[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Toelichtende nota

Bijlage

Nummer: 2017D25618, datum: 2017-09-15, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Protocol tot wijziging van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Oezbekistan tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, met protocol, ondertekend op 18 oktober 2001; ’s-Gravenhage, 6 februari 2017 (2017D25616)

Preview document (🔗 origineel)


Protocol tot wijziging van het Verdrag tussen het Koninkrijk der
Nederlanden en de Republiek Oezbekistan tot het vermijden van dubbele
belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking
tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, met protocol,
ondertekend op 18 oktober 2001; ‘s-Gravenhage, 6 februari 2017 (Trb.
2017, 32 heruitgave)

TOELICHTENDE NOTA

I. ALGEMEEN

I.1. Inleiding

Met het onderhavige op 6 februari 2017 te ‘s-Gravenhage ondertekende
Protocol (Trb. 2017, 32 heruitgave, hierna: ‘het
Wijzigingsprotocol’) wordt beoogd te komen tot een wijziging van het
op 18 oktober 2001 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag tussen
het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Oezbekistan tot het
vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van
belastingen met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het
vermogen, met Protocol (Trb. 2001, 193), hierna aangeduid als ‘het
Verdrag’ respectievelijk 'het Protocol bij het Verdrag'. 

	Het Wijzigingsprotocol valt binnen de kaders van de Notitie Fiscaal
Verdragsbeleid 2011 (hierna: ‘NFV 2011’). In onderdeel I.7 van deze
toelichtende nota is het Toetsschema Standaardcriteria Fiscaal
Verdragsbeleid 2011 opgenomen.

Naar het oordeel van de regering bevatten alle artikelen, afgezien van
de artikelen I, VIII, IX en XIII, van het Wijzigingsprotocol eenieder
verbindende bepalingen in de zin van de artikelen 93 en 94 Grondwet, die
aan de burger rechtstreeks rechten toekennen of plichten opleggen. 

I.2 Aanleiding voor en verloop van de onderhandelingen

	

In het kader van het mondiale vraagstuk over belastingheffing bij
internationaal opererende bedrijven heeft het kabinet in zijn reactie
van 30 augustus 2013 op het SEO-rapport ‘Uit de schaduw van het
bankwezen’ en het onderzoek van het IBFD naar de Nederlandse
belastingverdragen met ontwikkelingslanden aangegeven dat met 23
ontwikkelingslanden contact zal worden opgenomen over het opnemen van
anti-misbruikbepalingen in de met die landen gesloten of af te sluiten
belastingverdragen. Oezbekistan is Ă©Ă©n van deze 23 ontwikkelingslanden
en het onderhavige Wijzigingsprotocol is conform deze toezegging tot
stand gekomen. Daarnaast is gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een
aantal verdragsbepalingen te moderniseren. 

De onderhandelingen met Oezbekistan hebben van 25 tot 27 april 2016 in
Tasjkent plaatsgevonden op basis van een aan Oezbekistan toegezonden
concept-wijzigingsprotocol met een 

anti-misbruikbepaling in overeenstemming met de minimumstandaarden uit
het rapport van Actiepunt 6 van het Base Erosion and Profit Shifting
project (hierna: ‘BEPS-project’) van 5 oktober 2015 die de OESO op
verzoek van de G20 heeft opgesteld.. In de aansluitende periode is via
e-mailverkeer tussen beide landen de tekst van het Protocol nog op een
aantal technische punten aangepast. De onderhandelingen hebben geleid
tot de totstandkoming van het voorliggende Wijzigingsprotocol.

I.3. Inhoud van het Wijzigingsprotocol

Zoals in paragraaf I.2 is aangegeven, strekt dit Wijzigingsprotocol er
in eerste instantie toe een anti-misbruikbepaling in het Verdrag op te
nemen. Deze bepaling is opgenomen in artikel IV van het
Wijzigingsprotocol en betreft, kort gezegd, een zogenoemde principal
purposes test. Daarbij is aangeknoopt bij het definitieve actierapport 6
van het BEPS-project Daarnaast zijn ook de titel en preambule van het
Verdrag in overeenstemming gebracht met dit actierapport. De overige
wijzigingen van het Verdrag die met dit Wijzigingsprotocol worden
aangebracht, betreffen modernisering van de opgenomen opsomming van de
Oezbeekse en Nederlandse belastingen waarop het Verdrag van toepassing
is (artikel 2 van het Verdrag), uitwerking van het begrip
‘onderworpenheid’ (artikel 4 van het Verdrag) actualiseren van de
bepalingen over uitwisseling van informatie (artikel 28 van het
verdrag), bijstand bij invordering (artikel 29 van het Verdrag) en
uitbreiding tot andere gebieden (artikel 32 van het Verdrag) en opname
van een bepaling betreffende bijzondere regimes (artikel XIV van het
Protocol bij het Verdrag) en Nederlandse inkomensafhankelijke regelingen
(nieuw artikel XVI van het Protocol bij het Verdrag).

De in het Wijzigingsprotocol opgenomen bepalingen weerspiegelen een
resultaat dat in het licht van de over en weer naar voren gebrachte
wensen als evenwichtig kan worden beschouwd, rekening houdend met de
belangen van de Oezbeekse en Nederlandse burgers en bedrijven en met de
heffingsbelangen van zowel Oezbekistan als Nederland. 

I.4. Budgettaire aspecten en administratieve lasten

Door opname van de principal purposes test wordt het heffingrecht van
Oezbekistan en Nederland gewaarborgd in misbruiksituaties. De
verwachting is dat de budgettaire gevolgen en de administratieve lasten
rondom de toepassing van deze bepaling, en van de overige in het
Wijzigingsprotocol opgenomen bepalingen, gering zullen blijven. 

I.5. Inbreng van derden

	Het Ministerie van Financiën heeft via de gebruikelijke
nieuwsberichten de onderhandelingen met Oezbekistan onder de aandacht
gebracht en belanghebbenden verzocht de voor hen van belang zijnde
aangelegenheden kenbaar te maken. Daarop zijn geen reacties ontvangen.

I.6. Koninkrijkspositie

	Het Wijzigingsprotocol zal, evenals het Verdrag, wat het Koninkrijk der
Nederlanden betreft, gelden voor het Europese deel van Nederland. In
artikel 32 van het Verdrag, dat met artikel VIII van het
Wijzigingsprotocol wordt geactualiseerd in verband met de staatkundige
herziening op 10 oktober 2010, wordt bepaald dat het Verdrag onder
voorwaarden kan worden uitgebreid tot de delen van het Koninkrijk der
Nederlanden die niet in Europa zijn gelegen. Indien tot uitbreiding
wordt overgegaan, behoeft dit een afzonderlijk verdrag dat door het
Koninkrijk der Nederlanden met de Republiek Oezbekistan wordt aangegaan
ten behoeve van het desbetreffende deel van het Koninkrijk der
Nederlanden (het Caribische deel van Nederland (Bonaire, Sint-Eustatius
en Saba), Aruba, Curaçao of Sint Maarten) en dat aan het parlement ter
goedkeuring zal worden voorgelegd. 

I.7. Toetsschema Standaardcriteria Fiscaal Verdragsbeleid

Het Toetsschema Standaardcriteria Fiscaal Verdragsbeleid 2011 is
hieronder opgenomen. In de rechter kolom van het toetsschema zijn de
paragraafnummers uit deze toelichting opgenomen die corresponderen met
de desbetreffende onderdelen van het schema. Aangezien dit
Wijzigingsprotocol een beperkte wijziging betreft van het Verdrag, zijn
veel elementen van de Nederlandse verdragsinzet die in de NFV 2011 zijn
toegelicht in dit schema onder het kopje "n.v.t." vermeld.

 NFV 2011	Inzet	Ja	Deels	Nee	N.v.t.	Zie par.

	Algemeen

IV	Globaal beslisschema voor het aangaan van verdragsrelaties gevolgd



X

	1.2.6	Bijzonder regime geheel of gedeeltelijk uitgezonderd van
verdragsvoordelen in gevallen waarin het risico op verdragsmisbruik
bestaat	X



II.3

1.3.5	Bronstaat verleent ook verdragsvoordelen aan in Nederland gelegen
vaste inrichting die zich in dezelfde situatie bevindt als inwoners van
Nederland



X

	III	Dubbele belastingheffing in relatie tot BES eilanden geadresseerd 



X



Specifieke elementen

Verdragstoegang en –voordelen

2.2.1	Vastgelegd is dat een lichaam wordt geacht aan belasting in een
verdragsluitende staat onderworpen te zijn, indien dat lichaam wordt
beheerst door de wetten van die staat of zijn plaats van leiding in die
staat heeft	X



II.3

2.2.1	De vbi komt voor sommige verdragsvoordelen niet in aanmerking	X



II.3

2.2.1

/II.2	Duidelijkheid is gegeven over de verdragstoegang van en aanspraak
op verdragsvoordelen door pensioen- en overheidsfondsen



X

	2.2.2	Corporate tiebreaker op basis van plaats van werkelijke leiding
opgenomen



X

	2.3	Regeling voor oplossing dubbele heffing en vrijstelling ten aanzien
van hybride (rechts)vormen opgenomen 



X

	2.4	Overeenstemming over fiscale behandeling besloten FGR’s als asset
poolinginstrument



X

	2.5	Afgezonderde Particuliere Vermogens tijdens onderhandelingen
besproken en zo nodig geadresseerd in het verdrag



X



Ondernemingswinsten

2.6.2	Definitie ‘vaste inrichting’ in overeenstemming met
OESO-beginselen



X

	2.6.3	Specifieke bepaling in artikel inzake ‘vaste inrichting’ ter
behoud van heffingsrecht over winsten behaald met werkzaamheden
buitengaats opgenomen



X

	2.6.4	Winsttoerekening vaste inrichtingen conform artikel 7
OESO-modelverdrag



X

	2.6.4	Toegang tot onderlingoverlegprocedure en arbitrage in kwesties
over winsttoerekening en verrekenprijzen



X

	2.6.5	Toekenning heffingsrecht scheep- en luchtvaartwinsten behaald in
het internationale verkeer aan de staat van de werkelijke leiding van de
onderneming 



X

	2.6.5	Terugvaloptie:	Beperkte bronstaatsheffing scheep- en
luchtvaartwinsten



X

	2.6.5	Vrijwaring van heffingen over de omzet behaald met passagiers- en
vrachtvervoer



X

		Vermogensinkomsten en -winsten

2.7.1	Uitsluitende woonstaatheffing voor deelnemingsdividenden



X

	2.7.2	Tarief portfoliodividenden t.a.v. Nederland niet lager dan 15%



X

	2.8.1	Uitsluitende woonstaatheffing interest & royalty’s



X

	2.8.1	Terugvaloptie:	Uitzonderingen bronheffingsrecht



X

	2.9.3	Aanmerkelijkbelangvoorbehoud opgenomen



X

	2.9.3	Zo nodig:	Uitbreiding aanmerkelijkbelangvoorbehoud indien
verdragspartner waardeaangroei niet belast



X

	2.9.4	Zo nodig:	Heffingsmogelijkheid bronstaat indien verdragspartner
door Nederlands lichaam betaalde dividenden effectief niet belast



X

	2.9.5	Bepaling dat inkoop van aandelen en liquidatie worden beheerst
door het dividendartikel



X



Arbeid

2.10	183-dagenbepaling opgenomen voor inkomsten uit dienstbetrekking



X

	2.11.1	Bronstaatheffing voor gefacilieerd opgebouwde pensioenen,
onafhankelijk van de behandeling van de pensioenen in de woonstaat



X

	2.11.2	Indien Ja:	Geen splitsing particuliere en privaatrechtelijke
pensioenen indien bronstaatheffing



X

	2.11.1	Terugvaloptie:	Beperkt bronheffingsrecht 



X

	2.11.5	Regeling voortgezette pensioenpremieaftrek in of bij non-
discriminatieartikel



X

	2.12	Inkomsten sporters & artiesten vallen onder bepalingen inkomsten
uit onderneming of dienstverband



X

	2.12	Risico dubbele vrijstelling sporters & artiesten geadresseerd



X

	2.13	Specifieke bepaling (hoog)leraren achterwege gelaten



X



Voorkomingsmethodiek

2.15.1	Nederlandse voorkomingsmethodiek opgenomen 



X

	2.15.2	Geen tax sparing credit opgenomen



X



Administratieve samenwerking en overig

2.16.1	Verdergaande informatie-uitwisseling mogelijk dan uitwisseling op
verzoek	X



II.5

II.7

2.16.2	Invorderingsbepaling opgenomen	X



II.6

II.7

2.17.1	Arbitragemogelijkheid opgenomen



X

	2.17.1	Arbitrage ook mogelijk in gevallen waarin definitieve
gerechtelijke uitspraak is gedaan



X

	2.21	Terug- en overnameclausule opgenomen in geval regeling nog niet
was overeengekomen



X



Instrumentarium voorkomen verdragsmisbruik

2.20.1	Indien aansluiting is gezocht bij nationale
antimisbruikleerstukken is consultatie en/of
onderlingoverlegmogelijkheid overeengekomen



X

	2.20.2	Verdragsvoordeelbeperkende bepalingen opgenomen waar interactie
tussen betrokken stelsels verdragsmisbruik meebrengen	X



II.4

	Ontwikkelingslanden

2.6.2	Uitgebreidere definitie ‘vaste inrichting’



X

	2.7.1	Bronbelasting op deelnemingsdividenden toegestaan



X

	2.8.1	Bronbelasting op interest & royalty’s toegestaan



X



Risico’s verdragsmisbruik tijdens onderhandelingen op initiatief van
Nederland besproken en zo nodig geadresseerd in het verdrag 	X

	 	II.4

II.2	Overige onderdelen van het VN-model geaccepteerd ter ondersteuning
van de fiscale ontwikkeling van het ontwikkelingsland



X

	

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING 

II.1. Titel en preambule (artikelen I en IX van het Wijzigingsprotocol)

 Om verdragsmisbruik tegen te gaan zijn in het rapport van Actiepunt 6
van het BEPS-project over ‘Preventing the Granting of Treaty Benefits
in Inappropriate Circumstances’ een aantal minimumstandaarden
vastgelegd. Op verzoek van Nederland wordt met artikel I van het
Wijzigingsprotocol de titel en preambule van het Verdrag in
overeenstemming gebracht met de minimumstandaarden uit het rapport van
bovengenoemd Actiepunt 6. Als uitvloeisel daarvan wordt in de titel en
de preambule van het Verdrag vermeld dat het Verdrag bedoeld is om
dubbele belasting te voorkomen, zonder daarmee mogelijkheden te creëren
voor dubbele niet-heffing of verlaagde heffing door belastingontduiking
of belastingontwijking. Daarbij wordt expliciet verwezen naar treaty
shopping-constructies.

In het verlengde hiervan is de titel van het Protocol bij het Verdrag
aangepast en in overeenstemming gebracht met de wijzigingen in de titel
van het Verdrag. De gewijzigde titel van het Protocol bij het Verdrag is
vastgelegd in artikel IX van het Wijzigingsprotocol.

II.2. Belastingen waarop het Verdrag van toepassing is (artikel II van
het Wijzigingsprotocol en artikel 2 van het Verdrag)

De verdragsluitende staten zijn overeengekomen de in artikel 2, derde
lid, van het Verdrag opgenomen opsomming van de Oezbeekse en Nederlandse
belastingen waarop het Verdrag van toepassing is te actualiseren. Na de
inwerkingtreding van het Verdrag is in Oezbekistan per 1 januari 2008
nieuwe belastingwetgeving van toepassing geworden. Voor de Oezbeekse
belasting wordt daarom voortaan verwezen naar belasting over de winst
van rechtspersonen, belasting over het inkomen van natuurlijke personen
en belasting op vermogen. Voor Nederland geldt dat sinds 1 januari 2001
geen vermogensbelasting meer wordt geheven en dat per 2003 de Mijnwet
1810 en de Mijnwet Continentaal Plat 1965 zijn vervangen door de
Mijnbouwwet. 



II.3. Inwoner (artikelen III en XI van het Wijzigingsprotocol, artikel 4
van het Verdrag en artikel XIV van het Protocol bij het Verdrag)

	Artikel 4 van het Verdrag bevat bepalingen ter invulling van het begrip
inwoner voor toepassing van het Verdrag. Met artikel III van het
Wijzigingsprotocol wordt nu in artikel 4, tweede lid, van het Verdrag
een verduidelijking gegeven van het in het eerste lid gebezigde begrip
‘onderworpenheid’ (‘liable to tax’), in aansluiting bij het in
paragraaf 2.2.1 van de NFV2011 toegelichte verdragsbeleid. Het vierde
lid van het huidige artikel 4 van het Verdrag, dat betrekking heeft op
het inwonerschap van pensioenfondsen, is daardoor overbodig geworden en
komt hiermee te vervallen. Wat Nederland betreft wordt een lichaam
geacht aan belastingheffing onderworpen te zijn wanneer het lichaam voor
de vennootschapsbelasting wordt beschouwd als inwoner van Nederland en
wat Oezbekistan betreft is dit het geval wanneer het lichaam inwoner is
van Oezbekistan voor de toepassing van de belasting over de winst van
rechtspersonen. 

De bepaling stelt buiten twijfel dat ook van de heffing van deze
belastingen vrijgestelde lichamen, zoals pensioenfondsen en
(niet-ondernemende) verenigingen en stichtingen, als inwoner van
Nederland of Oezbekistan aanspraak kunnen maken op de in het Verdrag
opgenomen verdragsvoordelen. Bijgevolg kwalificeert ook een vrijgestelde
beleggingsinstelling in de zin van artikel 6a van de Wet op de
vennootschapsbelasting 1969 op grond van deze bepaling als inwoner voor
het Verdrag. Via artikel XI van het Wijzigingsprotocol is in artikel XIV
van het Protocol bij het Verdrag vastgelegd dat vrijgestelde
beleggingsinstellingen van de verdragsvoordelen zijn uitgesloten. Voorts
wordt geregeld dat de bevoegde autoriteiten van Nederland en Oezbekistan
in onderlinge overeenstemming zullen vaststellen in hoeverre een inwoner
die is onderworpen aan een ander bijzonder regime wordt uitgesloten van
de verdragsvoordelen.

II.4. Recht op voordelen (artikel IV van het Wijzigingsprotocol en nieuw
artikel 24A van het Verdrag)

In Actiepunt 6 van het BEPS-project dat ziet op ‘Preventing the
Granting of Treaty Benefits in Inappropriate Circumstances’ wordt
aanbevolen minimaal een anti-misbruikbepaling in belastingverdragen op
te nemen. In het huidige Verdrag is in artikel X van het Protocol bij
het Verdrag een anti-misbruikbepaling opgenomen. Deze
anti-misbruikbepaling heeft betrekking op de bronstaatvrijstelling voor
interest en royalty’s en wordt met het nieuwe artikel 24A van het
Verdrag vervangen door een algemene anti-misbruikbepaling. In het nieuwe
artikel 24A van het Verdrag wordt in overeenstemming met de
minimumstandaarden van het BEPS-project aan de hand van een zogeheten
principal purposes test beoogd verdragsmisbruik tegen te gaan. 

Op grond van het eerste lid van artikel 24A van het Verdrag worden
verdragsvoordelen niet toegekend voor een bestanddeel van het inkomen of
vermogen indien het verkrijgen van dit verdragsvoordeel Ă©Ă©n van de
voornaamste redenen was voor een constructie of transactie die tot dat
voordeel heeft geleid. De principal purposes test richt zich dus op een
specifieke transactie en niet zozeer op de persoon die bij een
transactie betrokken is. 

In het tweede lid wordt bepaald dat op verzoek van een
belastingplichtige de bevoegde autoriteit van de staat waarvan
verdragsvoordelen worden gevraagd (het bronland) de mogelijkheid heeft
verdragsvoordelen toch toe te kennen voor zover wordt vastgesteld dat
bij afwezigheid van een transactie of constructie bedoeld in het eerste
lid, verdragsvoordelen ook gegeven zouden zijn (de zogenoemde
‘vangnet-bepaling’). 

Tot slot wordt in het derde lid geregeld dat voordat een
verdragsluitende staat aan een belastingplichtige de verdragsvoordelen
op grond van dit artikel wil ontzeggen, de verdragsluitende staat
daarover eerst de andere verdragsluitende staat raadpleegt (verplichte
voorafgaande consultatie). 

	 

II.5. Uitwisseling van informatie (artikel V en XII van het
Wijzigingsprotocol, artikel 28 van het Verdrag en nieuw artikel XVI van
het Protocol bij het Verdrag)

 

Artikel 28 van het Verdrag verplicht de verdragsluitende staten om, op
verzoek, automatisch of spontaan, informatie uit te wisselen. Met
artikel V van het Wijzigingsprotocol wordt dit artikel in
overeenstemming gebracht met artikel 26 van het OESO-modelverdrag en
daarmee ook met het Nederlandse verdragsbeleid.

In het eerste lid wordt het bereik van de informatie-uitwisseling
bepaald. Volgens de tweede volzin is de informatie-uitwisseling niet
beperkt tot inwoners van de verdragsluitende staten en evenmin tot de
belastingen waarop het Verdrag van toepassing is.

Het tweede lid regelt hoe de verdragsluitende staat die informatie
ontvangt van de andere verdragsluitende staat met deze informatie dient
om te gaan. Conform het overeenkomstige tweede lid van artikel 26 van
het OESO-modelverdrag mag de ontvangende staat de informatie onder
voorwaarden ook voor niet fiscale doeleinden gebruiken. 

Omdat in artikel 27, vijfde lid, van het Verdrag (regeling voor
onderling overleg), de mogelijkheid van arbitrage is opgenomen, bepaalt
het derde lid dat de verdragsluitende staten de voor een
arbitrageprocedure noodzakelijke informatie kunnen verstrekken aan de
arbiters en dat de arbiters gebonden zijn aan de regels omtrent
vertrouwelijkheid.

In het vierde lid wordt aangegeven onder welke omstandigheden een
verdragsluitende staat geen informatie hoeft te verstrekken aan de
andere staat. 

Het vijfde lid brengt expliciet tot uitdrukking dat de aangezochte staat
de gevraagde informatie niet kan weigeren op grond van het feit dat die
staat deze informatie niet nodig heeft voor de eigen belastingheffing. 

Tot slot bepaalt het zesde lid dat het enkele feit dat informatie in het
bezit is van bijvoorbeeld een bank, een andere financiële instelling of
een zaakwaarnemer, of de informatie betrekking heeft op
eigendomsverhoudingen, geen reden is voor de aangezochte staat om de
gevraagde informatie niet te verstrekken.

	 Via artikel XII van het Wijzigingsprotocol is ten slotte, op verzoek
van Nederland, in een nieuw artikel XVI van het Protocol bij het Verdrag
vastgelegd dat de bepalingen over de uitwisseling van informatie (en de
bijstand bij invordering) eveneens van toepassing zijn op de Nederlandse
inkomensafhankelijke regelingen (toeslagen).

II.6. Bijstand bij de invordering van belastingen (artikelen VI en XII
van het Wijzigingsprotocol, artikel 29 van het Verdrag en nieuw artikel
XVI van het Protocol bij het Verdrag)

Met artikel VI van het Wijzigingsprotocol wordt artikel 29 van het
Verdrag, dat de verdragsluitende staten verplicht om bijstand te
verlenen bij de invordering van belastingen, vervangen door een nieuw
artikel dat geheel in overeenstemming is met artikel 27 van het
OESO-modelverdrag en dat aansluit bij het Nederlandse verdragsbeleid. 

Het eerste lid bevat de verplichting tot het verlenen van de bijstand.
Net als het geval is bij de uitwisseling van informatie, is de bijstand
bij invordering niet beperkt tot inwoners van de verdragsluitende staten
en evenmin tot de belastingen waarop het Verdrag van toepassing is. 

Het tweede lid bepaalt wat voor de toepassing van dit artikel wordt
verstaan onder een ‘belastingvordering’. Het gaat om
belastingvorderingen met betrekking tot alle soorten belastingen, met
inbegrip van bijkomende kosten. Vorderingen die betrekking hebben op
belastingen geheven op een wijze die in strijd is met het Verdrag zelf
of met andere verdragen waarbij de staten partij zijn, worden van de
invorderingsbijstand uitgezonderd. Met ‘bijkomende kosten’ die onder
de invorderingsbijstand vallen, wordt gedoeld op interest,
bestuursrechtelijke boetes en de kosten van invordering of van
conservatoire maatregelen.

Ingevolge het derde lid kan een verdragsluitende staat om bijstand bij
invordering verzoeken wanneer een belastingvordering volgens de
wetgeving van die staat kan worden ingevorderd en aan een
belastingschuldige geen (rechts)middelen meer ter beschikking staan om
de invordering tegen te houden. In aansluiting bij het in onderdeel
2.16.2 van de NFV 2011 opgenomen verdragsbeleid heeft Nederland een
bepaling voorgesteld waarin de voorwaarden voor het verzoek tot
invorderingsbijstand verschillen al naar gelang de belastingvordering
een inwoner of een niet-inwoner betreft. Daarbij zijn de voorwaarden
voor een verzoek om bijstand ten aanzien van een niet-inwoner strenger.
Oezbekistan wenste echter niet af te wijken van de OESO-norm, die
gelijke voorwaarden stelt voor inwoners en niet-inwoners. Nederland
heeft daarmee ingestemd. 

Het vierde lid ziet op het nemen van conservatoire maatregelen. De
aangezochte staat dient voor de invordering van een buitenlandse
belastingschuld dezelfde conservatoire maatregelen te nemen die deze
staat zou nemen voor de invordering van een binnenlandse schuld. De
aangezochte staat zal reeds ingaan op een verzoek om conservatoire
maatregelen te nemen, ook al is de belastingschuld nog niet invorderbaar
of nog vatbaar voor bezwaar en beroep.

Het vijfde lid bevat twee voorbehouden op het in het derde en vierde lid
neergelegde verzoek voor de aangezochte staat om de buitenlandse
belastingschuld in te vorderen als ware het een binnenlandse
belastingschuld. Ten eerste gelden de nationale regels met betrekking
tot verjaring van de invordering van belastingschulden niet voor
buitenlandse belastingvorderingen. Ten tweede is bepaald dat aan
buitenlandse belastingvorderingen geen voorrang wordt verleend. 

Ingevolge het zesde lid kunnen procedures inzake het bestaan, de
geldigheid of het bedrag van een belastingvordering van een verzoekende
staat niet voor een rechterlijke instantie of administratiefrechtelijk
lichaam van een aangezochte staat worden gebracht. 

Uit het zevende lid volgt dat wanneer niet langer is voldaan aan de
voorwaarden voor het doen van een verzoek tot invordering, bijvoorbeeld
omdat een vordering niet langer invorderbaar is in de verzoekende staat,
de verzoekende staat de aangezochte staat onverwijld op de hoogte dient
te brengen van deze gewijzigde omstandigheden.

In het achtste lid is een aantal beperkingen opgenomen van de
verplichting van de aangezochte staat om aan een bijstandsverzoek van de
verzoekende staat te voldoen.

Via artikel XII van het Wijzigingsprotocol is ten slotte, op verzoek van
Nederland, in een nieuw artikel XVI van het Protocol bij het Verdrag
vastgelegd dat de bepalingen over bijstand bij de invordering van
belastingen (en over de uitwisseling van informatie) eveneens van
toepassing zijn op de Nederlandse inkomensafhankelijke regelingen
(toeslagen). 

II.7 Beperking van de artikelen 28 en 29 (artikel VII van het
Wijzigingsprotocol en artikel 30 van het Verdrag) 

Als gevolg van de wijziging van de artikelen 28 en 29 van het Verdrag is
er geen behoefte meer aan artikel 30 van het Verdrag. De in artikel 30
opgenomen beperkingen van de verplichting tot informatie-uitwisseling en
bijstand bij invordering zijn in de gewijzigde artikelen 28 en 29 zelve
opgenomen. Met artikel VII van het Wijzigingsprotocol wordt artikel 30
van het Verdrag daarom geschrapt.

 

II.8 Uitbreiding tot andere gebieden (artikel VIII van het
Wijzigingsprotocol en artikel 32 van het Verdrag)

In het kader van de staatkundige hervorming van het Koninkrijk op 10
oktober 2010, is artikel 32 van het Verdrag (Uitbreiding tot andere
gebieden) geactualiseerd. De in het eerste lid van artikel VIII van het
Wijzigingsprotocol opgenomen wijziging van artikel 32, eerste lid, houdt
in dat het Verdrag kan worden uitgebreid tot de delen van het Koninkrijk
der Nederlanden die niet in Europa zijn gelegen (Aruba, Curaçao, Sint
Maarten en Caribisch Nederland), mits aan de in het artikel gestelde
voorwaarden wordt voldaan. Op deze voorwaarden is reeds in paragraaf
I.6. van deze toelichting betreffende de Koninkrijkspositie ingegaan. 

Met het tweede lid wordt, in overeenstemming met de wijziging van het
eerste lid van artikel 32 van het Verdrag, ook het tweede lid van
artikel 32 van het Verdrag tekstueel aangepast.

II. 9 Titel van het Protocol (artikel IX van het Wijzigingsprotocol)

De in dit artikel opgenomen wijziging van de titel van het Protocol is
reeds toegelicht onder punt II.1.

II. 10 Anti-misbruikbepaling (artikel X van het Wijzigingsprotocol en
nieuw artikel 24A van het Verdrag)

Door de opname van een algemene principal purposes test in artikel 24A
van het Verdrag, is er geen behoefte meer aan de anti-misbruikbepaling
van het tweede lid van artikel X van het Protocol bij het Verdrag. Deze
anti-misbruikbepaling, die alleen betrekking heeft op de
bronstaatvrijstelling voor interest en royalty’s, komt daarom met
artikel X van het Wijzigingsprotocol te vervallen. 

II. 11 Bijzondere regimes (artikel XI van het Wijzigingsprotocol en
artikel XIV van het Protocol bij het Verdrag)

Met artikel XI van het Wijzigingsprotocol is in het eerste lid van het
nieuwe artikel XIV van het Protocol bij het Verdrag vastgelegd dat
vrijgestelde beleggingsinstellingen van de verdragsvoordelen zijn
uitgesloten. Dit is in overeenstemming met onderdeel 2.2.1. van de NFV
2011 en hiermee is tevens uitvoering gegeven aan de motie-Omtzigt/Van
Vliet. Voorts regelt het tweede lid van dit nieuwe artikel XIV van het
Protocol bij het Verdrag dat de bevoegde autoriteiten van Nederland en
Oezbekistan in onderlinge overeenstemming zullen vaststellen in hoeverre
een inwoner die is onderworpen aan een ander bijzonder regime wordt
uitgesloten van de verdragsvoordelen. Ten tijde van de onderhandelingen
zijn geen andere bijzondere regimes die een risico op verdragsmisbruik
meebrengen geĂŻdentificeerd. Indien dit in de toekomst verandert, kan
van de mogelijkheid gebruik worden gemaakt personen die van dergelijke
regimes gebruik maken uit te sluiten van verdragsvoordelen. Mocht ter
uitvoering van deze bepaling een verdrag door de bevoegde autoriteiten
worden gesloten, dan zal dit verdrag op grond van artikel 7, onderdeel
b, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen geen
parlementaire goedkeuring behoeven, behoudens het bepaalde in artikel 8
van die Rijkswet.

II.12. Nederlandse inkomensafhankelijke regelingen (artikel XII van het
Wijzigingsprotocol en nieuw artikel XVI van het Protocol bij het
Verdrag)

Met dit artikel wordt een nieuw artikel XVI aan het Protocol bij het
verdrag toegevoegd. Hierin wordt geregeld dat voor de toepassing van de
bepalingen in de artikelen 28 (Uitwisseling van inlichtingen) en 29
(Bijstand bij de invordering van belastingen) van het Verdrag de
bijdragen en toegekende voordelen onder de Nederlandse
inkomensafhankelijke regelingen (de toeslagen) aangemerkt worden als
belastingen. De bedoelde bepalingen zijn daarmee eveneens van toepassing
op deze premies en uitkeringen, zoals ook is toegelicht in de onderdelen
II.5 en II.6.



II.13. Inwerkingtreding (artikel XIII van het Wijzigingsprotocol) 

Artikel XIII regelt de inwerkingtreding van het Wijzigingsprotocol. De
verdragsluitende staten stellen elkaar via diplomatieke notawisseling
ervan in kennis dat de in hun staat vereiste wettelijke procedures voor
de inwerkingtreding van het Wijzigingsprotocol zijn vervuld. Het
Wijzigingsprotocol treedt dan in werking op de laatste dag van de maand
volgend op de maand waarin de laatste kennisgeving is ontvangen. Het
Wijzigingsprotocol vindt vervolgens toepassing op belastingjaren en 

-tijdvakken beginnend, of belastbare feiten die zich voordoen op of na
1 januari van het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin het
Wijzigingsprotocol in werking is getreden.

De Staatssecretaris van Financiën,

De Minister van Buitenlandse Zaken,

 Bijlage bij Kamerstukken II 2010/11, 25 087, nr. 7.

 Bijlage bij Kamerstukken II 2010/11, 25 087, nr. 7.

 Kamerstukken II 2013/14, 25 087, nr. 60, blz. 2 en 24. 

 Op 5 oktober 2015 is de Kamer geĂŻnformeerd over de 15 BEPS-actiepunten
van de OESO/G20 tegen belastingontwijking en de waardering daarvan door
het kabinet. Zie Kamerstukken II 2015/16, 25 087, nr. 112. 

 Kamerstukken II 2010/11, 25 087, nr. 13.

 OECD (2015), Preventing the Granting of Treaty Benefits in
Inappropriate Circumstances, Action 6 Final Report, OECD/G20 Base
Erosion and Profit Shifting Project, OECD Publishing, Paris.

 OECD (2015), Preventing the Granting of Treaty Benefits in
Inappropriate Circumstances, Action 6 Final Report, OECD/G20 Base
Erosion and Profit Shifting Project, OECD Publishing, Paris.

 Kamerstukken II 2010/11, 25 087, nr. 13.

 PAGE   \* MERGEFORMAT 2 

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet
openbaar gemaakt, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele
aard bevat (artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad
van State).