Jaarverslagen Infrastructuur en Milieu
Stenogram
Nummer: 2017D20365, datum: 2017-07-05, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van activiteiten:- 2017-06-29 14:30: Jaarverslagen Infrastructuur en Milieu (Wetgevingsoverleg), vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu (2010-2017)
Preview document (🔗 origineel)
VERSLAG VAN EEN WETGEVINGSOVERLEG
Concept
De vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu heeft op 29 juni 2017 overleg gevoerd met mevrouw Dijksma, staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, en mevrouw Schultz van Haegen-Maas Geesteranus, minister van Infrastructuur en Milieu, over:
het wetsvoorstel Jaarverslag en slotwet Ministerie van Infrastructuur en Milieu 2016 (34725-XII);
de brief van de minister van Infrastructuur en Milieu d.d. 2 juni 2017 met het verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden (34725-XII, nr. 5);
de brief van de minister van Infrastructuur en Milieu d.d. 17 mei 2017 met het jaarverslag van het ministerie van Infrastructuur en Milieu 2016 (34725-XII, nr. 1);
de brief van de minister van Infrastructuur en Milieu d.d. 2 juni 2017 met antwoorden op vragen van de commissie over het jaarverslag 2016 van het ministerie van Infrastructuur en Milieu (34725-XII, nr. 6);
de brief van de president van de Algemene Rekenkamer d.d. 17 mei 2017 ter aanbieding van het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2016 bij het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (XII) (34725-XII, nr. 2);
de brief van de minister van Infrastructuur en Milieu d.d. 2 juni 2017 met antwoorden op vragen van de commissie over het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2016 bij het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (XII) (34725-XII, nr. 7);
de brief van de president van de Algemene Rekenkamer d.d. 8 juni 2017 met de beantwoording van de vragen van de commissie over het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2016 bij het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (XII) (34725-XII, nr. 8);
de brief van de minister van Infrastructuur en Milieu d.d. 20 februari 2017 inzake de voornaamste budgettaire mutaties binnen de begrotingen van het ministerie van Infrastructuur en Milieu sinds de Najaarsnota (34550-XII, nr. 71);
de brief van de minister van Infrastructuur en Milieu d.d. 8 december 2016 inzake de voornaamste budgettaire mutaties binnen de begrotingen van het ministerie van Infrastructuur en Milieu (HXII) en het Deltafonds sinds de tweede suppletoire begroting 2016 (34550-XII, nr. 64);
het wetsvoorstel Jaarverslag en slotwet Infrastructuurfonds 2016 (34725-A);
de brief van de minister van Infrastructuur en Milieu d.d. 2 juni 2017 met het verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden (34725-A, nr. 5);
de brief van de minister van Infrastructuur en Milieu d.d. 17 mei 2017 met het jaarverslag Infrastructuurfonds 2016 (34725-A, nr. 1);
de brief van de minister van Infrastructuur en Milieu d.d. 2 juni 2017 met antwoorden op vragen van de commissie over het jaarverslag Infrastructuurfonds 2016 (34725-A, nr. 6);
de brief van de president van de Algemene Rekenkamer d.d. 17 mei 2017 ter aanbieding van het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2016 bij het Infrastructuurfonds (A) (34725-A, nr. 2);
de brief van de minister van Infrastructuur en Milieu d.d. 16 januari 2017 met een toelichting op het onderdeel Infrastructuurfonds in de Najaarsnota 2016 (34550-A, nr. 54);
het wetsvoorstel Jaarverslag en slotwet Deltafonds 2016 (34725-J);
de brief van de minister van Infrastructuur en Milieu d.d. 17 mei 2017 met het jaarverslag Deltafonds 2016 (34725-J, nr. 1);
de brief van de minister van Infrastructuur en Milieu d.d. 2 juni 2017 met antwoorden op vragen van de commissie over het jaarverslag Deltafonds 2016 (34725-J, nr. 5);
de brief van de president van de Algemene Rekenkamer d.d. 17 mei 2017 ter aanbieding van het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2016 bij het Deltafonds (J) (34725-J, nr. 2);
de brief van de minister van Financiën d.d. 5 april 2017 met een overzicht van de titels van de uitgebrachte rapporten van de Auditdienst Rijk (ADR) in het tweede halfjaar van 2016 (32802, nr. 36);
de brief van de minister van Infrastructuur en Milieu d.d. 1 juni 2017 met het jaarverslag 2016 van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) (34550-XII, nr. 77);
de brief van de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu d.d. 28 juli 2017 inzake doelstelling en evaluatie verkoop glyfosaat aan particulieren (2017Z09285).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De fungerend voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en
Milieu,
Van Veldhoven
De griffier van de vaste commissie voor Infrastructuur en
Milieu,
Tijdink
Voorzitter: Van Veldhoven
Griffier: Israel
Aanwezig zijn tien leden der Kamer, te weten: Van Aalst, Remco Dijkstra, Van Eijs, Van Helvert, Jetten, Kröger, Laçin, Middendorp, Ouwehand en Van Veldhoven,
en mevrouw Dijksma, staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, en mevrouw Schultz van Haegen-Maas Geesteranus, minister van Infrastructuur en Milieu.
Aanvang 14.33 uur.
De voorzitter:
Ik heet de minister en de staatssecretaris van harte welkom, alsmede de
woordvoerders. Met de aanbieding van de jaarverslagen vragen de
bewindspersonen de Kamer om dechargeverlening over het in 2016 gevoerde
financiële beheer. Ik verzoek de leden om tijdens dit overleg te zeggen
of zij vinden dat aan de bewindspersonen decharge kan worden verleend.
Als zij van mening zijn dat niet zonder meer decharge kan worden
verleend, dan kunnen zij dat kenbaar maken met een motie in tweede
termijn, zodat de Kamer zich daarover kan uitspreken. Ook over andere
aspecten van de jaarverslagen kunnen al in dit WGO moties worden
ingediend. Voor alle helderheid: er komt dus geen aparte plenaire
afronding.
We beginnen dit WGO met een aparte termijn voor twee rapporteurs, die
mede namens de collega's deze behandeling hebben voorbereid. Dat zijn de
leden Middendorp van de VVD en Jetten van D66. De bewindspersonen zullen
eerst op de inbreng van de rapporteurs reageren. Daarna wordt het WGO
vervolgd met de eerste termijn van de Kamer.
De heer Jetten (D66):
Voorzitter. De heer Middendorp en ik hadden de eer om als nieuwe leden
van deze Kamer en als nieuwe leden van deze commissie direct het
rapporteurschap inzake de jaarverslagen op ons te nemen. Dat hebben we
met veel plezier gedaan. Ik wil ook namens de heer Middendorp de staf
van het BOR en de Griffie bedanken voor de ondersteuning die zij ons
daarbij hebben geboden.
Als rapporteurs hebben wij ons bij de beoordeling van de jaarverslagen
van I en M gefocust op vier thema's. Ik zal zo zelf ingaan op de
opvolging van eerdere aanbevelingen die door de vorige rapporteurs zijn
gedaan en ik zal stilstaan bij de kwaliteit van de informatie over het
NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit). Daarna zal
collega Middendorp uitgebreid stilstaan bij de kwaliteit van de
informatie over het spoor en begrotingsmutaties.
Ik begin met het verbetertraject voor de begrotingscyclus. De vorige
rapporteurs, mevrouw Visser en de heer Hoogland, hebben in 2016 namens
de commissie een aantal aanbevelingen gedaan ter verbetering van de
informatie in begrotingen, jaarverslagen, het MIRT en
voortgangsrapportages over grote projecten. Zij hebben erop toegezien
dat in de begroting voor 2017 en MIRT Overzicht 2017 een aantal van die
aanbevelingen is verwerkt. De bewindspersonen hebben destijds ook
aangegeven dat een aantal aanbevelingen pas later, bijvoorbeeld bij deze
jaarverslagen of bij de begroting voor 2018, kan worden opgenomen. Wij
vinden het belangrijk dat de aanbevelingen van de vorige Kamer ook
worden gevolgd in deze nieuwe Kamer. Daarom hebben we daarop
voortgebouwd.
In de jaarverslagen 2016 heeft het ministerie op twee punten stappen
gezet. Dan gaat het om de informatie over instandhouding en de
informatie over DBFM-contracten (Design Build Finance Maintain). Bij die
twee punten zal ik wat uitgebreider stilstaan.
Allereerst kom ik op de beoordeling van beheer, onderhoud en vervanging.
Het ministerie heeft meer informatie opgenomen over achterstallig en
uitgesteld onderhoud en heeft een duidelijker onderscheid gemaakt tussen
deze twee vormen van onderhoud. Dat is een goede stap richting betere
verantwoording. Het is voor de Kamer echter nog niet volledig mogelijk
om te beoordelen of er ook voldoende geld beschikbaar is voor de opgaven
die er liggen. De Algemene Rekenkamer signaleert hierbij tekorten en
heeft een aantal aanbevelingen gedaan. Wanneer is de minister in staat
om op het gebied van beheer, onderhoud en vervanging de Kamer te
voorzien van meer inzicht in de benodigde en beschikbare middelen voor
instandhouding? Hoe kan de Kamer beoordelen of hier voldoende geld voor
is gereserveerd?
Dan kom ik op de DBFM-contracten. De vorige rapporteurs hebben hier een
aantal aanbevelingen over gedaan. Welk deel van het areaal is
ondergebracht in DBFM? Hoe wordt het areaal onderhouden en gefinancierd
na afloop van die contracten? Welke risicoverdeling is er bij
meerkosten? Wat zijn de financiële voordelen van DBFM-contracten in
verhouding tot de risico's? In het huidige jaarverslag is daarover meer
inhoudelijke uitleg opgenomen, maar ook hier zijn nog enkele
verbeterpunten mogelijk. Zo kan de minister meer informatie opnemen over
de risicoverdeling bij meerkosten en de verhouding bij financiële
risico's. De minister kan tevens zorgen voor uitgebreidere en completere
informatie over de financiering van beheer en onderhoud na afloop van de
DBFM-contracten. Welke vorderingen maakt de minister om in de begroting
voor 2018 tot verdere verbetering te komen van de informatie over
DBFM-contracten?
Tot slot kom ik op het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.
Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit is in het leven
geroepen omdat in Nederland op verschillende plekken de normen voor
luchtkwaliteit werden overschreden. Dit bracht risico's voor de
volksgezondheid met zich, maar werkte ook remmend op ruimtelijke en
infrastructurele projecten. Met het NSL kreeg Nederland van Europa de
kans om toch enkele ontwikkelingen te realiseren. Het NSL focust
enerzijds op luchtkwaliteit in de steden, waarbij het met name gaat over
verkeer en industrie, en anderzijds op fijnstofproblematiek in gebieden
met veel intensieve veehouderijen. Sinds de start van het NSL is de
luchtkwaliteit in Nederland verbeterd. Het aantal mensen dat is
blootgesteld aan normoverschrijding is gedaald. Daarmee zou je kunnen
zeggen dat het een succes is. Maar dat is helaas niet makkelijk vast te
stellen. We kunnen immers onvoldoende concluderen welke bijdrage het NSL
heeft geleverd aan die betere luchtkwaliteit. Als rapporteurs moeten we
dan ook concluderen dat het ministerie meer aandacht kan en moet
besteden aan doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid en
begrotingsuitgaven, niet alleen achteraf maar ook vooraf en tussentijds,
tijdens de uitvoering. Dit geldt zeker voor een programma waarvan de
uitvoering voor een deel door lokale overheden gebeurt.
Ik rond af met drie vragen. Erkent de minister dat er ten aanzien van
het NSL onvoldoende zicht is op de doeltreffendheid en doelmatigheid van
het gevoerde beleid? Hoe denkt de minister dit te verbeteren in het
nieuwe nationaal luchtplan? In hoeverre gaan de conclusies voor het
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit ook op voor andere
programma's en projecten van I en M? Als die conclusies ook opgaan voor
andere programma's en projecten, welke initiatieven onderneemt de
minister dan om een en ander te verbeteren?
De heer Middendorp (VVD):
Voorzitter. Namens de commissie zou ik als rapporteur het volgende naar
voren willen brengen. Mijn korte ervaring heeft mij geleerd: informatie
voor Kamerleden is als zuurstof voor de mens, namelijk noodzakelijk om
te leven. Gelukkig hebben beide bewindspersonen — ik dank hen voor hun
aanwezigheid — veel informatie en zijn ze ook ruimhartig bereid die
informatie met onze commissie te delen. Maar de structuur van de
informatie die wij krijgen, doet ertoe. Daar hebben we ons in onze
rapportage ook op gefocust. Daar wil ik op ingaan aan de hand van twee
onderwerpen. Het eerste onderwerp is de kwaliteit van de informatie met
focus op prestaties op het spoor en de informatie per corridor op het
spoor. Het tweede onderwerp is de begrotingsmutaties in het jaarverslag
dat we hier bespreken en de toelichting daarop.
Prestatie-indicatoren spelen een belangrijke rol bij de spoorwegen. Ze
zijn bijvoorbeeld cruciaal in het huidige concessiesysteem. In de Tweede
Kamer spreken we nu meestal over prestaties op geaggregeerd niveau. De
NS en ProRail zijn vergevorderd met het bijhouden van prestaties.
Gegevens over treinpunctualiteit en uitval zijn bijvoorbeeld per
treincorridor publiek beschikbaar. Wij willen vragen om dat soort
prestatie-informatie en ook corridorinformatie die nog niet publiek
beschikbaar is, zoals informatie over reizigerspunctualiteit en
zitplaatskans, structureel en periodiek met de Tweede Kamer te delen.
Wij denken dat dat ons beter in staat zou stellen om incidenten te
plaatsen en vervoersprestaties te beoordelen. Bij dat laatste zou de
corridorinformatie gekoppeld kunnen worden aan vervoerswaarden, zoals
reizigersaantallen en frequenties. In onze ogen is er ook iets te leren
van hoe het op het gebied van wegen wordt gedaan.
Die vraag komt ook voort uit de gedachte dat er een grote kans ligt om
met deze corridorinformatie investeringsbeslissingen, die we hier vaak
bespreken, beter te maken. Dat is niet onbelangrijk. De informatie zou
selectief — want alles hoeft niet in één keer — gekoppeld kunnen worden
aan investeringsbeslissingen, bijvoorbeeld bij PHS-projecten of
MIRT-spoorprojecten. Het belangrijkste daarbij is dat die informatie
gestructureerd wordt aangeleverd, zodat die voor de Kamer inzichtelijk
is.
Het tweede punt waar ik op inga, is de bewegingen in de suppletoire
begrotingen. Ik noem ze even "begrotingsmutaties". Ze zijn omvangrijk in
2016. Bij het Infrafonds kwam de realisatie op 9,4% lager uit dan de
begroting. Het goede nieuws is dat de begrotingsmutaties in vergelijking
met eerdere jaren steeds beter toegelicht worden. Daar hebben wij
uitgebreid naar gekeken met behulp van het BOR. Er wordt meer inzicht
gegeven op projectniveau. Wij denken dat verdere verbeteringen hier
mogelijk zijn. Dan gaat het met name om het completer toelichten van
verplichtingenmutaties en mutaties bij de conversie van DBFM-projecten.
Ook het inzicht geven in de verwerking van het saldo van het voorgaande
jaar zou verbeterd kunnen worden. De belangrijkste verbetering betreft
het inzichtelijk maken van het verschil tussen mutaties veroorzaakt door
het uitvoeringsritme van projecten — ik noem ze maar even "autonome
vertragingen" — en beleidsmatige keuzes. Ik benadruk dat er op dit punt
al heel veel is gebeurd, maar verbetering is daar mogelijk en gewenst.
Dat is heel belangrijk voor de Kamer.
Ik ga nog even in op de vraag waar de verschuivingen die we bekeken
hebben, allemaal toe hebben geleid. Die hebben in 2016 geleid tot
onderbesteding, oftewel het niet uitgeven van begrotingsmiddelen. Bij
het Infrastructuurfonds steeg het saldo dat moest worden overgeboekt
naar het volgende jaar van 24 miljoen in 2014 naar 208 miljoen in 2015
en 550 miljoen in 2016. Ik noem dat even de "boeggolf". Ik kom tot een
afronding. Er is de laatste drie jaar dus sprake van een groter wordende
boeggolf. Dat geldt voor zowel uitgaven als verplichtingen.
Ik ga terug naar mijn openingszin over inzicht. Het is heel belangrijk
voor ons om te kunnen volgen welke autonome of politieke keuzes ten
grondslag liggen aan de mutaties die leiden tot een boeggolf,
onderbesteding of overbesteding. Toelichting is voor ons dus cruciaal.
Dat geldt in dit geval met name voor verplichtingen. Er zijn
verbeteringen mogelijk. Mutaties in de verplichtingen zijn namelijk niet
altijd makkelijk te volgen.
Er is nog een tweede punt met betrekking tot de boeggolf. Dit is
uiteraard uitgebreid besproken, ook met de minister van Financiën. Wij
willen ons natuurlijk richten op waar we hier voor zijn: dit ministerie.
Maar de toelichting over de boeggolf van 500 miljoen is dat die met name
is voortgekomen uit onderbesteding in het Infrastructuurfonds, en wel
door autonome vertragingen. Dat is helder. Voor een gedetailleerde
verklaring werd verwezen naar artikelsgewijze toelichting. Vandaar ook
dat wij daar de nadruk op willen leggen. Ik heb er wel een aantal vragen
over. Is zo'n boeggolf wenselijk of onwenselijk? In het laatste geval:
welke mogelijkheden zijn er om deze boeggolf te voorkomen en af te
bouwen? Hoe maak je de afwegingen hier inzichtelijker? Wat zijn de
lessen van de discussie over onderprogrammering versus overprogrammering
op het Infrastructuurfonds in 2016? Is het ministerie voldoende in staat
om op basis van ervaringen in de afgelopen jaren tot een realistischer
overprogrammering te komen, opdat boeggolven kunnen worden
voorkomen?
De voorzitter:
Hartelijk dank aan beide rapporteurs voor het werk dat zij namens de
commissie hebben gedaan. Dan gaan we nu luisteren naar de reactie van de
bewindspersonen op deze inbreng. Ik geef u allen alvast een
waarschuwing: we zijn met veel woordvoerders, maar we hebben maar kort
de tijd. Ik vraag iedereen om bij zowel het stellen van vragen als het
beantwoorden te proberen daar rekening mee te houden.
Ik geef graag het woord aan de minister voor haar reactie op de inbreng
van de rapporteurs.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Voorzitter. Het is verwennerij dat er zo veel Kamerleden zitten, want
voor zover ik mij kan herinneren, was er bij alle andere
wetgevingsoverleggen van de afgelopen jaren met moeite een Kamerlid te
vinden, terwijl verantwoording afleggen over wat je gedaan hebt, bijna
nog belangrijker is dan overleggen over een begroting. Maar goed, in de
praktijk werkt het toch wel een beetje anders uit. Ik ben blij dat er zo
veel leden zitten. Ik kijk ook uit naar alle vragen.
Ik zal eerst de vragen van de rapporteurs beantwoorden. Voorafgaand aan
de beantwoording van die vragen, zeg ik in algemene zin dat ik blij ben
dat de samenwerking de afgelopen periode heel goed is gegaan. In aanloop
naar de ontwerpbegroting 2017 is door de vorige rapporteurs, Visser en
Hoogland, intensief en constructief samengewerkt met mijn mensen om tot
verbetervoorstellen te komen voor de informatievoorziening in de
begroting. Je kunt elkaar vragen stellen en dan iets maken, maar het is
nog beter om daarbij interactie te hebben, zodat je ook echt krijgt wat
je zoekt. De Kamer wil meer, meer, meer inzicht hebben; dat snap ik.
Tegelijkertijd wil de Kamer het op een bepaalde manier hebben, opdat zij
het überhaupt nog kan bevatten. De samenwerking is dus heel goed op dit
punt. Ook is gebleken dat het effectief heeft gewerkt in de afgelopen
periode. Er is dus een reeks verbeteringen voorgesteld. Ze zijn
inmiddels grotendeels doorgevoerd in de begroting voor 2017 en in het
MIRT 2017. In het jaarverslag van 2016 is bijvoorbeeld de informatie
over DBFM-projecten uitgebreid, zoals de heer Jetten al zei. Ook bij de
komende begroting en het MIRT zullen weer een aantal afgesproken
verbeteringen worden doorgevoerd. We liggen daarbij ook op schema. Ik
hoop dat we de werkwijze zoals we die hadden met de vorige rapporteurs,
ook met de nieuwe rapporteurs kunnen voortzetten. We hebben er immers
allemaal belang bij dat de begrotingsstukken goed genoeg zijn om op
basis daarvan een politiek debat te kunnen voeren.
Ik ga in op de specifieke vragen. De heer Jetten heeft gevraagd of er
voldoende geld beschikbaar is. Hij vroeg: kunnen we als Kamer wel
voldoende zien of er genoeg B&O-budget (budget voor beheer en
onderhoud) is en of er ook voor de toekomst genoeg is? We zijn al bezig
om die verbeteringen door te voeren, zoals ik al zei. In de
ontwerpbegroting voor 2018 van het Infrafonds en van het Deltafonds zal
in bijlage 4 inzicht worden geboden in het beschikbare budget en de
budgetbehoefte voor de instandhouding, dus dan heb je bij elkaar staan
wat er beschikbaar is en wat de behoefte is. Rijkswaterstaat zal op
basis van de theoretische referentie het benodigde langjarige bedrag
laten zien bij een gelijkblijvend prestatieniveau. Mocht het
prestatieniveau veranderen door het beleid, dan moet je dat natuurlijk
doorrekenen. Het kan ook dat zich incidenten voordoen. Dan moet je de
effecten daarvan ook aangeven. Dit is de theoretische referentie bij een
gelijk prestatieniveau. We voeren ook gesprekken over de nieuwe
prestatieafspraken. Deze zullen in de ontwerpbegroting Design Build
Finance Maintain (DBFM) voor 2018 worden meegenomen, dus daarin kan men
het al vrij snel zien. De heer Jetten heeft ook gevraagd welke
vorderingen er gemaakt zijn om DBFM te verbeteren. Het is heel
belangrijk om bij het afsluiten van meerjarige contracten te zien hoe
het verloopt en wat er gebeurt nadat die contracten worden afgerond. We
hebben nog geen afgerond contract, maar je wilt wel weten wat er dan
eventueel nog neerslaat in de begroting.
Wat hebben we gedaan? In het jaarverslag hebben we nader toegelicht hoe
de financiering van de DBFM-contracten na afloop van het contract
plaatsvindt. We hebben per projectjaar het eindjaar ingevuld en
aangegeven hoe de financiering na afloop plaatsvindt. In het jaarverslag
hebben we extra informatie over de financiële voordelen van DBFM
opgenomen. Er is voor gekozen om dat tekstueel te doen, omdat er nog
geen enkel DBFM-contract is afgerond. Zodra dat wel is gebeurd, kunnen
we meer specifiek ingaan op de financiële voordelen die het
desbetreffende DBFM-contract heeft opgeleverd. Verder hebben ervoor
gekozen om in het jaarverslag een korte toelichting te geven op de
risicoverdeling, bijvoorbeeld van meerwerk bij DFBM-contracten, en
daarbij te verwijzen naar de voortgangsrapportage DBFM. Dit naar
aanleiding van de vraag van de heer Jetten over de vorderingen op dat
vlak. De heer Jetten had ook een vraag over het NSL, maar daarover zal
mevrouw Dijksma nog wat zeggen.
De heer Middendorp heeft een aantal vragen gesteld over het spoor, waar
de staatssecretaris op in zal gaan. Hij heeft ook gevraagd naar de
begrotingsmutaties. Dat is het meest spannende deel van onze begroting,
omdat wij niet alleen een reguliere begroting kennen, zoals andere
ministeries, maar daarnaast bij onze fondsen heel veel flexibiliteit en
bewegingsruimte hebben. We kunnen muteren over de jaren heen. Dat is
heel belangrijk bij investeringen. Ik wens mijn collega van Defensie ook
toe om ooit op die wijze een Defensiefonds te hebben.
Dat maakt het extra spannend, omdat je aan het eind van het jaar niet
alleen kijkt of wat je aan de voorkant had bedacht, aan de achterkant is
uitgegeven, omdat het over de jaren heen wordt getild. Dat heeft ermee
te maken dat er soms door autonome ontwikkelingen vertragingen zijn.
Soms zit het in de betalingsreeksen. Er zijn allerlei redenen waarom er
mutaties kunnen zijn. Soms vraagt de minister van Financiën in het kader
van bezuinigingen om het twee jaar verder te tillen, omdat het nu nog
niet uitgegeven mag worden. We hebben de afgelopen jaren geprobeerd om
duidelijk te maken wat de onderliggende regels zijn bij die mutaties en
ook afgesproken op welk level we daarover communiceren. Dat doe je niet
over iedere €25, maar bij bepaalde bedragen.
Wat is er nu gevraagd? Er is gezegd: naar aanleiding van die mutaties
zie ik dat er een soort boeggolf is, omdat een aantal projecten nog niet
uitgevoerd zijn en het budget naar opvolgende jaren wordt gezet. Wat is
er aan die boeggolf te doen? Hoe staat het met de kwaliteit van de
slotwetmutaties?
Ik zal eerst ingaan op de kwaliteit van de slotwetmutaties. In de
motie-Van Helvert en Van Veldhoven (34475-XII, nr. 12) is aangegeven bij
welke omvang er moet worden voorzien in begrotingsmutaties. Die motie
voeren we ook uit. In de fondsbegroting staat een toelichting bij de
mutaties in de kas en de verplichtingen, conform de normering die wij
hebben afgesproken. Daardoor worden de begrotingsstukken
overzichtelijker, omdat niet alle mutaties worden toegelicht, maar
alleen bij een bepaald level.
Als de Kamer behoefte heeft aan een meer of minder gedetailleerd niveau
naar aanleiding van deze eerste oefening, is dat aan de controleurs om
te verkennen. De rapporteurs kunnen een voorstel doen en dan kunnen we
daarover spreken, zodat we er bij de toekomstige invulling goed mee om
kunnen gaan. Je kunt bij de afrekening kiezen voor allerlei varianten,
zoals DBFM-conversies, beleidsmatige en autonome conversies. Dat is wat
we in de afgelopen periode gedaan hebben.
Dan kom ik op de boeggolf. We hadden in de afgelopen jaren een aantal
projecten die niet snel genoeg liepen, door allerlei omstandigheden. Om
onderuitputting te voorkomen wordt er sinds 2014 gewerkt met
overprogrammering. We hebben specifiek gevraagd aan de minister van
Financiën of we dat mogen doen, want het zou zonde zijn als het geld op
de plank blijft staan terwijl er wel veel behoeftes zijn. In de eerste
jaren van de begroting wordt er meer werk ingepland dan het budget dat
beschikbaar is en dat blijven we ook doen. Jaarlijks kijk ik met de
minister van Financiën naar de mogelijkheden om eventuele pieken en
dalen in het beschikbare kasbudget weg te werken middels generale
kasschuiven. Soms helpt hij mij en soms help ik hem, zoals ik de vorige
keer ook heb uitgelegd, om dingen glad te strijken. Daarmee wordt het
risico voorkomen dat er sprake is van onderuitputting of dat we wel
wensen hebben maar niet kunnen uitgeven. Onderuitputting kun je niet
inzetten in enig jaar voor nieuwe, ongedekte projecten, omdat je de
middelen die je daarvoor inzet ook in de jaren daarna nodig hebt, dus
die moet je aanhouden. Daarom zetten we die overprogrammering in.
Ik denk dat wij altijd goed in de gaten moeten blijven houden of er
sprake is van een reële hoeveelheid overprogrammering bij die
hoeveelheid projecten, niet alleen wat betreft het budget, maar ook of
je überhaupt de mensen hebt om deze uit te voeren. Als je heel veel
doorschuift naar volgend jaar, is dat niet alleen omdat je dan meer
projecten kunt doen, maar dan moet je ook nagaan of er voldoende mensen
zitten bij Rijkswaterstaat die daarbij sturend kunnen optreden. Wij
proberen dat altijd goed in de gaten te houden.
Het moet gaan om een beheersbare overprogrammering, die gebaseerd is op
realistische projectplannen. Als je dat niet doet, loop je het risico
dat je het budgettaire kader overschrijdt, en noem maar op. Ik heb er in
overleg met de minister van Financiën voor gekozen om in de
Voorjaarsnota 2017 de overprogrammering voor het jaar 2017 te verhogen.
Wij achten die overprogrammering die er nu in staat ook beheersbaar. We
hebben niet het gevoel dat deze afgebouwd zou moeten worden, maar dat
deze realistisch is.
Hiermee heb ik de vragen beantwoord die aan mij gesteld zijn. De
staatssecretaris zal hierop een aanvulling geven.
Staatssecretaris Dijksma:
Voorzitter. Ik zal iets zeggen over het Nationaal Samenwerkingsprogramma
Luchtkwaliteit en over punctualiteitsgegevens over individuele lijnen,
waarover de heer Middendorp een vraag heeft gesteld.
Allereerst het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. De heer
Jetten zei, volgens mij terecht, dat we dat destijds hebben ingesteld
omdat we daarmee de ruimte kregen van Europa om een paar dingen te
kunnen blijven doen, en dat is heel diplomatiek uitgedrukt. Als we dit
niet hadden gedaan, was er ongeveer een nationale bouwstop afgekondigd
geweest in Nederland. In die zin was er ons destijds heel veel aan
gelegen om ervoor te zorgen dat we dit programma ook in de benen zouden
krijgen.
De Rekenkamer bevestigt dat gedurende het programma de luchtkwaliteit in
Nederland verder is verbeterd, maar het blijft wel heel lastig om de
genomen maatregelen te koppelen aan de effecten ervan op de gezondheid
van individuele mensen. De Rekenkamer had graag een tussentijdse
evaluatie gezien om bij te sturen. Dat begrijp ik, maar ik denk dat
mensen weleens vergeten dat het NSL een interbestuurlijk programma is.
Het blijft heel moeilijk in de Nederlandse politiek om te accepteren dat
als er dingen bij de gemeentes of de provincies zijn belegd, ook een
deel van de verantwoording daarnaartoe is gegaan. Daar worstelen we mee,
dat zien we op tal van terreinen gebeuren.
Het Rijk, de provincies en de gemeenten hebben binnen het NSL afspraken
gemaakt over een programma van maatregelen en projecten, inclusief de
financiering en monitoring daarvan. Conform die afspraken wordt
jaarlijks inzicht gegeven in de verbetering van de luchtkwaliteit en de
voortgang van de projecten en maatregelen. Die monitoring wordt ook
gebruikt om bij te sturen. Ik zal hiervan een voorbeeld geven. De
NSL-subsidies voor decentrale overheden zijn in tranches verleend. Dat
hebben we niet voor niets gedaan, maar daarmee kunnen we ook de nieuwste
inzichten meenemen bij de verdeling van het geld.
Uiteraard zullen we de aanbevelingen van de Rekenkamer in de
beleidsdoorlichting van het NSL uitvoeren. Dat betekent dat we kijken
naar de maatregelen op lokaal en landelijk niveau, in de industrie en in
de landbouw. We zullen de kosten en de resultaten op een rij zetten,
inclusief de eindverantwoording door provincies en gemeenten over de
NSL-subsidies. We zullen dat allemaal in beeld brengen. Voor Prinsjesdag
zal ik een toelichting geven op de onderzoeksopzet voor de
beleidsdoorlichting, dus die krijgt de Kamer dan aangeboden.
Zoals gezegd, het NSL wordt in 2018 doorgelicht en de bevindingen van
deze doorlichting zullen in 2019 bekend worden. We zullen de inzichten
uit die doorlichting gebruiken om het luchtkwaliteitsbeleid verdergaand
te verbeteren. Die aanbevelingen worden opgevolgd en de Kamer krijgt
daarover de komende tijd heel veel informatie.
Er is ook gevraagd wat dit betekent voor het nieuwe programma. Ik denk
dat het heel belangrijk is om vast te stellen dat er in dat nieuwe
programma geen aanvullende financiële middelen zitten. Het betreft een
beleidswens die we met elkaar afspreken, maar er zal niet opnieuw een
impuls van het Rijk in zitten.
Dan kom ik op de vraag van de heer Middendorp over de
punctualiteitscijfers. Die hebben we vorige week bij het algemeen
overleg over het spoor al even bij de kop gehad. Ik herinner mij dat de
heer Von Martels daar toen naar vroeg. Er is gevraagd of deze gegevens
openbaar beschikbaar zijn, ook op lijnniveau. Veel van de prestaties op
individuele lijnen zijn terug te vinden op de websites van de NS en van
ProRail, dus daar kan men gewoon naar kijken. ProRail maakt prestaties
over de betrouwbaarheid van individuele lijnen openbaar via de website
prestaties.prorail.nl, voor de liefhebbers. Daar is de
treinpunctualiteit van de reizigersvervoerders, gemeten op 3 minuten, te
zien.
NS publiceert dagelijks via de website per traject het aantal
druktemeldingen en wekelijks een analyse. NS rapporteert ook maandelijks
op de website over prestaties op het hoofdrailnet. NS en ProRail worden
ook beoordeeld op de gemiddelde prestaties op het hoofdrailnet. Verder
worden de prestaties van NS op de drukste trajecten, dus bij de top tien
van drukke treinen binnen het hoofdrailnet, ook door mij beoordeeld. De
NS kan op verzoek van I en M ook afzonderlijke lijnen inzichtelijk
maken, bijvoorbeeld voor vervoer- en infrastructuurstudies. We doen dat
ook weleens bij incidenten. Als er iets hopeloos misgaat en het vast
komt te zitten, vragen wij vaak nadere informatie op om een beter beeld
te krijgen van wat er gaande is. Men moet zich wel realiseren dat het in
de buurt komt van het geven van inzicht in wat wordt beschouwd als
bedrijfsinterne informatie voor commerciële vervoerders, als er nog veel
meer gegevens worden aangeboden, want het gaat niet alleen om NS, maar
ook om alle anderen, en die concurreren daar voor een deel op. Er is ook
wel een grens aan de transparantie die kan worden geboden. Daarmee hoop
ik de vragen beantwoord te hebben die aan mij zijn gesteld.
De voorzitter:
We gaan beginnen met de eerste termijn van de Kamer, maar het wordt wel
een uitdaging om dat binnen de tijd te doen, zoals ik al zei. Het gaat
om de dechargeverlening van het kabinet. Mijn voorstel is, misschien
controversieel, om de eerste termijn te doen zonder interrupties. Als u
daarmee kunt instemmen, dan stellen we de vragen aan het kabinet, dan
gebruiken we onze tijd voor de dechargeverlening en dan kunnen we ook
nog een tweede termijn doen.
Mevrouw Kröger (GroenLinks):
Ik wil daar best mee instemmen, maar ik denk dat we dan in het vervolg
een reëlere inschatting moeten maken van hoelang zo'n overleg duurt. Ik
denk dat de staatssecretaris en de minister moeten uitgaan van wat een
heleboel partijen willen en niet dat er maar vier fracties op komen
dagen.
De voorzitter:
Ik kan zeggen dat de schuld daarvoor bij de Kamer zelf ligt, want wij
maken de planning en nodigen de bewindslieden uit. De ervaring uit het
verleden is dat er vaak niet zo veel aandacht was voor dit overleg, maar
het is ontzettend belangrijk om de verantwoording serieus te nemen,
zoals de minister terecht zei. Het is helder dat deze Kamer dat doet,
dus wij zullen daar in het vervolg rekening mee houden. De spreektijd is
vier minuten per fractie. Ik vraag de leden om zich daaraan te
houden.
De heer Remco Dijkstra (VVD):
Voorzitter. Ik dank de rapporteurs voor hun werk. Elke dag gaan wij van
huis naar werk en weer terug. We doen boodschappen, gaan naar de
sportclub of naar het strand, om leuke dingen te doen, met de trein, de
auto of de fiets. We hopen dat we veilig aankomen en dat de wegen er
goed bij liggen, dat er voldoende treinen zijn en dat zij op tijd
rijden, met zo min mogelijk impact op het milieu. Als we thuis zijn,
willen we droge voeten en een lekker groene leefomgeving. Over het
algemeen gaat dit ook hartstikke goed. Dat lijkt vanzelfsprekend, maar
dat is het niet. Er wordt keihard aan gewerkt, iedere dag, door heel
veel mensen, en er wordt ook heel veel belastinggeld in gestopt. Mensen
rekenen erop dat dit belastinggeld ook goed wordt besteed en daar gaat
dit overleg over. Vaak hebben zij geen flauw idee waar het naartoe gaat,
en dat is ook niet zo gek. Er zijn heel grote overheidsprogramma's, maar
in de praktijk blijkt vaak onduidelijk te zijn wat de gevolgen daarvan
zijn. De vraag is ook of dezelfde resultaten met andere of met minder
middelen bereikt hadden kunnen worden. Ik zie ook dat kleine
organisaties worden gesponsord met subsidies. Het gaat dan om
goedbedoelde adviezen, zoals Meatless Monday en Warmetruiendag, waar je
zo wat van kunt vinden.
De VVD vindt dat nut en noodzaak van programma's, zeker de grote
programma's, regelmatiger ter discussie moeten worden gesteld. Wij mogen
best wat kritischer zijn, als het gaat om vragen als: waar gaat het
belastinggeld heen en wat krijgen we er concreet voor terug, want het is
uiteindelijk belastinggeld van de hardwerkende Nederlander. De meeste
doelen van de overheidsprogramma's onderschrijven wij, maar onze vraag
is of dat doel op de beste en meest realistische manier wordt
bereikt.
In de begroting voor Infrastructuur en Milieu gaat 8 miljard euro om,
met meerdere meerjarige, langdurige programma's. Je kunt natuurlijk
toetsen op juridische rechtmatigheid, maar het is veel interessanter om
te kijken wat het effect is geweest van al die programma's, zoals
Eenvoudig Beter, Beter Benutten, Nationaal Samenwerkingsprogramma
Luchtkwaliteit, het Meerjarenprogramma Geluidsanering en het Programma
Hoogfrequent Spoor.
Vorig jaar hebben we Beter Benutten doorgelicht en nu wil ik aandacht
geven aan het luchtkwaliteitsverhaal. Dit is een langdurig programma,
met een begroting van 1,55 miljard euro, met een nogal vaag omschreven
doel. Het is ooit opgezet om de luchtkwaliteit te verbeteren en die
bouwstop te beëindigen, een doel waar de VVD natuurlijk achter staat,
want iedereen is voor schone lucht. De luchtkwaliteit is ook verbeterd,
maar de vraag is of dat komt door het NSL. Kan de staatssecretaris
aangeven welk aandeel het Europees bronbeleid heeft gehad bij het
verbeteren van de luchtkwaliteit?
Ook de Rekenkamer is kritisch, want het inzicht in de beleidsresultaten
is erg beperkt. Mijn vraag aan de staatssecretaris is of we dit doel
niet op een andere manier hadden kunnen bereiken. Hoe zit het met de
alternatieven? Het gaat dan niet alleen om het NSL, maar ook om al die
afgeleide maatregelen die lokaal of regionaal genomen worden, zoals
milieuzones en slooppremies. Niemand weet precies wat je voor je euro
terugkrijgt. Hoe kijkt de staatssecretaris daartegen aan? Wat ons
betreft zijn er ook belangrijke leerpunten, maar daar kom ik in tweede
termijn op terug.
Er is ook een stijgende lijn waarneembaar, want de afgelopen jaren is er
mede door de rapporteurs meer inzicht gekregen in de besteding van de
middelen op de begroting. Er zijn ook aanbevelingen gedaan waardoor het
steeds beter wordt, maar we zijn er nog niet. De rapporteurs wijzen erop
dat er op de begroting voor het spoor, in tegenstelling tot bij het
rijkswegennet nauwelijks inzicht wordt gegeven in de middelen die
langjarig nodig zijn voor beheer en onderhoud. Het is tijd om ook daar
een slag te maken. Kan de staatssecretaris reageren op de vraag wanneer
dat inzichtelijk wordt gemaakt in de begroting? Voor het Programma
Hoogfrequent Spoor is 3 miljard euro gereserveerd. Ook daar moet meer
inzicht worden gegeven in de juridische en financiële verplichtingen en
de risico's. De vraag is ook of andere oplossingen eventueel denkbaar
zijn om die treinen frequenter te laten rijden. Graag een reactie.
Er is al wat gezegd over overprogrammering en onderuitputting. Ik zou
dit willen toespitsen op spoor, vaarwegen en wegen. Kunnen de
staatssecretaris en de minister daarop ingaan?
Bij de subsidies is vaak onduidelijk wat wij ervoor terugkrijgen, vooral
bij de internationale geldstromen, bijvoorbeeld richting de VN. Dat is
niet echt concreet. Ik vind dat we moeten kunnen breken met de gewoonte
om braaf geld over te boeken als wij niet goed weten wat wij daarvoor
terugkrijgen. Die concrete resultaten moeten vooraf herkenbaar worden
gemaakt. Desnoods moet je die resultaten dan afdwingen of subsidies
stopzetten. Alleen op die manier krijgt de belastingbetaler waar voor
zijn geld. Gaan de bewindspersonen daarmee aan de slag?
We verplaatsen ons voortdurend. Hoe je dat doet, maakt niet zo veel uit.
Wij vinden dat wij er scherp op moeten zijn dat het belastinggeld dat
wij uitgeven een adequate bestemming krijgt. Ik kijk uit naar de
beantwoording van beide bewindspersonen.
Mevrouw Van Eijs (D66):
Voorzitter. Ik zal mijn bijdrage vooral wijden aan het Nationaal
Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit en daarna ook nog iets zeggen over
de circulaire economie. Ik bedank de staatssecretaris alvast voor de
antwoorden die zij al gaf, maar ik heb nog wel wat vragen. Wij zijn de
VVD-fractie erkentelijk dat zij dit heeft aangedragen als focusonderwerp
voor de Algemene Rekenkamer. Het beeld dat naar voren komt uit het
onderzoek van de Rekenkamer is niet goed. Er staat letterlijk dat het
ministerie weinig zicht heeft op de bestede middelen en op de
effectiviteit van de maatregelen. De rapporteur Jetten heeft hierover
ook al iets gezegd in zijn bijdrage.
Wat de Rekenkamer zegt over de houding van de bewindspersoon is nog
zorgwekkender: deze heeft weinig inspanningen verricht om tussentijds
inzicht te krijgen in de besteding en de resultaten, waardoor beperkt
kan worden geleerd en bijgestuurd. Deze conclusie is niet mals. Hoe kan
dat?
De Rekenkamer bevestigt dat er in vele gebieden in Nederland nog altijd
geen sprake is van gezonde lucht en dat mensen daardoor korter leven. Ik
ben mij ervan bewust dat het NSL-programma volgens de Rekenkamer lang
niet het enige overheidsbeleid is waarbij de effecten moeilijk te meten
zijn, maar ik ben wel teleurgesteld dat er blijkbaar sprake is van een
weinig proactieve houding op het ministerie. Het gaat hier wel om beleid
dat de gezondheid van mensen direct raakt. Erkennen de staatssecretaris
en de minister dat we nog lang niet zijn waar we zouden moeten zijn met
onze luchtkwaliteit? Of houden zij vast aan de uitspraak die de minister
onlangs deed in de Eerste Kamer, namelijk dat de wetenschap weliswaar
kan aangeven wat gezond is en wat niet, maar dat het een politieke keuze
is om daar vervolgens op te sturen en dat de minister niet bereid is om
dat te doen? Zijn zij van mening dat het NSL na al die jaren geen effect
heeft gehad, terwijl het juist in het leven is geroepen omdat Nederland
in gebreke bleef? De luchtkwaliteit is sindsdien ook wel verbeterd.
Waarom heeft het ministerie volgens het oordeel van de Rekenkamer niet
zijn uiterste best gedaan, sinds de start van het programma in 2009, om
alle mogelijkheden aan te grijpen en de monitoring te verbeteren? Hoe
kan het dat de Rekenkamer niet eens kan vaststellen dat bedragen
daadwerkelijk aan het NSL besteed zijn? Hoe staat het met het onderzoek
van de Gezondheidsraad? Waarom heeft de Gezondheidsraad niet de opdracht
gekregen, zoals wij hebben vernomen, om te komen met echte
gezondheidswaarden of getallen die overheden kunnen gebruiken als
streefwaarde in hun beleid voor schone lucht?
Dan heb ik nog een kleine vraag, omdat ik mij de afgelopen tijd met
sjoemeldiesel bezig heb gehouden. Ik las dat het geld dat voor de
compensatie van de milieuzone was gereserveerd, is gestoken in het
onderzoek naar dieselgate. Wij vroegen ons af hoeveel daaraan is
opgegaan. Is het niet een idee om dat terug te halen bij de fabrikanten
en te steken in de luchtkwaliteit, waarvoor het eigenlijk was
bedoeld?
Dan de circulaire economie. D66 is blij dat er naar aanleiding van de
motie-Van Veldhoven/Cegerek (34300-XII, nr. 37) nu een
grondstoffenakkoord ligt dat verder wordt uitgewerkt. Hoe staat het
daarmee? Is er inmiddels genoeg ambtelijke capaciteit vrijgemaakt om de
transitiepaden samen met de stakeholders uit te werken?
En dan specifiek het huishoudelijk afval. In Trouw verscheen onlangs een
artikel over een sterk staaltje groen lef. In Haarlemmermeer zet een
D66-wethouder het mes in het afval. In een periode van vijf jaar wil hij
naar nog geen 25 kg per inwoner per jaar. In het jaarverslag over 2015
las ik echter dat de gemiddelde hoeveelheid afval per inwoner in
Nederland nog varieert van 60 tot maar liefst 392 kg. Wat gaat de
staatssecretaris hieraan doen? Hoe gaan we de doelstelling van maximaal
100 kg restafval per inwoner per jaar in 2020 halen?
De heer Van Aalst (PVV):
Voorzitter. Als nieuw Kamerlid viel ik vorige week bijna van mijn stoel,
toen ik vernam dat het gangbare praktijk is dat onvoldoende inzichtelijk
is in hoeverre de bestedingen voor het gros van de projecten waar de
Kamer geld aan uitgeeft, doelmatig zijn geweest. De Rekenkamer heeft dat
dit jaar vastgesteld voor het NSL, maar dit blijkt rijksbreed te gelden.
Ongelofelijk. Zoiets zou in het bedrijfsleven niet voorkomen. Je wilt
immers altijd controleren of de investering die je doet, ook oplevert
wat je beoogt. Blijkbaar gaat dit in politiek Den Haag niet op. Er
worden miljoenen uitgegeven aan geluidsschermen om de luchtkwaliteit te
verbeteren, zonder dat ter plekke voor- en achteraf bekeken wordt of
deze schermen daar werkelijk voor gezorgd hebben. Blijkbaar is daar geen
interesse voor, of is er sprake van pure symboolpolitiek.
Dat het puur symbolisch is, zou een hoop maatregelen verklaren. Als het
gaat om de luchtkwaliteit denk ik meteen aan de 80 km-zones om de grote
steden, als voorbeeld van pure symboolpolitiek. In diverse rapporten is
aangetoond dat 80 km-zones leiden tot een toename van de filedruk. Uit
het onderzoek van TNO van vorig jaar blijkt dat auto's in de file
gemiddeld 5,4% meer uitstoten dan auto's die 130 km/u rijden. Maar nu
komt het: voor moderne auto's die aan de euro 6-norm voldoen, is deze
afwijking veel groter, namelijk 36,9% meer NOx en 46,7% meer
CO2-uitstoot in de file dan bij 130 km/u. Conclusie: voor ons
steeds moderner wordende wagenpark is het des te belangrijker, ook voor
luchtkwaliteit, dat men gewoon kan doorrijden en onnodige
fileveroorzakende beperkingen, zoals die 80 km-zones, zouden dan ook
geschrapt moeten worden. Is de minister dat met ons eens?
De absolute koploper op het gebied van symboolpolitiek is natuurlijk het
klimaat- en energiebeleid. Niet alleen ontbreekt een overzicht van de
totale kosten van het klimaatbeleid, maar er wordt ook niet nagegaan of
deze uitgaven doelmatig zijn. Daardoor kan het voorkomen dat we
bijvoorbeeld miljarden uitgeven aan het stimuleren van elektrische
auto's, met uiteindelijk nul klimaateffect, en daar waren al die
subsidies toch voor bedoeld? Kortom, of je nu wel of niet gelooft dat de
mens de opwarming van de aarde kan beïnvloeden, het is voor iedereen
relevant om te weten of de middelen die daaraan besteed worden, wel het
beoogde effect hebben.
De titel van artikel 9 is: klimaat. Dit is nogal misleidend, want het
wekt de suggestie dat slechts 79 miljoen euro wordt besteed aan
klimaatbeleid, terwijl we zeker nadat de maatregelen die voortvloeien
uit het Parijse akkoord zijn uitgewerkt, jaarlijks veel meer geld zullen
gaan uitgeven, ook al is dat misschien via diverse ministeries. De PVV
verzoekt de minister dan ook om bij de begroting voor volgend jaar een
overzicht op te nemen van alle middelen die aan klimaatbeleid worden
besteed. Is de minister daartoe bereid? Daarbij zou zij ook de uitgaven
van de overige ministeries moeten meenemen. Bij Economische Zaken doen
zij dat ook voor het innovatiebeleid. Dat is wel zo handig voor de
controlerende functie van de Tweede Kamer.
Afrondend roept de PVV de minister op om meer aandacht te besteden aan
een betere rapportage over de doelmatigheid van haar beleid, zodat de
Kamer een goed onderbouwd oordeel kan vormen of hier sprake is van een
doelmatige uitgave of van pure symboolpolitiek.
De heer Van Helvert (CDA):
Mevrouw de voorzitter. Allereerst veel dank van de CDA-fractie voor de
rapporteurs, de heer Jetten en de heer Middendorp. Grote klasse dat zij
zich als nieuwe Kamerleden gelijk verdiept hebben in deze zaak. De
rapportage was zeer helder. Dank voor het werk.
Het is fijn dat de minister en de staatssecretaris er zijn, want wij
wilden het even hebben over de doelmatigheid en de doeltreffendheid. De
rapporteurs hebben daarover al wat gezegd, net als de voorgaande
woordvoerders. In het algemeen zou ik ter discussie willen stellen hoe I
en M daarmee omgaat. We steken miljoenen in bepaald beleid, maar we
lezen zelden een concreet antwoord op de vraag tot welke maatschappelijk
veranderingen dat leidt. Dat is toch wel vreemd. Gemeenten kunnen dat
wel. Zij maken al heel wat jaren begrotingen en rekeningen waarbij de
beoogde maatschappelijke verandering gekoppeld is aan hoeveel geld erin
gestoken is. Waarom lukt dat bij I en M niet? De Rekenkamer gaf dat ook
aan. De minister en de staatssecretaris hebben hierover al wat gezegd in
antwoord op de rapporteurs, maar we zouden graag een concreet
verbeterplan zien, waardoor het inzicht in de doeltreffendheid en de
doelmatigheid van het beleid van I en M vergroot wordt. Door de vorige
sprekers zijn het NSL en het spoor als voorbeelden genoemd, dus dat zal
ik niet herhalen, maar de CDA-fractie kan zich wel aansluiten bij die
kritiek.
Ik wil het nog wel hebben over de boeggolf die ontstaan is. In 2016 gaat
het om een bedrag van ruim een half miljard euro dat wordt doorgeschoven
naar volgende jaren. Dat roept bij mijn fractie toch wel een beetje
irritatie op. Welk werk is er nu niet gedaan terwijl we dat wel
afgesproken hadden en terwijl er ook nog genoeg vragen liggen naar
infrastructuur? Hoe gaan de minister en de staatssecretaris deze
boeggolf afbouwen? Hoe gaan we dat geld zo spoedig mogelijk uitgeven,
niet zozeer omdat wij dat willen uitgeven, maar omdat dat nodig
is?
Het is ook jammer om te zien dat er juist tijdens de crisis niet gewerkt
is. In de jaren waarin de aannemers het niet zo druk hadden, zouden de
aanbestedingen minder tegenvallen. Het is toen niet gelukt en nu hebben
aannemers het weer druk, zodat de aanbestedingen ook niet meer
meevallen. Nu kunnen we dat geld gaan uitgeven, maar dan kunnen we
minder doen met dat geld. En ook de minister van Financiën heeft
aangegeven dat een discussie met de minister van I en M noodzakelijk is.
Wij vragen ons af of daar al mee begonnen is en wat daarvan de vruchten
zijn.
Wij hebben de volgende vragen aan de minister: Welke maatregelen gaat de
minister nemen om de steeds groter wordende boeggolf te verkleinen? Is
de onderuitputting structureel op dit niveau of moet zij worden
afgebouwd? Zo ja, hoe kan dat dan worden gerealiseerd? Waarom was er in
2016 sprake van onderprogrammering op het Infrastructuurfonds? We
werkten toch structureel met overprogrammering? Ik hoor de minister dat
in de beantwoording net eigenlijk ook al zeggen. Valt deze
onderprogrammering onder de verantwoordelijkheid van Rijkswaterstaat,
van ProRail of heeft het ministerie deze zelf geautoriseerd? Met andere
woorden: waar is het precies misgegaan? Wat is er niet gebeurd? Hoe kan
het dat, zoals de minister schrijft, middelen van het
Infrastructuurfonds niet zouden kunnen worden uitgegeven in een volgend
jaar vanwege het rijksbrede beeld in het jaar 2017? Worden de
mogelijkheden om te schuiven tussen jaren binnen begrotingsfondsen dan
beperkt door rijksbrede budgettaire afwegingen? Zo ja, welke zijn dat
dan? Werkt de fondssystematiek wel zoals die bedoeld is? Is er sprake
van knellende budgettaire kaders? Hier was het Infrafonds toch juist
eigenlijk voor bedoeld? Wordt de onderuitputting ingezet voor
infrastructurele projecten of wordt hier een andere bestemming voor
gevonden? In principe hebben we projecten genoeg.
Voorzitter. We hebben vooral met de minister maar ook met de
staatssecretaris hard geknokt over dingen die heel erg nodig waren, maar
waar steeds geen geld voor was. De minister zei soms ook: "Dat doen we
al. We zijn ermee bezig." Zij suste de Kamer daar wat mee in slaap. Ik
denk dan bijvoorbeeld aan de sluis bij Koornwerderzand: geen geld.
Verder schiet mij ook de overweg of de tunnel in Venlo bij Vierpaardjes
en de verbreding en de beveiliging van de N35 en de N36 te binnen. Ik
noem de commercial cruise vessels. Nergens was geld voor. Voor het
baanvak Weert/Hamont vroegen we slechts een bijdrage van 4 miljoen.
"Slechts", want de overige 30 miljoen werd door anderen betaald. Nergens
was geld voor en nu ligt er 500 miljoen op de plank. Hoe is dat
mogelijk? Hoe zit die berekeningssystematiek in elkaar en hoe worden
zaken op het ministerie voorbereid om ervoor te zorgen dat alles op tijd
klaar is? Dat is wel nodig, want als het geld er is, moet er meteen
kunnen worden begonnen.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Voorzitter. De Partij voor de Dieren is als het even kan altijd aanwezig
bij verantwoordingsdebatten, want we vinden dat de leukste debatten
ooit! Gisteren hadden we het genoegen om het met het ministerie van
Economische Zaken te doen, de staatssecretaris die verantwoordelijk is
voor Landbouw. En dat werd heel gezellig! Misschien lukt dat vandaag
ook.
Ik bedank de rapporteurs voor het werk dat zij hebben gedaan. Ik zou het
kabinet en dan met name de staatsecretaris op drie punten willen
voorhouden welke opdrachten er eigenlijk op hun bordje lagen, niet
alleen het afgelopen jaar maar eigenlijk al langer en hoe de
staatssecretaris daarmee is omgegaan.
De Kamer heeft al een poos geleden de wens uitgesproken via een
aangenomen motie om de verkoop van glyfosaat Roundup aan particulieren
te verbieden, de motie-Ouwehand/Schouw (27858, nr.240). De Kamer heeft
meer moties in die richting gesteund. We willen echt dat het gifgebruik
zowel binnen als buiten de landbouw fors wordt verminderd. De
staatssecretaris is daar op zichzelf serieus mee aan de slag gegaan,
maar er was nog wel wat misverstand over de evaluatie van de maatregelen
die zijn ingezet. Het lijkt erop dat een verbod op de verkoop van
Roundup aan particulieren niet kon, omdat de Europese regels over het
gebruik van landbouwgif in Nederland zo zijn geïmplementeerd dat alle
ruimte die een nationale lidstaat zelf nog heeft binnen de Europese
regels, is verdwenen.
Het is te strikt in onze wetgeving neergelegd, zodat er nu geen
juridische grondslag is om het verbod waar de Kamer om heeft gevraagd,
daadwerkelijk te kunnen implementeren. Het kabinet heeft daarom gezegd:
"Oké, dan stellen we beperkingen aan het gebruik. Je mag het nog wel
kopen, maar je mag dat gif niet op tegels gieten, alleen op de
plantjes." Dat past dan nog wel in de procedure die voor ons openstaat:
eerst een minder vergaande maatregel nemen en daarna bekijken wat die
heeft opgeleverd, voordat je kunt overgaan tot een wettelijk verbod.
Aanvankelijk zou dat eind dit jaar worden geëvalueerd. Ik heb begrepen
dat die evaluatie door bepaalde ontwikkelingen toch later komt. Maar de
staatssecretaris heeft een jaar geleden ook aan de Kamer geschreven dat
het om tot een verbod over te kunnen gaan, nodig is om de Wet
gewasbeschermingsmiddelen te wijzigen en dat ze daar in elk geval mee
aan de slag zal gaan, zodat wij als nationale lidstaat die mogelijkheid
in ieder geval hebben, of we nu wel of niet overgaan op een verbod. Mijn
vraag is of de staatssecretaris inmiddels in het stadium zit dat ze het
wetsvoorstel naar de Kamer kan sturen. Ik weet dat het kabinet op dit
moment demissionair is, maar het gaat verder over geen enkele
inhoudelijke beslissing, behalve dat we als nationaal parlement en als
nationale regering zo veel mogelijk bevoegdheden zelf houden, omdat het
dan niet per se nodig is om die weg te strepen. Kan dat wetsvoorstel
naar de Kamer komen?
De Kamer heeft uitgesproken (motie-Ouwehand (30872, nr. 177)) dat we
ervoor moeten zorgen dat er niet te veel afval in het milieu
terechtkomt. Als er duizend mensen op een festival staan en ze laten
allemaal een plastic zak liggen, vinden we dat heel erg, maar als we per
jaar een miljoen ballonnen de lucht in laten — die komen ook allemaal in
het milieu terecht! — dan doen we er eigenlijk niks aan. Mijn oproep aan
het kabinet was dan ook dat het oplaten van ballonnen moest worden
ontmoedigd.
Die oproep is zo'n beetje drie jaar geleden gedaan en we hebben
sindsdien niet zo heel veel resultaat gezien. Nog steeds staan ballonnen
in de top vijf van zwerfafval dat wordt aangetroffen op de stranden. Ik
zag laatst zelfs een berichtje dat in Volendam een milieustraat — een
milieustraat, hè! — werd geopend met het feestelijk oplaten van
ballonnen. Nou, dan heb je het niet helemaal begrepen! Mijn vraag aan de
staatssecretaris is of zij nog steeds met de Kamer van mening is dat
zwerfafval, of het nu eerst de lucht in gaat en daarna op de straat
terechtkomt of dat het meteen op straat terechtkomt, zo veel mogelijk
wordt voorkomen. Zo ja, wat kan zij dan doen om ervoor te zorgen dat het
echt ophoudt met die ballonnen? Ik aarzel een beetje om in een motie te
vragen om een verbod, want volgens mij is het al verboden om afval in
het milieu te brengen. Ik vraag de staatssecretaris wel welke
mogelijkheden zij nog ziet.
Tot slot, het klimaatakkoord van Parijs. Bij de begrotingsbehandeling
…
De voorzitter:
Mevrouw Ouwehand, zou u dat laatste punt dan wel kort willen maken, want
u bent al door uw spreektijd heen. Ik ben een klein beetje coulant
geweest, maar voor een heel nieuw punt hebt u niet zo veel ruimte
meer.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Dan vraag ik de staatssecretaris of zij vanuit haar verantwoordelijkheid
nu nog een taak ziet om het voorwerk te doen dat het mogelijk maakt voor
het volgende kabinet om de maatregelen voor de uitvoering van het
klimaatakkoord van Parijs te nemen.
De heer Laçin (SP):
Voorzitter. Ik begin met het bedanken van de rapporteurs voor hun
uitgebreide verslag.
Doet het beleid wat het beoogt? Uiteindelijk is dat de belangrijkste
vraag als het over verantwoording gaat. Er worden miljarden ingezet en
dan is vraag gerechtvaardigd of je ook waar voor je geld krijgt. Op dat
punt heeft de Rekenkamer toch wat kritiek. Andere partijen zeiden het
ook al: het geld wordt besteed aan de daartoe bestemde doelen, maar wat
zijn nu de echte resultaten? Specifiek voor I en M stipt de Rekenkamer
de doelen voor de luchtkwaliteit aan. Ja, de lucht wordt steeds schoner,
maar het is onduidelijk of dat door het gevoerde beleid komt. Wat kunnen
de bewindspersonen daarover zeggen?
Het nieuwe nationaal luchtplan is gericht op gezondheidswinst en dat
vinden wij een goede aanpak. De vraag blijft wel hoe de kritiek van de
Algemene Rekenkamer op de effectiviteit en de aansturing van het beleid
in dit nieuwe plan wordt meegenomen. Kunnen de bewindspersonen daarover
meer zeggen?
Goed en effectief beleid staat en valt met het toezicht erop. Op het
terrein van I en M valt dat vrijwel geheel onder de inspectiedienst ILT
(Inspectie Leefomgeving en Transport). Zij is de organisatie die
toezicht houdt en handhaaft, een verantwoordelijke en zware taak. Een
terugkerende vraag is of deze inspectie daar voldoende voor is
toegerust. Het takenpakket liegt er niet om. De ILT controleert en
inspecteert van de uitgifte van plastic tasjes aan de kassa tot en met
het naleven van veiligheidseisen bij zware industrie. Dan kan het toch
niet anders dan dat de middelen die daarvoor nodig zijn, ook echt
beschikbaar worden gesteld? Als je vluchtig naar de verantwoording
kijkt, lijkt dat ook zo te zijn. Er gaat extra geld naar de ILT, maar
tussen 2012 en 2016 is er voor miljoenen bezuinigd. Die bezuiniging
dient opgevangen te worden door een andere manier van werken, namelijk
risicogestuurde inspectie. Dat betekent dus nog meer varen op een
papieren werkelijkheid. En dat is niet wat de motie-Smaling/Van
Veldhoven (34300-XII, nr. 54) beoogde, waarin werd opgeroepen om taken
en budget in overeenstemming te brengen.
Een voorbeeld uit de praktijk. De inspectie controleert op afstand met
het volgsysteem voor schepen of schippers wel voldoende rust houden.
Daardoor slaat ze volledig de plank mis als het gaat om handhaving in de
praktijk. Er wordt immers totaal geen rekening gehouden met de situatie
ter plaatse of goed zeemanschap. De inspectie werkt louter als
boetemachine. Recent heeft de Onderzoeksraad Voor Veiligheid uitgebreid
gerapporteerd over het verbeteren van de veiligheid op Schiphol door
scherpere regels vast te stellen. Dat is heel goed, maar er wordt al
jaren geklaagd over de inspectie. Mensen werkzaam op de luchthaven
hebben me zelfs gezegd dat de inspectie lachwekkend incompetent is. Dat
zijn letterlijk de woorden van iemand die ik gesproken heb! We kunnen
nog zo veel regels vastleggen, zonder handhaving is elke eis
boterzacht.
Jarenlang neoliberaal beleid heeft een maatschappij gecreëerd waarbij de
overheid meer en meer verantwoordelijkheden bij bedrijven heeft
neergelegd, terwijl er tegelijkertijd onverantwoord werd bezuinigd op de
controle. Daardoor gaat inmiddels winst boven veiligheid. Ik kan veel
voorbeelden noemen, maar al die voorbeelden laten zien dat de ILT meer
nodig heeft om haar taken op een fatsoenlijke en verantwoorde wijze uit
te voeren. We vragen daarom de verantwoordelijkheid niet eenzijdig bij
de inspectiedienst neer te leggen en niet te denken dat bedrijven zich
door risicogestuurd toezicht opeens voorbeeldig gaan gedragen. Mijn
collega Ronald van Raak heeft het ook al meerdere malen gezegd: om echt
meer slagkracht te krijgen, moeten we toe naar een nationale
inspectiedienst met voldoende capaciteit en voldoende middelen om ook
echt te kunnen handhaven. Mijn laatste vraag aan de bewindspersonen is
dan ook of zij bereid zijn voor de komende begroting niet te kijken
welke taken bij het budget passen, maar te kijken welk budget bij de
taken past.
Mevrouw Kröger (GroenLinks):
Voorzitter. Dank aan de rapporteurs voor hun geweldige werk. Ik begin
met een paar opmerkingen over ons klimaatbeleid.
We hebben internationaal gezien forse kritiek, bijvoorbeeld op president
Trump omdat hij uit het Parijsakkoord stapt. Maar hoe geloofwaardig is
die kritiek, gezien het feit dat we zelf absoluut niet genoeg doen om de
doelstelling van Parijs te halen, een maximum temperatuurstijging van
2ºC en streven naar 1,5ºC? Er zijn grote veranderingen nodig op
verschillende beleidsterreinen: wonen, mobiliteit, industrie. Mijn vraag
aan de staatssecretaris is of het terugkijkend haar beeld is dat zij als
coördinerend bewindspersoon genoeg mandaat had voor een ambitieus beleid
en regie op die verschillende beleidsterreinen.
Wij lopen ons inziens echt achter bij de realisatie van het
klimaatbeleid. Zo hebben we het Urgendavonnis gehad, waarin de
aanklagers in het gelijk zijn gesteld die stelden dat we 25% minder
CO2 moeten uitstoten dan in 1990 en dat we daarvoor meer
maatregelen moeten nemen. Uit de Nationale Energieverkenning 2016 bleek
dat we niet op koers lagen, maar zelfs na de aanvullende maatregelen
ziet het er niet naar uit dat we het gaan halen. De
CO2-uitstoot neemt toe en de sector geeft aan dat we de
doelstellingen uit het energieakkoord voor wind op land en
energiebesparing niet gaan halen. Geen goede signalen!
In onze optiek zijn essentiële maatregelen niet genomen, bijvoorbeeld
een nationale CO2-prijs en het sluiten van de kolencentrales.
Waarom zijn deze maatregelen niet genomen, zo vraag ik de
staatssecretaris. Iedere dag wordt duidelijker dat het klimaat
verandert, hier en nu. Hoe reageert de staatssecretaris op het bericht
dat Christiana Figueres, het hoofd van het VN-klimaatbureau, aan de bel
trekt? Is de staatssecretaris het met ons eens dat Nederland als sterke
economie de belangrijke taak heeft om voor 2020 de uitstoot van
broeikasgassen substantieel te laten dalen en hier in Europees verband
ook op aan te dringen?
Een ander onderwerp dat van groot belang is, is de luchtkwaliteit. De
beschouwing die de rapporteurs hieraan wijdden, was vrij uitvoerig.
Verder ligt er de stevige kritiek van de Algemene Rekenkamer op de
uitvoering van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma
Luchtkwaliteit). Klopt onze aanname dat landelijke verbeteringen van de
luchtkwaliteit bijna alleen zijn te herleiden naar Europese
verplichtingen, bijvoorbeeld die voor vervoer? Waarom is er verder
sprake van onderbesteding bij de middelen terwijl we nog steeds niet
voldoen aan de luchtnormen? Zouden we verder niet vooral moeten
monitoren op gezondheidswinst? Wat is daar in de toekomst voor
nodig?
In het regeerakkoord staat dat de regering streeft naar een circulaire
economie en duurzame grondstoffen, en het hergebruik van schaarse
materialen wil stimuleren. Hoe kijkt de staatssecretaris daar nu op
terug? Is het niet vreemd dat er geen goede nulmeting is gedaan? En
waarom zijn concrete maatregelen vooralsnog uitgebleven? Ik doel
bijvoorbeeld op het statiegeld op kleine flesjes en blikjes. Hoe kijkt
de staatssecretaris naar het nieuws dat we wel meer plastic gescheiden
inzamelen, maar dat de kwaliteit ervan zo slecht is dat het moeilijk
hergebruikt kan worden? Zouden we het beleid niet meer moeten sturen op
het aandeel hergebruikte materialen in productie en bij aanbestedingen?
Wat denkt de staatssecretaris hiervan?
Ten slotte nog een paar concrete vragen over de verbetering van de
mobiliteit. Ons beleid is nu versnipperd tussen overheden en
modaliteiten. Kan de minister toezeggen dat we in een nieuwe nationale
omgevingsvisie straks ook ruimtelijk een mobiliteitsbeleid gaan maken
dat veel meer stuurt op slimme mobiliteit van deur tot deur en een
integrale afstemming tussen overheden, modaliteiten en technologieën en
de behoeftes van burgers en bedrijven? In het licht van het
klimaatakkoord van Parijs en de problemen rond luchtvervuiling die naar
voren komen uit de rapporten die we hier behandelen, vraag ik hoe de
minister de mobiliteitsgroei voor zich ziet zonder dat die leidt tot
meer files en vervuiling.
Ten slotte zijn er naar aanleiding van het jaarverslag zorgen over een
structureel tekort voor het onderhoud van lokaal spoor. Achterstallig
onderhoudt leidt uiteindelijk op langere termijn tot meer kosten. Hoe
staat de minister hierin?
De voorzitter:
Daarmee zijn wij gekomen aan het eind van de inbreng van de Kamer. Ik
dank de Kamerleden alvast heel hartelijk voor hun medewerking. De
bewindspersonen kunnen meteen antwoorden. Ik sta in principe één
interruptie toe. Mocht er echt een brandende tweede vraag zijn, kijkt u
dan gerust mijn kant op. Ik geef het woord aan de minister.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Voorzitter. Ik begin met de vragen van de heer Dijkstra over de
overprogrammering voor vaarwegen en wegen. Hij noemde ook de spoorwegen,
maar ik zeg eerst iets over de eerste twee. Wij werken daar fondsbreed
mee. Afgelopen jaar heeft dat ertoe geleid dat de onderuitputting die
fondsbreed kon ontstaan, werd beperkt doordat met name aan wegen meer
werd uitgegeven dan begroot. In latere jaren moeten we die
verschuivingen weer terugbrengen, want we hebben strikte afspraken met
elkaar over wat aan welke modaliteit wordt uitgegeven. Specifiek bij het
spoorartikel werd tot op heden niet gewerkt aan extra overprogrammering,
omdat daar al een heel strak aanlegprogramma stond ingepland. Voor wegen
en vaarwegen gebeurde dat wel. Daar heeft het een positieve uitwerking
gehad.
Ik sla even een aantal sprekers over, omdat sommige vragen gingen over
het NSL, klimaat en spoor. Die liggen vooral op het terrein van de
staatssecretaris.
De heer Van Helvert heeft veel vragen gesteld over de boeggolf, de
overprogrammering en onderprogrammering. De boeggolf is niet alleen een
kwestie van overprogrammering. We sturen streng op tijd en geld en niet
alleen op kas. Zo'n fondsconstructie is ontzettend van belang, want het
gehele saldo blijft behouden voor projecten. In tegenstelling tot de
traditionele begrotingen, waarvan je 1% mag houden en de rest weer moet
inleveren bij de minister van Financiën, mogen wij het gehele saldo
behouden. Dat is heel aantrekkelijk. Het is ook doelmatiger. Je wilt aan
het eind van het jaar niet zo veel mogelijk geld hebben uitgegeven aan
projecten, maar je wilt het geld uitgeven op het moment dat het nodig
is. Je werkt niet toe naar de eindejaarsbonanza zoals bij veel andere
ministeries. Kortom, je wilt je beschikbare middelen uitgeven, maar wel
aan de afgesproken programma's. Daarom is zo'n flexibele constructie
goed.
Maar, zegt de heer Van Helvert, hadden we dan niet de afgelopen jaren
tijdens de crisis veel meer willen uitgeven en waarom hebt u al dat geld
in de onderuitputting niet uitgegeven aan allerlei andere projecten? Hij
noemt er een aantal, bijvoorbeeld Kornwerderzand. Wij hebben in de
crisistijd juist meer uitgegeven dan in de voorgaande jaren. We hebben
een heleboel van de budgetten naar voren getrokken. Pas in de afgelopen
twee jaar hebben we weer wat meer naar achteren verschoven, ook om de
balans in het Infrafonds weer een beetje te krijgen. Al het budget dat
we verschuiven, wordt gewoon uitgegeven. Het is niet zo dat het niet
wordt uitgegeven en dat het dus zonde is of dat we het aan andere dingen
kunnen uitgeven. Onderuitputting betekent niet dat er geld over is. Je
hebt tijdelijk geld over dat je later weer nodig hebt. We hadden al
gezegd dat het project Kornwerderzand eigenlijk door de regio betaald
moet worden. Ik heb geen geld over door onderuitputting. Bovendien is
het een extra wens en is er gewoon geen geld voor. De Kamer heeft een
motie aangenomen omdat zij wil dat ik er toch wat geld aan uitgeef, dus
dat zal ik doen. Dat is echter een ander verhaal dan dat de vragen er
lagen en dat we ze niet konden bekostigen. Ik kan niet op alle projecten
ingaan, zoals Vierpaardjes. Ik heb het vaker voorbij zien komen in
verband met het Limburgse spoor; ongetwijfeld kwam het daarom voorbij.
De staatssecretaris weet daar alles van. Over dit project weet ik in
ieder geval dat het zo in elkaar zat.
Moet er bij de evaluaties niet meer aandacht zijn voor de doelmatigheid
en de effectiviteit? Wij doen talrijke evaluaties. In 2018 gaan we de
volgende artikelen op doelmatigheid en effectiviteit doorlichten: spoor,
klimaat, veiligheid en het NSL, alhoewel de Rekenkamer daar al een
heleboel over heeft gezegd, maar dan ligt dat er alvast. Voor
Prinsjesdag krijgt de Kamer ook de plannen van aanpak voor die
doorlichtingen mee. Dan kunt u ons daarop bevragen. We benutten de
uitkomsten uiteraard voor nieuw beleid en voor het beginnen of
stopzetten daarvan.
De heer Van Helvert (CDA):
Nog even over die boeggolf. De minister gaat er wel heel makkelijk
overheen en praat ons weer een beetje in slaap: we doen alles, het komt
allemaal goed, het ligt hier op de plank, we doen toch ons best en we
hebben meer uitgegeven, dus maakt u zich geen zorgen, ga rustig slapen.
Toch is een half miljard niet uitgegeven, terwijl de nood zo hoog is. De
minister kan niet op alles ingaan. Zij vergeet bijvoorbeeld het MARIN en
de commercial cruise vessels in Noord-Nederland. Zij vergeet
bijvoorbeeld ook de N35 en de N36 in het oosten van het land. Ik heb nog
een aantal zaken genoemd. Er moet heel veel voorgefinancierd worden en
dat doen de regio's vaak. Als dat geld er is, kun je het dan niet gelijk
daarvoor inzetten? Ik geef een voorbeeld. De minister neemt binnenkort
een besluit over de A2 bij Kerensheide en Het Vonderen. Dat project
start in 2022. De provincie Limburg financiert 35 miljoen voor. Je zou
een boeggolf daarvoor kunnen inzetten, omdat het geld uiteindelijk toch
terugkomt. Is dat geen mogelijkheid?
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Ik wil toch nog even iets zeggen over de systematiek, omdat dat helpt in
deze discussie. De Kamer heeft op 16 januari 2017 een brief van mij
ontvangen die uitgebreid ingaat op de systematiek van overprogrammering
en de ontstane onderprogrammering voor het jaar 2016. In de begroting
2016 was voor het eerst sprake van overprogrammering. In het voorjaar
constateerde ik dat met name bij het spoorartikel sprake was van
autonome niet-beleidsmatige vertragingen in de uitvoering van de
programmering. Dat zorgde ervoor dat de voorziene programma-uitgaven
specifiek voor het jaar 2016 lager kwamen te liggen dan het in 2016
beschikbare budget. Dat is eigenlijk het spiegelbeeld van
overprogrammering. We hebben het derhalve in de Najaarsnota aangeduid
als onderprogrammering. Het is een wat ongelukkige term, want het
suggereert misschien dat het bewust beleid is. Maar dat is de manier
waarop het vorm krijgt. Feitelijk hebben we daarmee aangegeven dat we
getracht hebben om dreigende onderuitputting tegen te gaan, waarbij
uiteraard is ingezet op zo veel mogelijk uitgeven om het ontstaan van
die onderuitputting te voorkomen en waar mogelijk de uitgaven te
versnellen. Je kunt niet zomaar aan het einde van het jaar nog allerlei
uitgaven versnellen, want je hebt ook een aanloop nodig. Er is inderdaad
een budget over dat doorgeschoven is. Dat heeft voor een deel te maken
met die onderprogrammering, om het maar zo te noemen. Voor een deel
heeft het ermee te maken dat de minister van Financiën heeft gevraagd om
in het kader van het generaal beeld een deel van het budget naar latere
jaren door te schuiven. Aangezien wij tijdens de crisis heel veel naar
voren mochten schuiven, waren wij bereid om een deel naar achteren te
schuiven. Dat geld wordt volgend jaar of het jaar daarop weer ingezet.
Het is niet over.
De heer Van Helvert vraagt of het niet mogelijk is om voor te schieten
voor gemeenten. Dat kan alleen maar op het moment dat dat budget
volledig terugkomt in de begroting vanuit die gemeenten. Wij zeggen
vaak: er is budgettair geen mogelijkheid of geen ruimte, dus schiet u
maar voor als gemeente en begin er alvast aan. Dat moet wel geheel
sluitend zijn. In het huidige systeem krijgen we geen tijdelijke
bekostiging van anderen die we daarna weer teruggeven. Nee, we krijgen
altijd een hele bijdrage. Het gaat niet in en uit met een
gemeentebegroting. Ik denk dat het niet zo gemakkelijk is als de heer
Van Helvert het nu schetst. Wij kunnen die voorfinanciering zeker niet
weggeven, want dan zouden we het in latere jaren echt moeten kunnen
financieren. Dan moet de Kamer aangeven dat ze wil dat die
voorfinanciering door de begroting van Infrastructuur en Milieu wordt
gedragen. Zo werkt het niet.
De heer Van Helvert vroeg waarom je de middelen uit begrotingsfondsen
niet zou kunnen uitgeven in een volgend jaar vanwege het rijksbrede
beeld in het begrotingsjaar 2017. Worden de begrotingsfondsen dan niet
beperkt door de rijksbrede budgettaire afweging? Werkt de
fondssystematiek wel goed, als er sprake is van knellende budgettaire
kaders? In een fondssystematiek kun je saldi, negatief of positief,
onbeperkt meenemen naar het volgende jaar, in tegenstelling tot de
reguliere begroting. Het heeft dus geen effect op de beschikbare
budgetten voor de projecten. Dat is echt een heel belangrijke eigenschap
voor ons, want daardoor kunnen we veel efficiënter en effectiever
werken. De jaarlijks geraamde kasuitgaven maken wel onderdeel uit van de
rijksbegroting als geheel. De defasering daarvan is dus ook een
onderdeel van de integrale afweging op rijksniveau. Het kan best zijn
dat bijvoorbeeld een voor een fonds gewenste kasschuif binnen het
rijksbrede beeld van de minister van Financiën niet gewenst is, omdat je
dan de Europese grenzen gaat overschrijden. Soms kan het niet volledig
gefaciliteerd worden. Soms helpen wij hem en schuiven wij wat naar
achteren, als dat kan binnen de onderprogrammering. Het is een heel
afgewogen en geregistreerd beleid om onze projecten zo doelmatig en
efficiënt mogelijk tot stand te laten komen.
Ik had de heer Van Aalst per ongeluk overgeslagen, die had gevraagd naar
de 80 km-zones. Maar ik zal zijn vraag nog even bewaren, want ik begrijp
dat hij de luchtkwaliteit buiten deze zaal aan het testen is.
Ik kom bij de vragen van de heer Laçin over de ILT. Ik wil toch een lans
breken voor de ILT. Ik heb u nu al een paar keer in verschillende
debatten horen vragen naar de verdeling tussen taken en fte's. Dat vind
ik op zich een volstrekt legitieme vraag, maar ik hoor u nu ook in een
paar bijzinnen zeggen dat de mensen niet goed opereren; laten we het zo
zeggen. U gaf aan dat ze volstrekt ondeskundig waren of dat ze het
boetebeleid bij de schepen niet goed toepasten. Dat ben ik niet met u
eens. Wij zijn bezig met een onderzoek naar de taken en de capaciteit
van de ILT. Die discussie heb ik zelf opgeroepen, maar daartoe is ook
opgeroepen door een motie van mevrouw Veldhoven en de heer Smaling. Wij
zijn daarmee bezig en brengen in kaart: wat moet er van Europa, wat
willen we zelf en hebben we het daarmee voldoende geregeld? We hebben
daar een basis voor en op basis daarvan wordt bekeken of er dingen bij
de ILT anders moeten worden ingericht. Naar aanleiding van het jaarplan
hebben we aangegeven dat de resultaten daarvan op een gegeven moment
naar de Kamer zullen komen. Het is van belang om dat te doen, maar ik
ben het niet met u eens dat de mensen van de ILT niet goed opereren. We
hebben al een paar keer discussie gehad over het boetebeleid. Ik heb
gezegd dat ik die signalen niet krijg; laat de buitenwereld komen met
concrete voorbeelden. Ik heb zelf gezegd dat we een externe erop zetten
die daarnaar gaat vragen. Ik vind echter niet dat u dat zomaar kunt
zeggen over de mensen. Datzelfde geldt voor de mensen die op Schiphol
controleren. Ik weet dat er weleens harde woorden over en weer vallen,
maar als toezichthouder ben je niet altijd het meest populair, omdat je
uiteindelijk mensen in de kraag vat. Ik vraag u toch echt om in de
debatten vooral op de feitelijke zaken en niet op dit soort zaken in te
gaan, want dan moet ik mijn mensen verdedigen.
De heer Laçin (SP):
Ik wil de minister graag corrigeren. Het is absoluut niet mijn insteek
geweest om de mensen bij de ILT ondeskundig te noemen. Ik heb geen
enkele twijfel dat de mensen bij de ILT keihard hun best doen om hun
werk goed uit te voeren. Het gaat de SP erom dat door de bezuiniging in
de afgelopen jaren de ILT op dit moment onvoldoende capaciteit heeft
voor wat ze moet doen. Dat is mijn punt. Ik wil de mensen niet
ondeskundig noemen en dat heb ik ook niet gedaan in mijn bijdrage.
Vandaar dat ik deze correctie wil aanbrengen.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Ik ben blij te horen dat u dat niet beoogd had. Ik hoop dat we het in de
toekomstige discussies inderdaad vooral over vorm, organisatie en
systematiek kunnen hebben. Wat van belang is voor de ILT, is dat elk
onderdeel van ons ministerie en van alle ministeries te maken heeft met
bezuinigingen. Iedereen moet dus bekijken hoe er beter werk verricht kan
worden met minder geld. Op zich hoeft dat geen probleem te zijn. Voor de
ILT is ook een andere factor van belang voor het opnieuw bekijken van de
taken. Dat is eigenlijk een veranderende omgeving en context. Onder
andere naar aanleiding van de Fyra-enquête is er bekeken of de ILT niet
op een andere manier ingericht moet worden, waardoor je de steeds
veranderende inhoudelijke eisen en nieuw, moderner en integraler
toezichthouderschap beter kunt gaan vormgeven.
Daarom is een verandertraject in het leven geroepen. Dat is gericht op
een betere aansluiting van de ILT op de voortdurende veranderingen in de
maatschappij en het publieke belang dat ze dient. Zij wil een
organisatie zijn waarin een optimale, centrale informatiepositie sturend
is voor alle werkzaamheden. Zij moet zich in haar werk bewust zijn van
haar omgeving, haar maatschappelijke opgave en die met behoud van
rolvastheid en in betere samenwerking met andere ministerie vormgeven.
Zij moet verbinding met de buitenwereld aangaan en aan de buitenwereld
verantwoording afleggen over haar werk.
Dat betekent ook dat er andere keuzes gemaakt worden op basis van de
ILT-brede risicoanalyse. Dat is geen papieren exercitie, integendeel. Je
moet juist minder papieren exercities doen en vaker nadenken over wie de
echte boefjes zijn waar je achteraan moet gaan en hoe je dat dan zal
aanpakken. Het anders invullen van die taken gaat gewoon niet van de ene
op de andere dag. Dat is dus het proces waar men nu in zit. In het
eerstvolgende meerjarenplan, dat uitgebracht wordt in september, laat de
ILT zien wat ze doet om de gewenste verandering tot stand te brengen. Ik
denk dat dat een mooi moment is om daar verder inhoudelijk over te
discussiëren met elkaar.
Mevrouw Kröger heeft gevraagd naar slimme mobiliteit en de NOVI. Wat mij
betreft sluit ik hier even mee af, want ik had nog één vraag van de heer
Van Aalst. Hij is inmiddels weer teruggekeerd. Toen hij niet aanwezig
was, wilde ik zijn vraag beantwoorden maar ik dacht: ik zal nog heel
even wachten.
De heer Van Aalst vroeg of we voor het snelhedenbeleid in Nederland niet
beter 130 km/u konden toepassen qua luchtkwaliteit dan 80 km/u en of de
80 km-zones niet moeten worden afgeschaft, omdat ze meer uitstoot
veroorzaken dan wanneer er harder wordt gereden. De cijfers die hij
noemde, dat je met 130 km/u minder uitstoot dan met 80, ken ik niet. Ik
weet wel dat je soms meer uitstoot hebt als je een lagere snelheid
hanteert, omdat je in een langzamere snelheid soms filevorming krijgt en
de uitstoot dus langer blijft hangen. Dat monitoren wij ook.
We hebben twee keer de snelheid omlaag gebracht, bij de ring om
Rotterdam en bij een deel van de ringweg om Amsterdam. Dat hebben we
gedaan omdat daar gewoon meer uitstoot was dan we met elkaar konden
hebben. Dat was ook als je 130 of 100 km/u had gehad. Het had ook te
maken met alle uitstoot die er überhaupt al is in zo'n stedelijk gebied.
Uiteindelijk gaat het erom: kan er nog wat bij of niet? Wij monitoren
dat ook. Op het moment dat het kan, brengen we de snelheid weer omhoog.
Bij Rotterdam is gezegd: als de A4 erbij komt, zou het kunnen betekenen
dat de snelheid daar weer omhooggaat. Ik heb daar onlangs weer eens naar
gevraagd. Schijnbaar moeten er nog een paar dingen gebeuren of
veranderen, maar in de toekomst zal de snelheid daar dus ook weer omhoog
kunnen gaan. Maar het is niet zo dat bij voorbaat overal 130 rijden een
betere positie oplevert.
Daarnaast speelt bij ringwegen ook dat je niet altijd 130 kunt rijden,
omdat je daar dichter op het stedelijk gebied zit en ook moet kijken
naar veiligheidsmaatregelen, geluidsmaatregelen en al die andere zaken.
Het is dus altijd een combinatie. Ieder jaar brengen we daar verslag
over uit. Daarin kan de Kamer volstrekt helder zien wat wel en niet bij
welke wegen kan.
De heer Van Aalst (PVV):
Het is inderdaad een evaluatie van het ministerie zelf waarin wordt
aangegeven dat het invoeren van de 80 km-zones ervoor zorgt dat er extra
files ontstaan. Volgens mij komen we dan tot de conclusie dat je
automatisch meer uitstoot krijgt dan bij 130. Volgens mij is het dus
niet zo heel ingewikkeld en moeten we heel snel stoppen met de 80
km-zones als we wat aan de luchtkwaliteit willen doen.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Dat is wel heel gemakkelijk geconcludeerd. Ja, op sommige plekken
ontstonden er files. Daar is ook naar gekeken en de uitstoot is gemeten,
maar daarmee is het niet automatisch zo dat het allemaal beter zal zijn
waar je 130 rijdt. Het ging om het stukje bij Overschie. Daar kun je
geen 130 rijden. Als je dat zou willen proberen, zou dat vrij complex
zijn. Als je dat daar gaat doen, vrees ik dat je met de ongevallen die
ontstaan ook in files terechtkomt. Wij bekijken echt per wegdeel wat
verantwoord is binnen de grenzen van milieu, veiligheid en geluid. 130
is de nationale norm. Als er harder gereden kan worden, gaat de snelheid
dus ook echt omhoog. Maar dat doen we wel echt binnen de regels die we
met elkaar hebben afgesproken, omdat we en-en doen.
Ik kom op de laatste vraag. Dat was de vraag van mevrouw Kröger: hoe
kijk ik aan tegen slimme mobiliteit? Ik zou bijna zeggen: breek me de
bek niet open. Ik vind dat namelijk juist de interessantste opgave die
er is voor het volgende kabinet. Ik weet dat ik geen nieuw beleid meer
naar de Kamer mag sturen, maar misschien mag ik er wel iets over zeggen,
uitgelokt door de vraag van mevrouw Kröger. Ik denk dat het heel
belangrijk is om voor de next step veel integraler te gaan kijken naar
mobiliteitsbeleid. Waar we nu eigenlijk heel gescheiden kijken naar de
wegen, het ov, de vaarwegen en de luchtvaart, zien we dat het met de
nieuwe technologische ontwikkelingen natuurlijk veel diffuser wordt.
Valt een bemande drone onder de taxiwet of onder de ov-wet? Is dat
afhankelijk van waar de drone voor gebruikt wordt? Of valt het onder de
Luchtvaartwet? Wat zijn hyperloops? Bestaan die eigenlijk wel? Passen
die überhaupt in onze regelingeving? Hetzelfde geldt voor de WEpods. Is
dat nou een busje of een auto? Het heeft geen stuur en geen rem. Er zit
nog wel een bestuurder op, maar binnenkort ook niet meer.
Al die nieuwe ontwikkelingen vergen volgens mij dat wij breed gaan
kijken naar mobiliteit. Je wilt van A naar B. Het mooie zou zijn als je
net als de Omgevingswet eigenlijk één mobiliteitswetachtige constructie
zou krijgen, die toeziet op hoofdkenmerken als veiligheid,
data-uitwisseling en milieuvriendelijkheid maar niet beschrijft wat het
precies is en wat allemaal wel en niet mag. Die ontwikkelingen gaan
namelijk sneller dan we zelf kunnen vastleggen. Vervolgens is de vraag
wat dat voor het milieu betekent. Dat hangt er natuurlijk helemaal vanaf
wat je daarin als eisen stelt. Als bijvoorbeeld
CO2-neutraliteit daarin een eis is, dan zul je dus
ontwikkelingen stimuleren die daarop van toepassing zijn. Het zijn
natuurlijk allemaal politieke keuzes wat je er wel en niet in gaat
stoppen. Ik geloof zelf dat bijvoorbeeld het autonoom rijden, ook zo'n
technologische ontwikkeling, heel veel gaat betekenen voor het schone
rijden. Het kent minder brandstofgebruik, er wordt dichter op elkaar
gereden, er is minder capaciteit, het is makkelijker om te delen en ga
maar door. Al die effecten zullen dus een groter effect hebben dan het
prijsbeleid zal gaan hebben de komende tijd; ik heb het daar al vaker
met de Kamer over gehad.
Ik denk dat slimme mobiliteit voor de toekomstige kabinetten een mooie
nieuwe opgave zal zijn. Ook één systeem van betaling, door de
verschillende modaliteiten heen, is heel interessant. Als je mobility as
a service hebt in plaats van het vervoermiddel centraal stelt, dan ben
je eigenlijk vrij om veel meer te sturen op veilig, schoon en dat soort
zaken. De vraag van mevrouw Kröger triggert mij dus. Ik kan daar heel
veel over zeggen, maar ik laat dat verder aan de opvolgers, de
onderhandeltafels enzovoorts, maar ik denk dat het heel erg interessant
is.
De voorzitter:
Met die kanttekening in acht genomen, heeft mevrouw Kröger toch nog een
vraag voor u.
Mevrouw Kröger (GroenLinks):
Dank u wel voor het vergezicht, minister. Dat was precies waar ik naar
vroeg. Maar terugkijkend, gegeven de teleurstellende resultaten op het
gebied van luchtkwaliteit en de toenemende emissies in de verkeerssector
in Nederland, is mijn vraag: wat had er anders gemoeten om te voorkomen
dat files en meer wegen zouden hebben geleid tot toenemende emissies en
teleurstellende resultaten qua luchtkwaliteit? Dus wat zegt het
vergezicht eigenlijk over hoe je kunt terugkijken op de nadruk op asfalt
boven andere mobiliteitsoplossingen?
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Ik ben het niet met u eens op verschillende punten van uw betoog. Ten
eerste dat er meer emissies zijn gekomen: er is minder uitstoot van
stikstof en fijnstof gekomen vanuit bijvoorbeeld het autoverkeer,
terwijl de hoeveelheid autoverkeer enorm is toegenomen. CO2
is nu het volgende waar je je op moet gaan richten. Daar waren geen
spelregels voor. Die gaan er waarschijnlijk wel in de toekomst komen,
maar daarvan zie je nu langzaam een afname. Daar is natuurlijk nog wel
een en ander te doen. Was er nadruk op asfalt boven de andere zaken?
Nee, helemaal niet. We hebben ongeveer evenveel budget voor spoor en ov
als we voor de wegen hebben, terwijl er echt veel en veel meer mensen
gebruikmaken van de wegen dan van het spoor en het ov. De verhouding is
dus eigenlijk volstrekt scheef. Je zou kunnen zeggen dat er juist veel
meer budget gegaan is naar de andere onderdelen.
Als ik dus terugkijk naar het verleden, denk ik dat er afgelopen jaren
al heel goed werk verricht is door bronbeleid in Europa, waardoor je de
uitstoot uiteindelijk vermindert. Ik denk dat ook de nieuwe
technologieën ons in de toekomst veel verbeteringen gaan brengen.
Tegelijkertijd zeg ik: laten we er niet te lang bij stilstaan. Volgens
mij is het interessantste voor de toekomst om integraal beleid te gaan
voeren. Hoe komen mensen van A naar B voor werk, voor leisure of voor
wat dan ook? Wat is de beste manier om zo geruisloos, schoon en veilig
mogelijk te reizen en hoe kunnen we dat met elkaar aanpakken? Dan zijn
de verschillen tussen heel veel partijen hier aan tafel meteen
opgeheven. Dat is het interessante van zo'n integrale aanpak. Dan kunnen
we dus over heel andere dingen ruzie gaan maken. Er blijft genoeg over
om gedoe over te hebben!
De voorzitter:
Er blijft altijd voldoende over. Ik kijk naar de staatssecretaris, want
ik denk dat de minister hiermee aan het einde van de beantwoording is
gekomen.
Staatssecretaris Dijksma:
Voorzitter. Ik heb vijf onderwerpen waarover ik vragen ga beantwoorden.
Ik begin uiteraard met het focusonderwerp, het NSL, en daarna volgen de
thema's klimaat, afval, glyfosaat en spoor.
De vraag van meerdere fracties was: kunt u inzicht geven in de
resultaten en de bestedingen van het NSL? Zoals gezegd is monitoring een
onderdeel van het NSL om de luchtkwaliteit te beoordelen en bij te
sturen. Daar hebben we met de provincies en de gemeenten afspraken over
gemaakt. Conform die afspraken wordt jaarlijks de ontwikkeling van de
luchtkwaliteit en de voortgang van alle maatregelen gevolgd. Op die
manier wordt inzicht gegeven in de effecten van het hele programma. Uit
de monitoring blijkt inderdaad dat de luchtkwaliteit gedurende de
looptijd van het NSL is verbeterd en dat er tegelijkertijd door de
betere luchtkwaliteit ook ruimte voor projecten is gerealiseerd. Dat is
belangrijk, want als we dat niet voor elkaar krijgen, dan ligt
letterlijk het hele land stil. Ik begrijp goed — ik zal daar zo in de
beantwoording verder op ingaan — dat je kunt zeggen dat het lastig is om
een bijna wetenschappelijke relatie aan te brengen tussen welke
maatregelen je treft en wat precies het effect is op de totale
verbeterde luchtkwaliteit. Maar andersom: als we het niet doen, hebben
we nog een veel groter probleem. Als de luchtkwaliteit niet zou
verbeteren, krijgen we namelijk gewoon een bouwstop.
Het lastige is dat men destijds, toen men hierover de afspraken maakte,
heeft gezegd: het Rijk gaat in vier tranches bijna 320 miljoen aan
subsidie toekennen aan acht deelnemende provincies. De provincies hebben
de afspraak gemaakt om ongeveer 95% van het bedrag dat ze kregen, door
te geleiden naar gemeenten. Hoe verantwoorden gemeenten zich? Dat doen
ze in overeenstemming, dat moet hier ook bij gezegd worden, met de
financiële verantwoordingssystematiek over het totaal van de bestedingen
aan de provincies, maar zij verantwoorden dus niet de besteding per
maatregel. Datzelfde geldt voor de wijze waarop provincies volgens
gewoon bestaande afspraken dat verantwoorden aan het Rijk. Ze leggen
jaarlijks dus verantwoording af over de subsidies. In het jaarverslag
over 2016 hebben we al extra aandacht aan het NSL besteed, ook ter
uitvoering van de motie-Van Veldhoven (34475-XII, nr. 10) over de
scheiding voor luchtkwaliteit en geluidhinder. We zullen, ook in reactie
op het rapport van de Rekenkamer, in 2018 en 2019 het NSL doorlichten.
We gaan eigenlijk proberen om daarmee met terugwerkende kracht voor een
deel te herleiden wat we nog aan informatie tot en met het lokale niveau
te pakken kunnen krijgen om te laten zien wat er precies op
maatregelniveau gedaan is.
De heer Dijkstra en volgens mij ook mevrouw Kröger vroegen: welk aandeel
heeft het Europese bronbeleid precies gehad in het bereiken van de
doelstelling? Als je goed luistert, was een tweede vraag van de heer
Dijkstra: is dat eigenlijk niet veel effectiever? Het punt is dat de
heer Dijkstra er op zichzelf gelijk in heeft dat uiteindelijk het
Europese bronbeleid het effectiefst is, maar we moeten ook vaststellen
dat het Europese bronbeleid nou niet bepaald een bron van vreugde is
geweest in de afgelopen jaren; sjoemeldiesels werden net al eventjes
genoemd. Nederland heeft er overigens heel veel aan gedaan om dat te
veranderen. Wij willen dat niet alleen maar de glossy advertorials van
de autofabrikanten laten zien hoeveel er uitgestoten wordt, maar wij
willen gewoon real driving emission tests. Dat gaat nu gebeuren, maar
tot die tijd was het vooral in theorie een heel effectieve maatregel.
Wij hopen dat het dat nu in de praktijk gaat worden. Resultaten van het
NSL zijn daarmee een opgeteld effect van bronbeleid, van
locatiespecifieke maatregelen en ook van autonome ontwikkelingen. Als
het bijvoorbeeld slecht gaat met de Nederlandse economie en er dus
minder verkeer is, dan heeft dat ook effect op de luchtkwaliteit.
Daarmee is het dus per definitie niet helemaal precies met een
nagelschaartje te knippen welk aandeel nou precies waar zit. We kunnen
wel zeggen dat alleen al in theorie het Europese bronbeleid de meest
kosteneffectieve maatregel is om luchtverontreinigde concentraties te
verlagen. Daar ben ik het zeer mee eens. Ik vind dat we daar heel stevig
op moeten inzetten, zeker ook voor de toekomst.
Mevrouw Van Eijs zei: erkennen we nou dat we de grenswaarden nog niet
gehaald hebben? Daar heeft ze gelijk in. Ook wanneer we alle Europese
normen halen, hebben we daarmee nog niet de normen gehaald op een manier
waarvan de Gezondheidsraad of de Wereldgezondheidsorganisatie zegt:
briljant! Er blijft ook daarna dus gewoon een opgave. Dat heeft het
Nederlandse kabinet ook steeds gezegd. Daarom hebben we ook advies
gevraagd aan de Gezondheidsraad. Het antwoord is dus: ja, wanneer we de
normen hebben gehaald, zijn we nog niet klaar. Daar heeft mevrouw Van
Eijs gelijk in. Het advies van de Gezondheidsraad verwachten we eind van
dit jaar. Op basis daarvan kunnen we bepalen hoe gezondheid nog
centraler dan nu al kan worden gesteld in het luchtkwaliteitsbeleid.
Uiteindelijk kan politiek worden bepaald wat de gewenste uitkomst is.
Met andere woorden: op basis van het rapport kan een nieuw kabinet
beslissen wat het nog extra gaat doen boven op hetgeen het van Europa
moet doen om meer gezondheidswinst te boeken. Dat is in die zin
inderdaad een politieke afweging, niet omdat we dat willen maar omdat
dat nu eenmaal zo is. Dat is namelijk gewoon de ruimte die je als
individuele lidstaat kunt pakken om meer te doen dan je Europees
verplicht bent. Dat zou je misschien zomaar kunnen en willen doen voor
je burgers. Dat sluit ik niet uit, maar het blijft wel een
afweging.
De voorzitter:
Heeft de staatssecretaris het blokje over het NSL afgerond? Als ze klaar
is, geef ik het woord aan mevrouw Van Eijs en daarna aan de heer
Dijkstra voor een interruptie.
Staatssecretaris Dijksma:
Ik heb nog één vraag in dit blokje, voorzitter. Mevrouw Kröger vroeg
waarom er niet meer maatregelen gericht op verkeer en vervoer zijn
genomen. Zij sprak over onderbesteding op dat punt. We zagen dat het
aantal luchtkwaliteitsknelpunten rond het hoofdwegennet kleiner werd dan
verwacht. Niet alle geplande maatregelen waren dus nodig en die zijn om
die reden dus ook niet getroffen, maar op lokaal niveau, met name in
Amsterdam en Rotterdam hebben we dat gezien, waren er binnenstedelijk
wel degelijk knelpunten. Er zijn in het verleden ook in Den Haag straten
geweest — ik woon daar zelf niet zo heel ver vandaan — waar de
luchtkwaliteit gewoon echt erbarmelijk was. Dat betekent dat je met
lokale maatregelen wel degelijk effect kunt bereiken om de
luchtkwaliteit heel lokaal snel te verbeteren. Die afweging is dan aan
de steden. Er is daar wel discussie over geweest, maar de Kamer heeft in
meerderheid goedgekeurd dat er eerder bijvoorbeeld extra financiering
naar Amsterdam en Rotterdam is gegaan om die laatste knelpunten aan te
pakken.
Mevrouw Van Eijs (D66):
Ik ga even een stukje terug in het verhaal van de staatssecretaris. Over
het punt van de Rekenkamer gaf u aan: we kunnen niet altijd alles even
goed meten. Als ik zie dat we Europees ook niet altijd streng genoeg
zijn, dan denk ik dat we juist in Nederland optimaal moeten inzetten op
de luchtkwaliteit met de middelen die we daarvoor bestemd hebben. De
Rekenkamer geeft toch echt een heel hard oordeel over dat er eerder
gewoon niet is ingezet op het beter inzichtelijk krijgen van wat de
effectiefste manier van besteden is of wat het effect van bestedingen
is. Ik ben blij om te horen dat we dat gaan verbeteren, maar kan de
staatssecretaris ook reflecteren op het oordeel van de Rekenkamer over
het verleden?
Staatssecretaris Dijksma:
Mevrouw Van Eijs haalt nu wel twee dingen door elkaar heen. Het Europese
beleid en wat we op dat punt doen, wil ik even loskoppelen van dit
programma. Dit programma is in tranches opgedeeld. Wij hebben gekozen,
omdat dat nu eenmaal niet anders kan, voor cofinanciering, ook op lokaal
niveau. Het lastige is dat er gewoon heel globale spelregels zijn in de
wijze van systematiek waarop wij ons verhouden tot de andere overheden.
We proberen nu alsnog in beeld te brengen wat we precies aan maatregelen
getroffen hebben zien worden. Maar dat is wel achteraf redeneren,
waarbij men zegt: daar had je misschien van tevoren beter op moeten
sturen. Ik heb mij laten vertellen dat dit programma destijds met stoom
en kokend water uit de grond gestampt is, omdat er echt een situatie
dreigde — dat is iedereen nu kwijt — waarin er in Nederland gewoon niet
meer gebouwd kon worden. Toen is er dus gehandeld. Er is bewust in
tranches uitgekeerd, om wel invloed te hebben op het effect van het
programma. De Rekenkamer is heel kritisch over wat en hoe het gegaan is.
Ik kan mij dat aantrekken, het programma alsnog verder doorlichten, zo
veel mogelijk doen wat gevraagd wordt — breng al die informatie die men
had willen hebben zo veel mogelijk terug in beeld — en uiteraard ook een
les trekken voor de toekomst.
De Rekenkamer zegt terecht dat het voor de rijksoverheid als geheel wel
een issue is, want in een samenleving waarin we zaken gedecentraliseerd
hebben, zullen we wel vaker samenwerken. We doen dat bijvoorbeeld bij
het natuurbeleid. Daar weet ik ook best wel wat van. Daar hebben we van
tevoren, gelukkig maar, om deze reden, veel meer op input afspraken
gemaakt over verantwoording, niet alleen ten opzichte van de Staten maar
ook ten opzichte van de Kamer. De les die daar naar mijn smaak al wel
getrokken is, moet nu ook voor dit type programma's worden getrokken.
Maar ik kan niet wat toen niet goed gegaan is, nu achteraf wel
goedmaken. Ik kan accepteren dat er kritiek op is, me die aantrekken en
ervoor zorgen dat ik zo goed en zo kwaad als het kan voor de Kamer in
beeld breng wat er allemaal is uitgegeven. We moeten ons vooral in de
oren knopen dat we, als we weer decentraal dingen doen, op een andere
manier van tevoren afspraken moeten maken over de verantwoording. Dat
moeten de decentrale overheden dan ook accepteren, want zo moeten we met
elkaar in de wedstrijd gaan zitten.
De heer Remco Dijkstra (VVD):
Ik ben blij met dit antwoord van de staatssecretaris, want er zijn echt
lessen te trekken. We hebben dit programma nu tien jaar gehad. We hebben
het twee keer verlengd maar niet echt geëvalueerd. De Rekenkamer is daar
terecht kritisch over. Ik snap ook wel dat het niet met een
nagelschaartje te knippen is, want het blijft natuurlijk lucht. Maar er
zijn echt wel lessen te trekken, bijvoorbeeld over de evaluatie, welke
afspraken je vooraf maakt, welke doelen je stelt en over SiSa. Ik vond
het op zich goed dat de overheid zichzelf niet weer allerlei
bureaucratische beperkingen oplegt, maar je moet toch enig inzicht
hebben in de resultaatverplichting. Nu lijkt het er verdomd veel op dat
we gewoon geld over de schutting hebben gegooid. In totaal hebben we 800
miljoen gegeven aan een aantal provincies en we weten eigenlijk gewoon
niet wat we ervoor terug hebben gekregen. Als je ziet dat de autonome
ontwikkeling van Europees bronbeleid eigenlijk het meest kosteneffectief
is, wat ook de staatssecretaris bevestigde, dan voelt dat gewoon naar.
Laten we daar dus lessen uit trekken en laten we dat in de toekomst
beter doen. Daarvoor zitten we volgens mij hier. Hoe kijkt de
staatssecretaris daartegen aan?
Staatssecretaris Dijksma:
Ik ben het op één punt met de heer Dijkstra oneens. Ik ga eigenlijk in
heel veel met hem mee, over de lessen die getrokken moeten worden en de
discussie over de financiële verantwoordingssystematiek. Dat geldt ook
voor de discussie die we met onszelf moeten voeren: als we
decentraliseren, laten we dan dingen los of houden we ze toch bij ons?
Daar zijn wij schizofreen in zoals we hier met elkaar zitten. Aan de ene
kant zeggen we: we geven het over. Aan de andere kant willen we het
allemaal toch zelf weten. Op enig moment moet je daar een harde keuze in
maken, vind ik. Nu doen we eigenlijk altijd twee dingen tegelijk. Daar
ben ik het dus allemaal mee eens.
Waar ik het niet mee eens ben, is dat de heer Dijkstra een harde
stellingname betrekt op het punt van het mislukken van het project en
dat het dus weggegooid geld is. Nee, dat weet hij niet. Het enige
probleem dat ik heb, is dat ik niet andersom kan bewijzen dat de heer
Dijkstra in alles ongelijk heeft. Hij mag dus tegen mij zeggen: u mag
niet op voorhand roepen dat het een succes is. Dat zal ik ook niet doen,
want dat kan ik niet in elk geval bewijzen. Maar daarmee kan hij
andersom ook niet zeggen dat het mislukt is. We weten namelijk wel dat
de luchtkwaliteit inderdaad echt flink verbeterd is. We kunnen ook zien
dat er wel degelijk effect is als je lokaal maatregelen neemt; in
Rotterdam is men nu bijvoorbeeld met bewijslast bezig. Dat is ook
logisch. Als je geen oude diesels meer in een binnenstad laat
rondtuffen, dan gaat de luchtkwaliteit op een gegeven gewoon omhoog. Dat
is een wetmatigheid waar volgens mij heel weinig tegenin te brengen is.
De vraag is alleen: is dat per definitie de meest kosteneffectieve
maatregel? In theorie is het natuurlijk veel beter dat in Europa alle
vervuilende diesels worden uitgefaseerd. Op dat punt kunnen we elkaar
meteen een hand geven. Ik ben het dus zeer eens met alle kritische noten
van de heer Dijkstra over de wijze waarop de verantwoording van het
project plaatsvindt, maar ik veroorloof mij één klein kanttekeningetje,
ook al weet ik dat ik op dit moment beter nederig kan zijn, maar dat is
niet mijn aard.
De voorzitter:
Mijnheer Van Aalst grijpt dat aan om nog een korte interruptie te
plaatsen.
De heer Van Aalst (PVV):
Ik vond het voorbeeld van de staatssecretaris niet zo heel sterk.
Staatssecretaris Dijksma:
U hebt vast een oude diesel!
De heer Van Aalst (PVV):
Zij suggereert dat die diesel minder uitstoot zodra hij de binnenstad
niet meer in kan, maar zij laat hem gewoon nog effe drie rondjes
omrijden, zodat hij nog meer uitstoot. Ik zie dus niet waar de winst
voor de staatssecretaris zit.
Staatssecretaris Dijksma:
Soms kunnen mensen ook gewoon beslissen dat ze beter een andere auto
kunnen kopen. Maar goed, op dat antwoord zit de heer Van Aalst niet te
wachten!
De voorzitter:
De staatssecretaris vervolgt haar betoog. Dit was het blokje over het
NSL. Dan komen nog klimaat, afval, glyfosaat en spoor, als ik het goed
heb.
Staatssecretaris Dijksma:
Zeker, voorzitter. Ik kom nu op het klimaat. De heer Van Aalst vroeg:
kunt u alle kosten van het klimaatbeleid in beeld brengen? Nee, dat kan
ik nu niet. Ik zal ook uitleggen waarom niet. Dat komt omdat klimaat —
overigens is het een enorme uitdaging om klimaatverandering tegen te
gaan — natuurlijk van allerlei sectoren iets zal vragen, van de
industrie, de landbouw, de mobiliteit en de bebouwde omgeving. Om die
reden kunnen we dat nu niet allemaal binnen de begroting van I en M
inzichtelijk maken. Het beleid is erop gericht om emissies terug te
brengen. Dat is eerlijk gezegd ook heel vaak verweven met ander beleid;
soms combineer je dingen. Ook bedrijven en burgers leveren natuurlijk
een bijdrage. We kunnen het dus niet op die manier inzichtelijk
maken.
Als de heer Van Aalst een soort sneakpreview wil van wat er wel gaat
gebeuren, beveel ik hem aan om het meest recente rapport van McKinsey te
lezen. McKinsey heeft in een nutshell — ik zal niet zeggen "op een
bierviltje", want dan doe ik het onrecht — in beeld gebracht wat er de
komende jaren aan investeringen nodig zou zijn om conform het akkoord
van Parijs te kunnen opereren. Daarvan wordt gezegd dat je eigenlijk 10
miljard aan investeringen per jaar nodig hebt. Dat is betrekkelijk te
doen. Dat is ook de redenering van McKinsey. Er wordt bij gezegd dat
daarmee een stabiele economische groei van 2% en aan het eind van de rit
45.000 extra banen verwacht worden. Dat is ook belangrijk, want mensen
willen dit soort gegevens weten.
Voor een deel bereiden we dit nu voor bij de uitwerking van de
maatregelen die in de Energieagenda al worden aangekondigd, maar in de
komende tijd zullen er ook per sector keuzes moeten komen — daar gaat de
Kamer dan over — over de manier waarop we onze economie gaan
verduurzamen, bijvoorbeeld op het terrein van de landbouw. Dan zal de
Kamer het transitiepad, dat wordt voorgesteld door een volgend kabinet,
bediscussiëren. Kosteneffectiviteit zal daar een rol in spelen, maar ook
draagvlak en de vraag of we net deze maatregel moeten nemen of dat het
nemen van een andere, extra maatregel in een andere sector misschien
uiteindelijk beter is voor ons land. Die ruimte is er ook. Wat dat
betreft kan ik aankondigen dat de Kamer hier nog eindeloos over gaat
discussiëren de komende paar jaar. Dat is ook goed.
De voorzitter:
Mijnheer Van Aalst, houdt u het kort?
De heer Van Aalst (PVV):
Ja, ik ga het kort houden, voorzitter. Ik vind het hele verhaal van de
staatssecretaris hartstikke mooi, maar ik kan er niks mee. Het gaat mij
erom dat ik het nu wil kunnen toetsen. We moeten nu onze controlerende
taak als Kamerlid kunnen uitoefenen. EZ doet dat ook op innovatiegebied.
Ik zie dus geen enkel probleem waarom dat niet zou kunnen op dit
terrein.
Staatssecretaris Dijksma:
Ik wel, want de Kamer heeft nu nog niet bepaald welke maatregelen de
Kamer gaat nemen om dit akkoord uit te voeren. Daar gaat de Kamer als
medewetgever over. Ik vind het fijn dat de heer Van Aalst vanuit een
glazen bol alvast dingen wil kunnen toetsen, maar dat is echt
onmogelijk. De Kamer gaat dat doen op het moment dat zij straks voor elk
van die sectoren gaat bepalen welke set maatregelen hoort bij het
uitvoeren van het akkoord. Dan kunt u ook de hele tijd zeggen "dat
willen we niet". Dat kan, dat is een optie. Ik zou het onverstandig
vinden, maar ik voel 'm aankomen. Maar u kunt niet zeggen: wij gaan op
enig moment niet onze controlerende taak vervullen. Ik zeg u nogmaals:
dat gaat u meer doen dan u misschien wel lief is. Op al die sectoren
gaat u dat echt doen, met kostenplaatjes en de hele rataplan erbij! Echt
waar!
De voorzitter:
De staatssecretaris vervolgt.
Staatssecretaris Dijksma:
Mevrouw Kröger vroeg iets waar ik wel antwoord op wil geven, maar
waarschijnlijk is dat niet verstandig. De vraag was: is er voldoende
doorzettingsmacht op het terrein van klimaat? Laat ik het zo zeggen: ik
heb in mijn positie op geen enkel moment het idee gehad dat ik te weinig
ruimte had om de dingen te doen die ik wilde doen. Ook gelet op de vraag
waar we nu staan en hoe we verdergaan, is dit voor de rest wel een
afweging die echt door het nieuwe kabinet moet worden gemaakt. Hoe
organiseert een nieuw kabinet dit? Komt er — het is maar een idee —
bijvoorbeeld een minister voor Klimaat en Energie? Ik heb daar
natuurlijk wel opvattingen over, maar die geef ik u, gelet op mijn
positie in dit kabinet, niet. Ik heb daarover een politieke opvatting.
Ik zou ook "een wens" of "een droom" kunnen zeggen en daarom zou het
unfair zijn om daarover als kabinetslid heel veel te zeggen. Ik kan wel
proberen te voorspellen wat er misschien gaat gebeuren, maar er zitten
nu echt anderen aan tafel om daarover te beslissen, u en ik in ieder
geval niet.
Mevrouw Kröger (GroenLinks):
Ik vind dit, terugkijkend, toch een belangrijke vraag om bij stil te
staan. Dit kabinet heeft de afgelopen vier jaar een bepaald beleid
gevoerd. Dat klimaatbeleid heeft wat ons betreft teleurstellende
resultaten opgeleverd, want wij hebben niet bereikt wat we zouden moeten
bereiken. De uitdaging is nog veel groter geworden, gezien waar we staan
op het klimaatgebied en de eerder door mij genoemde oproep van het hoofd
van het VN-klimaatbureau. Daarom zou ik de staatssecretaris toch willen
vragen hoe zij de afgelopen vier jaar als coördinerend staatssecretaris
op I en M haar positie heeft ervaren. Heeft zij bijvoorbeeld het idee
dat het op die verschillende beleidsterreinen mogelijk was om echt
integraal, goed gecoördineerd beleid te voeren?
Staatssecretaris Dijksma:
Ja, dat denk ik wel. En daar ben ik eigenlijk ook heel trots op. Ik ben
het verder ook niet eens met uw stelling dat we de doelen niet halen. U
noemde de doelen van Urgenda maar die liggen wel boven het Europese
verhaal over normen. We halen waarschijnlijk die 25% en als we die niet
kunnen halen, wordt er eventueel een extra kolencentrale gesloten. Dat
is de afspraak. Als je kijkt naar wat er de afgelopen vier jaar —
iedereen kiest voor een retroperspectief en dan mag ik dat vast ook even
doen — gebeurd is, denk ik dat de periode die we nu achter de rug
hebben, over tien jaar zal worden gekenschetst als een ommekeer in de
Nederlandse geschiedenis. Ik ben daar echt van overtuigd.
Ik wil daarbij ook graag specifiek mijn collega Kamp noemen, omdat ik
echt vind dat hij met zijn energiebeleid de toon daarvoor heeft gezet.
De komende vijf jaar gaan we de vijf grootste windparken ter wereld
neerzetten. De prijs voor windenergie is verder inmiddels zo laag dat
het niet meer nodig is om windmolens op subsidie te laten draaien, om
maar even een VVD-slogan te gebruiken. Uit die voorbeelden blijkt wel
dat we echt heel veel hebben bereikt. Is het genoeg? Moeten we in de
komende drie jaar niet nog veel meer doen? Ja. Ik ben het eens met de
uitspraak van Christiana Figueres dat we de komende drie jaar die
besluiten zullen moeten nemen die zeker stellen dat je de doelen voor
2030 en 2050 gaat halen. Er ligt dus inderdaad nog een enorme opgave
voor ons, maar met de opmerking "we hebben onze doelen niet gehaald" ben
ik het dus echt niet eens. Dat hebben we wel gedaan. Moeten we er nog
harder dan nu aan trekken? Ja!
De voorzitter:
Als we toch aan het terugkijken zijn, lijkt me een compliment aan
Diederik Samsom ook op zijn plaats, want hij heeft heel hard gepleit
voor wind op zee. Ik zeg dat even als geheel onafhankelijk
voorzitter!
Staatssecretaris Dijksma:
Dat stel ik buitengewoon op prijs. Ik ben dat zeer met de voorzitter
eens!
Ik ga verder met het terugdringen van de hoeveelheid afval per
Nederlander. We hebben het programma Van Afval Naar Grondstof en dat is
onderdeel van ons beleid voor een circulaire economie. De concrete
ambitie voor het beter scheiden van huishoudelijk afval is dat we naar
75% afvalscheiding in 2020 gaan. We kijken natuurlijk ook naar
afvalpreventie. De einddoelstelling voor de circulaire economie en het
programma is om in de tweede helft van deze eeuw eigenlijk geen afval
meer te hebben. We bungelen bij dit onderwerp nou eens niet onderaan de
Europese lijstjes. Sterker nog, we doen het daarop ontzettend goed. Wat
mij betreft gaan we daar nog veel meer doen.
De voorzitter:
Mevrouw Ouwehand heeft volgens mij nog een vraag over het vorige punt,
het klimaat.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ik dacht eventjes dat de staatssecretaris meteen mijn vraag zou
beantwoorden over wat zij nu kan doen, gelet op het klimaatakkoord van
Parijs. Het liep al een beetje hoog op, maar ik wil de staatssecretaris
toch voorhouden dat het wel waar kan zijn dat de afgelopen
kabinetsperiode, straks terugkijkend, een keerpunt markeert in het
Nederlandse klimaatbeleid, maar dat dat niet het doel is. Het doel is
niet om over te stappen van helemaal niet inzetten op de
energietransitie naar het toch doen, want het echte doel is die 1,5ºC.
Demissionair of niet, Nederland heeft zich gecommitteerd aan het
klimaatakkoord van Parijs en deze staatssecretaris is daar nog
verantwoordelijk voor, ook al is ze demissionair. Het lijkt mij dat we
geen dag mogen verliezen omdat we ons wel aan die grote opgave hebben
gecommitteerd. Ik heb het haar vaker gevraagd, maar het is niet genoeg
om scenario's te schetsen waarover misschien in het volgende kabinet
besluiten worden genomen. Kan zij in ieder geval in kaart brengen wat er
allemaal moet en hoe dat zou kunnen? Daar moeten ze op het ministerie
toch zeker nu al mee aan de slag zijn?
Staatssecretaris Dijksma:
We zijn misschien wel demissionair, maar dat betekent niet dat we ons
daar iets van aantrekken. Ik zie een paar mensen nu ongerust kijken,
maar slaapt u rustig door! Laat ik het uitleggen: dit is staand beleid.
In de energieagenda hebben we afgesproken dat we op vijf sectoren
transitiepaden zullen maken, waarvan de kosten, al was het maar speciaal
voor de heer Van Aalst, door het PBL worden doorberekend. Die paden en
die kosten komen in het najaar naar de Kamer. Het kan niet anders dan
dat we daar op dit moment achter de schermen aan werken, want anders
krijgt u ze niet. Die concrete klimaatplannen, om het maar even zo te
zeggen, komen eraan en daar kunt u dit najaar over spreken.
Ondertussen onderhandelen we in Europa over bijvoorbeeld alles wat we
aan effort sharing kunnen doen in de zogenoemde non-ETS-sectoren.
Nederland is bereid om zijn fair share te nemen, maar nog niet iedereen
is zover. Ik ben nu dus bezig om er überhaupt voor te zorgen dat mijn
collega's in Europa ook gaan doen wat ze eerder beloofd hebben en dan
zijn we dus nog nowhere near de 2ºC, hè. Dan zijn we gewoon bij datgene
wat we in 2014 in Brussel aan elkaar hebben beloofd als zijnde onze
bijdrage aan het akkoord van Parijs.
Er zal ook volgend jaar of het jaar daarop in de cyclus wereldwijd
besloten moeten worden of we daarmee op koers liggen. Daar bereiden we
ons ook op voor. Er komt een studie naar de 1,5ºC en Nederland betaalt
verder via de universiteit van Nijmegen een extra bijdrage om ervoor te
zorgen dat die studie er zeker komt en dat het een goede studie wordt,
een wetenschappelijk doorwrochte studie. Wij doen echt op al die
terreinen nog steeds van alles. In Brussel ben ik waar dat nodig is aan
het onderhandelen. In die zin trekt de karavaan gewoon verder, alleen op
enig moment zonder mij.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Kort. Is de staatssecretaris ervan overtuigd dat alles wat zij nu in
gang zet, bijdraagt aan het behalen van die 1,5ºC-doelstelling of voelt
zij zich op welke manier dan ook geremd om die dingen te doen of in gang
te zetten, waarvan zij denkt dat die nodig zijn?
Staatssecretaris Dijksma:
Binnen wat er in mijn vermogen ligt, doe ik echt alles. En ja, dat gaat
helpen, want als we niks doen, dan stokt de hele zaak. In die zin is dat
zo, maar het is ook zo dat een nieuw kabinet natuurlijk een ambitieus
programma zal moeten afspreken, bijvoorbeeld voor de periode na het
energieakkoord. Na 2023 stopt het immers niet, want we moeten door. Dat
zijn wel zaken, waar … Ik houd me echt wel aan de spelregels. Ik zeg het
maar, voordat iemand zich daar zorgen over gaat maken. De heer Van
Helvert begint nu weer wat zonniger te kijken! Dat is echt iets wat aan
een nieuw kabinet is. Dat gaan wij nu niet meer doen, maar wij doen wel
de dingen die wij eerder ingezet hebben. Die bereiden we voor.
Voorzitter. Ik ben nog steeds bij mevrouw Ouwehand en haar ballonnen. Om
die op te laten is, zo begrijp ik, een gemeentelijke vergunning nodig en
veel gemeenten hebben al een ontmoedigingsbeleid. In een enkele gemeente
is het zelfs al verboden, maar op die manier is het dus geregeld. We
hebben daar dus geen nationaal beleid voor.
De andere vraag betrof het wetsvoorstel glyfosaat. Ik heb er gisteravond
om een uur of tien een go op gegeven, maar ik weet dan nog niet zeker of
zo'n brief ook inderdaad meteen …
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ik heb de brief gezien.
Staatssecretaris Dijksma:
… in uw postbus is geland. In die brief heb ik het hele werkprogramma
uiteengezet. Er zijn hogere machten dan mijzelf, namelijk de Raad van
State, en daar kan ik gewoon niet omheen. Dat wil ik ook niet, want wat
zij zeggen, zorgt ervoor dat zo'n cruciaal voorstel met daarin het
verbod op de verkoop van een middel voorzien is van een goede
rechtsgrond. Daar wordt aan gewerkt. We hebben in 2018 een tussenbalans
voor ogen. We gaan met die evaluatie dus niet alleen maar twee jaar
verder zitten. We gaan al heel snel aan de hand van de verkoopcijfers
bekijken wat er gebeurt. Werkt bijvoorbeeld de green deal? In 2019 is er
vervolgens de evaluatie.
We hebben die wettelijke basis, gelet op wat er allemaal in Europa in
dit dossier gebeurt, waarschijnlijk op z'n vroegst volgend jaar gereed.
Ik zeg u eerlijk dat dit echt voer voor juristen is. Als het allemaal zo
eenvoudig was, had die wet er echt al wel gelegen. Daarom ook is het
advies van de Raad van State voor ons echt wel een ding. Het betekent
even oppassen geblazen, want je moet het heel precies regelen. Dat heb
je gewoon niet zomaar voor elkaar.
Voorzitter. Ik ga nu verder met het thema "spoor". Last but not
least!
De heer Dijkstra vroeg of we ook met een andere aanpak dan het Programma
Hoogfrequent Spoorvervoer treinen sneller kunnen laten rijden. We hebben
files op de weg, maar bijna niemand weet dat het Nederlandse spoor zo
ongeveer het drukst bereden spoor is, in elk geval in Europa. Ik weet
niet hoe het wereldwijd zit, maar wereldwijd komen we daar ook vast bij
in de buurt. Als je op grote schaal treinen sneller wilt laten rijden,
dan zijn er gewoon infrastructurele maatregelen nodig als het Programma
Hoogfrequent Spoorvervoer. De logistieke problemen worden groter en daar
heb je een beter veiligheidssysteem voor nodig. Dat doet PHS, want met
dit programma maken we de capaciteit op het spoor groter en vergroten we
de veiligheid, zodat we meer treintjes achter elkaar op dezelfde lijn en
op een kortere afstand van elkaar kunnen laten rijden. Een en ander
geldt ook voor de stations. Als je meer treinen sneller af en aan wilt
laten rijden op stations, heb je ook daar aanpassingen nodig,
bijvoorbeeld meer emplacementen. Als je dit groots en meeslepend wilt
doen, heb je een programma als dit nodig.
De heer Dijkstra heeft gevraagd naar de BOV-middelen (Beheer, Onderhoud
en Vervanging). Wij geven de Kamer ieder jaar via het beheerplan van
ProRail in december vooraf inzicht in het jaarverslag van ProRail. De
Kamer krijgt dan ook uitgebreid weergegeven hoe het met de besteding van
de middelen zit. Verder wordt hierover informatie verstrekt in de
spoorbijlage bij de I en M-jaarverantwoording. Ik ga op zeer korte
termijn, ruim voor het zomerreces, de Kamer een brief over de toekomst
van dit onderwerp sturen. Ik doe het maximale om zo veel mogelijk
informatie te verstrekken. Op het niveau van de verantwoording in de
begroting proberen we ook elk jaar nog inzichtelijker te zijn over hoe
we zaken doen.
Mevrouw Kröger vroeg — dit is het laatste punt — naar het structurele
tekort bij onderhoud, beheer en bouwen van het lokale spoor, zeg maar
datgene waarvoor de regio's verantwoordelijkheid dragen. In het kader
van transparantie heb ik de Kamer een rapport doorgestuurd over de
kosten voor beheer en onderhoud van het spoor in de regio. Wij hebben
met de regio's afgesproken dat we met elkaar om de tafel gaan over het
vervolg. De Kamer heeft dit rapport al eerder geagendeerd voor een
algemeen overleg. De timing daarvan is verstandig, want ik neem aan dat
er tegen die tijd een nieuw kabinet zit. De datum voor dat overleg is
november en het lijkt mij dat dat moet lukken. Er zal in de komende tijd
moeten worden afgewogen of er wel of niet middelen beschikbaar zijn. Het
leek mij dus verstandig om iedereen die misschien aan een of andere
tafel belandt en hierover geacht wordt na te denken, mee te geven welke
signalen er uit de regio's komen.
Voorzitter, einde inbreng!
Mevrouw Van Eijs (D66):
Het zal de staatssecretaris door de vele vragen zijn ontgaan, maar
volgens mij heb ik geen antwoord gehad op mijn vraag over dieselgate en
de compensatiegelden voor de milieuzone, en ook niet op mijn meer
algemene vraag over wat de staatssecretaris gaat doen om de uitschieters
tot 392 kilo naar beneden te brengen naar de streefwaarde voor
afval.
Staatssecretaris Dijksma:
Gaat het dan om uitschieters in de luchtkwaliteit?
Mevrouw Van Eijs (D66):
Nee, sorry. Het gaat mij om het afvalstuk, om het zo maar te zeggen. De
streefwaarde is 100 kilogram per persoon per jaar. Sommige gemeenten
zitten nu nog op 392 kilogram en ik zou graag horen wat u daaraan gaat
doen.
Staatssecretaris Dijksma:
Daar heb ik wel antwoord op gegeven. Ik heb u gezegd dat wij bezig zijn
met dat programma. We hebben bijvoorbeeld een norm voor de scheiding van
afval. Verder draaien we een uitgebreid programma voor de bewustwording
rondom restafval. Daar doen inmiddels een heleboel gemeenten aan mee. We
overleggen daar ook voortdurend over met de VNG, want het probleem is
dat … Ik woon zelf in twee gemeenten. De ene is echt heel erg goed. Die
zit in het oosten van het land. Daar scheiden we plastic, papier, blik
en noem het verder maar op. Gewoon alles! Ik woon ook nog in een andere
gemeente — ik zal die niet noemen — en die doet het niet zo goed, want
daar keil je gewoon alles in één vuilniszak. Daardoor krijg je precies
het probleem dat u noemt. Dat bewustwordingsproces wordt absoluut vanuit
het departement bij VNG in het kader van dit programma naar voren
gebracht. Wij praten daarover, want ze moeten het beter doen.
Ik krijg een laptop als online hulptroepen voor mijn neus geschoven.
Daarop staat het antwoord op uw eerste vraag, want het begint nu wel het
karakter van een heel uitgebreide algemene begrotingsbehandeling te
krijgen. Is het geld voor de compensatieregeling milieuzone ook besteed
aan onderzoek naar dieselgate? Ja, een deel van de middelen is inderdaad
ingezet voor onderzoek naar dieselgate. Het gaat daarbij om onderzoek
van TNO in het kader van het steekproefcontroleprogramma — dat is een
driedubbele woordwaarde — voor light duty vehicles. Dat wil zeggen dat
het bedoeld is voor het uitvoeren van emissiemetingen aan personen- en
bestelauto's. Die onderzoeken waren noodzakelijk voor de
onderhandelingen in Brussel. Een belangrijk deel van de middelen wordt
verder ingezet voor de uitvoering van de duurzamebrandstofvisie. Dus zo
is het gegaan.
De voorzitter:
Mevrouw Kröger, heeft u ook nog een onbeantwoorde vraag?
Mevrouw Kröger (GroenLinks):
Misschien heb ik dat ook gemist in het korte blokje "afval", want dat
was kort en ging vrij snel.
Op dit moment sturen we heel erg op het scheiden. De vraag is wel of het
niet beter is om meer te sturen op gebruik en hergebruik van materialen,
bijvoorbeeld bij aanbestedingen en productieprocessen. Ik stelde die
vraag naar aanleiding van de discussie over plastic, dat wel wordt
gescheiden maar vervolgens niet wordt hergebruikt omdat de kwaliteit
ervan niet goed is.
Staatssecretaris Dijksma:
Dat doen we ook. Dat zit echt in het Rijksbrede programma Circulaire
Economie. Daarbij kijken we bijvoorbeeld naar productontwerpen en de
levensduurverlenging van producten. In Europa wordt natuurlijk ook
onderhandeld over de vraag hoe je ervoor kunt zorgen dat hergebruik
bevorderd kan worden door de richtlijnen die je voor producten hebt. Dat
is echt een belangrijk onderdeel van ons beleid, want voorkomen is beter
dan genezen. Liever hergebruiken dan weer een nieuwe grondstof inzetten.
Met dank aan de Kamer hebben we een internationale green deal voor het
grondstoffenbeleid gesloten, waardoor het makkelijker wordt in het
verkeer tussen de Britten en ons om grondstoffen bedoeld voor hergebruik
door te voeren. Het is dus echt een belangrijk onderdeel van het huidige
kabinetsbeleid.
De voorzitter:
Hartelijk dank.
Dan beginnen we nu aan de tweede termijn van de zijde van de Kamer.
Daarin krijgen de rapporteurs ook de gelegenheid om namens de commissie
nog twee minuten te spreken. Dezelfde spreektijd hebben de woordvoerders
van de fracties. Binnen die spreektijd moeten de leden eventuele moties
indienen. We zullen er dan voor zorgen dat die gekopieerd worden, zodat
het kabinet ze vervolgens kan becommentariëren.
Ik geef als eerste het woord aan de heer Jetten als rapporteur van de
commissie.
De heer Jetten (D66):
Voorzitter. Dank aan de bewindspersonen voor de beantwoording. Ik denk
dat ik mij kan beperken tot een heel korte tweede termijn.
Allereerst over beheer en onderhoud en DBFM (Design Build Finance
Maintain). Wij zijn het als rapporteurs eens met de minister dat het
niet zozeer gaat om meer, meer, meer informatie maar vooral om betere
informatie zodat de Kamer de regering goed kan controleren. Wij zijn het
ook met haar eens dat dat de afgelopen jaren in goede interactie tussen
commissie en ministerie is gebeurd en dat willen we graag zo
voortzetten. De heer Middendorp en ik weten nog niet zeker of we ook de
rapporteurs worden voor de begroting, maar ik heb begrepen dat er in de
commissie wel brede steun voor is dat wij die taak op ons nemen. Maar
dat zullen we later wel zien.
We kijken met interesse uit naar met name het onderscheid tussen
beschikbaar budget en budgetbehoefte, een onderscheid dat de minister
heeft aangekondigd voor de begroting 2018. Ik denk dat het goed zou zijn
om er op dat moment uitgebreider bij stil te staan.
Tot slot nog kort over het NSL. De staatssecretaris zei terecht dat we
op dit moment niet weten of het wel of niet effectief beleid is geweest.
Dat was ook de conclusie van de rapporteurs, want wij waren als
rapporteurs niet in staat om daarover te oordelen. Maar juist als je te
maken hebt met zo'n potentiële bouwstop en met gezondheidsproblemen, zou
je het jezelf heel erg moeten aantrekken dat je dat niet weet. Ik denk
dat de Algemene Rekenkamer daar een aantal heel duidelijke conclusies en
aanbevelingen over heeft gedaan. Ik ben blij dat de staatssecretaris
daarbij, niet zozeer in reactie op de rapporteurs maar vooral in de
beantwoording van de vragen van de Kamer, wat uitgebreider stil heeft
gestaan en dat zij ook heeft aangeven al die aanbevelingen van de
Rekenkamer te zullen meenemen.
We kijken als rapporteurs met interesse uit naar de evaluatieopzet die
voor Prinsjesdag naar de Kamer zal komen. Ik heb daarover één
aanvullende vraag. We hebben in dit wetgevingsoverleg met name gesproken
over verkeersmaatregelen, maar er is ook een pakket fiscale maatregelen
voor landbouw en industrie. Ik ben benieuwd te horen in hoeverre die een
plek krijgen in de evaluatieopzet.
De heer Middendorp (VVD):
Voorzitter. Ik sluit mij daar wat betreft de gezamenlijke punten als
rapporteur bij aan. Dank voor de beantwoording.
Ik hoor dat de minister goed kan werken met de systematiek van
overprogrammering. Ik laat daarom de verdere discussie over de boeggolf
omwille van de tijd maar even lopen. Volgens mij is er ook al genoeg
over gezegd.
Mijn punt over de artikelen zou ik toch nog één keer willen toelichten.
Verplichtingenmutaties in de slotwet van het Infrastructuurfonds,
artikel 12, worden voor een flink deel niet toegelicht. Wij hebben ons
als rapporteurs daar echt op gericht. We hebben gezegd dat die
toelichting dit keer beter is. Als wij eindeloos door het jaarverslag
bladeren, komen we uit bij de verplichtingen en daar is volgens ons wel
verbetering mogelijk. Ik herhaal dat, omdat het ons echt niet ging om de
grens tussen de artikelen en de mutaties die we wel toelichten. Gaan we
die grens naar €25 verlagen? Het gaat wat ons betreft echt om grote
dingen.
Dan kort de corridorinformatie. Ik ben begonnen met de opmerking dat het
ons niet gaat om eindeloos meer informatie. Dat zouden we ook niet
kunnen verwerken. Het gaat ons juist om de structuur. En ja, de cijfers
over treinpunctualiteit en uitval zijn beschikbaar op de genoemde
website. Het is bij mij inmiddels een bookmark geworden. Het gaat ons
als rapporteurs juist om corridorinformatie en dan met name — ik dacht
dat er daar voor ons beiden een kans zou liggen om de dialoog te
verbeteren — om corridorinformatie in gestructureerde vorm. Ik was dus
verheugd dat de staatssecretaris zelf ook opmerkte dat dat op verzoek
gebeurde. Ik zou inderdaad namens de rapporteurs willen vragen of
bekeken kan worden of dat soort informatie toch aan de Kamer zou kunnen
worden geleverd. Ik heb de wegen als voorbeeld genoemd, want wij denken
dat er daar voorbeelden te vinden zijn.
Ik zal nog een heel ander simpel voorbeeld noemen om mee af te sluiten.
Toen wij door het MIRT-overzicht gingen en keken naar de plannen voor de
doorstroom Utrecht, stelden wij ons opeens voor dat daar bijvoorbeeld
bepaalde corridorinformatie over zitplaatsgarantie et cetera zou worden
genoemd als onderdeel van het besluitvormingsproces om dit programma in
te gaan. Dat betekent namelijk dat bijvoorbeeld nieuwe Kamerleden vier
jaar later ook nog eens kunnen terugkijken op de redenen waarop dat
besluitvormingsproces, dat verder in onze ogen in dit geval mooi
omschreven staat in het MIRT-overzicht, eigenlijk gebaseerd is. Wij
denken dus dat corridorinformatie op dat soort punten een rol zou kunnen
spelen en daar was ons verzoek dan ook eigenlijk op gericht.
De voorzitter:
Hartelijk dank.
Voordat we overgaan naar de fracties, zou ik hun nogmaals willen
verzoeken om tijdens hun inbreng aan te geven of zij vinden dat de
bewindspersonen decharge kan worden verleend. Dat is namelijk een
formeel onderdeel van dit bijzondere wetgevingsoverleg.
Mijnheer Dijkstra, ik geef u als eerste het woord.
De heer Remco Dijkstra (VVD):
Voorzitter. Ik ben blij met de toezeggingen over het onderhoud en het
beheer van het spoor, namelijk dat we nog voor het zomerreces een brief
krijgen over de vraag of we de lessen die we hebben getrokken uit het
beheer van de wegen, ook kunnen toepassen op het spoor.
Geld moet natuurlijk goed worden besteed. Daar zal iedereen het mee eens
zijn, want we hebben iedere euro keihard nodig, zeker bij infrastructuur
en milieu. Dat geld is in deze tijd gewoon nodig om het hoofd te kunnen
bieden aan de toenemende drukte en de files als gevolg daarvan. Mensen
moeten zich kunnen verplaatsen en een adequate inzet van belastinggeld
is daarvoor nodig. Ik vind met het oog daarop dat ik geen goed antwoord
heb gekregen op mijn vraag over de doorlichting van de subsidies. Ik
vind het namelijk echt wenselijk dat we nog een keer met een bezem door
de subsidies heen gaan. Is echt alles nodig en waar zijn nog keuzes te
maken? Ik denk dat de VVD daar bij de begroting ook nog eventjes naar
zal kijken. Een aantal dingen is vrijwillig of vindt plaats in
VN-verband en ik hoor graag of dat echt nodig is en wat het effect, het
resultaat, daarvan is.
Wij zijn kritisch over het NSL, maar er waren meerdere sprekers kritisch
over. Het gaat daarbij niet om gelijk krijgen of ongelijk krijgen, want
dat is niet zo relevant. Het gaat mij erom dat we in een aantal jaren
800 miljoen euro, volgens de stukken het afgelopen jaar 320 miljoen
euro, hebben besteed. Dat is geld van de belastingbetaler. Volgens mij
hebben we veel te veel voor middelen gekozen in plaats van het doel
centraal te stellen. Het doel hoort volgens mij centraal te staan. Hoe
kun je het effectiefst je doel bereiken? Wat de VVD betreft is dat bij
de luchtkwaliteit het niveau van Europa halen met bronbeleid, want lucht
houdt zich natuurlijk niet aan grenzen.
Er zijn gelukkig ook wat lessen te trekken en daarom heb ik een motie
voorbereid. Ik denk dat ik die nu mag voorlezen.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat er onder het ministerie van Infrastructuur en Milieu
programma's en projecten vallen die een langere doorlooptijd hebben en
waarmee veel geld gemoeid is;
overwegende dat sommige van deze programma's onvoldoende inzicht bieden
in de effecten van de genomen maatregelen, zoals het Nationaal
Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit, waarover de Algemene Rekenkamer
kritisch is en enkele aanbevelingen doet;
overwegende dat er meer inzicht in de effecten van programma's en
subsidies nodig is,
verzoekt de regering, bij langdurige programma's, in ieder geval:
A. vooraf heldere, relevante doelen te formuleren en deze vast te stellen;
B. in ieder geval bij cofinanciering prestatieafspraken te maken met partners met daarbij een resultaatverplichting;
C. inzicht te geven in de effecten per maatregel,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Remco Dijkstra en Van Helvert.
Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 9 (34725-XII).
Mevrouw Van Eijs (D66):
Voorzitter. In het eerste deel van mijn bijdrage zal ik het hebben over
het NSL. Er werd net al gerefereerd aan het belang om te sturen. De
staatssecretaris zegt dat het in tranches is uitgekeerd, maar het
lastige is natuurlijk dat er eigenlijk geen effect bekend was waarop
gestuurd zou kunnen worden. Ondanks de decentralisatie die daaraan voor
een deel medeschuldig is, zullen we toch samen de luchtkwaliteit moeten
verbeteren. Mede voor de verschillende bestuurslagen zal daarom het
effect inzichtelijk moeten zijn, want het gaat immers om de gezondheid
van mensen. In dat opzicht vonden we het antwoord van de
staatssecretaris op de vragen over het rapport van de Gezondheidsraad
een beetje teleurstellend. In dat rapport wordt aangegeven wat we kunnen
doen boven op de Europese normen. Ons gaat het eigenlijk om wat wij
moeten doen om ervoor te zorgen dat de lucht veilig en gezond is. Dat
moet inzichtelijk zijn en een streefwaarde worden voor de provincies en
de gemeenten om mee aan de slag te gaan. Daarom heb ik de volgende motie
voorbereid.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
gelezen de toezegging van 30 maart 2016 in het algemeen overleg
Leefomgeving om de Gezondheidsraad te betrekken bij het opstellen van
streefwaarden voor luchtkwaliteit en de motie-Van Veldhoven c.s. over
een nationaal luchtplan (34550-XII, nr. 46) waarin dit nogmaals wordt
bevestigd;
constaterende dat de regering in de opdrachtverlening van het gevraagde
onderzoek aan de Gezondheidsraad omtrent luchtkwaliteit echter niet rept
van het opstellen van streefwaarden;
verzoekt de regering, de Gezondheidsraad op basis van het in november af
te ronden onderzoek alsnog te verzoeken te komen met streefwaarden voor
luchtkwaliteit, die richtinggevend kunnen zijn voor een nieuw nationaal
luchtplan alsmede voor de decentrale overheden die de lucht voor hun
inwoners verder willen verbeteren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Eijs en Van Veldhoven. Naar
mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 10 (34725-XII).
Mevrouw Van Eijs (D66):
Dan het afval. Daarbij gaat het eigenlijk om onze wens om het samen te
doen met andere gemeentes en andere overheden. Zoals ik al heb
aangegeven is het heel belangrijk om van elkaar te leren. Sommige
gemeenten hebben namelijk al een heel mooie beweging gemaakt. Een
benchmark is daarvoor ook een heel mooie mogelijkheid en daarom dien ik
de volgende motie in.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de Benchmark Huishoudelijk Afval is uitgegroeid tot
een krachtig instrument waarmee gemeenten door onderlinge vergelijking
en kennisuitwisseling werken aan een effectiever en efficiënter
afvalbeheer, wat van essentieel belang is voor het realiseren van de
circulaire economie;
constaterende dat aan de benchmark peiljaar 2015 slechts 148 van de 388
gemeenten deelnamen, en deze daarmee nog niet de helft van de gemeenten
beslaat;
constaterende dat alle gemeenten gehouden zijn aan de doelstelling om in
2020 tenminste 75% van het afval te scheiden, resulterend in maximaal
100 kilogram restafval per inwoner per jaar, maar dat de hoeveelheid
afval per inwoner in peiljaar 2015 varieerde van 60 tot maar liefst 392
kilogram;
verzoekt de regering, alle nog niet deelnemende gemeenten met klem aan
te sporen om deel te nemen aan de benchmark peiljaar 2017, en de Kamer
over de resultaten van die inspanning voor de begrotingsbehandeling van
2018 te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Eijs en Van Veldhoven. Naar
mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 11 (34725-XII).
De heer Van Aalst (PVV):
Voorzitter. Ik wil nog even terugkomen op het doorkijkje dat de
staatssecretaris gaf en de geschiedenis waar ze het over had. Wij denken
dat die geschiedenis er wat anders uit zal gaan zien. Dat heeft iets te
maken met de kennis van nu en de opmerking: had het belastinggeld maar
zinnig besteed.
De staatssecretaris komt nog terug op de uitwerking van het
klimaatakkoord. Het is mooi dat we daar een beeld van krijgen, maar we
doen nu, los van het akkoord, ook al aan klimaatbeleid. Daarom de
volgende motie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat zelfs bij de Algemene Rekenkamer het overzicht
ontbreekt op de totale kosten voor het huidige klimaatbeleid;
overwegende dat artikel 19, klimaat, op de begroting van l en M bij
lange na geen volledig overzicht biedt van alle uitgaven en kosten die
gemoeid zijn met het klimaatbeleid;
overwegende dat het ministerie van Economische Zaken zijn begroting van
een overzicht voorziet waar alle kosten en uitgaven voor het
innovatiebeleid op vermeld staan;
verzoekt de regering om bij de begroting 2018 de totale kosten van het
klimaatbeleid inzichtelijk te maken op de begroting van I en M,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Aalst. Naar mij blijkt, wordt
de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 12 (34725-XII).
De heer Van Aalst (PVV):
Daarmee kom ik op mijn tweede punt en dat gaat over de 80 km-zones. Ik
constateer dat de maatregel op dat punt leidt tot extra files en ook tot
extra uitstoot. Als iedereen wat wil doen aan de luchtkwaliteit, is het
logisch dat we hier wat mee moeten. Daarom de volgende motie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de 80 km-zones op het hoofdwegennet rondom de grote
steden zorgen voor een toename van de filedruk;
overwegende dat uit onderzoek van TNO gebleken is dat auto's in de file
meer uitstoten dan auto's die 130 km/u rijden en met name de nieuwe
modellen;
verzoekt de regering om alle 80 km-zones rondom de grote steden zo snel
mogelijk uit te schakelen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Aalst. Naar mij blijkt, wordt
de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 13 (34725-XII).
Complimenten voor de manier waarop u altijd keurig binnen de tijd
blijft, mijnheer Van Aalst. We gaan nu naar de heer Van Helvert namens
het CDA.
De heer Van Helvert (CDA):
Voorzitter. Ik dank de bewindspersonen hartelijk voor de beantwoording.
Ik wil nog een aantal punten behandelen. We vroegen om een actievere
informatieplicht als het gaat om de spoorpunctualiteit. Ik had me
daarbij aangesloten bij de vorige sprekers. Ik moet eerlijk zeggen dat
het verwijzen naar de site van ProRail daar wat mij betreft niet bij
past. De rapporteur heeft daar ook wat over gezegd. Het is mij nu echter
wel helder waarom de staatssecretaris ProRail zo graag onder het
ministerie wil plaatsen, want ProRail is hier blijkbaar heel erg goed
in. Wij vinden dat echter geen volledig antwoord.
De beantwoording over de boeggolf blijft ook onprettig. Ondanks alles is
er uiteindelijk wel een half miljard niet besteed. Het kabinet had al 8
miljard bezuinigd op infrastructuur en van datgene wat wel door kon
gaan, blijft nu door de planning ook nog eens 0,5 miljard op de plank
liggen. De minister schrijft zelf hoe het kan dat middelen uit het
Infrastructuurfonds niet kunnen worden uitgegeven in een volgend jaar.
Dat is vanwege het rijksbrede beeld in het jaar 2017. Dat blijft toch
een heel algemeen beeld en dat blijft elk jaar weer voorkomen. Daarom
zouden wij willen zeggen: zorg dat je zodanig plant dat het bij die
"overplanning" of "onderplanning" gaat om projecten die niet kunnen
worden ingehaald door het rijksbrede beeld, wat dat ook mocht zijn. We
hebben al een aantal projecten genoemd, die je meteen zou kunnen doen.
Daartoe hebben we de volgende motie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat er in het meerjarenperspectief van het
Infrastructuurfonds sprake van een groter wordende boeggolf van niet
uitgegeven begrotingsmiddelen;
overwegende dat de fondssystematiek juist beoogt dat het
Infrastructuurfonds ongevoelig is voor knellende rijksbrede budgettaire
kaders;
verzoekt de regering, bij de begroting voor 2018 tevens een plan voor te
leggen aan de Kamer teneinde de boeggolf van niet-uitgegeven
begrotingsmiddelen in het Infrastructuurfonds te elimineren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Helvert. Naar mij blijkt,
wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 14 (34725-XII).
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Voorzitter. Het valt mij mee dat mijn CDA-collega nog op zijn stoel zit,
want hij viel toen ik zojuist begon over de milieuvervuiling als gevolg
van het oplaten van ballonnen bijna van zijn stoeltje af. Hij zei toen:
dien die motie dan in, want ik wil er iets over twitteren. Waarop ik
zei: u kunt toch nooit over de heer Dijkstra van de VVD heen, die altijd
alles uit zijn verband trekt en al eerder heeft getwitterd dat de Partij
voor de Dieren kinderfeestjes wil verbieden, omdat we een punt maken van
het oplaten van ballonnen. Daar zijn wij niet zo bang voor, want we
kunnen de heer Dijkstra goed hebben. Als de heer Van Helvert mee gaat
doen, hem ook.
Ik wil mijn collega's het volgende meegeven, maar eerst zeg ik tegen de
staatssecretaris dat we hierop terugkomen, aangezien de resultaten van
de eerder gemelde motie eigenlijk nul zijn. Mijn collega's wil ik
meegeven dat kinderen het wel snappen. Kinderen snappen dat als we met
zijn allen afspreken dat zwerfafval echt voorkomen moet worden omdat het
heel slecht is voor de dieren, voor het water en voor het milieu, het
gek is om ballonnen op te laten, omdat die ook in het milieu
terechtkomen. Het kan zijn dat sommige partijen daar moeite mee hebben
en dat het kwartje wat tijd nodig heeft om te vallen. We komen er dus op
terug en ik kan iedereen aanbevelen om deze zomer een werkbezoek af te
leggen bij de Stichting De Noordzee en mee te helpen om het strand op te
ruimen. Dan zie je vanzelf wel of onze mooie woorden over het
terugdringen van zwerfafval in de praktijk ook daadwerkelijk resultaat
hebben. Een verantwoordingstaakje voor de Tweede Kamer zal ik maar
zeggen.
Dan de Wet gewasbeschermingsmiddelen. Ik ben een beetje verbaasd over de
beantwoording van de staatssecretaris. Nogmaals, zij heeft gezegd: we
gaan die wet wijzigen om in elk geval een grondslag te kunnen creëren om
als dat nodig is, zelf te kunnen handelen. Dit even los van de vraag of
dat uit de evaluaties gaat blijken. Het blijkt dus heel ingewikkeld te
zijn. Kan de staatssecretaris de Kamer in elk geval informeren hoe het
staat met de voorbereidingen van die wetswijziging? Mij staat bij dat
met de laatste wijziging van de Europese verordening of de richtlijn het
ging om een simpel amendement dat er toen toe heeft geleid dat we in
Nederland niet zelfstandig dit soort verboden kunnen doorvoeren. Die
mogelijkheid was er echter wel. Het was een simpel amendement dat dit
uit de wet heeft gehaald. Ik dacht dat we dat gewoon terug in konden
voeren, maar blijkbaar is dat ingewikkelder. Ik zou hier graag meer over
willen weten, want ik was eigenlijk van plan om dan zelf dat
wetsvoorstel in te dienen. Maar als de staatssecretaris zegt dat dat
heel moeilijk is, dan heb ik, denk ik, wat meer hulp nodig.
De heer Laçin (SP):
Voorzitter. Ook ik dank de bewindspersonen voor hun beantwoording. Ik
hoorde de staatssecretaris terloops nog een compliment maken aan
minister Henk Kamp. Ik denk dat heel veel Groningers niet blij zijn met
zijn toon en met zijn manier van doen in de afgelopen jaren. Dat wil ik
toch even gezegd hebben.
Dan iets over de ILT. Ik heb de minister horen zeggen dat zij aan de
slag is gegaan met de motie-Smaling/Van Veldhoven. Ik ben benieuwd naar
de uitkomsten daarvan en ook naar het verslag van de ILT dat in
september komt. Maar dan de praktijk. Het veld geeft ons duidelijke
signalen. Ik heb al de schipper en Schiphol genoemd als voorbeeld. Maar
we kunnen het ook hebben over de illegale lozing van chemische stoffen.
De rol van de inspectie hebben we eerder al besproken met de
staatssecretaris. In het AO Behandelvoorbehoud EU-mobiliteitspakket
hebben we het ook gehad over de handhaving wat betreft
vrachtwagenchauffeurs en transport. Welke signalen ontvangt de minister
uit het veld? Daar ben ik heel benieuwd naar. Heeft zij regelmatig
contact met het veld? Wij wel.
Handhaving en toezicht blijven voor de SP een prioriteit. Wij willen
toewerken naar een nationale inspectiedienst en tot die tijd willen we
dat de ILT voldoende capaciteit en middelen tot haar beschikking heeft
om goed te kunnen handhaven. Daarom de volgende motie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
van mening dat effectief beleid staat of valt met een goede
inspectiedienst;
constaterende dat het takenpakket van de Inspectie Leefomgeving en
Transport (ILT) zwaar en omvangrijk is;
van mening dat er voldoende middelen beschikbaar dienen te zijn om deze
taken goed uit te kunnen voeren;
verzoekt de regering, te onderzoeken welke structurele middelen bij de
komende begroting extra vrijgemaakt kunnen worden om de ILT te
ondersteunen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Laçin. Naar mij blijkt, wordt de
indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 15 (34725-XII).
Mevrouw Kröger (GroenLinks):
Voorzitter. Dank voor de beantwoording van onze vele vragen. Over het
klimaatbeleid het volgende. Gegeven de feiten die de afgelopen twee
weken naar boven zijn gekomen over het niet halen van de doelen wind op
land en die met betrekking tot de gebouwde omgeving en de issues met
kolencentrales, vind ik het echt spannend dat de staatssecretaris
aangeeft dat de doelen gewoon gehaald gaan worden. Ik vind het zorgelijk
dat we moeten wachten op een NEV 2017. Ik had graag eerder duidelijkheid
gehad.
Wat betreft het plastic begrijpen we dat er concrete plannen zijn om
hergebruik van materialen bij aanbestedingen echt in beleid vast te
leggen. We zien heel graag de concrete plannen daartoe, met
kwantitatieve doelstellingen met betrekking tot het hergebruik van
materialen bij aanbestedingen, tegemoet.
Tot slot iets over de NSL. Wij vragen ons af wat er nodig is om meer te
sturen op gezondheid bij het luchtkwaliteitsbeleid. Dieselroet en
ultrafijnstof blijven toch echt issues. Wat kunnen we daar in Nederland
aan doen? Met die vraag in het achterhoofd hebben we de volgende
motie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het luchtkwaliteitsbeleid van de afgelopen jaren gericht
was op de dubbeldoelstelling van het realiseren van ruimtelijke
projecten én het voldoen aan de Europese normen;
overwegende dat dit niet automatisch leidt tot gezondheidswinst voor
mensen;
constaterende dat luchtvervuiling volgens de GGD nog steeds
verantwoordelijk is voor veel onnodige ziektelast en voortijdige
sterfte;
roept de minister op om te onderzoeken of concrete kwantificeerbare
beleidsdoelen gesteld kunnen worden voor het terugdringen van ziekte en
sterfte door luchtvervuiling,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Kröger. Naar mij blijkt, wordt de
indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 16 (34725-XII).
Hiermee zijn we aan het einde gekomen van de inbreng van de Kamer in
tweede termijn. Er zijn acht moties ingediend. We schorsen vijf minuten.
In die tijd kunnen de laatste moties worden rondgedeeld en worden
beoordeeld.
De vergadering wordt van 16.59 uur tot 17.07 uur geschorst.
De voorzitter:
We zijn toe aan de beantwoording door het kabinet van de in tweede
termijn gestelde vragen en het oordeel van het kabinet over de
ingediende moties. Geen van de fracties heeft in tweede termijn het
signaal gegeven, geen decharge te willen verlenen. Voor de
bewindspersonen teken ik aan dat het in een wetgevingsoverleg niet
mogelijk is om moties over te nemen. Over elke motie zal dus een oordeel
moeten worden gegeven. Stemmingen over de moties zijn volgende week
dinsdag of donderdag.
Ik geef graag het woord aan de minister. Zij zal aangeven wat de
verdeling van de moties is tussen haar en de staatssecretaris.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
Voorzitter. Ik begin met twee opmerkingen van de rapporteurs. De ene
opmerking ging over de verplichting om mutaties toe te lichten. Zijn er
daarbij nog verbeteringen mogelijk ten opzichte van wat we nu al doen?
Als we toch met de rapporteurs afspreken om eens te bekijken wat
wenselijk zou zijn op dat vlak, kunnen we hiernaar kijken. Wij kunnen
namelijk van alles en nog wat; we kunnen het op verschillende manieren
vormgeven. Dat doen we dus graag.
De andere opmerking ging over een doorlichting van de subsidies, hoewel
ik denk dat dat geen vraag meer was van de rapporteurs, maar van de heer
Dijkstra. Ik denk dat dat goed is. Toen ik aantrad als nieuwe minister —
dat was in 2010, dus alweer even geleden — heb ik dat ook gedaan. Ik heb
toen weer even alle subsidies doorgenomen: wat moet er nog wel en wat
moet er niet meer, ook voor de komende tijd? Ook voor mijn opvolger en
de opvolger van de staatssecretaris is het heel goed om daar weer eens
naar te kijken. Soms groeien subsidierelaties namelijk in de jaren en
daar moet je duidelijk over zijn. Wil je het nog op die manier of wil je
het niet meer? Ik zal dus aan de opvolgers meegeven om een en ander weer
eens tegen het licht te houden.
In de motie-Dijkstra/Van Helvert op stuk nr. 9 wordt de regering
gevraagd om bij langdurige programma's heldere, relevante doelen te
formuleren en vast te stellen, in het geval van cofinanciering
prestatieafspraken te maken met partners met daarbij een
resultaatsverplichting, en inzicht te geven in de effecten per
maatregel. Via de MIRT rapporteren we al over de programma's. Daarin
zijn ook al de doelen, de maatregelen en de cofinanciering vastgelegd.
Met de rapporteurs bespreken we jaarlijks verbeteringen daarin. Ook
komend jaar zullen we bezien of deze informatie toegevoegde waarde
heeft. Bij het inzicht in de maatregelen maak ik alleen één
kanttekening. Je kunt niet altijd de effecten per maatregel zien. Soms
gaat het om effecten op programmaniveau. We doen het zo veel mogelijk op
deelprojecten of per maatregel. Ik zie deze motie dus eigenlijk gewoon
als ondersteuning van beleid. Dat oordeel mag ik wel geven, toch?
De voorzitter:
Ja. En ondersteuning van beleid betekent oordeel Kamer, maar het is goed
dat u deze connotatie erbij hebt gegeven.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
In zijn motie op stuk nr. 13 roept de heer Van Aalst de regering op om
alle 80 kilometerzones rond de grote steden zo snel mogelijk uit te
schakelen. Ik zou deze motie willen ontraden. De reden is dat de 80
kilometerzones zoals we die op dit moment kennen, nodig zijn om te
voldoen aan de normen die we onszelf gesteld hebben. Ik heb al eerder
aangegeven dat we de snelheid kunnen verhogen op het moment dat er meer
ruimte ontstaat. Maar op dit moment moeten we de zones instellen om te
voldoen aan zowel de milieunormen als de veiligheidsnormen. Ik ontraad
deze motie dus.
De motie-Van Helvert op stuk nr. 14 gaat over een boeggolf. Er is geld
overgebleven, maar ik zie dat budget de komende jaren niet groeien. Van
een immer groter wordende boeggolf is dus geen sprake. Er is budget
overgebleven en dat zullen we zo snel mogelijk weer doelmatig en tijdig
gaan uitgeven, want dat willen we ook. Overprogrammering speelt daarin
een rol. Het plan waar de heer Van Helvert om vraagt, is wat mij betreft
gewoon de komende begroting van het Infrafonds. Daarbij zal ik verder
ingaan op dit thema, maar er is geen separaat plan nodig. Dat plan heet
gewoon: begroting Infrafonds. Ik ontraad deze motie dus.
Dan heb ik nog de motie op stuk nr. 15 van de heer Laçin, over de ILT.
De heer Laçin vraagt zich af of ik weleens in de praktijk kom en weleens
wat hoor, omdat hij weleens wat hoort en daar ongerust over is. Ja, ik
kom zeker in de praktijk. Ik was recentelijk nog mee met de inspectie.
Ik kan de heer Laçin zeggen dat ik me niet alleen verlaat op de
praktijkervaring die ik opdoe, want dat is allemaal n=x maar niet
genoeg. De inspectie heeft uitgebreid onderzoek gedaan in de
buitenwereld om te zien hoe alle verschillende sectoren over haar
denken. Dat is ook onderdeel geweest van haar nieuwe strategiebeleid in
het kader van de sterkte-zwakteanalyses. Men weet dus precies op welke
terreinen men tevreden is, waarover men minder tevreden is en waar
verbeterpunten zitten. Dat maakt ook onderdeel uit van het hele
verandertraject. Is dus altijd alles perfect? Nee, en dat zal ik ook
nooit beweren. Ik denk echter dat de inspectie op heel veel terreinen
heel goed werk doet. Er zullen altijd incidenten zijn of gaten of noem
maar op, maar daaraan wordt juist gewerkt in het verandertraject. De
motie die de heer Laçin heeft ingediend om ervoor te zorgen dat er extra
middelen worden vrijgemaakt voor de ILT, moet ik ontraden, want dit is
een vraag die bij een nieuwe begroting hoort en niet bij een
verantwoordingsoverleg. Bij de behandeling van de nieuwe begroting kan
de Kamer ook annuleringsvoorstellen indienen, om extra geld vrij te
maken. Ik wijs er overigens ook op dat het ILT-artikel in 2018 wordt
doorgelicht. Ook daarbij kunnen capaciteitsdiscussies worden betrokken.
Er zijn dus verschillende momenten waarop de Kamer hiermee aan de slag
kan gaan, maar verzoeken om extra geld moeten echt worden ingediend bij
de begrotingsbehandeling. Ik ontraad deze motie dus.
Voorzitter, dit waren de punten die op mijn terrein lagen.
De voorzitter:
Ik bekijk even of er nog een vraag is blijven liggen. Dat is niet het
geval. Dan is het woord aan de staatssecretaris.
Staatssecretaris Dijksma:
Voorzitter. Ik ga mijn best doen om alle resterende vragen te
beantwoorden en de resterende moties van een oordeel te voorzien.
De heer Jetten vroeg of er ook gekeken wordt naar maatregelen in de
industrie en de landbouw. Het korte antwoord is: ja, dat gaan we ook
doen in de doorlichting. De Kamer krijgt die toegestuurd voor
Prinsjesdag. Dan kan zij de onderzoeksopzet zien en zal zij ook dit
kunnen waarnemen.
Naar aanleiding van het verzoek van rapporteur Middendorp zou ik de
Kamer een voorstel willen doen. De leden willen op een aantal terreinen
wat meer corridorinformatie ontvangen. Ten aanzien van bijvoorbeeld
infrastudies lijkt het mij niet onlogisch om te bezien of dat op welke
manier dan ook zou kunnen worden gedaan. Ik wil eens even nadenken over
dit verzoek en de Kamer in het najaar een brief sturen met een voorstel.
Ik heb al gezegd dat het soms ingewikkeld is, omdat je niet altijd alle
informatie krijgt. Soms is het voor vervoerders ook een kwestie van
bedrijfsvertrouwelijkheid. Maar andersom begrijp ik ook heel goed de
informatiebehoefte die in de Kamer leeft. Het lijkt mij dus fair om
hierover even met mijn mensen te spreken en eventueel ook met de
vervoerders, want wij zijn deels afhankelijk van dingen die zij moeten
aanleveren. Dan kunnen we bekijken op welke wijze we op dit punt de
Kamer op bepaalde thema's of bij bepaalde onderwerpen nog meer tegemoet
kunnen komen. Als de Kamer dat goed vindt, krijgt zij daarover in het
najaar dus gewoon een brief.
De heer Middendorp (VVD):
Ik dank de staatssecretaris voor dit antwoord en deze uitnodiging.
Hopende dat wij dan weer de rapporteurs zijn en hopende dat ik nu ook
namens mijn mederapporteur spreek, ga ik daar graag op in.
Staatssecretaris Dijksma:
Heel goed. Dat gaat snel, voorzitter.
Mevrouw Ouwehand vroeg naar glyfosaat. Ik geprobeerd om juist wel te
zeggen hoe het zit. Wij zijn nu aan het sleutelen aan een wetsvoorstel,
maar wij verwachten gewoon niet dat we dat eerder dan volgend jaar af
hebben. Ik hoef mevrouw Ouwehand niet te vertellen wat haar rechten
zijn. Zij kan anytime zelf een wetsvoorstel maken, maar het enige wat er
dan gebeurt, is dat de capaciteit van de mensen die nu op het ministerie
werken aan ons eigen voorstel, dan waarschijnlijk zal verhuizen naar het
terzijde staan van mevrouw Ouwehand met dezelfde informatie. It's up to
you, zou ik dus bijna willen zeggen. Maar dit is wat er aan de hand is.
Wij kijken serieus naar alle onmogelijkheden en mogelijkheden. De Raad
van State was heel kritisch. Gelet daarop kost het tijd om iets voor te
bereiden waarvan wij denken dat het ook juridisch standhoudt. Dat is wat
er aan de hand is.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ik wil de staatssecretaris best geloven dat het ingewikkeld is, maar dan
wil ik ook begrijpen waarom. Misschien klopt mijn reconstructie niet dat
de Nederlandse wet die mogelijkheid niet biedt. Ik herinner mij de
implementatie van de laatste wijziging van de Europese regels hierover.
Het wetsvoorstel dat het kabinet toen naar de Kamer heeft gestuurd, liet
de mogelijkheid voor dit parlement om dit soort verboden zelf op te
leggen, maar die mogelijkheid is eruit geamendeerd. Mijn simpele
verstand zegt dus: dat brengen we gewoon terug; zo moeilijk is dat niet.
Zit dat anders? Dan zou ik dat echt graag willen weten.
Staatssecretaris Dijksma:
Ja, dat zit anders, want als het met een simpel amendement zou kunnen,
dan zouden we dat ook doen. De kritiek van de Raad van State was dat er
feitelijk geheel geen rechtsbasis is om zo'n stap te zetten. Die moeten
we dus creëren en dat is meer dan alleen een amendement opnieuw
introduceren. Ik zeg dat in zo simpel mogelijke termen. Ik kom nu op de
ingediende moties.
De motie-Van Eijs/Van Veldhoven op stuk nr. 10 gaat over het vaststellen
van streefwaarden door de Gezondheidsraad. Ik heb de Gezondheidsraad
gevraagd, ook een beetje in antwoord op datgene wat mevrouw Kröger nu
stelde, om te bekijken hoe we gezondheid meer centraal kunnen stellen in
ons luchtkwaliteitsbeleid, op welke stoffen, bijvoorbeeld fijnstof, we
ons beleid dan meer moeten richten en welke sectoren daarbij het eerst
in beeld komen. De Gezondheidsraad zal dan met een range aan voorstellen
komen, maar het uiteindelijk bepalen wat de ambitie moet zijn, is niet
iets wat de Gezondheidsraad doet. Dat is gewoon een politieke keuze op
basis van een hele range aan voorstellen die de Gezondheidsraad doet. De
indieners vragen mij dus om de Gezondheidsraad iets te vragen wat
uiteindelijk gewoon de taak is van de Kamer zelf. Om die reden ontraad
ik de motie. De Kamer krijgt het onderzoek en kan op basis daarvan zelf
gaan vaststellen wat zij vindt dat we moeten doen en wat de waarden
moeten zijn. Het is echter niet iets waarmee je maar één smaak hebt. Je
kunt daarin zo veel of weinig doen als je zelf wilt. Dat is van belang.
Om deze reden ontraad ik de motie.
Ik kom nu bij de motie-Van Eijs/Van Veldhoven op stuk nr. 11. Daarin
wordt de regering verzocht om alle deelnemende gemeenten met klem aan te
sporen om werk te maken van niet alleen afvalscheiding maar ook het
verminderen van restafval. Dat is het huidige beleid. Het past ook bij
de afspraken die we eerder hebben gemaakt. Ik kan de motie dus aan het
oordeel van de Kamer overlaten, met een positief stemadvies. Ik zou haar
ook kunnen overnemen, maar dat mag niet.
De heer Remco Dijkstra (VVD):
Dit is het huidige beleid, zegt de staatssecretaris. Kan zij dat
toelichten? Zit het al in VANG (Van Afval Naar Grondstof)?
Staatssecretaris Dijksma:
Ja. Wij hebben het Publiek Kader Huishoudelijk Afval afgesproken met de
VNG. Op dit punt zitten we ze dus al achter de vodden en dat wordt ook
in de motie verzocht.
In zijn motie op stuk nr. 12 verzoekt de heer Van Aalst de regering om
de totale kosten van het klimaatbeleid inzichtelijk te maken op de
begroting van I en M voor 2018. Eigenlijk is dit de afdeling "verleiding
eerst". Als we dit zouden doen, zou ik namelijk zo ongeveer de hele
begroting van Economische Zaken erbij nemen, net als die van een aantal
andere sectoren. Als ik op mijn begroting alles inzichtelijk maak wat
wordt uitgegeven aan het klimaatbeleid in dit land, dan krijg ik ook al
die middelen. Dat is om te beginnen geen doen, want zoals gezegd zit het
niet allemaal in mijn begroting. Heel veel van de maatregelen die
genomen worden, zitten bij andere sectoren. Alleen al om die technische
reden kan ik niet aan dit verzoek voldoen. Wat we wel gaan doen, is het
beschrijven van de vijf transitiepaden. Dat krijgt de Kamer in het
najaar. Zij krijgt daar van het PBL een hele berekening bij van de
kosten. Voor de vijf paden waarover de Kamer beslissingen moet gaan
nemen, krijgt zij dus meteen de rekening in beeld gebracht: wat betekent
dit precies voor de kosten? Dat gaan we zeker doen en om die reden moet
ik deze motie ontraden.
De heer Van Aalst (PVV):
Ik heb hier het overzicht van EZ. Dat ministerie kan dit wel doen op
innovatiegebied. Waarom kan I en M het dan niet op klimaatgebied?
Staatssecretaris Dijksma:
Bij innovatie gaat het om specifieke subsidieregelingen. Hier gaat het
niet alleen om subsidieregelingen. Dit gaat bijvoorbeeld, naast alles
wat er in de SDE+ gebeurt, ook over de wijze waarop we in de industrie
een aantal andere maatregelen treffen. Dit gaat over alles wat er
bijvoorbeeld in de bebouwde omgeving gedaan wordt aan
nul-op-de-metertrajecten. Het is dus veel meer dan alleen
subsidiebeleid. Het ligt dan ook echt een slag gecompliceerder.
Ten slotte kom ik bij de motie-Kröger op stuk nr. 16, waarin wordt
opgeroepen om te onderzoeken of er concrete kwantificeerbare
beleidsdoelen gesteld kunnen worden voor het terugdringen van ziekte en
sterfte door vervuiling. Nogmaals, het gaat bij het onderzoek van de
Gezondheidsraad om het meer centraal stellen van gezondheid. Daar zal de
raad ook allemaal voorstellen voor doen. De kwantificeerbare
beleidsdoelen worden niet door iemand anders bepaald, die bepalen wij
zelf. Dat gebeurt in het najaar. Dat ga ik nu dus niet doen. Om die
reden moet ik deze motie ontraden. Later in het jaar gaat er dus wel
zoiets plaatsvinden, maar dan door een nieuw kabinet.
Mevrouw Kröger (GroenLinks):
Is het dan niet mogelijk om te schetsen wat de doelen zouden kunnen zijn
en de verschillende scenario's om in ieder geval dat traject te
versnellen? Ik heb in mijn tweede termijn verder nog gevraagd naar
concrete plannen met kwantitatieve doelstellingen voor hergebruik van
materialen bij aanbestedingen. De staatssecretaris gaf aan dat dat deel
is van het beleid en daarop vroeg ik of er dan kwantitatieve
doelstellingen komen.
Staatssecretaris Dijksma:
Ik begin nu wel een beetje de draad kwijt te raken van wat dit met de
dechargeverlening en dergelijke te maken heeft. Als het gaat om dat
laatste punt, zouden we nu iemand op het ministerie moeten gaan bellen
om dat te vragen. Ik weet niet of u dat wilt. Ik kan me voorstellen dat
u op een gegeven moment een overleg over meer circulaire economie in de
brede zin en het aanbesteden wilt voeren. Deze vraag kan ik nu niet met
percentages beantwoorden. Daarmee overvraagt u mij, terwijl ik volgens
mij best veel weet.
Wat betreft het eerste punt kan ik zeggen dat die scenario's echt pas
komen op het moment dat de Gezondheidsraad haar voorstel heeft gedaan.
Ik heb de raad wel gevraagd of het eventueel sneller zou kunnen, maar
dat bleek niet te kunnen.
De voorzitter:
We hebben volgens mij op 13 december een AO gepland staan over
circulaire economie. Kan de staatssecretaris in een van de brieven die
voor die tijd nog naar ons toekomen, nog aandacht besteden aan het punt
dat mevrouw Kröger naar voren heeft gebracht? Als dat niet kan, moet
daar op een ander moment via een procedurevergadering om verzocht
worden. Maar misschien kan de staatssecretaris zeggen of zij er iets
over mee kan nemen.
Staatssecretaris Dijksma:
Daar gaan we ons best voor doen.
De heer Laçin (SP):
Ik heb nog een vraag over mijn eigen motie. Die is ontraden door de
minister. Ik heb nog een kleine nuancering. De minister stelde dat ik
extra budget wil voor de komende begroting. In de motie wordt echter
gevraagd om te onderzoeken welke middelen extra vrijgemaakt kunnen
worden in de begroting. Ik denk dat met deze nuancering de motie meteen
overgenomen wordt, maar ik krijg graag eerst een reactie van de
minister.
De voorzitter:
Het overnemen van moties kan niet in een WGO. We zullen eerst kijken wat
de minister hierop heeft te zeggen.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:
In die motie staat: verzoekt de regering, te onderzoeken welke
structurele middelen bij de komende begroting extra vrijgemaakt kunnen
worden om de ILT te ondersteunen. Op het moment dat je extra middelen
vrijmaakt, gaat dat ten koste van iets anders. Dat moet je altijd in
samenhang bespreken. Ik kan dan ook niet anders dan de heer Laçin
verwijzen naar de begrotingsbehandeling, waar alles in samenhang aan de
orde zal komen. Dat betekent dat u het ofwel doet ten koste van een
andere begroting, buiten I en M — dan moet u zelfs bij de
begrotingsbehandeling met de minister van Financiën zijn — ofwel ten
koste van een ander onderdeel van de I en M-begroting. Dan moet u dat
bij onze begrotingsbehandeling te berde brengen. Ik heb een begroting
gemaakt en heb aangegeven dat ik vind dat dit een goede verdeling over
de verschillende elementen is. Ik ga dan ook niet zelf zeggen dat het
elders weggehaald moet worden. Ik blijf de motie daarom ontraden.
De voorzitter:
Hartelijk dank aan de woordvoerders voor hun enorme discipline —
complimenten daarvoor — en aan de bewindspersonen voor de korte en
bondige beantwoording. Er is een drietal toezeggingen gedaan.
In de ontwerpbegroting voor 2018 wordt informatie opgenomen over de budgetbehoefte voor langjarig onderhoud, beheer en vervanging en over de opzet van de onderzoeksmethodiek voor het nagaan van de relatie tussen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit en de kwaliteit van de lucht.
In het najaar ontvangt de Kamer een brief over de wijze waarop informatie over spoorprestaties op corridorniveau met de Kamer kan worden gedeeld.
De staatssecretaris komt terug op de vraag van het lid Kröger over het stimuleren van circulaire economie via openbaar aanbesteden.
Als we op deze manier de toezeggingen goed hebben verwoord, zullen ze
opgenomen worden in de toezeggingenregistratie.
Hiermee zijn we gekomen aan het eind van het debat. De stemmingen over
de moties zullen volgende week dinsdag of donderdag plaatsvinden.
Sluiting 17.27 uur.
ONGECORRIGEERD STENOGRAM Verslag OSV 40 (2016-2017) van 29 juni 2017 |
---|
Aan ongecorrigeerde verslagen kan geen enkel recht worden ontleend. Uit ongecorrigeerde verslagen mag niet letterlijk worden geciteerd. Inlichtingen: verslagdienst@tweedekamer.nl |