[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Toelichtende nota

Bijlage

Nummer: 2017D17469, datum: 2017-06-15, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk Belgiƫ, de Regering van het Groothertogdom Luxemburg, de Regering van de Franse Republiek en de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden betreffende de samenwerking inzake luchtverdediging tegen niet-militaire luchtdreigingen; Brussel, 16 februari 2017 (2017D17468)

Preview document (šŸ”— origineel)


Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk Belgiƫ, de Regering van
het Groothertogdom Luxemburg, de Regering van de Franse Republiek en de
Regering van het Koninkrijk der Nederlanden betreffende de samenwerking
inzake luchtverdediging tegen niet-militaire luchtdreigingen, Brussel,
16 februari 2017 (Trb. 2017, 44)

Toelichtende nota

Inleiding

Het Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk Belgiƫ, de Regering
van het Groothertogdom Luxemburg, de Regering van de Franse Republiek en
de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden betreffende de
samenwerking inzake luchtverdediging tegen niet-militaire
luchtdreigingen (hierna: het aanvullende verdrag) heeft betrekking op
grensoverschrijdende samenwerking bij de bestrijding van niet-militaire
dreigingen in de lucht. Met dit aanvullende verdrag leveren deze landen
een bijdrage aan de Europese samenwerking bij terrorismebestrijding.

Het verdrag vormt een aanvulling op twee eerdere verdragen op dit
gebied:

Het op 4 maart 2015 te ā€™s-Gravenhage tot stand gekomen verdrag tussen
het Koninkrijk Belgiƫ, het Koninkrijk der Nederlanden en het
Groothertogdom Luxemburg inzake de integratie van de luchtruimbewaking
tegen dreigingen die uitgaan van niet-militaire luchtvaartuigen
(renegades) (Trb. 2015, 36) (hierna: het verdrag van 2015); en

Het op 6 juli 2005 te Tours tot stand gekomen Akkoord tussen de Regering
van het Koninkrijk Belgiƫ en de Regering van de Franse Republiek
betreffende de samenwerking inzake luchtverdediging tegen niet-militaire
luchtdreigingen (hierna: het akkoord van 2005).

Het aanvullende verdrag maakt het mogelijk dat militaire toestellen van
Belgiƫ, Frankrijk of Nederland de Belgisch-Franse grens of de
Luxemburgs-Franse grens overschrijden bij het volgen van een
niet-militair luchtvaartuig (hierna: burgerluchtvaartuig) waarvan een
dreiging uitgaat. De betrokken toestellen zullen deze taak uitvoeren
totdat een militair toestel van het ontvangende land deze taak heeft
overgenomen. 

De ingezette militaire toestellen zullen in de regel jachtvliegtuigen
zijn, maar Frankrijk kan ook helikopters inzetten. Het gebruik van
dodelijk of destructief geweld is uitgesloten. Het aanvullende verdrag
heeft alleen betrekking op het Nederlandse luchtruim voor zover het de
uitwisseling van informatie over het luchtbeeld betreft. Franse
militaire toestellen zullen in het kader van het aanvullende verdrag het
Nederlandse luchtruim niet binnengaan. Hoewel in het aanvullende verdrag
de regeringen als partijen worden genoemd, zal het verdrag gelden tussen
de staten.

Het aanvullende verdrag wordt ter stilzwijgende goedkeuring aangeboden.
De keuze voor deze stilzwijgende procedure houdt verband met het feit
bij de parlementaire goedkeuringsprocedure van het verdrag van 2015
reeds ingegaan is op het aanvullende verdrag (zie nota naar aanleiding
van het verslag in de Tweede Kamer procedure; Kamerstukken 34 241, nrs.
4 en 6). Daarnaast is het verdrag slechts een aanvulling op het verdrag
van 2015 en heeft het een beperkte reikwijdte.

Achtergrond

Voor de gezamenlijke luchtruimbewaking van Belgiƫ, Luxemburg en
Nederland staan sinds 1 januari 2017 permanent twee Belgische of
Nederlandse jachtvliegtuigen paraat die met een korte waarschuwingstijd
inzetbaar zijn, de zogenoemde Quick Reaction Alert (QRA). De
luchtruimbewakingstaak kent twee aspecten. De militaire taak in
NAVO-kader heeft betrekking op het onderkennen en eventueel
onderscheppen van vijandige of ongeĆÆdentificeerde militaire
luchtvaartuigen. Deze taak wordt uitgevoerd op basis van het op 4 april
1949 te Washington tot stand gekomen Noord-Atlantisch Verdrag en berust
in Nederland op de grondwettelijke taak van de bescherming van het eigen
en bondgenootschappelijk grondgebied. Het aanvullende verdrag heeft
hierop geen betrekking. 

Daarnaast kunnen de jachtvliegtuigen worden ingezet voor de bewaking van
het nationale luchtruim tegen burgerluchtvaartuigen waarvan een dreiging
uitgaat. Dit is een nationale taak die los staat van de NAVO. Op deze
taak heeft het aanvullende verdrag wel betrekking. 

De samenwerking tussen Belgiƫ, Nederland en Luxemburg op grond van het
verdrag van 2015 is, zoals gezegd, van kracht sinds 1 januari 2017. Het
verdrag van 2015 levert belangrijke doelmatigheidsvoordelen op. Tot deze
datum hielden zowel Belgiƫ als Nederland voor de luchtruimbewaking
permanent twee jachtvliegtuigen paraat. Sinds 1 januari 2017 vervullen
Belgiƫ en Nederland deze taak bij toerbeurt en in gelijke mate. Het
land dat de beurt heeft, vervult met twee parate jachtvliegtuigen de
luchtruimbewakingstaak voor Belgiƫ, Nederland en Luxemburg gezamenlijk.
Jachtvliegtuigen die optreden in het luchtruim van een partner, doen dat
in opdracht van de nationale autoriteiten van dat land. Bij deze
samenwerking kunnen de jachtvliegtuigen in het uiterste geval de
opdracht krijgen van deze nationale autoriteiten om dodelijk geweld toe
te passen tegen een burgerluchtvaartuig waarvan een terroristische
dreiging uitgaat. Luxemburg heeft het gebruik van dodelijk geweld in het
eigen luchtruim uitgesloten.

Het akkoord van 2005 tussen Belgiƫ en Frankrijk heeft betrekking op een
burgerluchtvaartuig dat een mogelijke bedreiging vormt en de grens
tussen de twee landen passeert. Militaire toestellen die het
burgerluchtvaartuig in het eigen luchtruim hebben onderschept, zullen
dit blijven volgen als dit burgerluchtvaartuig de grens van het
partnerland overschrijdt totdat militaire toestellen van het partnerland
deze taak in het eigen luchtruim hebben overgenomen. Dit moet voorkomen
dat een reeds onderschept burgerluchtvaartuig na het passeren van de
landsgrens onbegeleid verder zou vliegen als de militaire toestellen van
het partnerland nog niet ter plaatse zouden zijn. Het gebruik van
dodelijk of destructief geweld is in het akkoord van 2005 uitdrukkelijk
uitgesloten. 

Doel van het aanvullende verdrag

Als gevolg van de samenwerking met Nederland en Luxemburg kan Belgiƫ
het akkoord van 2005 met Frankrijk niet meer volledig nakomen. Als
Nederland de beurt heeft om jachtvliegtuigen te leveren voor de QRA,
heeft Belgiƫ immers geen jachtvliegtuigen paraat staan die een verdacht
burgerluchtvaartuig tot over de Franse grens kunnen begeleiden.
Nederland is bereid in voorkomend geval deze taak voor Belgiƫ te
vervullen. Het aanvullende verdrag vormt daarvoor de verdragsrechtelijke
basis en maakt het mogelijk dat Nederlandse jachtvliegtuigen vanuit
Belgiƫ of Luxemburg de Franse grens passeren bij het volgen van een
verdacht burgerluchtvaartuig. Daarnaast versterkt het aanvullende
verdrag de procedures voor de uitwisseling van informatie over het
luchtbeeld.

Overeenkomsten en verschillen met het verdrag van 2015

Het aanvullende verdrag en het verdrag van 2015 hebben in algemene zin
hetzelfde doel: het gezamenlijk tegengaan van de dreiging die uitgaat
van burgerluchtvaartuigen door middel van de verbetering van de
interventiecapaciteit van de partijen en de uitwisseling van informatie.
Beide verdragen dragen bij aan de Europese samenwerking bij de
bestrijding van terrorisme. 

Het akkoord van 2005 heeft gediend als blauwdruk voor het aanvullende
verdrag. Mede hierdoor verschilt het aanvullende verdrag op enkele
punten met het verdrag van 2015. De belangrijkste verschillen zijn de
volgende:

Geen toerbeurt: In het aanvullende verdrag is geen sprake van het bij
toerbeurt uitvoeren van de luchtruimbewakingstaak. Belgiƫ en Nederland
blijven bij toerbeurt jachtvliegtuigen leveren voor de bewaking van hun
gezamenlijke luchtruim en dat van Luxemburg. Dit gebeurt op grond van
het verdrag van 2015. Frankrijk houdt de eigen capaciteit voor de
luchtruimbewakingstaak permanent in stand. Overigens houdt Frankrijk
hiervoor niet alleen jachtvliegtuigen maar ook helikopters paraat.



Onbemande luchtvaartuigen: Het verdrag van 2015 heeft betrekking op de
dreiging van burgerluchtvaartuigen. Het kan hierbij in beginsel ook gaan
om onbemande luchtvaartuigen, al wordt dit niet expliciet benoemd. In
Nederland is de bestrijding van de dreiging die uitgaat van onbemande
burgerluchtvaartuigen geen defensietaak. 

Het aanvullende verdrag noemt wel uitdrukkelijk de dreiging van zowel
bemande als onbemande burgerluchtvaartuigen. In Frankrijk is de
bestrijding van de dreiging van onbemande burgerluchtvaartuigen wel een
defensietaak. De vermelding in het aanvullende verdrag betekent niet dat
Nederland dit in eigen land ook een defensietaak zou moeten maken. Het
is aan elk van de verdragspartijen zelf hoe zij deze dreiging in het
eigen luchtruim willen tegengaan. 

Overigens heeft het aanvullende verdrag geen betrekking op het
Nederlandse luchtruim en is zoals eerder opgemerkt het gebruik van
destructief geweld in het kader van het aanvullende verdrag expliciet
uitgesloten. Dit geldt ook voor geweld tegen onbemande
burgerluchtvaartuigen. In de praktijk houdt een en ander voor Nederland
in dat Nederlandse jachtvliegtuigen een onbemand burgerluchtvaartuig
vanuit Belgiƫ of Luxemburg tot over de Franse grens kunnen volgen, maar
dit in het Franse luchtruim niet zullen neerschieten.

Aard van de dreiging: Het verdrag van 2015 is bedoeld voor de bewaking
van het nationale luchtruim tegen burgerluchtvaartuigen waarvan een
terroristische dreiging uitgaat. Het aanvullende verdrag betreft de
dreiging van burgerluchtvaartuigen die mogelijk voor ā€˜vijandige
doeleindenā€™ gebruikt zullen worden. De term ā€˜vijandige doeleindenā€™
betreft niet alleen een terroristisch oogmerk, maar kan bijvoorbeeld ook
inhouden een voorgenomen zelfmoordactie van een lid van de bemanning van
het burgerluchtvaartuig waarbij terrorisme geen rol speelt. Deze
bepaling is overgenomen uit het akkoord van 2005.

Nederlands luchtruim: Het doel van het aanvullende verdrag is de
grensoverschrijdende samenwerking ten aanzien van de grens tussen
Belgiƫ en Frankrijk en die tussen Luxemburg en Frankrijk. Voor zowel
Frankrijk als Nederland is het van belang dat de inzet van
QRA-capaciteit zich daartoe beperkt en dat de eigen militaire toestellen
zich niet te ver verwijderen van het eigen luchtruim. De bescherming van
het eigen luchtruim is immers hun hoofdtaak. 

Daarom is overeengekomen dat Franse militaire toestellen zich in het
kader van het aanvullende verdrag niet in het Nederlandse luchtruim
zullen begeven. Voor Nederland zou het slechts een beperkte meerwaarde
hebben als de Franse militaire toestellen dat wel zouden doen, omdat
deze toestellen geen bevoegdheid krijgen om destructief of dodelijk
geweld te gebruiken. Om te onderstrepen dat de hoofdtaak van de
militaire toestellen bestaat uit de bewaking van het eigen luchtruim, is
in het aanvullende verdrag vastgelegd dat elke partij te allen tijde de
bevoegdheid heeft om de eigen militaire toestellen weer onder nationale
controle te plaatsen en opdracht te geven naar de eigen basis terug te
keren.

Het Nederlandse luchtruim is voor het aanvullende verdrag wel relevant
voor de uitwisseling van inlichtingen over het luchtbeeld. Deze
uitwisseling van inlichtingen maakt het mogelijk om de partners zo vroeg
mogelijk te waarschuwen voor een mogelijke dreiging en hen daarop te
laten anticiperen. Daarom maakt het Nederlandse luchtruim wel deel uit
van het gemeenschappelijk interessegebied zoals gedefinieerd in artikel
I, eerste lid, van het aanvullende verdrag.

Soevereiniteit

Bij de samenwerking tussen de vier landen in het kader van het
aanvullende verdrag is soevereiniteit slechts beperkt een factor. Het
aanvullende verdrag heeft geen betrekking op het optreden in het
Nederlandse luchtruim. Indien Nederlandse jachtvliegtuigen zich in het
Franse luchtruim begeven, komen zij onder Franse controle te staan en
handelen de vliegers in opdracht van de Franse nationale autoriteiten.
De vliegers ontvangen de Franse inzetopdrachten zonder tussenkomst van
een Nederlandse autoriteit. 

Zoals uiteengezet in de Memorie van Toelichting van het verdrag van 2015
(Kamerstuk 34 241, nr. 3) is het bij de inzet van Nederlandse eenheden
tijdens internationale operaties dagelijkse praktijk dat Nederlandse
troepen opdrachten van een internationale commandant uitvoeren. Een
verschil is echter dat bij internationale operaties de Nederlandse red
card holder ter plaatse als vertegenwoordiger van de Commandant der
Strijdkrachten de opdracht kan tegenhouden. Deze mogelijkheid bestaat
niet bij de opdracht van de Franse autoriteiten aan de Nederlandse
vlieger om op te treden tegen een verdacht burgerluchtvaartuig. Het
geringe tijdsbestek waarin beslissingen moeten worden genomen, laat
daarvoor geen ruimte.

De inzet van het Nederlandse jachtvliegtuig is echter onderworpen aan
nauw omschreven regels en procedures waarvan de basis is vastgelegd in
het aanvullende verdrag. Zoals eerder opgemerkt is het gebruik van
dodelijk of destructief geweld uitgesloten. Specifieke details zullen
worden geregeld in de onderliggende regelingen, zogeheten technical
arrangements, waaronder de Rules of Engagement. Er bestaat dan ook
volstrekte duidelijkheid over de voorwaarden waaronder en de manier
waarop een Nederlands jachtvliegtuig in het Franse luchtruim kan worden
ingezet. 

Voor zover er al sprake is van de overdracht van soevereiniteit, dan is
die gering en nauwkeurig gedefinieerd. Hier tegenover staat dat het
aanvullende verdrag bijdraagt aan de veiligheid van het luchtverkeer en
de Europese samenwerking bij de bestrijding van terrorisme. 

Financiƫn

De vier landen werken in beginsel samen met gesloten beurzen. Belgiƫ,
Frankrijk en Nederland nemen zelf de kosten van de inzet van hun
militaire toestellen voor hun rekening. 

Inwerkingtreding

Het aanvullende verdrag bevat de mogelijkheid voor partijen om het
voorlopig toe te passen voorafgaand aan ratificatie. De verdragspartijen
kunnen dit doen door het afleggen van een verklaring met die strekking
aan de depositaris, in dit geval Belgiƫ. Nederland is voornemens een
dergelijke verklaring af te leggen, teneinde het verdrag vanaf 1 mei
2017 voorlopig toe te kunnen passen om redenen als hieronder omschreven
(Kamerbrief ā€¦ā€¦). 

Voorlopige toepassing is van belang omdat Belgiƫ en Nederland elkaar om
de vier maanden afwisselen bij de uitvoering van de
luchtruimbewakingstaak. Belgiƫ is hier op 1 januari 2017 mee begonnen
en Nederland zal op 1 mei 2017 de taak overnemen. Dit betekent dat het
aanvullende verdrag op 1 mei 2017 van kracht moet zijn om het mogelijk
te maken dat Nederlandse jachtvliegtuigen het Franse luchtruim kunnen
binnengaan ter begeleiding van een verdacht burgerluchtvaartuig. Voor
Luxemburg is het om grondwettelijke redenen niet mogelijk om het
aanvullende verdrag voorlopig toe te passen voorafgaand aan ratificatie,
maar Belgiƫ, Frankrijk en Nederland kunnen dit wel. Ondanks het feit
dat Luxemburg daar niet aan meedoet, is de voorlopige toepassing wel
mogelijk.

Artikelsgewijze toelichting

Preambule

Het aanvullende verdrag wordt gesloten tussen de regeringen van de vier
landen en niet tussen de staten. Dit sluit aan bij het akkoord van 2005
dat eveneens is gesloten tussen de regeringen. Dat neemt echter niet weg
dat het aanvullende verdrag zoals bovenvermeld wel degelijk de staten
bindt.

Artikel I

Artikel I bevat definities van de gebruikte termen. Een van de
definities (eerste lid) betreft het gemeenschappelijk interessegebied,
het toepassingsgebied van het aanvullende verdrag dat bestaat uit het
nationale soevereine luchtruim van het Koninkrijk Belgiƫ, het
Groothertogdom Luxemburg, het moederland van de Franse Republiek en het
Europese deel van het Koninkrijk der Nederlanden. Tevens bevat artikel I
(tweede lid) een definitie van de niet-militaire luchtdreiging waartegen
het aanvullende verdrag is bedoeld. Niet alleen bemande, maar ook
onbemande burgerluchtvaartuigen kunnen worden beschouwd als een dreiging
waartegen kan worden opgetreden, en bij de dreiging gaat het niet alleen
om terroristische doeleinden maar meer algemener om vijandige
doeleinden. De achtergronden daarvan zijn hierboven uiteengezet.

Verder bevat artikel I de definitie van de maatregelen die kunnen worden
genomen in het kader van het aanvullende verdrag. Bij de ā€˜algemene
maatregelen inzake luchtvaartbeveiligingā€™ (derde lid) gaat het om de
maatregelen die kunnen worden genomen door de militaire gevechtsleiding
van de landen (Control and Reporting Centers, CRCā€™s). Bij de
ā€˜actieve maatregelen inzake luchtvaartbeveiligingā€™ (vierde lid) gaat
het om de opdrachten aan de militaire toestellen die de
luchtruimbewakingstaak uitvoeren. Deze opdrachten kunnen in hoofdzaak
bestaan uit het identificeren van het burgerluchtvaartuig dat zij
volgen, het escorteren daarvan, en het dwingen van het
burgerluchtvaartuig om de route te wijzigen of te landen op een
aangewezen vliegveld. Daarbij mogen de militaire toestellen
magnesiumfakkels (flares) gebruiken maar geen andere geweldsmiddelen
zoals bijvoorbeeld waarschuwingsschoten met het kanon. Het gebruik van
dodelijk of destructief geweld is uitgesloten. 

In het vijfde lid wordt een definitie gegeven van de ā€˜zendende
partijā€™: een partij van wie militaire toestellen worden ingezet in het
luchtruim van een andere partij. Luxemburg wordt niet aangemerkt als een
ā€˜zendende partijā€™ omdat dit land niet beschikt over militaire
toestellen. In het zesde lid wordt een definitie gegeven van de
ā€˜ontvangende partijā€™: een partij in het luchtruim waarvan een
militair toestel van een andere partij wordt ingezet. Zoals reeds
vermeld, wordt Nederland niet aangemerkt als een ā€˜ontvangende
partijā€™ omdat de Franse militaire toestellen het Nederlandse luchtruim
niet binnengaan.  

Artikel II

In artikel II is de doelstelling van het aanvullende verdrag omschreven.
Het biedt een juridisch kader voor grensoverschrijdende samenwerking op
het gebied van de luchtverdediging tegen niet-militaire luchtdreigingen.
Het betreft hier de grens tussen Belgiƫ en Frankrijk en die tussen
Luxemburg en Frankrijk. De doelstelling van de samenwerking bestaat uit
het verbeteren van de interventiecapaciteit van de partijen met
betrekking tot de genoemde dreigingen en het faciliteren van de
systematische uitwisseling van informatie over het luchtbeeld. Beide
doelstellingen zijn van groot belang voor een goede taakuitvoering van
de nationale autoriteiten en hun voorbereiding daarop als de dreiging
zich nog niet in hun luchtruim heeft voorgedaan. 

Artikel III

Artikel III omschrijft de reikwijdte van het aanvullende verdrag. Het
artikel is ruim geformuleerd om te zorgen dat er geen middelen worden
uitgesloten die van belang kunnen zijn bij het bereiken van de
doelstelling zoals omschreven in artikel II. Voorwaarde is wel dat deze
middelen direct dan wel indirect een bijdrage leveren aan de algemene
maatregelen inzake luchtvaartbeveiliging (zoals omschreven in artikel I,
derde lid) en/of de actieve maatregelen inzake luchtvaartbeveiliging
(zoals omschreven in artikel I, vierde lid) die nodig zijn voor het
bestrijden van dreigingen in het gemeenschappelijk interessegebied
(zoals omschreven in artikel I, eerste lid). Buiten dit
gemeenschappelijk interessegebied heeft het aanvullende verdrag geen
toepassing. Artikel III, tweede lid, bepaalt dat in het kader van het
aanvullende verdrag Franse militaire toestellen het Nederlandse
luchtruim niet zullen binnengaan.

Artikel IV

Artikel IV legt vast dat de samenwerking plaatsheeft onder eerbiediging
van de soevereiniteit en de respectieve bevoegdheden van de partijen, en
met inachtneming van hun internationale verplichtingen. Het aspect van
de soevereiniteit komt terug in artikel V, vijfde lid, waarin is
vastgelegd dat elke partij te allen tijde gerechtigd is een eigen
militair toestel dat onder controle staat van een andere partij, weer
onder nationale controle te plaatsen.

Artikel V

Artikel V is de kern van het aanvullende verdrag en bevat de bepalingen
voor de uitvoering van de samenwerking. Artikel V, eerste lid, houdt in
dat een ā€˜zendende partijā€™ ernaar streeft om andere partijen te
voorzien van relevante informatie, en de eigen militaire toestellen
indien nodig beschikbaar stelt voor de luchtruimbewaking in het
luchtruim van de andere partijen. 

Zoals reeds bij artikel I, vijfde lid, is opgemerkt, is Luxemburg geen
ā€˜zendende partijā€™. Het land beschikt niet over militaire toestellen,
de capaciteiten voor het vergaren van relevante informatie of de
capaciteiten voor gevechtsleiding. Artikel V, tweede lid, bepaalt dat
Belgiƫ aan Luxemburg de relevante inlichtingen zal verschaffen, en
namens de Luxemburgse autoriteiten de tactische gevechtsleiding zal
uitvoeren over militaire toestellen in het Luxemburgse luchtruim. 

Artikel V, derde lid, bepaalt wat er moet gebeuren voordat een Belgisch
of Nederlands jachtvliegtuig dat een burgerluchtvaartuig volgt, de
Franse grens kan passeren. Dit gebeurt alleen als Franse militaire
toestellen niet tijdig ter plaatse zijn. Voordat de Belgische of
Nederlandse jachtvliegtuigen de grens passeren, moeten de Franse
autoriteiten daarvoor toestemming geven. In het luchtruim van Belgiƫ of
Luxemburg staan de Belgische dan wel Nederlandse jachtvliegtuigen onder
tactische controle van de Belgische gevechtsleiding (CRC). 

Als de Belgische of Nederlandse jachtvliegtuigen de grens met Frankrijk
passeren, geeft het Belgische CRC de tactische controle over aan het
Franse CRC. Vanaf dat moment geven de Franse nationale autoriteiten
opdrachten aan de Belgische of Nederlandse jachtvliegtuigen via het
Franse CRC. In het Franse luchtruim mogen de Belgische of Nederlandse
jachtvliegtuigen in opdracht van de Franse autoriteiten alle actieve
maatregelen inzake luchtvaartbeveiliging uitvoeren van artikel I, vierde
lid. Als het gaat om Nederlandse jachtvliegtuigen, zal het Belgische CRC
de Nederlandse autoriteiten informeren over de actieve maatregelen
inzake luchtvaartbeveiliging die de Nederlandse jachtvliegtuigen in het
Franse luchtruim uitvoeren. Artikel V, vierde lid, bevat gelijkluidende
bepalingen voor het optreden van Franse militaire toestellen in het
Belgische of Luxemburgse luchtruim. 

Artikel V, vijfde lid, legt vast dat elke partij een eigen militair
toestel dat onder tactische controle staat van een andere partij, te
allen tijde weer onder nationale controle kan plaatsen. Als dat gebeurt,
keert het militaire toestel direct terug naar eigen land en voert het
geen actieve maatregelen inzake luchtvaartbeveiliging meer uit in het
partnerland. Zoals hierboven opgemerkt is er een relatie met artikel IV
over soevereiniteit.

Artikel VI

Artikel VI, eerste lid, bepaalt dat militaire toestellen die in het
kader van het aanvullende verdrag een missie uitvoeren en zich begeven
in het luchtruim van de ā€˜ontvangende partijā€™, en indien nodig landen
op het grondgebied daarvan, hun wapens en munitie aan boord mogen
hebben. Verder wordt in het tweede lid vastgelegd dat een verdragspartij
die een militair toestel in het luchtruim van een partnerland inzet, de
technische veiligheid van het toestel en bijbehorend materieel
garandeert. Volgens het derde lid zullen partijen elkaars regelgeving en
instructies respecteren op het gebied van veiligheid en milieu.

Artikel VII

Artikel VII bepaalt dat technical arrangements kunnen worden gesloten.
Dit zijn niet-juridisch verbindende afspraken die gemaakt worden om
nadere uitvoering te kunnen geven aan de samenwerking op basis van een
verdrag. In Nederland is de Minister van Defensie daarvoor de bevoegde
autoriteit. De Minister kan deze bevoegdheid delegeren aan de ambtelijke
organisatie.

Artikel VIII

Artikel VIII bepaalt dat partijen bij het aanvullende verdrag zelf de
kosten dragen voor de inzet van hun middelen bij de tenuitvoerlegging
van het aanvullende verdrag. Op verzoek van een van de verdragspartijen
bepaalt dit artikel dat deze kosten worden gedekt uit de reguliere
nationale begroting voor dergelijke activiteiten. Voor Nederland gaat
het om beleidsartikel 4 (Taakuitvoering luchtstrijdkrachten) van de
begroting van het ministerie van Defensie. De kosten van de samenwerking
met Frankrijk zijn naar verwachting gering. Werkelijke inzet voor de
uitvoering van het aanvullende verdrag zal naar verwachting niet vaak
nodig zijn. Waarschijnlijk zal enkele malen per jaar de inzet van de
Nederlandse jachtvliegtuigen in het Franse luchtruim worden beoefend. De
jachtvliegtuigen zullen daarbij in de regel niet landen in Frankrijk
maar rechtstreeks terugkeren naar hun basis in Nederland.

Artikel IX

Artikel IX omschrijft de wijze waarop partijen omgaan met vorderingen
tot schadevergoedingen. Het eerste lid bepaalt dat partijen afzien van
het indienen van dergelijke vorderingen jegens elkaar, behalve in het
geval van ernstig of opzettelijk nalatig handelen. Onder ernstig nalatig
handelen wordt verstaan een ernstige fout of grove nalatigheid. Onder
opzettelijk nalatig handelen wordt verstaan een fout begaan met het
oogmerk schade te berokkenen.

Het tweede lid bepaalt dat vorderingen van derden ter compensatie van
materiƫle en immateriƫle schade die het gevolg is van handelen of
nalaten ter uitvoering van het aanvullende verdrag zullen worden
afgewikkeld overeenkomstig hetgeen de toepasselijke internationale
(ICAO) en nationale regelgeving (Burgerlijk Wetboek) daaromtrent
voorschrijft. Partijen laten de mogelijkheid open om derden schadeloos
te stellen door middel van ā€˜ex gratiaā€™ betalingen. Dit zijn
betalingen die door een staat vrijwillig worden gedaan zonder dat
daarmee enige vorm van aansprakelijkheid door die staat wordt erkend. De
ā€˜zendende partijā€™ en de ā€˜ontvangende partijā€™ zullen de
financiĆ«le lasten van dit soort ā€˜ex gratiaā€™ betalingen gelijkelijk
tussen elkaar verdelen, met de bijzonderheid dat de ā€˜ontvangende
partijā€™ (op wiens grondgebied en/of in wiens luchtruim de schade aan
derden werd veroorzaakt) het recht heeft om het eerste voorstel te doen
omtrent de hoogte van het bedrag dat ā€˜ex gratiaā€™ aan betrokken
derden betaald zal worden.

Artikel X

Artikel X omschrijft de wijze waarop een luchtincident of ā€“ongeval
moet worden onderzocht als dit plaats had in het kader van het
aanvullende verdrag. Bij een dergelijk incident of ongeval stelt de
partij in wiens luchtruim zich dit heeft voorgedaan, een
onderzoekscommissie in. Het eerste lid bepaalt dat militaire deskundigen
van het land waaruit het desbetreffende toestel afkomstig is, het recht
hebben om zitting te nemen in deze onderzoekscommissie. Ten aanzien van
Nederland is bepaald dat als zich een luchtincident of -ongeval voordoet
met een Nederlands jachtvliegtuig in het Franse luchtruim, Nederlandse
militaire deskundigen het recht hebben om zitting te nemen in de Franse
onderzoekscommissie. Het aanvullende verdrag heeft echter geen
betrekking op een luchtincident of -ongeval met een Nederlands
jachtvliegtuig in het Belgische of Luxemburgse luchtruim. Als zich een
dergelijk luchtincident of -ongeval zou voordoen, dan zijn de bepalingen
van het verdrag van 2015 daarop van toepassing. Dit voorkomt dat op een
dergelijke gebeurtenis twee verschillende verdragen van toepassing zijn.


Artikel XI

Artikel XI omschrijft de wijze waarop partijen geschillen oplossen die
tussen hen zijn ontstaan als gevolg van implementatie, uitvoering of
uitlegging van (de bepalingen van) het aanvullende verdrag. De enige
toegelaten vorm van geschillenbeslechting is overleg tussen partijen.

Artikel XII

Het eerste lid van artikel XII bepaalt dat het aanvullende verdrag in
werking zal treden op de eerste dag van de tweede maand na de datum
waarop alle partijen de depositaris in kennis hebben gesteld van de
voltooiing van de noodzakelijke nationale procedures. 

Het tweede lid bepaalt dat het aanvullende verdrag te allen tijde kan
worden gewijzigd met de wederzijdse schriftelijke instemming van alle
partijen. De wijzigingen worden van kracht volgens de procedure die is
beschreven in het eerste lid.

Artikel XII, derde lid, stelt dat het aanvullende verdrag wordt gesloten
voor een periode van tien jaar en daarna steeds stilzwijgend wordt
verlengd voor opeenvolgende tijdvakken van een jaar. Deze bepaling is
opgenomen op verzoek van een van de partijen. Het bepaalde in het derde
lid neemt echter niet weg dat op grond van het vierde lid het
aanvullende verdrag met de wederzijdse instemming van alle partijen te
allen tijde kan worden beƫindigd. Tevens bepaalt het vijfde lid dat
elke partij het aanvullende verdrag kan opzeggen met een opzegtermijn
van 180 dagen door de depositaris daarvan schriftelijk in kennis te
stellen. 

De gezamenlijke beƫindiging van het aanvullende verdrag, dan wel de
eenzijdige opzegging ervan ontslaat partijen niet van de
verantwoordelijkheden die zijn ontstaan uit hoofde van het aanvullende
verdrag voordat de beƫindiging of opzegging van kracht werd. Dit is
bepaald in artikel XII, zesde lid. 

Artikel XIII

Artikel XIII, eerste lid, bepaalt dat elke partij door middel van een
schriftelijke kennisgeving aan de depositaris kan verklaren de
bepalingen van het aanvullende verdrag voorlopig toe te passen. De
voorlopige toepassing geldt uitsluitend tussen de partijen die een
dergelijke verklaring hebben afgelegd vanaf de datum van ontvangst van
de laatste kennisgeving. Het tweede lid biedt partijen de mogelijkheid
tot beƫindiging van de voorlopige toepassing.

	

Artikel XIV

Artikel XIV, eerste lid, bepaalt dat de depositaris, zoals gebruikelijk
is, de tekst van het aanvullende verdrag laat registreren bij de
Verenigde Naties. Het tweede lid stelt vast dat Belgiƫ optreedt als
depositaris van het aanvullende verdrag.

Artikel XV

Het eerste lid van artikel XV bepaalt dat het aanvullende verdrag
uitsluitend van toepassing is op het Europese deel van het Koninkrijk
der Nederlanden. Het tweede lid bepaalt dat het aanvullende verdrag, ten
aanzien van de Franse Republiek, uitsluitend van toepassing is op het
moederland.

Koninkrijkspositie

Wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden, zal het aanvullende verdrag,
conform artikel XV, eerste lid, uitsluitend voor het Europese deel van
Nederland gelden.

De Minister van Defensie,

De Minister van Buitenlandse Zaken,

De Minister van Veiligheid en Justitie,

 PAGE   3 

 PAGE   \* MERGEFORMAT 2 

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet
openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 26,
zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State).