[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Toelichtende nota

Bijlage

Nummer: 2017D24646, datum: 2017-09-08, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Verdrag inzake luchtdiensten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Argentijnse Republiek; Amsterdam, 27 maart 2017 (2017D24645)

Preview document (šŸ”— origineel)


Verdrag inzake luchtdiensten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de
Argentijnse Republiek; Amsterdam, 27 maart 2017 (Trb. 2017, 54)

Toelichtende nota

1. Inleiding

Op 5 oktober 2016 vonden in Buenos Aires bilaterale onderhandelingen
plaats tussen de luchtvaartautoriteiten van het Koninkrijk der
Nederlanden en de Argentijnse Republiek. Deze besprekingen hebben
geresulteerd in het Verdrag inzake luchtdiensten tussen het Koninkrijk
der Nederlanden en de Argentijnse Republiek (hierna: het ā€œVerdragā€).
Het nieuwe Verdrag vervangt bij inwerkingtreding het huidige, op 23
november 1993 te ā€™s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag tussen de
Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de
Argentijnse Republiek inzake luchtdiensten (hierna: het huidige Verdrag)
(Trb. 1994, 1) dat vanaf diezelfde datum voorlopig werd toegepast en op
15 januari 2004 in werking is getreden voor het Europese deel van
Nederland.      

Om te voldoen aan de uitspraak van het Europese Hof van Justitie van 5
november 2002 in de zogenaamde ā€œOpen Skiesā€ zaken, is op 29 april
2004 Verordening (EG) Nr. 847/2004 van het Europees Parlement en de Raad
inzake onderhandelingen over en de uitvoering van overeenkomsten inzake
luchtdiensten tussen lidstaten en derde landen (PbEU 2004, L 157 van
30-04-2004) (hierna: ā€œde uitspraakā€) vastgesteld. Bepaalde artikelen
in het huidige Verdrag waren niet verenigbaar met het recht van de
Europese Unie. De desbetreffende artikelen zoals nu overeengekomen in
het Verdrag, zijn in lijn met het recht van de Europese Unie.

Daarnaast zijn, in het licht van de door beide staten gewenste
vernieuwing van de luchtvaartbetrekkingen tussen Nederland en
Argentiniƫ, wezenlijke wijzigingen van het huidige Verdrag aan de orde
gesteld. Daarom is in wederzijds overleg besloten een geheel nieuw
Verdrag tot stand te brengen. Het Verdrag omvat alle bepalingen die
vanuit de hedendaagse luchtvaartpolitieke inzichten wenselijk zijn. 

Het Verdrag betreft verplichtingen tussen staten, maar bevat naar het
oordeel van de regering enkele een ieder verbindende bepalingen in de
zin van de artikelenĀ 93 en 94 Grondwet, die aan de door de respectieve
partijen aangewezen luchtvaartmaatschappijen rechtstreeks rechten
toekennen of plichten opleggen. Het betreft met name bepalingen met
betrekking tot commerciƫle activiteiten (artikel 6), verandering van
luchtvaartuig (artikel 7), eerlijke concurrentie (artikel 8),
vrijstelling van belastingen, douanerechten en heffingen (artikel 9),
gebruikersheffingen (artikel 10), overmaking van gelden (artikel 11),
toepassing van wetten, voorschriften en procedures (artikel 12) en
dienstregeling (artikel 16).

2. Reikwijdte

De relevante markt van luchtverbindingen wordt bestreken door zowel het
Europese deel als het Caribische deel van Nederland enerzijds en
Argentiniƫ anderzijds. Het Verdrag is ingevolge artikel 24 van
toepassing op het grondgebied van het Europese deel en het Caribische
deel van Nederland (de eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba)
(hierna: CN).

Ook de markt van het Caribische deel van Nederland wordt dus door het
Verdrag ontsloten. Praktisch gezien heeft dit tot gevolg dat het
Koninkrijk op grond van artikel 3 van het Verdrag Europese
luchtvaartmaatschappijen kan aanwijzen die gevestigd zijn in het
Europese deel van Nederland alsmede luchtvaartmaatschappijen die voldoen
aan de vestigingseisen van het Caribische deel van Nederland. 

Op grond van het Verdrag kunnen in het Caribische deel van Nederland
alleen luchtvaartmaatschappijen die in CN gevestigd zijn worden
aangewezen. Gelet op de BES-wetgeving kunnen alleen
luchtvaartmaatschappijen die overwegend in handen zijn van CN-ingezeten
zich in dit deel van Nederland vestigen. Het is in dit geval niet nodig
gebleken om het Bestuurscollege van Bonaire over het Verdrag te
informeren of te consulteren, omdat er op dit moment op Bonaire geen
commerciƫle luchtvaartmaatschappijen zijn gevestigd die in aanmerking
komen om onder het Verdrag aangewezen te kunnen worden. 

Bij het formuleren van artikel 3 van het Verdrag is uitdrukkelijk
rekening gehouden met de voorschriften die bij en krachtens het op 25
maart 1957 te Rome tot stand gekomen Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie (VWEU) aan landen en gebieden overzee (LGOā€™s) worden
gesteld. LGOā€™s zijn gebieden die doorgaans een bijzondere relatie
hebben met een EU-lidstaat. Het Caribische deel van Nederland is een LGO
gebied. De EU LGO-regelgeving is gericht op het bevorderen van de
ontwikkeling van LGO gebieden. Van belang is dat het EU LGO-besluit, het
uitsluitend aanwijzen van CN-luchtvaartmaatschappijen in CN niet
verbiedt. Wel is het LGO gebieden verboden Europese
luchtvaartmaatschappijen een minder gunstige behandeling te geven dan
luchtvaartmaatschappijen uit andere derde landen. Daarvan is hier echter
geen sprake aangezien het Verdrag met de Argentijnse Republiek noch aan
Europese luchtvaartmaatschappijen, noch aan luchtvaartmaatschappijen uit
derde landen rechten biedt voor wat betreft de vestiging en aanwijzing
in CN. 

3. Artikelsgewijze toelichting

In de artikelsgewijze toelichting wordt, waar van toepassing, verwezen
naar de artikelen van het Verdrag. 

Artikel 1 (begripsomschrijvingen)

In artikel 1 staan de standaard begripsomschrijvingen overeenkomstig de
huidige eisen van een luchtvaartverdrag. In deze bepalingen is
uitdrukkelijk aandacht besteed aan het feit dat Nederland uit een
Europees en een Caribisch deel bestaat. Tevens is aangegeven dat de
Europese wet- en regelgeving mede van toepassing is op het Europese deel
van Nederland.

Artikel 2 (toewijzing vervoersrechten)

In dit artikel worden de (vervoers-)rechten opgesomd die de aangewezen
luchtvaartmaatschappijen onder het Verdrag mogen uitvoeren. 

Artikel 3 en 4 (aanwijzing/intrekking, opschorting aanwijzing)

In het eerste lid van artikel 3 is bepaald dat elke partij een onbeperkt
aantal luchtvaartmaatschappijen mag aanwijzen om luchtvervoer te
verrichten op de toegestane routes in de routetabel in de bijlage bij
het Verdrag. 

Daarnaast zijn de artikelen 3 en 4, conform de eerdergenoemde uitspraak
van het Europese Hof van Justitie, zodanig geformuleerd dat ook in
Nederland gevestigde luchtvaartmaatschappijen van andere EU-lidstaten
door het Koninkrijk kunnen worden aangewezen (artikel 3) of, waar nodig,
de aanwijzing kan worden ingetrokken, geschorst, opgeschort of beperkt,
bijvoorbeeld als niet (langer) aan de vereisten voor eigendom wordt
voldaan of de operaties niet (langer) overeenkomstig standaarden van de
Internationale Organisatie voor Burgerluchtvaart (hierna: ICAO)
plaatsvinden (artikel 4). Tenslotte is voorzien in de mogelijke
aanwijzing van luchtvaartmaatschappijen gevestigd in het Caribische deel
van Nederland. Zie ook hiervoor paragraaf 2 van deze toelichtende nota
(Reikwijdte).

Artikel 5 (prijzen)

In het eerste lid van dit artikel is bepaald dat het de aangewezen
luchtvaartmaatschappij(en) vrij staat om hun prijzen vast te stellen op
basis van commerciƫle marktoverwegingen. De mogelijkheid van
interventie door de partijen is daarbij beperkt tot bepaalde specifiek
omschreven gevallen, waaronder bijvoorbeeld misbruik van machtsposities
of prijsdiscriminatie.

Het tweede lid biedt elk van de partijen de mogelijkheid notificatie te
eisen aan haar luchtvaartautoriteiten van de door de aangewezen
luchtvaartmaatschappij(en) van de andere partij te hanteren prijzen,
maar vereist die notificatie niet. 

Het derde lid belet een partij eenzijdige actie te ondernemen ter
voorkoming van het instellen of voortzetten van een bepaalde prijs door
de aangewezen luchtvaartmaatschappij(en) en voorziet hiertoe in een
consultatieprocedure met de andere partij. 

Elk van de partijen heeft op basis van het vierde lid de mogelijkheid om
consultaties aan te vragen als er een vermoeden is dat een prijs niet in
overeenstemming is met de overwegingen zoals uiteengezet onder het
eerste lid van dit artikel.

Artikel 6 (commerciƫle activiteiten)

Teneinde tegemoet te komen aan de huidige eisen die de luchtvaartsector
stelt

aan het uitoefenen van commerciƫle activiteiten, daaronder begrepen het
uitoefenen van activiteiten op het grondgebied van de andere partij,
biedt het eerste lid van artikel 6 onder meer het recht aan de
aangewezen luchtvaartmaatschappij(en) om kantoren te vestigen op het
grondgebied van de andere partij ter promotie en verkoop van
luchtdiensten. 

Tevens voorziet artikel 6, tweede lid en derde lid, in de mogelijkheid
voor luchtvaartmaatschappij(en) om eigen specialistisch personeel en
management op het grondgebied van de andere partij te laten werken, of
om het personeel in te schakelen van een ander bedrijf dat door die
partij daartoe gemachtigd is.

Het vierde lid van artikel 6 bepaalt dat alle activiteiten slechts
uitgevoerd kunnen worden met inachtneming van de voor een partij
geldende wet- en regelgeving op het gebied van grondafhandeling,
inclusief de voor het Europese deel van Nederland bindende Europese wet-
en regelgeving. In het vijfde lid is een uitgebreide code-share regeling
opgenomen dat ook code-share met derde landen mogelijk maakt. 

Artikel 7 (overstappen)

Dit artikel maakt het voor een aangewezen luchtvaartmaatschappij
mogelijk het overstappen van passagiers op andere typen en aantallen
toestellen op (delen van) de routes zoals neergelegd in de routetabel in
de bijlage bij het Verdrag te faciliteren en ā€“ waar commercieel
opportuun - gebruik te maken van partners. 

Artikel 8 (eerlijke concurrentie)

In artikel 8 zijn bepalingen opgenomen om eerlijke concurrentie tussen
de aangewezen luchtvaartmaatschappijen van beide partijen te waarborgen.
Elke partij dient daarbij alle mogelijke middelen in te zetten om alle
vormen van discriminatie of oneerlijke concurrentie ten opzichte van de
aangewezen maatschappij(en) van de andere partij teniet te doen. Het
vierde lid verbiedt het opleggen van specifieke concurrentievervalsende
maatregelen. 

Artikel 9 (belastingen, douanerechten, heffingen)

Artikel 9 bepaalt dat luchtvaartuigen van de aangewezen
luchtvaartmaatschappij(en) die op de internationale routes onder het
Verdrag opereren, alsmede de normale uitrustingsstukken,
reserveonderdelen, voorraden brandstof- en smeermiddelen en
boordproviand (inclusief luchtwinkels) van de aangewezen
luchtvaartmaatschappij(en) vrijgesteld zijn van douanerechten,
inspectiekosten en andere rechten en heffingen op het grondgebied van de
andere partij op voorwaarde dat zij aan boord van het luchtvaartuig
blijven totdat zij weer worden uitgevoerd. Normale uitrustingsstukken,
reserveonderdelen, voorraden brandstof- en smeermiddelen mogen met
toestemming van de douanediensten van de andere partij worden afgeladen
en kunnen onder toezicht gesteld worden van deze diensten. De kosten van
diensten op het grondgebied van de andere partij vallen niet onder de
uitzonderingsregeling. De overeengekomen afspraken zullen eveneens
gelden voor samenwerkende luchtvaartmaatschappijen. Overeenkomstig
EU-wet- en regelgeving, kan Nederland een belasting op brandstof
opleggen tussen een punt op het grondgebied van het Europese deel van
Nederland en het grondgebied van een andere EU-lidstaat.

Artikel 10 (gebruikersheffingen)

Dit artikel voorziet in nadere regels over luchthavengelden en andere
gebruikersheffingen. Hierin wordt onder meer vastgelegd dat de
luchthavengelden en andere gebruikersheffingen die door de partijen in
rekening worden gebracht aan de aangewezen luchtvaartmaatschappij(en)
transparant, redelijk, non-discriminatoir en kostengerelateerd zijn en
proportioneel verdeeld worden over alle categorieƫn gebruikers van de
desbetreffende luchthaven(s) of luchthavensystemen. 

Artikel 11 (transfer van fondsen)

Artikel 11 garandeert dat de inkomsten uit verkoopactiviteiten van een
aangewezen luchtvaartmaatschappij mogen worden uitgevoerd naar het land
van herkomst tegen de op dat moment geldende wisselkoers en dat dit niet
wordt belast, afgezien van de normaal door banken in rekening gebrachte
kosten voor inwisselen en overboeking. 

Artikel 12 (toepasselijke wet- en regelgeving en procedures)

De luchtvaarttuigen van de aangewezen luchtvaartmaatschappijen dienen te
voldoen aan de wetten, voorschriften en procedures van de andere partij
die betrekking hebben op de aankomst in en vertrek vanaf haar
grondgebied van luchtvaartuigen alsmede op de navigatie van die
luchtvaartuigen. Voor de bemanning, passagiers, vracht en post gelden de
wetten, voorschriften en procedures voor onder meer immigratie,
paspoorten, klaringen en quarantaine van de andere partij. Passagiers,
bagage, vracht en post in transit ondergaan een simpele controle, tenzij
zich een specifieke dreiging voordoet. Geen van beide partijen mag eigen
luchtvaartmaatschappijen een voorkeurbehandeling geven bij douane,
immigratie, quarantaine en soortgelijke voorschriften of bij het gebruik
van de luchthaven, luchtverkeersleiding en aanverwante voorzieningen
waarover zij zeggenschap heeft.

Artikel 13 (erkenning certificaten en vergunningen)

Geldende bewijzen van luchtwaardigheid, bewijzen van bevoegdheid en
vergunningen uitgegeven door de ene partij zullen worden erkend door de
andere partij, mits deze voldoen aan de minimale eisen van het op 7
december 1944 te Chicago tot stand gekomen Verdrag inzake de
internationale burgerluchtvaart (Trb. 1959, 45). Elke partij behoudt
echter het recht om bewijzen en licenties te weigeren die door de andere
partij aan de onderdanen van de weigerende partij zijn toegekend. Voor
het Europese deel van Nederland betekent dat de erkenning in
overeenstemming dient te zijn met vigerende EU wet- en regelgeving.

Artikel 14 (veiligheid)

Dit artikel ziet toe op de naleving van door de ICAO uitgevaardigde
standaarden voor luchtvaartveiligheid (de zogenaamde minimumnormen).
Naast de primaire verantwoordelijkheid die wordt toegekend aan de partij
die de betrokken luchtvaartmaatschappij heeft aangewezen, bieden de
bepalingen uit dit artikel ook mogelijkheden inspecties uit te voeren
als een vliegtuig van de aanwijzende partij zich bevindt op het
grondgebied van de andere partij (de zogenaamde platform inspecties).
Indien niet of onvoldoende wordt voldaan aan de geldende
ICAO-standaarden kan Ć©Ć©n van beide partijen vragen om consultaties en
kunnen als ultimum remedium de rechten van de betreffende
luchtvaartmaatschappij worden gewijzigd en opgeschort totdat de
geconstateerde tekortkomingen in het toezicht van de
luchtvaartautoriteit zijn verholpen.

Artikel 15 (luchtvaartbeveiliging)

Artikel 15 van het Verdrag is geformuleerd volgens de meest recente
beveiligingsvereisten voor de internationale burgerluchtvaart en somt op
aan welke internationale verdragen op dit terrein de partijen zich
dienen te houden om aan hun wederzijdse verplichtingen te voldoen. Het
artikel bepaalt in detail welke maatregelen door partijen genomen dienen
te worden om de luchtvaartbeveiliging te borgen en geeft in leden 2 tot
en met 7 specifieke regels en aanbevelingen over wederzijdse assistentie
bij bepaalde dreigingen of bij onrechtmatige overname van civiele
luchtvaartuigen en biedt tevens de mogelijkheid om direct consultaties
aan te vragen in een noodsituatie of bij een redelijk vermoeden dat de
andere partij afwijkt van de bepalingen van dit artikel. 

Artikel 16 (dienstregeling)

Dit artikel bepaalt dat de aangewezen luchtvaartmaatschappijen de
luchtvaartautoriteiten van de andere partij dertig (30) dagen van
tevoren notificeren over de dienstregeling van haar voorgenomen
diensten. 

Artikel 17-21 en 24-25 (procedurele/slotbepalingen)

De artikelen 17 tot en met 21, 24 en 25 bevatten louter procedurele
standaardbepalingen over onder meer consultaties en wijziging van het
Verdrag, geschillenbeslechting, de wijze van inwerkingtreding,
toepasselijkheid en opzegging van het Verdrag, alsmede slotbepalingen.

Het tweede lid van artikel 25 bepaalt dat het huidige Verdrag beƫindigd
wordt op de datum waarop het Verdrag in werking treedt. 

Artikel 22 (opleidingen)

De partijen zijn overeen gekomen deel te nemen aan gezamenlijke
activiteiten om training van de staf op het gebied van commerciƫle
luchtvaart te stimuleren.

Artikel 23 (milieu)

Artikel 23 bepaalt dat beide partijen maatregelen zullen nemen om
gezamenlijk de emissies te reduceren en het milieu te beschermen tegen
vervuiling veroorzaakt door luchtvaartoperaties.

Bijlage bij het Verdrag

De bijlage, die een integrerend onderdeel vormt van het Verdrag, bevat
de routetabel met een open routeschema voor de aangewezen
luchtvaartmaatschappijen van beide partijen.

De luchtvaartautoriteiten en de luchtvaartmaatschappijen kunnen ter
invulling van deze bijlage alleen binnen de door het Verdrag gestelde
kaders opereren. 

De bijlage is, voor zover de routetabel betreft, aan te merken als
zijnde van uitvoerende aard. Verdragen tot wijziging van de bijlage,
voor wat betreft de routes, behoeven op grond van artikel 7, onderdeel
f, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen geen
parlementaire goedkeuring, tenzij de Staten-Generaal zich thans het
recht tot goedkeuring terzake voorbehouden. 

4. Koninkrijkspositie 

Het Verdrag zal voor wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden gelden
voor zowel het Europese deel als het Caribische deel van Nederland.
Zoals in de inleiding van deze toelichtende nota wordt aangegeven, wordt
de relevante markt van luchtverbindingen bestreken door het Europese en
het Caribische deel van Nederland enerzijds en Argentiniƫ anderzijds.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

De Minister van Buitenlandse Zaken,

 Besluit, 2013/755/EU van de Raad van 25 november 2013 betreffende de
associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie.
(PbEU, 2013, L 344)

- PAGE   \* MERGEFORMAT 1 -