke of
administratieve procedure op het grondgebied van de verzoekende
verdragsluitende partij. 

Artikel 15 (Toezending van verzoeken)

Dit artikel regelt bij wie een verzoek om bijstand wordt gedaan en bevat
voorschriften met betrekking tot inhoud en vorm van het verzoek. De
informatie mag alleen worden verstrekt aan aangewezen ambtenaren. Dit
kan worden vastgelegd in de nadere regelingen tussen de
douaneadministraties op basis van artikel 23 van het Verdrag.

Een douaneadministratie zal slechts om originele informatie (zoals
originele documenten) verzoeken indien kopieën niet volstaan.
Dergelijke informatie dient zo spoedig mogelijk te worden teruggezonden.
Rechten van de aangezochte administratie of van derden ter zake worden
geëerbiedigd.

Artikel 16 (Vergaren van informatie) 

Op basis van dit artikel stelt de aangezochte douaneadministratie een
onderzoek in, indien zij niet zelf beschikt over de gevraagde
informatie. Het onderzoek kan bijvoorbeeld inhouden dat de Nederlandse
douane, om tegemoet te komen aan een verzoek van de Marokkaanse douane,
in overeenstemming met de Nederlandse wettelijke en administratieve
bepalingen (conform het gestelde in artikel 2, tweede lid, van het
Verdrag) bij een bedrijf een administratieve controle (boekenonderzoek)
verricht.

Artikel 17 (Aanwezigheid van functionarissen van de verzoekende
administratie op het grondgebied van de aangezochte verdragsluitende
partij) 

Dit artikel voorziet in de mogelijkheid van aanwezigheid van
douanefunctionarissen op elkaars grondgebied. Vooral als het gaat om
onderzoeken waarin een groot deel van de benodigde gegevens in een
bepaalde zaak zich bevindt in het andere land, bijvoorbeeld bij dubbele
facturering of bij een niet regelmatig beëindigd transport van goederen
tussen Marokko en Nederland, kan het onderzoek worden versneld indien
functionarissen van de verzoekende douaneadministratie direct informatie
verkrijgen van de bevoegde eenheden van de aangezochte administratie,
dan wel in een adviserende rol aanwezig zijn bij onderzoeken te
verrichten door functionarissen van de aangezochte douaneadministratie.

Artikel 18 (Aanwezigheid van functionarissen van de verzoekende
administratie op het grondgebied van de aangezochte verdragsluitende
partij op uitnodiging van de aangezochte partij ) 

Dit artikel voorziet in de mogelijkheid van de aanwezigheid van
douanefunctionarissen van de verzoekende partij op het grondgebied van
de aangezochte partij op verzoek van laatstgenoemde. Daarbij kunnen
beperkingen en voorwaarden worden gesteld door de aangezochte partij.

Artikel 19 (Voorwaarden voor de aanwezigheid van functionarissen op het
grondgebied van de andere partij)

Dit artikel regelt de voorwaarden waaronder van de mogelijkheid van
aanwezigheid van functionarissen op het grondgebied van de andere partij
gebruik kan worden gemaakt. Zij genieten dezelfde rechtsbescherming als
de functionarissen van de andere partij.

Zolang functionarissen van een douaneadministratie uit hoofde van het
Verdrag aanwezig zijn op het grondgebied van de andere verdragsluitende
partij, dienen zij zich steeds als zodanig te kunnen legitimeren.

Artikel 20 (Vertrouwelijkheid van informatie) 

Aangezien de in het Verdrag bedoelde informatie dikwijls van
vertrouwelijke aard is, moet worden gewaakt voor misbruik daarvan. Dit
artikel schrijft voor dat op grond van het Verdrag verkregen informatie
zeer zorgvuldig moet worden behandeld.

De verkregen informatie mag door de bevoegde douaneautoriteiten slechts
worden gebruikt voor de doeleinden van het Verdrag. Gebruik van de
informatie voor andere doeleinden of door andere autoriteiten is alleen
toegestaan indien de douaneadministratie die de informatie heeft
verstrekt daarvoor uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven. 

Voor een beoogd gebruik in Marokko voor strafrechtelijke doeleinden van
door de Nederlandse douaneadministratie verstrekte informatie is steeds
(voorafgaande) toestemming vereist van het Openbaar Ministerie of de
Nederlandse rechter.

In het land waar de informatie wordt ontvangen, dient deze informatie
vertrouwelijk te worden behandeld. Voorts moet voor deze informatie
aldaar hetzelfde niveau van bescherming gelden als voor soortgelijke
informatie krachtens het nationale recht het geval is. 

Het verstrekken van persoonsdata dient te geschieden overeenkomstig de
regelgeving van elk van de verdragsluitende partijen en is onderworpen
aan de bepalingen van de bij dit Verdrag gevoegde Bijlage die een
integrerend onderdeel uitmaakt van dit Verdrag. 

Artikel 21 (Ontheffing)

Het artikel bevat de gronden waarop kan worden afgezien van het verlenen
van bijstand of het verlenen van bijstand afhankelijk kan worden gesteld
van het nakomen van bepaalde voorwaarden of, in voorkomend geval, kan
worden uitgesteld. Nederland zal krachtens dit artikel bijvoorbeeld geen
bijstand verlenen als deze wordt gevraagd ten behoeve van onderzoek in
een zaak die hier te lande al onderwerp is geweest van een
strafvervolging. Hetzelfde geldt bij een nog lopende strafrechtelijke
procedure. Informatie wordt niet verstrekt dan na daartoe verkregen
toestemming van de desbetreffende gerechtelijke autoriteit. Deze
autoriteit kan de nodige waarborgen verlangen om te voorkomen dat de
gegevens in het verzoekende land worden gebruikt om tegen dezelfde
verdachte een strafvervolging voor hetzelfde feit te beginnen. De
redenen van het afzien of uitstellen van de bijstand dienen aan de
andere partij te worden medegedeeld.

Artikel 22 (Kosten)

De douaneadministraties zien in beginsel af van alle vorderingen tot
terugbetaling van de door hen onder het Verdrag gemaakte kosten.

Artikel 23 (Uitvoering van het Verdrag)

De douaneadministraties maken ter regeling van de praktische aspecten
bij de uitvoering van het Verdrag nadere afspraken. 

Artikel 24 (Territoriale toepassing)

	     Het Verdrag zal voor het Europese deel van Nederland gelden, en
kan uitgebreid worden tot Caribische delen van het Koninkrijk. Ten
behoeve van die uitbreiding zou een separaat verdrag gesloten moeten
worden dat de goedkeuring van het parlement behoeft. De goedkeuring
wordt nu alleen voor Europees Nederland gevraagd. 

          De term “grondgebied” in dit artikel wordt conform
internationaal recht geïnterpreteerd. 

4. Koninkrijkspositie

Wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, zal het Verdrag voor het
grondgebied in Europa gelden. Voor de mogelijkheid van uitbreiding, zie
de toelichting op artikel 24 hierboven.

De Staatssecretaris van Financiën,

De Minister van Buitenlandse Zaken, 

   HYPERLINK ""  
http://www.wcoomd.org/en/topics/enforcement-and-compliance/instruments-a
nd-tools/~/media/DFAAF3B7943E4A53B12475C7CE54D8BD.ash

 

 

 PAGE   1 

  PAGE   \* MERGEFORMAT  9 

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet
openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 26,
zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State).