Wet inhoudingsplicht houdstercoöperatie en uitbreiding inhoudingsvrijstelling
Stenogram
Nummer: 2017D31214, datum: 2017-11-06, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van activiteiten:- 2017-11-06 11:00: Wet inhoudingsplicht houdstercoöperatie en uitbreiding inhoudingsvrijstelling (Wetgevingsoverleg), vaste commissie voor Financiën
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer, Wet inhoudingsplicht houdstercoöperatie en uitbreiding inhoudingsvrijstelling
VERSLAG VAN EEN WETGEVINGSOVERLEG
Concept
De vaste commissie voor Financiën heeft op 6 november 2017 vervolgoverleg gevoerd met de heer Snel, staatssecretaris van Financiën, over:
het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de dividendbelasting 1965, de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en enige andere wetten in verband met de introductie van een inhoudingsplicht voor houdstercoöperaties, de uitbreiding van de inhoudingsvrijstelling in de dividendbelasting en wijziging van enkele antimisbruikbepalingen in de dividendbelasting en vennootschapsbelasting (Wet inhoudingsplicht houdstercoöperatie en uitbreiding inhoudingsvrijstelling) (34788);
de brief van de staatssecretaris van Financiën d.d. 2 november 2017 met antwoorden op vragen, gesteld tijdens het wetgevingsoverleg inzake Wet inhoudingsplicht houdstercoöperatie en uitbreiding inhoudingsvrijstelling op 30 oktober 2017 (2017Z14618);
de tweede nota van wijziging d.d. 2 november 2017 inzake Wet inhoudingsplicht houdstercoöperatie en uitbreiding inhoudingsvrijstelling (2017Z14619).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De fungerend voorzitter van de vaste commissie voor Financiën,
Anne Mulder
De griffier van de vaste commissie voor Financiën,
Tielens-Tripels
Voorzitter: Omtzigt
Griffier: Bartman
Aanwezig zijn acht leden der Kamer, te weten: Leijten, Edgar Mulder, Nijboer, Omtzigt, Van Rooijen, Snels, Aukje de Vries en Van Weyenberg,
en de heer Snel, staatssecretaris van Financiën.
Aanvang 11.02 uur.
De voorzitter:
Goedemorgen. We hebben vandaag een heel lange vergadering van de
commissie Financiën. We hebben een aantal wetgevingsoverleggen over alle
zaken die in het Belastingplan staan. Dat betekent dat wij de eerste
anderhalf uur, of zolang wij nodig hebben, zullen spreken over de Wet
inhoudingsplicht houdstercoöperatie en uitbreiding
inhoudingsvrijstelling. Die gaat over de dividendbelasting.
Wij hebben afgelopen week een hele hoop antwoorden en een aantal nota's
van wijziging ontvangen van de regering. Ik heb hier maar een deel van
de documenten bij me, staatssecretaris, want ik kon ze niet eens
allemaal meenemen vandaag. Zoals aangekondigd is er ook één nota van
wijziging met zes zaken aan de orde gekomen die in het Belastingplan
zijn gezet. De zevende zaak betreft de afschaffing van de wet-Hillen,
die als apart wetsvoorstel is ingediend. De Tweede Kamercommissie heeft
besloten om over deze nota van wijziging en over de wet-Hillen deze week
een schriftelijke inbreng te leveren, waarvan de beantwoording volgende
week maandag geschiedt. Deze onderwerpen staan echter op de agenda, dus
u kunt er straks over beginnen. U heeft een herziene convocatie gezien,
dus het staat de leden vrij erover te beginnen. Ze zijn namelijk
onderdeel van het pakket van het Belastingplan.
Dan wijs ik u er ten slotte op dat dit een wetgevingsoverleg is. Dat
betekent dat u moties kunt indienen. Als u van die mogelijkheid gebruik
wenst te maken, doe dat dan hier. Ik zie al mensen die daar volgens mij
gebruik van willen maken. In principe zal ik de moties die ingediend
worden laten agenderen voor de stemmingen over het hele Belastingplan,
tenzij een collega om iets anders vraagt. Als er een noodzaak toe is,
bijvoorbeeld omdat iemand een nota van wijziging wil vragen door middel
van een motie, kan een collega dus verzoeken daar nog deze week over te
stemmen. Laat me het even weten als dat aan de orde is.
We hebben een uitgebreide beantwoording gehad, maar ik neem aan dat de
staatssecretaris nog een korte inleiding wil geven in de eerste termijn
bij dit wetsvoorstel. Ik hoor de staatssecretaris dat bevestigen. Dan
geef ik hem het woord.
Staatssecretaris Snel:
Dank je wel, voorzitter. Het is inderdaad het eerste debat dat ik met u
mag voeren waar ik zelf ook een rol in heb. Vorige week heb ik
natuurlijk met veel interesse geluisterd naar de inbreng. Het is meteen
een wetgevingsoverleg met een vrij stevig karakter, kunnen we wel
zeggen. Het gaat namelijk over de belastingmaatregelen voor 2018. Niet
alleen het Belastingplan zit daarbij, maar ook andere wetsvoorstellen,
zoals OFM, zitten daarbij. Het is natuurlijk wel een bijzondere situatie
dit jaar, niet alleen voor mij, maar ook voor u. Het Belastingplan in
z'n algemeenheid is natuurlijk een trein, sommige mensen noemen het een
sneltrein, die elk najaar via verschillende punctueel te bepalen
tijdschema's verschillende fases van het parlementaire
behandelingstraject passeert. Dit jaar stap ik in een vrij laat stadium
op de trein tijdens deze rit. Ik ben nu anderhalve week
staatssecretaris, en zoals er net door de voorzitter al werd aangegeven,
heb ik inmiddels al een aardig stapeltje papier, brieven en nota's van
wijziging, aan uw Kamer mogen sturen.
Afgelopen vrijdag heeft de Kamer inderdaad een nota van wijziging
ontvangen met daarin zes maatregelen uit het regeerakkoord die zullen
meelopen met dit Belastingplan. Een deel van die maatregelen moet
volgend jaar al worden ingevoerd. Voor een ander deel geldt dat de
Belastingdienst de tijd nodig heeft om ze goed te kunnen uitvoeren voor
het belastingjaar 2019. Daarnaast heb ik vrijdag, conform de wens van uw
Kamer in de discussie daarover afgelopen maandag, een separaat
wetsvoorstel ingediend over de afschaffing van de wet-Hillen. Uw Kamer
gaat natuurlijk over de planning van de behandeling van deze nota's van
wijziging en het wetsvoorstel voor de wet-Hillen. Het lijkt mij een goed
plan, zoals ik net begreep, om vandaag niet heel uitgebreid in te gaan
op de zaken die bij die wijzigingen horen, maar om die misschien eerst
in een schriftelijke ronde aan de orde te stellen, zodat het proces
misschien wat ordentelijker kan verlopen dan wanneer we dat
vooruitlopend daarop vandaag al doen. Maar goed, dat is uiteindelijk aan
de Kamer.
In het verlengde hiervan, ik kan mij voorstellen dat u vragen heeft —
dat bleek ook wel — over de opvattingen van deze staatssecretaris over
de volle breedte van de fiscaliteit. Hoe kijk ik aan tegen het
belastingstelsel en de Belastingdienst en hoe zit het met de
belastingontwijking? Er zijn daar al een hoop vragen over gesteld. Als
het aan mij ligt, is het denk ik handig om mij vandaag vooral te
beperken tot het voorliggende Belastingplan 2018, dat op zichzelf al een
vrij stevige kluif is.
Mijn voorstel sluit denk ik ook goed aan bij de vragen die u vorige week
maandag aan mij heeft gesteld. Ik heb, mag ik wel zeggen, met enige
opluchting geconstateerd dat uw vragen hoofdzakelijk gaan over het
Belastingplan 2018. Daarvoor wil ik u allen danken. Dat houdt het
wetgevingsoverleg niet alleen voor u, maar zeker ook voor mij, een
beetje behapbaar in deze eerste dagen van mijn staatssecretariaat.
Bovendien hebben we komende woensdag en donderdag de Financiële
Beschouwingen plenair. Ik verwacht ook dat we daar een vrij breed debat
met elkaar kunnen voeren over de fiscaliteit in haar algemeenheid. Het
is misschien goed om even te reageren op de vraag hoe ik aankijk tegen
het belastingstelsel en al die andere aspecten die daarbij horen. Ik
geloof dat mevrouw Leijten daarover de meeste vragen stelde. Ik was blij
met die nieuwsgierigheid. Het is denk ik heel goed dat die er is. Een
deel daarvan zullen we misschien tijdens de Financiële Beschouwingen aan
de orde kunnen stellen, maar ik ben eigenlijk ook van plan om begin
volgend jaar een brief naar uw Kamer te sturen waarin ik wat
uitgebreider inga op de plannen voor het fiscale stelsel en met name op
hoe de goede uitvoering daarvan kan worden gegarandeerd door de
Belastingdienst. Zoals u weet, hecht ik er groot belang aan dat de
uitvoerbaarheidstoets ook serieus genomen gaat worden. Begin volgend
jaar komen we met een aantal zaken naar voren — waarschijnlijk noemen we
dat de "Fiscale beleidsagenda" — over hoe we dat de komende jaren willen
doen. Met die brief wil ik tegemoetkomen aan het verzoek van de
Kamercommissie om mijn prioriteiten en doelen wat breder te
omschrijven.
Voordat ik overga tot de indeling van de blokken, is het misschien goed
dat ik in ieder geval van mijn kant kan zeggen dat ik enorm uitkijk naar
een goede, constructieve en prettige samenwerking met de vaste
Kamercommissie. Ik heb daar eigenlijk heel erg zin in. Gisteravond bij
de voorbereiding dacht ik: volgens mij kan dat hartstikke leuk worden en
is het belangrijk. Ik kijk ernaar uit. Misschien voor zo meteen, maar
dat is uiteindelijk aan de voorzitter, kan ik mij voorstellen dat het
handig is om te beginnen met het wetsvoorstel over de
houdstercoöperaties en dat we daarna doorgaan met de verschillende
blokken uit het Belastingplan en de OFM.
De voorzitter:
Dank u wel voor de introductie. Dat gaan we ook zo doen. Op verzoek van
de SP in de procedurevergadering gaat dit overleg alleen over de
houdstermaatschappijen en behandelen we dit wetsvoorstel apart. Na de
inleiding zag ik wat vragen. Ik geef daarvoor als eerste het woord aan
de heer Bart Snels.
De heer Snels (GroenLinks):
Ik dank de staatssecretaris voor de toezegging om begin volgend jaar een
brief te sturen met een beleidsagenda voor het fiscaal stelsel. In de
eerste termijn vroeg ik ook naar de opvattingen van deze nieuwe
staatssecretaris en naar mogelijke hervormingsdiscussies die nu niet in
het regeerakkoord staan maar misschien wel nuttig zijn. Ik zal mij
daarom de komende dagen inhouden om hier het grote debat over te voeren.
Naar aanleiding van de houdstercoöperaties en belastingontwijking, zeker
nu dit na gisteravond weer een belangrijk onderwerp is, heb ik de
staatssecretaris gevraagd om te kijken naar de Notitie Fiscaal
Verdragsbeleid, die stamt uit 2011. Is die nog wel up-to-date als het
gaat over het debat over belastingontwijking?
Staatssecretaris Snel:
Ik geloof inderdaad dat dat in de eerste termijn ook al aan de orde
kwam. Ik heb daar nu dus nog geen antwoorden op voorbereid, omdat wij
dachten dat dat een onderdeel zou kunnen worden van de fiscale
beleidsagenda. Maar ik kan me inderdaad herinneren dat de Notitie
Fiscaal Verdragsbeleid stamt uit 2011 of zo. Het is dus goed dat we dat
element daar ook in meenemen.
De voorzitter:
Dan begint u met uw betoog over dit wetsvoorstel, tenzij u eerst uw
koffie wilt hebben.
Staatssecretaris Snel:
We beginnen vandaag met het wetsvoorstel Inhoudingsplicht
houdstercoöperatie en uitbreiding inhoudingsvrijstelling. Het is het
eerste onderwerp waarover ik als staatssecretaris van Financiën met u
van gedachten mag wisselen. Zelf vond ik het wetsvoorstel in eerste
lezing best technisch. Tegelijkertijd is het ook belangrijk dat we een
aantal zaken die hierin aan de orde komen nu ter hand nemen. Ik zie er
dus naar uit, en overigens ook naar de debatten die hierna volgen.
Er zijn vrij veel vragen gesteld over het wetsvoorstel in de eerste
termijn. Hopelijk is een groot deel van die vragen schriftelijk naar
bevrediging beantwoord. Ik probeer mij vandaag dus vooral te richten op
en te beperken tot de vragen die openbleven. Ik denk dat een van de
belangrijkste vragen was of dit wetsvoorstel in het licht van de
aangekondigde afschaffing van de dividendbelasting per 2020 eigenlijk
wel moet worden voortgezet. Maar voordat ik daaraan toekom, denk ik dat
het goed is als ik nog even kort stilsta bij de totstandkoming van het
wetsvoorstel en een korte schets geef van de inhoud van het
wetsvoorstel, zodat duidelijk wordt waarom het toch nog op de agenda
staat.
Eerst de totstandkoming. De kiem voor het voorliggende wetsvoorstel is
al in 2015 gelegd. Na de brief over fiscale moties en toezeggingen in
het voorjaar van 2016 en de brief op Prinsjesdag 2016 werd eigenlijk
duidelijk dat het toenmalige kabinet per 1 januari 2018 de stappen wilde
nemen. In de eerste plaats wilde het belastingontwijking aanpakken door
de coöperaties die niet voor hun oorspronkelijke doel worden benut, maar
als houdstercoöperatie in internationale structuren worden gebruikt. In
de tweede plaats wilde het kabinet gelijktijdig zorgen dat de nv's en
bv's enerzijds en de houdstercoöperaties anderzijds gelijk worden
behandeld als het gaat om de dividendbelasting. In het voorjaar van 2017
is ook al een conceptwetsvoorstel geconsulteerd.
Wat zijn de hoofdlijnen van het voorstel? Wat doen we nou? Het
belangrijkste is dat de houdstercoöperaties inhoudingsplichtig worden
voor de dividendbelasting. Op de winstuitdelingen door de
houdstercoöperaties moet dividendbelasting worden ingehouden, tenzij het
lid slechts een belang heeft van 5% of minder. De bedoeling is
natuurlijk dat hiermee het reële coöperatieve bedrijfsleven wordt
ontzien. Dat was ook een belangrijke wens van de Kamer. Over de wijze
waarop we dat in dit wetsvoorstel hebben gedaan, is overleg gevoerd met
de Nationale Coöperatieve Raad, die daar verstand van heeft. Vervolgens
is, net als bij de bv's en nv's, bepaald dat op winstuitdelingen van
houdstercoöperaties een zogenoemde inhoudingsvrijstelling van toepassing
kan zijn.
Dat is overigens geen politieke keuze of wens, of iets wat wij uit
onszelf bedacht hebben. Het Europese recht dwingt ons om deze maatregel
te nemen. Sterker nog, het Europese recht vereist zelfs dat Nederland
verder gaat voor houdstercoöperaties dan nu al het geval was voor de
bv's en nv's. Ook stromen naar derde landen moeten onder voorwaarden
kunnen worden vrijgesteld. Dat heeft te maken met het vrije verkeer van
kapitaal, waar Europa natuurlijk sterk op toeziet. Voor nv's en bv's
hoefde dat eerst nog niet, maar het mocht wel. Vanwege de gelijke
behandeling van nv's en bv's enerzijds en houdstercoöperaties anderzijds
wordt in dit wetsvoorstel ook die laatste stap gezet. De
inhoudingsvrijstelling geldt daardoor nu voor nv's en bv's en voor
houdstercoöperaties, en in beginsel voor alle winstuitdelingen naar een
ontvanger in Nederland, in de EU of de Europese Economische Ruimte, of
in derde landen waarmee een bilateraal belastingverdrag is gesloten dat
voorziet in een dividendartikel. De inhoudingsvrijstelling is dus alleen
niet van toepassing wanneer er sprake is van misbruik. Het is ook
belangrijk om dat vast te stellen. Ik heb in eerdere schriftelijke
stukken al uitvoerig uiteengezet wanneer we vinden dat daarvan sprake is
en waarom die inhoudingsvrijstelling dan niet geldt. Dat heb ik dus
geprobeerd alvast zo veel mogelijk in reactie op de schriftelijke vragen
te beantwoorden.
Er zijn nog drie hoofdvragen die uit de eerste termijn overblijven. De
eerste is of het wetsvoorstel moet doorgaan. De tweede is of reële
coöperaties echt niet worden geraakt. De derde vraag is hoe het toezicht
plaatsvindt op de substance-eisen die wij daartoe stellen.
Laat ik beginnen met het wetsvoorstel zelf. Ik denk dat bijna alle leden
vroegen of het wel door moet gaan en of ik kan uitleggen waarom het nog
nodig is gegeven het feit dat we de dividendbelasting gaan afschaffen.
Laten we beginnen met het belangrijkste element. Ik heb daarover
nagedacht en gesproken op het ministerie, maar uiteindelijk blijven we
er toch een groot voorstander van om het wetsvoorstel door te laten
gaan. Ik snap dat er gevraagd wordt waarom we iets doen als het daarna
weer wordt afgeschaft, maar het ligt toch iets gecompliceerder dan dat,
en dat zal ik proberen toe te lichten. Er wordt namelijk ingezet op een
meer gelijke behandeling van de kapitaalvennootschappen en de
houdstercoöperaties, zoals ik net vertelde. Dat geldt eigenlijk zowel
voor de inhoudingsplicht als de inhoudingsvrijstelling. Daarmee is er
sprake van een evenwichtig wetsvoorstel, waarbij we beide kanten
doen.
Er bestaat namelijk een wezenlijk risico van verboden staatssteun als we
het wetsvoorstel niet doorzetten, met alle verplichtingen van
terugvordering van dien. Dat is eigenlijk waar we vooral bang voor zijn.
Er wordt gevraagd iets te doen. Als we dat zouden uitstellen, zou de
Commissie kunnen zeggen: dat is raar wat jullie doen; wij zetten door
waarmee we bezig waren. Daar komen allerlei risico's van terugvordering
bij kijken. En dat is eigenlijk wat wij willen voorkomen. Dan baseer ik
me vooral op de mededeling van de Europese Commissie uit 2016 over het
begrip "staatssteun" en de opmerkingen hierin over de coöperatieve
vennootschap. Daarom is het belangrijk dat we proactief handelen om de
staatssteunrisico's op dit punt zo veel mogelijk te beperken. De meer
gelijke behandeling moet daarom ook zo snel mogelijk worden ingevoerd.
Wij zijn daar in 2016 op aangesproken en dit is het moment dat we daar
invulling aan geven.
Daarnaast wordt door middel van het wetsvoorstel bereikt dat de
houdstercoöperaties — dus de coöperaties die niet voor hun
oorspronkelijke doel worden gebruikt — altijd dividendbelasting
verschuldigd zijn als het lid gevestigd is in een niet-verdragsland.
Denk aan de landen die we wel kennen, bijvoorbeeld Bermuda enzovoort.
Met het wetsvoorstel kunnen wij er straks voor zorgen dat de
misbruiksituaties worden aangepakt. Anders kunnen we dat niet. Als we
het wetsvoorstel niet doorzetten, blijft het dus ook na 1 januari voor
houdstercoöperaties in voorkomende gevallen mogelijk om bijvoorbeeld
onbelast rechtstreekse betalingen te verrichten aan leden in
jurisdicties waar de winst niet of nauwelijks wordt belast, zoals
Bermuda of de British Virgin Islands.
De afschaffing van de dividendbelasting in combinatie met de introductie
van een bronheffing op de dividenden, zoals is voorgesteld in het
regeerakkoord, verandert niet de noodzaak om de ongelijke behandeling
tussen de kapitaalvennootschappen en de houdstercoöperaties weg te
nemen. Ook voor een dergelijke bronheffing is inhoudingsplicht voor
coöperaties nodig.
Dit betekent dat het voorliggende wetsvoorstel niet voor één jaar geldt.
Het is dus niet zo dat we dit doen en vervolgens de dividendbelasting
afschaffen, waarmee dit weer komt te vervallen. Deze werking blijft ook
geldig in nieuwe situaties. Het huidige wetsvoorstel kan op onderdelen
als basis dienen voor het in te dienen wetsvoorstel over de bronheffing
op dividenden die in relatie tot de low-tax jurisdictions en in
misbruiksituaties zal worden geheven. Dat is het tweede deel: we
schaffen weliswaar de dividendbelasting af, maar tegelijkertijd stellen
we ook voor om een bronheffing te introduceren op dividenden, rente en
royalty's. Ook daarvoor geldt dat de elementen die we nu regelen, van
belang zijn. Over dat wetsvoorstel komen we in de toekomst nog te
spreken, maar dat is de reden om nu door te gaan met wat we zijn
begonnen.
De gevolgen van het wetsvoorstel zijn in de uitvoeringstoets breed in
beeld gebracht. Het eindoordeel is dat het wetsvoorstel uitvoerbaar is.
Het is nog niet helemaal mogelijk om een oordeel te geven over álle
uitvoeringsgevolgen als er sprake is van een staatssteunveroordeling.
Stel dat we het niet zouden doen en veroordeeld worden, wat zou dat dan
betekenen voor de uitvoering? We weten natuurlijk wel dat het daar
eerder meer dan minder gecompliceerd van wordt. De daaraan gekoppelde
verplichting tot terugvordering is voor ons sowieso niet echt een
wenkend perspectief. Vanuit uitvoeringsperspectief zou dat moeten worden
voorkomen. Dat is dus ook een reden waarom we zeggen: laten we hier
vooral mee doorgaan.
Kortom, alles tegen elkaar afwegend zie ik nog steeds een meerwaarde in
dit wetsvoorstel. Ik ben er ook voorstander van om het in het parlement
voort te zetten.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Korte vraag. De staatssecretaris gaf terecht aan dat dit niet het begin
van het einde van de dividendbelasting is. Hij zegt immers: ook al zou
de dividendbelasting in het algemeen worden afgeschaft, dan toch zou hij
voor de low-tax- en misbruiksituatie met een dividendbelasting komen of
blijven komen naast een nieuw in te voeren bronheffing op interest en
royalty's. Wij zullen daar de komende tijd nog over spreken. Is dit in
de afweging die hij dit weekend heeft gemaakt, een extra reden niet
zozeer om dit wetsvoorstel in te trekken als wel om het andere nog
komende wetsvoorstel over de afschaffing van de dividendbelasting nog
eens in heroverweging te nemen?
Staatssecretaris Snel:
Nee, daar heb ik dit weekend niet over nagedacht.
De voorzitter:
Eerst de heer Nijboer.
De heer Nijboer (PvdA):
Het komt allemaal een beetje rommelig op mij over, moet mij van het
hart. Het kabinet wil de dividendbelasting afschaffen — daar is groot
verzet tegen, dus wij zullen zien of het daarin slaagt — en onderdelen
van deze wet kunnen als basis dienen voor die bronheffing die er ook nog
komt. Er zijn wetten zat te behandelen en daarom zou ik zeggen: dien
gewoon twee ordentelijke wetten in en niet een stukje dat voor twee jaar
geldt waarvan onderdeeltjes misschien kunnen worden gebruikt voor de
bronheffing, maar ook weer niet helemaal. Nu wordt er 30 miljoen
uitgegeven terwijl er straks 1,4 miljard aan komt. Ik snap best dat het
verdedigd moet worden omdat het in de Kamer ligt, maar ik vind het niet
overtuigend dat het zwaard van twee jaar uitstel van de Europese
Commissie dat er boven zou hangen, de argumentatie is om dit door te
laten gaan. Eerlijk gezegd, Europa en belastingen hebben er best wel wat
over te zeggen, maar als het in het regeerakkoord staat, ben ik niet
bang voor allerhande processen. De vraag is hoe zwaar dat argument moet
wegen als je dat echt voornemens bent.
Staatssecretaris Snel:
Ik ben het, denk ik, niet helemaal met u eens. Ik snap dat het rommelig
overkomt, omdat je een wetsvoorstel indient dat op de dividendbelasting
slaat die je gaat afschaffen. Ik probeerde net duidelijk te maken dat
wij de ongelijkheid aanpakken waarmee wij misbruik kunnen voorkomen. Ik
denk dat wij dat altijd moeten doen. Op het moment dat wij dat gat nu
niet dichten, kunnen wij voor de komende tijd die misbruiksituaties
krijgen. Dat is vervelend.
Het tweede argument is dat wij moeten beseffen dat de Commissie al meer
dan een jaar geleden heeft laten weten dat wat wij doen, eigenlijk niet
mag. Wij hebben er al een belastingplan overheen laten gaan en wij
vinden het nu tijd om het wel te regelen. Wij hebben de tijd genomen om
te bekijken hoe wij dat willen doen. Als wij dat niet zouden doen, is
het de vraag hoe hard de Commissie dan doorgaat. Je kunt daar altijd om
vragen, maar ik denk dat zij een goed punt heeft als zij zegt: u wist
dat u daar in gebreke was. Dan komt de ingebrekestelling er aan. Als dan
blijkt dat wij doorgaan met een situatie die niet mag, komt er gewoon
terugvordering. Het gaat dus ook over het verleden. Dat is een serieus
risico dat misschien rommelig lijkt, maar niet rommelig ligt. Wij
proberen echt te voorkomen dat wij hier tegen problemen aanlopen. Dat is
het tweede.
Het laatste punt. U zegt volgens mij weer dat het maar voor twee jaar
geldig is. Ik probeer eigenlijk te zeggen dat dit niet zo is. De manier
waarop wij de gelijkstelling regelen tussen die kapitaalvennootschappen
enerzijds en de houdstercoöperatie anderzijds blijft ook in de nieuwe
situatie geldig. Het is dus geen stopwetje dat straks komt te vervallen;
het loopt gewoon door.
De heer Nijboer (PvdA):
Het probleem van de PvdA zit natuurlijk in de lastenverlichting van die
30 miljoen. Wij zijn tegen afschaffing van de dividendbelasting maar wij
zij er ook op tegen om daar 30 miljoen te brengen. Dit wetsvoorstel
bestaat eigenlijk uit twee delen. De maatregelen die erin zitten tegen
ontwijking, dat is het tweede deel, wil ik van harte steunen. Ik kan er
best mee leven als de staatssecretaris zegt: dit moet echt, want er
dreigen staatssteunprocedures. Ik weet niet hoe geloofwaardig dat is,
maar goed, die dreigen. Hij zegt dat wij er in de toekomst ook voordeel
bij hebben bij belastingontwijking, om die helder te maken. Dan zeg ik:
oké, daar ben ik van harte voor. Maar die 30 miljoen compensatie die
erbij zit, is toch nergens voor nodig als je over twee jaar de
dividendbelasting wil afschaffen?
Staatssecretaris Snel:
Die 30 miljoen die nu als een soort maatregel door u wordt
gepresenteerd, is natuurlijk gewoon het feit dat wij proberen de nv's en
bv's gelijk te stellen met de houdstercoöperatie. Dat komt dus uit
hetzelfde voort, namelijk dat wij worden geacht die gelijk te behandelen
ongeacht de vorm waarin het is gegoten. Dat maakt de Commissie heel
duidelijk in die brief. En dat doen we. Daar zijn inderdaad wel wat
fiscale complicaties en dus ook budgettaire kosten aan verbonden, maar
het is niet een soort beleidsvoorstel waarbij wij 30 miljoen aan de
sector geven. Dit heeft echt te maken met de invulling en met de manier
waarop wij proberen om verdere staatssteunprocedures, waar wij al in
zitten, te voorkomen.
De voorzitter:
Bij uitzondering, mijnheer Nijboer, een korte derde vraag.
De heer Nijboer (PvdA):
Als er binnen een maatregel geld bij moet, dan is het heel gebruikelijk
dat dit ook binnen die maatregel wordt opgelost. Dat zegt de minister
van Financiën op alle beleidsterreinen, maar hier is daar niet voor
gekozen. Hier is bewust gekozen voor een lastenverlichting van 30
miljoen voor buitenlandse beleggers, en dat deel ik niet.
Staatssecretaris Snel:
Deze 30 miljoen is gewoon in de hele plaat meegenomen en niet specifiek.
Dat zou ook niet kunnen. Besef wel dat dit wel vaker gebeurt: ergens is
er een procedure en er komt een uitspraak die budgettaire effecten heeft
die soms plus soms min betekenen. Op het moment dat je die gaat
repareren of opleggen, kan dat ook zomaar weer een staatssteun zijn. Het
is denk ik niet zozeer dat wij hiervoor hebben gekozen. Dat had gekund.
Wij hebben nu besloten om het in de hele plaat op te vangen en zo mee te
laten wegen.
Mevrouw Aukje de Vries (VVD):
U zult begrijpen dat wij voorstander zijn als daar een lastenverlichting
aan gekoppeld is. We zijn ook blij dat het kabinet van de VVD en de PvdA
dat heeft voorgesteld. Maar mijn vraag gaat over een ander punt. De
staatssecretaris zegt dat volgens het huidige wetsvoorstel nog
dividendbelasting wordt geheven bij niet-verdragslanden. Ik hoor hem
volgens mij ook zeggen dat straks nog dividendbelasting wordt geheven
bij low-tax jurisdictions. Daar zit dan toch een duidelijk verschil in.
Hoe moet ik dat dan plaatsen?
Dan mijn tweede punt. De staatssecretaris zegt dat hij de
kapitaalvennootschappen en de houdstercoöperaties eigenlijk meer gelijk
wil stellen. Ik begrijp dat, maar geldt dat dan ook voor de
substance-eisen die nu zullen worden gesteld?
Staatssecretaris Snel:
Dat zijn twee vragen. Ik weet niet helemaal of ik uw eerste vraag goed
begrijp. De tweede vraag gaat over de substance-eisen. Die begrijp ik
wel. Daar weet ik het antwoord trouwens niet op, maar ik neem aan dat
mijn ondersteuning dat wel weet. Dat komt zo meteen dus nog terug. Ik
heb nu slechts een algemeen deel gehad, maar er komen nog een aantal
blokjes waarin ik daarop terugkom. Ik hoop dat ik daarmee uw eerste
vraag dan ook beantwoord.
Mevrouw Aukje de Vries (VVD):
Ik wil de tweede vraag graag toelichten. Die gaat over de
dividendbelasting: wanneer moet deze nog wel geïnd worden? Als ik de
staatssecretaris goed heb begrepen, wordt bij houdstercoöperaties geen
dividendbelasting meer geïnd, tenzij het om niet-verdragslanden gaat.
Straks zal het geen dividendbelasting zijn, maar wordt deze alleen nog
maar geïnd in low-tax jurisdictions. Wordt dit in de nieuwe wet opgelost
en weer gewijzigd of is dat volgens de staatssecretaris
vergelijkbaar?
Staatssecretaris Snel:
Als ik u goed begrijp, is het antwoord op de eerste vraag denk ik ja. Nu
regelen we dat zo: wij proberen nu voor zowel de kapitaalvennootschappen
als de houdstercoöperaties hetzelfde regime te hebben; dat richt zich
vooral op de low-tax jurisdictions. In de nieuwe situatie, waarin we
straks geen dividendbelasting hebben maar een speciale bronheffing, is
de target natuurlijk weer de low-tax jurisdiction om ervoor te zorgen
dat daar het geld niet weggaat. Dus dat klopt.
De voorzitter:
Zo meteen geef ik eerst het woord aan mevrouw Leijten. Ik wijs de leden
erop dat dit het eerste blokje was. Op de vraag waarom het nu dit
wetsvoorstel wordt, hebben we een antwoord gehad. Of dat antwoord
bevredigend is, bepaalt u helemaal zelf. De inhoudelijke vragen,
bijvoorbeeld hoe reële houdstercoöperaties vrijgesteld worden, zijn voor
het volgende blokje. Probeert u het even te ordenen, zodat de vragen die
nu aan de orde zijn, nu worden gesteld. Mevrouw Leijten.
Mevrouw Leijten (SP):
Als u mij zo streng toespreekt, durf ik nauwelijks meer.
De voorzitter:
Dit is voor de commissie.
Mevrouw Leijten (SP):
Ik heb namelijk wel een vraag die gaat over de tophoudstercoöperatie. Ik
ga er maar van uit dat die nu behandeld wordt en dan zal ik vervolgens
mijn vraag stellen.
De voorzitter:
Die zit natuurlijk in het volgende blok.
Mevrouw Leijten (SP):
Dan wacht ik nog even.
De voorzitter:
Ik zou proberen de indeling van de staatssecretaris te volgen. Als aan
het eind blijkt dat vragen zijn blijven liggen, dan bekijk ik op dat
moment de orde.
Mevrouw Leijten (SP):
Ik sluit me daarbij aan. Ik zei al dat ik m'n vraag zou opschorten, maar
het ging over het onderwerp. Ik had de blokjes niet helder voor ogen.
Dat komt dan misschien door — hoe noem je het? — mijn enthousiasme om
dit wetsvoorstel te bespreken. Ik zal wachten op de blokjes.
De voorzitter:
Noemt u ze nog even, staatssecretaris?
Mevrouw Leijten (SP):
Het eerste blok is: is het wetsvoorstel nodig?
Staatssecretaris Snel:
Ja, daar heb ik net antwoord op geprobeerd te geven, dus dat blokje
hebben we gehad. Het tweede blokje wordt de waarborg, of reële
coöperaties wel of niet geraakt worden. Daar gaat uw vraag misschien
over. Het derde blok gaat over de substance-eisen. Daar zijn ook vragen
over gesteld. Dat waren de drie blokjes bij dit wetsvoorstel.
Mevrouw Leijten (SP):
Mijn vraag past niet echt ergens onder, maar ik zal …
De voorzitter:
Nee, als u vindt dat hij nergens onder past, zal ik de vraag niet
blokkeren, maar u kunt ook wachten tot het eind. Als dan blijkt dat uw
vraag niet aan bod is gekomen, krijgt u de gelegenheid. Of nu?
Mevrouw Leijten (SP):
Ik probeer het nu. In de verantwoording over de vraag of dit
wetsvoorstel door moet gaan of niet, zegt de staatssecretaris: het is
een evenwichtig wetsvoorstel, de behandeling van de inhoudingsplicht en
inhoudingsvrijstelling wordt gelijkgetrokken met die bij nv's en bv's.
Maar volgens mij klopt dat niet, want de tophoudstercoöperatie, die dus
meer dan 70% van de deelnemingen op haar balans houdt, wordt op voorhand
uitgesloten van de inhoudingsplicht. Zo werkt dat toch niet bij de nv's
en bv's?
Staatssecretaris Snel:
U overvraagt mij een beetje. Is het goed dat ik u hierop in tweede
termijn een preciezer antwoord geef?
Mevrouw Leijten (SP):
Dat is goed. Ik ben ook redelijk nieuw op dit onderwerp, maar ik heb
hier een zeer goed stuk van professor Albert over bestudeerd. Wellicht
kunt u uw ondersteuning daarop wijzen, want daar staat het in en komt
het uit.
De voorzitter:
De heer Snels en daarna de heer Van Rooijen.
De heer Snels (GroenLinks):
Ik heb twee vragen. Mijn eerste vraag gaat over die 30 miljoen. Daar
begon de staatssecretaris over en dat werd vrolijk ondersteund door de
woordvoerster van de VVD, maar dit is toch gewoon een lastenverlichting
voor rijke Russen, rijke Taiwanezen en rijke Turken, en niet zozeer voor
Nederlandse bedrijven en mensen? Graag een bevestiging hiervan, want dan
vind ik het pleidooi van de VVD voor lastenverlichting nogal
merkwaardig.
Dan een wat concretere vraag over iets waar ik niet helemaal de vinger
achter krijg. In het Europese recht hadden nv's en bv's een beperktere
vrijstelling voor de inhoudingsplicht. Moet het nou echt van Europa dat
we de kapitaalvennootschappen op een gelijke manier vrijstelling van de
inhoudingsplicht geven als de houdstercoöperaties, of kunnen we — dat
overweegt een aantal fracties namelijk — het tweede deel van het
wetsvoorstel eruit amenderen? Of is dat onmogelijk met het oog op
Europa?
Staatssecretaris Snel:
Dank voor de vragen. Ik begin met de eerste vraag, over die 30 miljoen:
is dat lastenverlichting die vooral naar het buitenland gaat? Het
antwoord daarop is "ja". Of die naar rijke mensen uit bepaalde landen
gaat, weet ik niet; dat ligt er een beetje aan. Die discussie komt ook
weleens op bij de dividendbelasting. Natuurlijk gaat het bij discussies
over het vestigingsklimaat — vestig ik mij wel of niet in Nederland? —
meestal om buitenlandse bedrijven die deze vraag hebben. Dat een deel
van die lastenverlichting gaat naar bedrijven die van buiten komen, is
dus ook wel logisch. Dat kan ik in z'n algemeenheid zeggen.
De tweede vraag ging over de beperktere vrijstelling: wat moet wel en
niet van Europa? In Europa moet er in ieder geval een gelijke
behandeling zijn. Dat kan twee kanten op: je kunt gelijkstellen naar de
onderkant of naar de bovenkant. Ik stel voor om in tweede termijn terug
te komen op de vraag in hoeverre wij ruimte hebben om dat anders te doen
en dat element los te koppelen, want ik weet nu niet precies of dat mag
of niet. Maar ik snap uw vraag.
De heer Snels (GroenLinks):
Ik vraag het omdat in de antwoorden stond dat dat onderscheid gemaakt
mag worden, naar ik meen op basis van artikel 64 van een verdrag, als
die beperkingen al bestonden voor 1993. Betekent dit dus dat, omdat we
dit wetsvoorstel hebben, we dat onderscheid niet meer mogen maken en we
nu gelijk mogen trekken? Of mogen we nog steeds dat onderscheid maken
tussen houdstercoöperaties en kapitaalvennootschappen?
Staatssecretaris Snel:
Ik weet dat we een onderscheid mogen blijven maken, maar er zijn wel
enkele andere juridische argumenten om dat misschien niet te doen. Ik
stel ook op dit punt voor dat we die dan even netjes beantwoorden in
tweede termijn.
De voorzitter:
De heer Edgar Mulder. Sorry dat ik u niet eerder opgemerkt heb.
De heer Edgar Mulder (PVV):
Geen probleem, voorzitter, dank u wel. Ik vind de wijze waarop de
staatssecretaris probeert om dit voorstel toch nog doorgang te laten
vinden, eigenlijk wel heel creatief, vooral met de bronheffingen die
erbij worden gehaald. Ik vind het trouwens ook verwarrend. Ik vind het
een beetje raar dat iemand van D66 dit voorstel zit te verdedigen
terwijl degene die het heeft ingediend, de PvdA, het wil veranderen en
afschaffen. Dat vind ik wat verwarrend. Los daarvan, even over het
zwaard van Damocles dat boven ons hoofd hangt: de Europese Commissie die
misschien zaken wil gaan terugvorderen omdat zij, als wij de beslissing
nu niet nemen, alles van de afgelopen paar jaar gaat zien als
staatssteun. Als je dat afzet tegen die 30 miljoen, hoe hoog zou dan het
bedrag zijn dat zij van ons zou kunnen vorderen?
De voorzitter:
Ik wijs erop dat staatssecretaris namens de Nederlandse regering
spreekt, en niet namens een politieke partij.
Staatssecretaris Snel:
Dat klopt. Een inschatting daarvan is natuurlijk niet te maken. Dat ligt
eraan wie zich wel en niet benadeeld zouden voelen. Daar kunnen we dus
niets aan doen. De gevolgen kunnen in potentie best groot zijn, maar het
gaat vooral om de uitvoeringslasten die daarmee gepaard gaan. Dat is
echt iets waar we enorm tegenop zouden kijken, los van het feit dat er
ook best behoorlijke budgettaire verliezen geleden kunnen worden.
De heer Edgar Mulder (PVV):
Dan toch nog een keer dezelfde vraag. De staatssecretaris stelt dat de
gevolgen erg groot kunnen zijn. Hebben we het dan over een paar ton,
over miljoenen of over miljarden? Als men toch een idee heeft, dan hoor
ik graag in welke richting wij ongeveer moeten denken. Ik denk dat de
kosten van de uitvoerbaarheid ook samenhangen met de invoering van dit
voorstel. Moeten we het de dienst wel aandoen om dit nu in te voeren
voor zo'n korte termijn? Dat is in eerste termijn ook door verschillende
collega's gevraagd. Dat moet ook worden afgezet tegen het probleem dat
de staatssecretaris schetst als er eventueel maatregelen in verband met
staatssteun over ons worden afgeroepen.
Staatssecretaris Snel:
Zoals ik net al aangaf, hebben wij de uitvoeringstoets gedaan. Daaruit
blijkt dat de uitvoering van wat wij nu voorstellen, goed te doen is.
Daar zitten dus geen problemen. Als wij een inschatting moeten maken van
de budgettaire kosten of de bedragen die daarmee gemoeid zijn, dan
denken wij aan miljoenen. Maar nogmaals, het is moeilijk om daar een
schatting van te geven, want dat weet je van tevoren natuurlijk niet.
Als wij uiteindelijk een verkeerd regime hebben gehandhaafd, moeten we
dat geld overigens terugvorderen bij de bedrijven die daar voordeel van
hebben gehad. Ook in die terugvorderingsproblematiek zitten echt nog wel
problemen, die we natuurlijk liever voorkomen dan dat we wachten totdat
die zich voordoen.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
De staatssecretaris gaf in antwoord op een vraag van een collega aan dat
het niet over twee jaar gaat, maar dat het in verband met het misbruik
en low- tax countries eigenlijk permanent is. We behandelen dus
eigenlijk een wetsontwerp dat doorgaat qua behandeling, maar dat
bovendien een soort doorloper is van de dividendbelasting, ook nadat de
dividendbelasting in het algemeen is afgeschaft. Dat betekent dat de
setting zoals die nu voorligt, eventueel nog geamendeerd en dan in een
definitieve wet, dus eigenlijk gewoon doorgaat. Of komt er een nieuw
voorstel dividend, rente en royalty's bronheffing, waarbij het
dividendbelastingdeel letterlijk wordt overgenomen? Mijn vraag is dus
letterlijk: wordt er overgenomen wat er nu ligt of wordt er dan weer
opnieuw naar gekeken? Want dan ben je misschien niet helemaal goed
bezig. Ik denk het eerste, maar dat is de vraag die ik aan de
staatssecretaris stel.
Staatssecretaris Snel:
Ik weet eerlijk gezegd niet of dit precies de manier wordt waarop wij
die wet gaan indienen, maar zoals ik het zie — correct me if I'm wrong,
zeg ik tegen mijn buurman — gaan we natuurlijk eerst de
dividendbelasting afschaffen en komt daarna de nieuwe bronheffing op
dividend, rente en royalty's. Het onderliggende dat wij nu regelen,
regelt dus niet alleen de antimisbruikbepalingen voor de periode totdat
dat gebeurt, maar is tegelijkertijd ook de basis voor de manier waarop
we dat willen aanpakken in de periode daarna.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Is het in beginsel zo dat als we dit nu goedkeuren, dat dan automatisch
wordt overgenomen in de nieuwe wet? Of is er een moment dat daar toch
weer naar gekeken wordt? Daarop hoeft u nu niet definitief te
antwoorden, maar het is natuurlijk een beetje raar dat we nu iets
behandelen waarvan misschien nu al vaststaat dat er in het kader van die
heel andere wet weer opnieuw naar gekeken zal worden. Als het moet, moet
het, maar als het niet nodig is, is het niet nodig.
Staatssecretaris Snel:
We gaan er ook niet op voorhand van uit dat dat nodig is. Nogmaals, we
gaan dus eerst de dividendbelasting afschaffen. Pas daarna komt de
nieuwe heffing. Tot die tijd blijft het wetsvoorstel dat we nu aannemen
gewoon van kracht. Ik vermoed dat als we dat goed hebben geregeld, we er
tegen die tijd nog met elkaar over komen te praten of die basis dan
helemaal voldoende is op dat moment. Ik heb op dit moment geen
aanleiding om te zeggen dat we dit dan weer moeten gaan aanpassen. Het
is juist de bedoeling dat we dit doen voor de langere termijn.
De voorzitter:
Is dit echt nodig, mijnheer Snels?
De heer Snels (GroenLinks):
Ik vraag een verduidelijking. Ik begrijp namelijk het
staatssteunargument niet zo goed. Misschien kan de staatssecretaris daar
nog even op ingaan. Als ik het nu goed heb begrepen, is die 30 miljoen
gewoon een lastenverlichting voor Turken, Taiwanezen en rijke Russen,
zal ik maar zeggen, maar kunnen wij op basis van die lastenverlichting
van 30 miljoen aan het buitenland worden aangeklaagd voor staatssteun
die wij geven aan dit soort landen? Dat vind ik merkwaardig.
Staatssecretaris Snel:
Het wetsvoorstel heeft twee elementen. De 30 miljoen heeft te maken met
het feit dat wij de nv's en bv's ook voor die vrijstelling koppelen aan
wat we voor de houdstercoöperaties doen. Daarin zit het budgettaire
beslag. Aan het andere deel van het wetsvoorstel, dat dus misbruik
aanpakt, zitten geen budgettaire kosten, maar dat moet wel degelijk nu
geregeld worden. Dat is ook waar dat staatssteunelement vandaan
komt.
De voorzitter:
Dan gaat de staatssecretaris verder met het tweede blokje.
Staatssecretaris Snel:
Dat gaat over de vraag van diverse partijen — mevrouw De Vries, de heer
Van Rooijen de heer Van Weyenberg vroegen daar onder anderen naar — of
de staatssecretaris kan garanderen dat de reële coöperaties niet worden
geraakt en wat hij gaat doen als dat wel het geval is. En is het gekozen
percentage van 70 wel flexibel genoeg?
Allereerst is het denk ik goed om te weten dat om te bepalen of een
coöperatie inhoudingsplichtig is voor de dividendbelasting een aantal
stappen moet worden doorlopen. Mevrouw Leijten vroeg er net ook al naar
of die dan precies hetzelfde zullen zijn voor de houdstercoöperaties als
voor de bv's. Daarover zullen we het zo nog even hebben, maar dit is in
ieder geval het stappenplan dat wij nu voorstellen en dat wat dit
kabinet betreft voldoende waarborgen biedt. Allereerst bepaal je bij
stap één of er sprake is van een houdstercoöperatie. Dat ga je dan
bekijken. Dit is het geval als 70% of meer van de werkzaamheden bestaat
uit houdsterwerkzaamheden. Deze toets is ontleend aan dezelfde toets,
namelijk de houdsterverliesregeling in de vennootschapsbelasting, met
dien verstande dat we daar een grens gebruiken van 90% in plaats van
70%. Dat heeft ermee te maken dat het daar gaat om "geheel of nagenoeg
geheel", terwijl wij hier met die 70% aansluiten bij "hoofdzakelijk".
Het is op zich een bekende praktijk in de fiscaliteit om 70% te
gebruiken als je het hebt over een persoon of een instelling die iets
hoofdzakelijk doet. Er is dus in de praktijk al ervaring met deze toets
en daarom is ook aangesloten in de vormgeving bij de bestaande praktijk.
Dus de eerste stap is: is er sprake van een houdstercoöperatie?
Bij stap twee gaat het dan om de vraag: is er een inhoudingsplicht? Als
een coöperatie eraan voldoet, wil je weten of er moet worden ingehouden
of niet. Dat is het geval als er belangen zijn die, technisch gezien,
recht geven op ten minste 5% van de jaarwinst van de coöperatie dan wel
op ten minste 5% van wat er bij liquidatie van die coöperatie wordt
uitgekeerd. Je kijkt dus naar die 5%. Waarom doe je dat? Bijvoorbeeld
bij coöperaties met een groot aantal leden — dat komt natuurlijk heel
veel voor bij reële coöperaties; denk aan de agrarische sector, de
bankensector of de verzekeringsbranche — kijk je of er geen sprake is
van een inhoudingsplicht. In de praktijk komt het op het volgende neer:
als iedereen een even groot deel heeft, is het bij twintig of meer leden
in een coöperatie.
Mocht er wel sprake zijn van een inhoudingsplicht, dan moet er bij de
derde stap worden gekeken of er misschien een inhoudingsvrijstelling
mogelijk is. Dat zijn de stappen die je doorloopt. Bij die laatste vraag
kijk je of het lid gevestigd is in een EU- of EER-staat of in een
verdragsland en of er geen sprake is van misbruik. Als het lid gevestigd
is in zo'n staat en er geen sprake is van misbruik, kunnen deze
coöperaties in aanmerking komen voor een inhoudingsvrijstelling. In die
gevallen wordt er dan dus ook geen dividendbelasting ingehouden.
Als je die drie stappen bekijkt, is de verwachting dat de meeste reële
coöperaties er bij de eerste of tweede stap grotendeels uit vallen. Bij
stap drie gebeurt dat in voorkomende gevallen ook. Vooral rond stap één
en stap twee — dus de 70% gekoppeld aan 5% — mag je verwachten dat de
meeste reële coöperaties daar gewoon uit vallen.
Waarom kiezen we voor die 70%? Dat is op zich een harde grens. Zoals ik
net al zei, wordt er in eerste aanleg gekeken naar het balanstotaal. Op
basis daarvan gaan we die 70% bekijken. Daarnaast kunnen andere factoren
een rol spelen om te bepalen of er sprake is van een houdstercoöperatie.
Dan denken we aan de soorten activa en passiva op de balans, de omzet en
de activiteiten waaruit de winst afkomstig is. We kijken ook nog naar de
tijdsbesteding van de werknemers. Er is dus een serie van maatregelen
naast die 70% om te bekijken: is het hoofdzakelijk wel of niet het
geval?
Ten slotte is er een extra garantie of element waarnaar gekeken wordt.
Bij de allereerste stap wordt namelijk melding gemaakt van het woord
"doorgaans". Er staat dus "doorgaans 70%". Die term "doorgaans" houdt in
dat, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, gedurende een
korte periode of gedurende een beperkt aantal korte periodes tijdelijk
kan worden afgeweken van die 70%. We zeggen "hoofdzakelijk 70%", maar
zelfs dan kunnen we zeggen: we willen toch nog even goed kijken of het
niet een heel korte periode mogelijk is, zodat je daar doorheen kan.
Daar moet je natuurlijk goede argumenten voor hebben. Daarmee wordt
eigenlijk bedoeld dat, als het nodig is, een afwijking van die 70%
tijdelijk wordt toegestaan. Anders zou de regeling onnodig hard kunnen
uitvallen in situaties die heel specifiek even niet precies voldoen aan
de regeling. Vandaar is het woord "doorgaans" bij die 70% vermeld.
Daarmee kom ik ook terug op de vraag of die 70% flexibel genoeg is. Het
antwoord daarop is, denk ik, ja. Het lijkt een harde grens. Er wordt ook
naar een aantal andere elementen gekeken. Vervolgens wordt het woord
"doorgaans" nog gebruikt om eventuele gekke gevallen eruit te filteren.
Dat wilde ik zeggen met betrekking tot de reële coöperaties.
De voorzitter:
Ik zie wat vragen. Er wordt gevraagd wat we nu krijgen.
Staatssecretaris Snel:
Het toezicht op de substance-eisen.
Mevrouw Leijten (SP):
Het komt op mij als volgt over: we moeten wettelijk iets doen, omdat we
anders een inbreukprocedure krijgen van de Europese Commissie vanwege
mogelijke staatssteun aan de coöperatieve vennootschappen, maar we
vullen het wel op zo'n manier in dat er eigenlijk altijd wel een
ontsnappingsroute is. Er is geen harde grens. Voor de inhoudingsplicht,
als die al bestaat, zijn ontzettend veel vrijstellingen mogelijk. Wat
gaat dit wetsvoorstel werkelijk voor verschil maken? In de orde van
grootte: hoeveel houdstercoöperaties zullen aan een inhoudingsplicht
worden onderworpen? Kan de regering dat inschatten ten opzichte van nu?
Om welk percentage gaat het dan?
Staatssecretaris Snel:
De belangrijkste reden dat wij die 70% hanteren, zoals ik net al heb
willen zeggen, is dat er een hele hoop reële coöperaties zijn. Ik gaf
een aantal voorbeelden. Ook in de schriftelijke set is overigens een
aantal voorbeelden gegeven waaruit blijkt waarom we voor deze grens
kiezen. Er komt dus wel degelijk een aantal houdstercoöperaties voor in
aanmerking. Ik weet niet of wij daarvan een nummer in percentages
hebben, maar als je de grens te laag legt en een grens van 50% hanteert,
is de kans groot dat een heleboel reële coöperaties die niet zijn
opgezet met als doel een soort van constructie te vormen, ook worden
geraakt door de maatregel. En dat willen we natuurlijk niet.
Mevrouw Leijten (SP):
Dat laatste bestrijd ik. De staatssecretaris legt namelijk zo ontzettend
goed uit wat het stappenplan is. 1. Is er sprake van een
houdstercoöperatie? 2. Is er sprake van een inhoudingsplicht? Als je de
grens op 50% zou leggen, zou dat meer het geval zijn. 3. Welke
vrijstellingen zijn er dan mogelijk? Die vrijstellingen zijn mogelijk op
het moment dat je een Nederlands bedrijf bent, als je Europese
vestigingen hebt of vestigingen in de Europese Economische Ruimte. Ben
je een reëel bedrijf dat gewoon produceert en dingen doet, dichtbij of
in Nederland, dan geldt er een vrijstelling. Dus waar gaat het nou
precies om? Het gaat hier om een houdstercoöperatie die heel bewust
allerlei belastingplanning doet op een handige manier, zodat zij zo min
mogelijk winstbelasting betaalt. Dit is een route waarvoor Nederland
gebruikt wordt. Daarom is Europa er zo strikt op. We gaan nu een
regeling maken waarin de ontsnappingsroutes gepresenteerd worden. Dan
vraag ik: hoeveel houdstercoöperaties, ook tophoudstercoöperaties, gaan
nou daadwerkelijk geraakt worden? Mijn zorg is dat we hier heel stoer
zeggen dat we echt iets regelen, maar dat we het uiteindelijk niet
regelen.
Staatssecretaris Snel:
Ik ben het niet helemaal eens met uw gedachtegang. We moeten wel eerst
bepalen of iemand onder een fiscale regeling valt. Dat geldt niet alleen
voor deze maatregel, maar voor alle maatregelen. Wie valt er onder de
belastingplicht? Dat moet je helder definiëren. Wij hebben gezegd: daar
val je onder als je hoofdzakelijk dingen doet … En hoofdzakelijk wordt
dan bepaald met dat 70%-criterium. Dat is volgens mij een heel
criterium. Daar ga je naar kijken. Vervolgens komen al die andere
stappen aan de orde, maar je kunt niet zeggen dat je eigenlijk al
houdster bent als je maar 40% van dit soort dingen doet. Elke andere
coöperatie kan gewoon in het leven zijn geroepen met de beste
bedoelingen. Denk aan de agrarische sector, waar dit heel normaal is. Om
te beginnen vind ik die 70% dus helemaal niet raar. Daar sta ik ook
gewoon nog achter.
Verder vraagt u: om hoeveel gaat het nou? Daar hebben we wel wat
gegevens over. Het is inderdaad onze eigen inschatting, maar ik geloof
dat het gaat om 2.000 van de 9.500 coöperaties die dan als
houdstercoöperatie zouden gelden volgens de definitie zoals neergelegd
in het wetsvoorstel. Dat is dus grofweg 20%.
Mevrouw Leijten (SP):
Het stond inderdaad in het wetsvoorstel; dat was een beetje een flauwe
vraag. Maar we gaan dus iets regelen voor een vijfde van de
houdstercoöperaties. Daar zal straks winst op ingehouden moeten worden.
Maar tegelijkertijd zegt bijvoorbeeld de professor die ik eerder
aanhaalde, gewoon dat de inhoudingsvrijstelling zoals die nu wordt
geregeld en het stappenplan een impuls zullen vormen voor Nederland als
doorstroomland. Ik heb daar ook in eerste termijn naar gevraagd, maar er
is geen antwoord op gekomen en ik hoorde dat nu ook niet in de blokjes.
Met andere woorden, de mogelijkheden die dit wetsvoorstel neerlegt,
zullen ertoe leiden dat bij agressieve belastingplanning Nederland nog
meer gebruikt zal worden door bedrijven om wereldwijd zo min mogelijk
belasting te betalen. Hoe reageert de regering daarop? Hoe ziet de
regering dat, ook na het nieuws van gisteren over de Paradise
Papers?
Staatssecretaris Snel:
Zoals ik net al zei, is het wetsvoorstel volgens mij niet bedoeld om de
doorstroom te bevorderen, maar juist om tegen te gaan dat er bij die
low-tax jurisdictions geld weglekt. We doen dus eigenlijk precies het
omgekeerde.
Mevrouw Leijten (SP):
Het is opmerkelijk dat we dan blijkbaar het tegenovergestelde beogen van
wat wordt voorspeld. Hoe gaat de regering dit in de gaten houden? Welke
processen zijn er voorzien om in de gaten te houden hoe vaak een
vrijstelling voor de derde stap wordt ingeroepen door een
houdstercoöperatie als zij binnen de eerste twee stappen van de
winstbelasting zou vallen? Hoe ziet de regering dat voor zich? Want
hoewel wij als wetgever proberen allerlei gaten te dichten weten wij
ook, zoals ik in mijn eerste termijn ook heb betoogd, dat de financiële
adviseurs allang weer bezig zijn met nieuwe constructies voordat wij
überhaupt een wet hebben neergelegd. Dus hoe gaat de staatssecretaris
aankomend jaar en het jaar daarop in de gaten houden of dit niet juist
een aanzuigende werking heeft, terwijl hij dat niet wenst?
Staatssecretaris Snel:
Ik heb nog een derde blokje te gaan. Dat gaat over de substance-eisen.
Ik vermoed dat het antwoord op de vraag van mevrouw Leijten daarin
zomaar aan de orde komt. Maar nogmaals, het stappenplan — stap 1, 2 en 3
die we doorlopen — wordt door de uitvoering gezien als herkenbaar. Met
die 70% sluiten we aan bij een regeling die we al kennen uit de Vpb. De
meldingsplicht van 5% is ook relatief simpel te berekenen. De derde stap
is relatief goed te onderzoeken. Dat gaat om de vraag of iets wel of
niet in een verdragsland of in de EU aanwezig is. Maar ik zal er zo
misschien nog een beetje extra aandacht aan geven bij mijn derde
blokje.
De voorzitter:
Prima. Dan gaat de staatssecretaris nu verder met blok 3.
Staatssecretaris Snel:
Ja. Dat was de vraag welk toezicht er gaat plaatsvinden op de
substance-eisen, die natuurlijk wel degelijk aan de orde zijn. Dat gaat
als volgt. Indien een vennootschap die een dividend uitkeert, gebruik
wil maken van de inhoudingsvrijstelling, dient zij dit te melden bij de
Belastingdienst. Dat is stap één. Dus je kan er niet gebruik van maken
als je het niet eerst meldt. Inhoudsingsplichtige dient dan te
beoordelen of er geen sprake is van misbruik, want in dat geval kan de
inhoudingsvrijstelling natuurlijk niet worden toegepast. Is er sprake
van een schakelende tussenhoudster — dat is een beetje een technische
term, die is toegelicht in de schriftelijke set — dan maken
substance-eisen deel uit van de antimisbruiktoets. Dat is belangrijk.
Dat is, denk ik, waar mevrouw Leijten om vraagt. Met deze werkwijze is
de informatie over de toepassing van de inhoudsvrijstelling ook
toegankelijk geworden voor de Belastingdienst. Op het niet voldoen aan
de meldplicht zal overigens meteen een verzuimboete staan, want uit de
afschriften van de vennootschapsbelasting blijkt dan of een vennootschap
dividend heeft uitgekeerd of niet. Dus de Belastingdienst ziet dan
meteen ergens een lichtje aangaan in de zin van: hé, daar moet ik eens
naar kijken.
Op de meldingsplicht en het juist toepassen van de
inhoudingsvrijstelling houdt de Belastingdienst toezicht. Zoals
aangegeven in de uitvoeringstoets is het helaas niet mogelijk om dat
geautomatiseerd te doen. Daardoor wordt het toezicht op de juiste
toepassing van de inhoudingsvrijstelling de eerste jaren wel bemoeilijkt
en kan het slechts selectief plaatsvinden. Dat is inderdaad het punt.
Het zou natuurlijk fijn zijn als wij dat in één keer allemaal kunnen
zien. Dat kunnen wij helaas niet. Wij zullen er selectief op moeten
toezien. De Belastingdienst hanteert wel verschillende vormen van
toezicht. Daarbij kan je denken aan vragenbrieven maar ook
boekenonderzoek. Hij zal daar als te doen gebruikelijk met een
risicogerichte benadering gebruik van maken. Dus je kan op basis van de
gegevens die je hebt, al inschatten of iets gevoelig zal zijn voor
misbruik of niet. Dat kan de Belastingdienst doen. Om de registratie van
en het onderzoek naar de juiste toepassing van de inhoudsvrijstelling
goed te kunnen doen, verwacht de Belastingdienst voor de komende jaren
structureel 5 fte nodig te hebben.
De heer Van Weyenberg (D66):
Ik probeer mij voor te stellen hoe dat er in de praktijk uit gaat zien.
Ik snap dat het niet geautomatiseerd kan, maar in eerste termijn hebben
ik en een aantal collega's daar vragen over gesteld. Die gingen over de
kamerplant van mevrouw Leijten, althans de zorg van mevrouw Leijten en
ook van mij dat je door dingen op papier te regelen die in de praktijk
toch anders zijn, lijkt te voldoen aan substance-eisen terwijl je die
gewoon maar even voor je kap neemt: je geeft ergens €100.000 uit in
loonsom en je hebt een kantoor. Daarvan wordt ook in de schriftelijke
set gezegd: nee, dat kan niet, want het moet ook materieel wat
betekenen; er moet in de praktijk worden gewerkt op zo'n kantoor. Maar
hoe gaat de Belastingdienst dat dan controleren? Ik snap die
vragenlijst. Dat is één. Maar hebben wij ook de capaciteit, mensen en
middelen om erop toe te zien dat wat er op papier wordt aangeleverd over
de substance in de praktijk ook daadwerkelijke, reële activiteiten zijn
en dat er niet alleen maar sprake is van een soort ticking the boxes?
Daar heb ik nog wel vragen bij. Ik vind het goed dat ze er zijn, maar ze
moeten in de praktijk natuurlijk ook wat voorstellen en gecontroleerd
kunnen worden. Dat zicht ontgaat mij nog wat.
Staatssecretaris Snel:
Ik zie dat ik mijn microfoon nog aan had staan. Ik ben het grotendeels
met u eens. Ik denk dat het heel belangrijk is dat de Belastingdienst
daar voldoende kracht en instrumenten voor heeft. Het is ietsje
uitgebreider dan ik net zei. Bij de substance-eisen gaat het over het
kantoor en de loonsom. Een kantoor alleen is niet voldoende. Daar staat
een aantal precieze toetsen bij omschreven en daar is feitenonderzoek
voor nodig. We hebben de informatieplicht, die helpt om alvast wat beter
te kunnen kijken naar wat er gebeurt. De Belastingdienst hanteert
verschillende vormen van toezicht en heeft daar, zoals ik al zei, ook
een risicogerichte benadering voor. Maar goed, het punt is eigenlijk dat
ik het met u eens ben. Geautomatiseerd werkt het niet, dus dat kan ook
niet de komende tijd. Maar we hebben wel structureel capaciteit nodig om
dit soort dingen goed te bekijken.
De heer Van Weyenberg (D66):
De staatssecretaris zei net: 5 fte. Dat is deels voor het beoordelen van
de papierstroom en de ingevoerde stukken. Maar daarnaast heb je nog
controle nodig. Er staat in het regeerakkoord breder dat er wordt
gewerkt met businesscases, ook in het verlengde van de Panama Papers.
Zou de staatssecretaris iets meer kunnen zeggen — dat mag ook in tweede
termijn — over de vraag of dit afdoende capaciteit is om niet alleen de
papierstromen goed te ordenen en daar risicogerichte checks op te doen,
maar om ook gewoon te gaan kijken? Als iemand invult dat het een
werkbaar kantoor is, dan moeten we daar, op basis van alle informatie,
in de praktijk op kunnen toezien. Dat moet wel risicogericht gebeuren.
Ik pleit niet voor een soort blinde zoektocht. Als ik eerlijk ben, dan
lijkt mij 5 fte beperkt. Ik heb veel vertrouwen in de kwaliteit van de
medewerkers van de Belastingdienst, maar dit lijkt mij met vijf mensen
een buitengewoon bijzondere opgave. Is dit wel genoeg? En is de
staatssecretaris bereid om te kijken hoe dit in de praktijk vorm krijgt
en de Kamer hierover nader te informeren? Want dat wil ik weten. Hoe
gaan we er in de praktijk voor zorgen dat iemand die net doet alsof hij
een kantoor heeft terwijl hij daar nooit is, tegen de lamp kan lopen? Ik
denk dat we het hier met z'n allen eens zijn over het doel, maar de
vraag is hoe de staatssecretaris dat voor elkaar gaat krijgen.
Staatssecretaris Snel:
Zoals u net ook al zei: daar zijn we het eigenlijk wel over eens. Ik
vergat te zeggen dat die 5 fte structureel is. Incidenteel is er de
komende tijd zelfs 16 fte voorzien. Nogmaals, want de boodschap moet
duidelijk zijn, het alleen huren van een kantoorruimte en het plaatsen
van een plant is niet voldoende substance voor de Belastingdienst om te
zeggen: dan is het oké. Dat moet helder zijn en dat is ook waar we op
toe gaan zien.
De heer Van Weyenberg (D66):
Dat is een helder antwoord. Volgens mij zijn de staatssecretaris en ik
het volstrekt eens over het doel. Maar ik zou graag in de tweede termijn
iets preciezer horen hoe dat toezicht in de praktijk gestalte krijgt,
zodat het ook niet alleen maar een leeg bureau is. Dit lijkt mij op
papier lastig te beoordelen, dus moet je dan niet gewoon gaan kijken? En
is daar ook in voorzien? Nogmaals, risicogericht.
Staatssecretaris Snel:
Oké. Dat is een goed voorstel. Daar kom ik in de tweede termijn op
terug.
Mevrouw Leijten (SP):
De vragen over het toezicht en over hoe je controleert, gaan natuurlijk
vooraf aan de vraag welke eisen je stelt. De substance-eisen die worden
gesteld, zijn echt een lachertje. Ik heb het in mijn eerste termijn al
gezegd: alle eisen die in het verleden zijn gesteld, zijn ingevuld. Dat
doet de hele trustkantorenindustrie en de kantoorverhuurindustrie,
tegenwoordig de kamerplantindustrie. Dan klopt het gewoon op papier, dus
dan kun je die belastingcontroleurs van de Belastingdienst wel op pad
sturen, maar dan kunnen ze niks doen omdat die eisen te gemakkelijk in
te vullen zijn door een geschakelde tussenhoudster, lees: trustkantoor
of uitvoerder. Daar moeten we uiteindelijk vanaf. Dat is de stelling van
de SP. Ik heb in de eerste termijn gevraagd hoe andere landen dit doen.
In de beantwoording wordt gezegd: dat is nu niet bekend. Waarom is dat
niet bekend? Bent u bereid om dat uit te zoeken? Gewoon even een rondje
bellen naar Duitsland, Frankrijk of Spanje en vragen: hoe doen jullie
dat? Hoe vullen jullie die substance-eisen in? Laten we gewoon even
kijken of Nederland het beste of slechtste jongetje van de klas is. Is
de staatssecretaris bereid om dat te doen?
Staatssecretaris Snel:
Deze staatssecretaris is bereid om van alles te doen, maar de vraag moet
wel zodanig zijn dat ik er ook echt iets mee kan. Elk land heeft zijn
eigen stelsel. Het is niet zo dat elk land op precies dezelfde manier
zijn Belastingdienst inregelt of zijn fiscale wet- en regelgeving
vormgeeft. Ik wil best uitzoeken of er vergelijkbare casussen zijn.
Overigens, als Nederland hierbij het beste jongetje van de klas zou
zijn, zou ik daar blij mee zijn. Ik zou het prachtig vinden als wij
beter kunnen toetsen op de substance-eisen dan anderen. Tegelijkertijd:
dit is niet iets wat je even geautomatiseerd in een systeem kunt doen.
Je wilt er echt op toezien of er substance is in Nederland, hoe je dat
meet en hoe je dat controleert. Daar hebben we de uitvoeringstoets op
gedaan. Mevrouw Leijten vindt dat die substance-eisen niet hoog genoeg
zijn. Dat kan. Wij denken dat dat wel reëel is; daarover zullen wij van
mening verschillen. Maar ik vind het wel belangrijk om aan te geven dat
wij ons voornemen om de uitvoering van wat in de wet staat, netjes ter
hand te nemen. Daar sta ik ook gewoon voor. In de tweede termijn zal ik
erop terugkomen hoe we dat iets meer in de praktijk doen. Over de hoogte
van de substance-eisen zullen we misschien wel van mening blijven
verschillen.
De voorzitter:
Mevrouw Leijten, laatste vraag op dit punt.
Mevrouw Leijten (SP):
Op dit punt wil ik straks een motie indienen. Ik wil gewoon de
toezegging dat er een internationale vergelijking wordt gemaakt. Die wil
ik ook graag kunnen gebruiken als we straks het eindoordeel over dit
wetsvoorstel vellen. Want er wordt wel gezegd dat wij zulke goede
substance-eisen hebben, maar het is niet voor niks dat Nederland zo'n
groot doorstroomland is. Ieder bedrijf dat hier wil produceren, hier
land wil bewerken, hier echt iets doet, is natuurlijk altijd welkom.
Alleen, dit gaat over financiële instellingen die Nederland gebruiken om
hun winst te verkleinen, te versmallen en door te laten stromen. En daar
hebben we zogenaamd van gezegd dat er wel reële economische activiteit
op moet zijn, en dat mag dan ook een kamerplant zijn. Straks hebben we
€100.000 loonsom. Nou, dat tikken ze gewoon af, hoor. Want het gaat hier
over miljoenen en miljarden die men laat doorstromen. €100.000 is voor u
en mij waarschijnlijk heel veel geld, en voor de mensen die thuis zitten
te kijken ook, maar voor dit soort financieel gedrag is het een
schijntje. Daarom wil ik graag weten: hoe doet Frankrijk dat? Hoe doet
Duitsland dat? Hoe doet België dat? Dat is toch niet zo'n gekke vraag.
Hoe doen ze dat in Scandinavië? Hoe wordt daar bepaald of een bedrijf
dat zich vestigt in een land ook daadwerkelijk reëel economisch iets
toevoegt, iets doet? Laat de staatssecretaris het nou echt aankomen op
een motie waarin wordt gevraagd om een keer een internationale
vergelijking te maken? Of zegt hij: ja, dat ga ik nu ter hand
nemen?
Staatssecretaris Snel:
Mag ik dat nog even in beraad nemen? Ik zit hier natuurlijk niet om
moties uit te lokken, maar ik wil ook niet iets toezeggen wat vervolgens
vier regels blijkt te zijn. Dus we gaan even bekijken wat we hebben en
wat nuttig is, en daar kom ik dan in tweede termijn op terug.
De voorzitter:
Ik noteer deze toezegging. We gaan zo meteen door met de tweede termijn,
dus ik wil deze toezegging ook wel noteren als een brief die voor eind
volgende week komt met een — ik zeg het er maar even bij — wat
uitgebreidere vergelijking. Want ik voel dat mevrouw Leijten aan een wat
grotere vergelijking denkt dan reëlerwijze in een kwartier bij elkaar
kan worden gezocht.
Mevrouw Leijten (SP):
Ik vraag ook niet om die vergelijking nu te geven. Ik vraag om die
vergelijking te maken, zodat wij, als wij over twee weken over alle
belastingwetten spreken, dat hebben liggen of misschien een eerste
aanzet daartoe hebben liggen. Misschien zijn er wel internationale
onderzoeksgroepen die gewoon op de plank hebben liggen wat we kunnen
gebruiken.
De voorzitter:
Dat is ook precies wat ik hier een beetje zocht. Omdat dit
uitzonderlijkerwijs een wetgevingsoverleg is dat wij pas over twee weken
afronden, staat het de staatssecretaris ook vrij om bepaalde vragen
schriftelijk en niet al in de tweede termijn te geven, als dat de
zorgvuldigheid ten goede komt.
Staatssecretaris Snel:
Daar ben ik het mee eens. Maar laten we eerst bekijken of die rapporten
er misschien wel zijn, en dan komen we er zo op terug. En als blijkt dat
een brief beter is, dan doen we dat.
De heer Snels (GroenLinks):
In aanvulling daarop, omdat ik dezelfde vragen had als mevrouw Leijten:
ik vind het antwoord van de staatssecretaris te makkelijk dat ieder land
zijn eigen belastingwetgeving en belastingregels en uitvoering door de
belastingdienst heeft. Volgens mij is dit namelijk een van de
onderwerpen die bijvoorbeeld in OECD-verband bediscussieerd worden. Want
als landen verschillend omgaan met substance-eisen, is dat weer een
uitlokking van kapitaalstromen die niet gebaseerd zijn op reële
economische activiteiten maar op de vraag: welk land is het
gemakkelijkst in de substance-eisen? Dus als de staatssecretaris een
brief wil sturen, eventueel, met de internationale vergelijking, wil hij
dan ook de OECD-discussies hierbij meenemen om te bezien wat er in
internationaal verband afgesproken zou kunnen worden over de
substance-eisen?
Staatssecretaris Snel:
Point taken. Het kan natuurlijk niet de bedoeling zijn dat daarop
concurrentie is. Ik probeerde alleen aan te geven dat elk land zijn
eigen systeem heeft en zijn eigen controle op de uitvoering uitvoert. Ik
ondersteun helemaal het punt dat er in het algemeen regels zijn over
wanneer iets reëel aanwezig is of niet. Nogmaals, we gaan even kijken of
ik daar in de tweede termijn iets over kan zeggen of dat ik daarop
terugkom in de brief.
De voorzitter:
Daarmee is een einde gekomen aan de eerste termijn van de
staatssecretaris. Ik denk even na. Ik heb een heleboel vragen gehoord.
Ik heb u ook uitgebreid laten interrumperen. Gezien de antwoorden die
nog moeten komen, is het onhandig om nu tot conclusies te komen, ook
omdat we het plenaire debat nog hebben. Ik stel daarom voor om te kijken
welke vragen er nog leven en om die in de tweede termijn van de Kamer
aan de orde te laten komen. Is dat een idee? U kunt daar dan ook best
een kleur aan geven en laten weten wat u van het wetsvoorstel vindt.
Daar hoeft u geen enkele twijfel over te laten bestaan. Ik zie dat de
Kamerleden dit een goed idee vinden. Dan geef ik als eerste het woord
aan mevrouw De Vries.
Mevrouw Aukje de Vries (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Als ik de staatssecretaris goed begrijp, is het
zo dat het volgens de Europese Commissie noodzakelijk is dat het
wetsvoorstel nu wel doorgaat om de bestaande misbruikmogelijkheden aan
te pakken, maar misschien kan hij dat nog bevestigen. Wij denken ten
eerste dat het goed is dat misbruik ook aangepakt kan worden. Wij denken
ten tweede dat de reële coöperaties door de inrichting van het voorstel
in ieder geval niet geraakt worden. Dat zijn belangrijke afwegingspunten
voor mijn fractie.
Ik heb nog één vraag over de beantwoording van de staatssecretaris met
betrekking tot de onderneming en de rechte lijn. De staatssecretaris
ging in antwoord daarop in op de schakelfunctie. Mijn vraag was
eigenlijk meer waarom het nu zo moet zijn dat een onderneming die boven
Nederland gedreven wordt, in dezelfde vennootschap zit — dat is
Nederland toch ook vaak niet zo? — waarbij de tussenholding uiteraard
conform het wetsvoorstel wel aan de voldoende relevante substance-eisen
zou moeten voldoen. Dat is de belangrijkste vraag van mij die is blijven
liggen. Van het eerste punt krijg ik nog graag een bevestiging of een
andere interpretatie van de staatssecretaris als ik het niet juist
geïnterpreteerd heb.
Dank u wel.
De voorzitter:
De heer Snels.
De heer Snels (GroenLinks):
Ik zal het kort en algemeen houden, omdat de staatssecretaris er de
voorkeur aan geeft om nu niet het debat te voeren over het algemene
fiscale beleid. Daar kan ik me iets bij voorstellen, maar hij begon in
de eerste termijn wel weer over het vestigingsplaatsargument. Hij wees
er weer op dat het vestigingsklimaat een belangrijk argument is voor de
fiscale politiek. Dat mantra horen we al heel lang. Het mantra is iedere
keer: we zijn tegen belastingontwijking, maar we zijn wel voor
belastingconcurrentie. Die twee dingen kunnen niet samengaan. Ik begin
daar een beetje moeite mee te krijgen. Ik zou daar graag eens wat
uitgebreider met de staatssecretaris over willen praten. Misschien niet
nu, maar op een later moment. Over de afschaffing van de
dividendbelasting, die toch een relatie heeft met dit wetsvoorstel, werd
ook vorige week in het debat voortdurend gezegd: dit is nodig omdat
Nederland aantrekkelijk moet zijn als vestigingslocatie. Maar is niet
een van de effecten van de afschaffing van de dividendbelasting dat we
weer kapitaalstromen uitlokken naar Nederland die zijn gebaseerd op een
nultarief voor de dividendbelasting zonder dat daar reële economische
activiteiten tegenover staan?
Dat brengt me op het nu voorliggende wetsvoorstel. Mijn fractie is er
natuurlijk voorstander van dat we belastingontwijking tegengaan en de
inhoudingsplicht voor houdstercoöperaties invoeren, maar ik heb er
moeite mee dat we die uitbreiding van de inhoudingsplicht nu ook gaan
regelen voor kapitaalvennootschappen. Ik vroeg in de eerste termijn: is
dit nu uiteindelijk wel noodzakelijk Europees- en verdragsrechtelijk
gezien? De staatssecretaris zal daar in zijn tweede termijn op
terugkomen. Als het niet noodzakelijk is, dan kan ik mij voorstellen dat
ik en andere fracties een amendement zouden willen opstellen om dit
voorlopig uit het wetvoorstel te halen. Uiteindelijk is dit gewoon
lastenverlichting voor Turkije, voor de taliban, voor rijke Canadezen en
voor rijke Amerikanen. Het zou me niet verbazen als een deel van die
lastenverlichting bij de adviseur van Trudeau terechtkomt of bij de
minister van Economische Zaken in de Verenigde Staten. Of bij Bono,
zoals ik iemand hier nu hoor zeggen. Dat lijkt me niet helemaal
noodzakelijk. Daar is mijn fractie gewoon op tegen. Als dit
verdragsrechtelijk niet nodig is, gaan wij een amendement hierover
voorbereiden.
Ten slotte de substance-eisen. Ook daar komt de staatssecretaris in
tweede termijn op terug. Ik heb nog steeds niet in de gaten waarom
Nederland hier een apart beleid in voert. Waarom is dat niet afgestemd?
Waarom wordt dat niet in relatie gezien met andere landen? Ook hier vind
ik eigenlijk dat, als het over substance-eisen gaat, het aanwezig moeten
zijn van een loonsom van €100.000 en een kantoortje niet echt substance
heeft. Ik kan me dus voorstellen dat we ook hier nog amendementen over
gaan voorbereiden. Als mevrouw Leijten dat doet, ga ik die amendementen
steunen.
Dank u wel.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan de heer Van Rooijen.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Voorzitter. Ik wil aansluiten op wat collega Snels zegt over het
vestigingsklimaat. We hebben inderdaad kennisgenomen van de Paradise
Papers, maar dat even terzijde.
Wat betreft de dividendbelasting vraag ik aan de staatssecretaris waarom
Nederland nu uitgerekend de race to the bottom moet inzetten. Ik wijs op
de internationale situatie. Het Verenigd Koninkrijk kent geen
dividendbelasting en heeft die dus ook niet afgeschaft, ook niet recent.
Ik noem vervolgens de tarieven van de dividendbelasting in de ons
omringende landen. Duitsland: 25%. Frankrijk en België: 30%. Spanje:
19%. Italië: 26%. Nederland heeft met 15% dus al het laagste tarief van
de dividendbelasting en loopt dus nu voorop. Waarom dan naar 0%?
De voordelen voor het vestigingsklimaat zijn tot dusver niet aangetoond.
In dat verband vraag ik de staatssecretaris of verlaging van het tarief
van de vennootschapsbelasting niet veel belangrijker is voor dat klimaat
dan de afschaffing van de dividendbelasting. Met de 1,4 miljard die het
afschaffen van de dividendbelasting kost, kun je ook de
vennootschapsbelasting met 2% verlagen. Het is bizar dat dit in het
debat van vorige week niet aan de orde is geweest. De premier zegt dan
dat het Planbureau de effecten van dividendbelasting niet hoeft uit te
rekenen, maar het Planbureau kan natuurlijk wel de effecten van een
verlaging van 2% van de vennootschapsbelasting berekenen. Dan zouden het
kabinet en de coalitie dat hebben kunnen vergelijken.
Ik heb er eerder al op gewezen dat het een voordeel is voor buitenlandse
beleggers en voor de buitenlandse fiscus, die dan geen verrekeningen
meer hoeft te geven. Ik heb in dat kader ten slotte de volgende vraag
aan de staatssecretaris. Leidt de afschaffing van de dividendbelasting
niet tot een verzwakking van de onderhandelingspositie van Nederland bij
de belastingverdragen? Immers, als je een dividendbelasting hebt, kun je
die op tafel leggen om daar eventueel een concessie in te doen en om
daar iets anders voor terug te krijgen. Als je die al bij voorbaat hebt
ingeleverd, dan heb je die onderhandelingspositie niet.
In dat verband is de vraag natuurlijk ook of je je niet iets moet
realiseren bij het afschaffen van de dividendbelasting. Dat is vorige
week helemaal niet aan de orde geweest en dat vind ik, ook namens mijn
fractie, toch wel een intrigerende vraag. Moet je je niet realiseren dat
een dividendbelasting van 0% toch ook betekent dat je de kans vergroot
dat buitenlandse aandeelhouders die geen Nederlandse dividendbelasting
meer hoeven te betalen, ook in de woonstaat geen belasting betalen? Dat
deden ze wellicht al niet, maar dan hadden ze in ieder geval nog de
boete van 15% in Nederland. Nu kunnen ze dadelijk allemaal zeggen: nou,
dat cadeautje krijgen we ook. Ik vind dat eigenlijk een heel belangrijke
vraag, die ik nu aan de staatssecretaris wil stellen.
De voorzitter:
Ik merk op dat vandaag het wetsvoorstel over de houdstermaatschappijen
voorligt. Het woord is aan de heer Edgar Mulder.
De heer Edgar Mulder (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Ik heb verder geen vragen meer. Het is allemaal
duidelijk. Als u het niet verder wilt vertellen, kan ik een heel eind
meegaan in de redenering van mijn collega van GroenLinks.
De voorzitter:
We krijgen heel bijzondere coalities in deze Kamer, merk ik! "De
verenigde oppositie" hoor ik mevrouw Leijten van de SP zeggen. U heeft
inderdaad de PVV binnengehengeld. Dat is groot nieuws. Het woord is aan
de heer Nijboer van de Partij van de Arbeid.
De heer Nijboer (PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor zijn manmoedige
poging in eerste termijn om toch te betogen dat dit wetsvoorstel
doorgang moet vinden. Ten aanzien van het aanpakken van
belastingontwijking, het ene deel, merk ik op dat de PvdA de lijn
steunt. Het is gewoon een goede zaak dat dit gebeurt.
De ellende is natuurlijk dat de aanpak van belastingontwijking in dit
wetsvoorstel gekoppeld is aan een lastenverlichting voor — inderdaad, ik
heb de staatssecretaris gevraagd waar die lastenverlichting terechtkomt
— beleggers in Canada, China, Rusland, Taiwan, Turkije, de Verenigde
Staten en Zuid-Korea. Dat is echt een politieke keuze, en die steunen we
niet. Als je bedrijven al lastenverlichting wilt geven, zo zeg ik ook
tegen de VVD, kies dan voor het mkb in plaats van buitenlandse beleggers
uit deze landen. Eerlijk gezegd is de druk van Chinese opkopers al meer
dan voldoende, dus waarom zou je daar nog een stimulans aan willen
geven?
De redenering is dat het binnen de plaat gedekt is. Dat kunnen we
vaststellen. Maar als de Wet op de kansspelen niet doorgaat, zegt de
staatssecretaris: we moeten de belasting op de kansspelautomaten maar
even verhogen, want dit jaar hebben we een tekort. Juist op dit punt,
terwijl er echt geen inhoudelijk argument voor te geven is om de
buitenlandse beleggers 30 miljoen te geven, is het niet binnen de eigen
ontwijkingssfeer opgelost. Dat is wel een beetje een patroon. Als er
sprake is van ontwijking, wordt de ontwijking aangepakt. Maar
tegelijkertijd moet het geld dat het opbrengt — dat heet dan vaak
"grondslagverbreding" — weer terug naar het bedrijfsleven. Dat is
eigenlijk belonen van slecht gedrag. Daar hebben mijn fractie en ik de
afgelopen jaren wel echt verzet tegen aangetekend. Want daarmee kom je
nooit tot een rechtvaardige belasting op arbeid en kapitaal. Als je wat
je ophaalt met het tegengaan van ontwijking, elke keer teruggeeft aan
bedrijven, beloon je toch elke keer weer dat slechte gedrag. Om die
reden zijn wij in ieder geval tegen dit onderdeel. Als er een amendement
komt om het te scheiden en als dat amendement het haalt, dan zullen wij
het wetsvoorstel tegen ontwijking steunen. Maar als het zo aan elkaar
gekoppeld blijft, zullen wij dit wetsvoorstel niet steunen.
De voorzitter:
De heer Van Weyenberg.
De heer Van Weyenberg (D66):
Dit wetsvoorstel is een erfenis van het vorige kabinet. Laten we zeggen
dat ik de heer Nijboer complimenteer met zijn snelle cursus situationeel
denken.
De voorzitter:
De heer Nijboer heeft een persoonlijke opmerking.
De heer Nijboer (PvdA):
Nou, het is geen persoonlijke opmerking, hoor; het is gewoon een
interruptie. Ik kan best tegen opmerkingen, maar deze komt nu zo vaak
terug dat ik er even wat van moet zeggen. De heer Groot heeft keer op
keer aangegeven dat je slecht gedrag niet moet belonen. Ook ten aanzien
van dit wetsvoorstel was het klip-en-klaar. Ik heb het de heer Wiebes
van tevoren ook laten weten, zowel informeel als in debatten; zoekt u
het maar terug. Ik heb gezegd: als u hiermee komt, veel succes ermee,
maar de steun van de PvdA zal het niet krijgen. Overigens hebben wij wel
meer maatregelen van het vorige kabinet niet gesteund. Als de heer Van
Weyenberg goed had opgelet, had hij dat ook gezien. Ik noem maar het op
eigen benen zetten van ABN en de vertraging die dat opliep, en
amendementen bij vele wetten. Dus zo bijzonder is het niet dat ik
kritiek heb op wetten die ook de vorige regering voorstelde.
De heer Van Weyenberg (D66):
Zeker. Ik heb overigens wel gezien dat opbrengsten uit
belastingontwijking volgens mij ook toen soms wel werden gebruikt voor
maatregelen binnen de Vpb. Maar goed, de heer Nijboer gaat
vanzelfsprekend geheel over zijn eigen standpunten — nu. En ik ook; dat
klopt.
Voorzitter. Ik heb nog twee vragen. Ten eerste zie ik nog uit naar de
beantwoording in tweede termijn van de vraag hoe dat toezicht op de
substance-eisen nou vorm krijgt en of er nou eigenlijk genoeg
toezichtscapaciteit is. De staatssecretaris zei later dat er ook nog
meer incidentele capaciteit is. Dat is goed om te horen. Maar bij al
deze dingen wil je weten hoe je ervoor zorgt dat substance-eisen niet
alleen op papier, maar ook in de praktijk werken. Daar heb ik nog wel
vragen over. Het is ook geen geheim dat ik altijd een fan ben van
businesscases. Als blijkt dat we dat met nog wat meer capaciteit beter
kunnen dichtschroeien, dan sta ik daar altijd voor open. Ik laat die
weging ook aan het kabinet en ik zie uit naar de beantwoording.
Mijn tweede vraag gaat over de koppeling tussen die twee elementen in
dit wetsvoorstel. Een aantal sprekers heeft het er al over gehad. De
staatssecretaris heeft volgens mij betoogd dat het een niet zonder het
ander kan, ook vanwege de gelijkheid. Ik zou hem willen vragen om ook
die vraag nog klip-en-klaar te beantwoorden. Ik begrijp namelijk de
vraag van collega's. Die begrijp ik. Moet je dat nou zo doen met die
vrijstelling? Ik heb de staatssecretaris horen beweren dat die twee
dingen echt onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Dat antwoord zou ik
nog wel een keer willen horen, ook om eventuele voorstellen van anderen
op waarde te kunnen schatten. Dat kan heel kort.
Dank u wel.
De voorzitter:
Mevrouw Leijten.
Mevrouw Leijten (SP):
Voorzitter. Het is mij een genoegen dat er een kabinet is en dat we
spreken met een staatssecretaris op missie. Dit is het eerste
daadwerkelijke treffen. Ik wens hem veel succes. Weet dat wij u altijd
zullen steunen, aanjagen, aanmoedigen en kapittelen als u te weinig doet
aan belastingontwijking en -ontduiking. "Ontwijking" en "ontduiking"
zijn allemaal van die eufemistische termen. Het is gewoon parasitair
gedrag. Je onttrekt geld aan de samenleving dat hartstikke nodig is. We
zullen elkaar nog veel daarover treffen. De grote lijn komt dus wel weer
terug. Het is volgens mij wel helder waar de SP staat.
Dan naar het wetsvoorstel. Er zijn toch een aantal zaken ten aanzien van
dit wetsvoorstel die ik nog even wil voorleggen aan de staatssecretaris.
Ik heb het in de eerste termijn al gezegd: als het over fiscale planning
in Nederland gaat, dan gaan de dominee en de koopman altijd een beetje
tegen elkaar in. Maar hier heeft de koopman toch wel gewonnen, omdat dit
wetsvoorstel een impuls geeft aan de doorstroompraktijk. Het is niet de
bedoeling, maar het gaat het wel doen. Daar had ik een vraag over
gesteld. We hadden daar een interruptiedebatje over. De staatssecretaris
zei: nee, het is juist niet de bedoeling. Toen vroeg ik aan hem: hoe
gaat u de komende jaren kijken naar gedrag? Ik had het niet zozeer over
het toezicht op hen die zeggen coöperatie te zijn, maar meer over
gedrag. Hoeveel meer worden er ingeschreven? Worden er belastingadviezen
gegeven waarin de houdstercoöperatie terugkomt? Gaan er meer bedrijven
gebruik van maken? Ik heb het dus meer over gedrag op metaniveau. We
hebben ook bij algemeen fondsen gezien dat dat toch een mooie route
lijkt te zijn om als belanghebbende niet met naam en toenaam in een
register te komen. Dat komt waarschijnlijk in het tweede gedeelte nog
wel terug. Dat is dan weer een route. We weten dat de
belastingplanningsindustrie allang voordat dit soort wetten überhaupt
zijn ingevoerd ontsnappingsmogelijkheden aan het maken is. Dat is de
praktijk. Daar moeten we ook nog wat mee, maar dat hoeven we niet in het
kader van dit wetsvoorstel te bespreken. Ik zou graag willen weten hoe
de staatssecretaris het toezicht op dat gedrag op metaniveau in de
komende twee jaar gaat volgen.
Dan de schakelende tussenhoudster. Ik moet daar wel om lachen. Dit gaat
allemaal over coöperaties, en dan heb je ook nog een schakelende
tussenhoudster. Dat is natuurlijk feitelijk ook een coöperatie. Een
schakelende tussenhoudster is een trustkantoor, een uitvoerder van een
niet-bestaand reëel bedrijf dat wel een vennootschap is en dat Nederland
gebruikt als doorstroomland. Laten we daar nou gewoon geen doekjes om
winden.
De staatssecretaris gaat kijken hoe hij de substance-eisen
internationaal kan vergelijken. Ik heb nog een technische vraag voor
hem. Ik wilde graag dit wetsvoorstel gebruiken om die substance-eisen
strenger te maken. Ik heb begrepen dat ik dit niet via een amendement
kan omdat het in lagere regelgeving ligt. Kunnen we dat ook later nog
doen en heeft het dan nog zijn werking in dit wetsvoorstel? Dat is
allemaal nogal technisch, dus het antwoord daarop mag ook
schriftelijk.
De heer Van Weyenberg (D66):
Even om te kijken of ik het begrijp: vraagt mevrouw Leijten nu aan de
staatssecretaris of het afdoende is om bijvoorbeeld per motie op te
roepen om die substance-eisen verder aan te scherpen, omdat het in een
besluit van de staatssecretaris moet? Begrijp ik dan de vraag goed? Ik
ben even in verwarring.
Mevrouw Leijten (SP):
Substance wordt geregeld in lagere wetgeving dan de wet zelf, omdat je
het dan sneller kan aanpassen en niet een heel wetgevingstraject nodig
hebt. Stel dat we substance-eisen voor de hele trustsector gaan
aanscherpen — dat debat gaan we vanzelf voeren — heeft het dan ook zijn
werking in dit wetsvoorstel? Dat is eigenlijk mijn vraag.
Tot slot. Dit wetsvoorstel over de houdster- en de tophoudstercoöperatie
gaat erom evenwicht en gelijke behandeling te verkrijgen met nv's en
bv's. Dat daarbij de tophoudstercoöperatie bij voorbaat van de
inhoudingsplicht wordt uitgesloten, komt op mij wel erg vreemd over. De
vrijstellingsgronden zijn gigantisch. Je bent een Nederlandse bedrijf,
je bent een Nederlandse coöperatie en je zit in verdragslanden. We weten
dat wij ontzettend veel verdragen hebben. De coöperaties strekken zich
uit over de Europese Unie en de Europese Economische Ruimte. Dat zijn
dus ontzettend veel landen. Ik vraag me dan af waarom die 30 miljoen
nodig is. Als je hier echt gebruik van wilt maken, kan je het in je
constructie al zo regelen dat je hierbinnen valt. Ik sluit me dus
volledig aan bij het pleidooi van GroenLinks en de Partij van de Arbeid
dat die 30 miljoen echt van tafel moet. Willen we iets doen aan
belastingontwijking, dan zullen wij altijd kijken hoe het scherper en
beter kan. We gaan dit cadeautje echt niet geven, want het gaat over
bedrijven die heel ver buiten ons grondgebied liggen en daarmee
Nederland dus gewoon gebruiken om winst te verkleinen, te versmallen en
door te sluizen. Daar gaan we echt geen subsidie op zetten.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik heb zelf nog een korte opmerking als woordvoerder. Omdat
ik voorzitter ben, zal ik de rest van mijn opmerkingen verwerken in de
nadere schriftelijke ronde. Ik vind het namelijk een beetje onhandig om
hier rollen te vermengen. Ik zou graag een toezegging van de
staatssecretaris krijgen over hoe in de komende jaren zal blijken of dit
wetsvoorstel werkt of niet. Dat kan bijvoorbeeld in de halfjaarlijkse of
de jaarlijkse rapportage. Dat kan door over het aantal
tussenhoudstermaatschappijen en het financieel belang jaarlijks te
rapporteren, zodat wij een vinger aan de pols kunnen houden en kunnen
zien of dit aangepakt wordt of niet.
Ten tweede ben ik zeer benieuwd naar het antwoord op de vraag op welke
wijze de substance-eisen precies vorm krijgen en hoe we die enigszins
kunnen vergelijken met de landen om ons heen. Ik wil in reactie op de
heer Van Weyenberg aanvullen dat vijf mensen misschien best genoeg is,
omdat deze kantoren allemaal best wel vlak bij elkaar zitten.
Ik stel voor dat we nu een lunchpauze nemen en daarna verdergaan met het
antwoord van de staatssecretaris.
De vergadering wordt van 12.28 uur tot 13.10 uur geschorst.
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. De interne discussie kunt u morgen
voortzetten. Wij gaan verder met de tweede termijn van de regering over
het wetsvoorstel op de houdstercoöperatie dividendbelasting.
Staatssecretaris Snel:
Dank je, voorzitter, en excuses voor de vertraging. Er waren een aantal
mensen die wat meer wilde weten van de Paradise Papers. Ik moest daar
een kort antwoord op geven en dat heb ik gedaan.
Wij gaan verder met de vragen die net nog zijn gesteld. Ik houd de
volgorde van de vragenstellers aan. Normaal gesproken kun je het ook per
blokje doen, maar er waren zo veel verbanden dat wij toch hebben
besloten om het op volgorde van de sprekers te doen. Ik begin met de
vraag die door meerdere leden is gesteld over de uitbreiding van de
inhoudingsvrijstelling van nv's en bv's naar derde landen. De vraag is
of dit verplicht is naar aanleiding van die uitspraak over staatssteun.
Ik heb in mijn eerste termijn denk ik niet helder genoeg gezegd dat de
staatssteundreiging die wij voelden, meer zat op dat andere deel en
inderdaad minder op het deel van de vrijstelling. Dat hoeft dus niet,
zou je kunnen zeggen. Wij doen het toch graag, omdat wij, op basis van
ons eigen gelijkheidsbeginsel en rechtsbeginsel, graag willen dat er een
gelijke behandeling ontstaat voor de nv's/bv's aan de ene kant en de
coöperaties aan de andere kant. Het is een rechtsbeginsel dat niet mag
uitmaken in welke vorm je het giet. Wij willen gewoon dat er noch in de
ene noch in de andere vorm onderscheid kan worden gemaakt. Wij hebben
hier dus vanuit dat gelijkheidsbeginsel voor gekozen en niet op basis
van de Europese staatssteunregels. Het is goed dat ik dit even helderder
zeg, want ik had dat niet helder genoeg gedaan.
De heer Snels (GroenLinks):
Dat begrijp ik, en ik begrijp het analytisch, maar dat betekent dat er
dus geen juridisch bezwaar is om dit deel van de wet niet te laten
doorgaan als fracties dat zouden willen, ook niet in Nederlandse
wetgeving?
Staatssecretaris Snel:
Dat klopt. Nogmaals, wij willen dit graag omdat wij denken dat het
evenwichtig is om het voor beide elementen te doen. Je gaat het voor de
ene uitbreiden en dat moet ook, dat heeft te maken met de vrijheid van
kapitaal. Ik zal het even voorlezen: Dit onderscheid is in beginsel
strijdig met het vrije verkeer van kapitaal, maar op grond van de
zogenaamde standstillbepalingen toegestaan. Dat is artikel 64 van de
VWEU. Dan moet u mij niet precies vragen …
De voorzitter:
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
Staatssecretaris Snel:
Kijk, de voorzitter weet het al. Daarom moet je voor de
houdstervennootschappen verdergaan. Dan is het de vraag of je dat ook
doet voor bv's en nv's. Wij vinden het met het oog op het
gelijkheidsbeginsel verstandig om dit ook te doen, maar het is niet zo
dat die loskoppeling juridisch onmogelijk is. Ik zou daar niet voor
zijn, zeg ik erbij, maar het is juridisch niet onmogelijk. Dit was een
belangrijke vraag van mevrouw De Vries. Daar is nog meer over te
vertellen als u dat technisch wil, maar ik denk dat dit het voornaamste
element van het eerste deel was.
Mevrouw De Vries heeft ook nog gevraagd naar de reële coöperaties:
worden die nog geraakt? Ik heb geprobeerd uit te leggen dat wij, voor
zover wij dat kunnen zien, denken dat reële coöperaties niet worden
geraakt. Wij hebben dit in overleg met de NCR gedaan. Wij kunnen het
natuurlijk niet helemaal uitsluiten of garanderen, maar alles is erop
gericht dat de partijen die kunnen aantonen hier echt reëel mee bezig te
zijn, hun werk kunnen blijven doen.
Mevrouw De Vries vroeg of de substance-eisen die moeten worden gesteld,
dezelfde zijn in de nieuw in te voeren bronheffing. Die komt later, dus
niet meteen maar over een aantal jaren. Eigenlijk is het antwoord hierop
dat met dit wetsvoorstel belangrijk voorwerk wordt verricht en dat die
elementen kunnen worden overgenomen. Dat is, denk ik, ook wel de
bedoeling, maar ze kunnen eventueel altijd nog te zijner tijd met dit
wetsvoorstel worden aangepast. Wij komen hierover dus nog te spreken bij
de indiening van het nieuwe wetsvoorstel. Het is echter wel de bedoeling
dat wij hiermee de basis daarvoor leggen.
Mevrouw Aukje de Vries (VVD):
Nog even over het vorige punt. Dat ging over de vraag of reële
coöperaties worden geraakt. Is na bijvoorbeeld een of twee jaar wel aan
te geven of dat ook de praktijk is? Ik snap dat het de bedoeling van de
wet is om reële coöperaties niet te raken. Wordt wel gevolgd of reële
coöperaties toch worden geraakt en worden wij daarover en over de
desbetreffende knelpunten in de wetgeving dan ook geïnformeerd?
Staatssecretaris Snel:
Dat is eigenlijk de vraag die ook door de heer Omtzigt en anderen is
gesteld. Dit wetsvoorstel heeft een zekere bedoeling. We hopen dat het
werkt, maar het is goed om te kijken hoe het in de praktijk ook echt
uitpakt. Ik denk wel dat daarbij het volgende moet worden opgemerkt. Wij
kunnen nu inschatten dat ongeveer 20% van al die coöperaties
houdstercoöperaties zijn. Stel dat wij bij wijze van spreken zouden gaan
meten hoeveel dat er zijn na dit wetsvoorstel en dat wij zien dat dit
aantal niet afneemt, betekent dit dan dat het wetsvoorstel geen effect
heeft gehad? Het antwoord daarop is nee, want het kan dus best zijn dat
die coöperaties nog wel bestaan, maar in ieder geval geen gebruik meer
maken van de fiscale regelingen die daarin zitten. Het als zodanig wel
of niet zijn van een houdstercoöperatie zegt dus nog niks over het
gebruik van de fiscale regeling. Dit wetsvoorstel probeert die fiscale
regeling dicht te schroeien, zodat zij dat niet meer kunnen doen.
Tegelijkertijd kan een coöperatie uiteindelijk toch beslissen om door te
gaan zoals zij het deed, maar dan zonder deze fiscale faciliëring.
Mevrouw Aukje de Vries (VVD):
Dat is toch net even een beetje een andere invalshoek denk ik. Dit gaat
over de vraag of hiermee het misbruik wordt aangepakt. Ik denk dat het
ook goed is om dat te volgen. Mij gaat het meer om het volgende. Ik neem
aan dat reële coöperaties die straks toch worden geraakt, zich zullen
melden bij de Belastingdienst, want dat was niet de bedoeling van het
wetsvoorstel. Ik vind het wel goed dat wij daar dan ook over worden
geïnformeerd.
Staatssecretaris Snel:
Oké, dat zeg ik toe.
Mevrouw De Vries heeft verder een technisch vrij lastige vraag gesteld:
waarom moet de onderneming in de rechte lijn zitten? Ik geloof dat dat
de vraag was. Ik moet het antwoord een beetje voorlezen. We wilden kort
bespreken hoe ingewikkeld het allemaal kán worden, maar de hoofdlijn is
eigenlijk als volgt. Nederland wil binnen de ondernemingsketen
belemmeringen zo veel mogelijk wegnemen. Een schakelvennootschap moet
schakelen tussen twee ondernemingen boven en onder de
schakelvennootschap. Die staat in het midden, tussen die twee
ondernemingen. Daarom moet de onderneming in een rechte lijn zitten. Het
belangrijkste element van het antwoord gaat nu komen. Deze eis is niet
nieuw. Of er sprake is van een onderneming in de rechte lijn hangt in
het specifieke geval af van feiten en omstandigheden, maar niet bedoeld
is, op enigerlei wijze, om op dit punt af te wijken van de huidige,
bestaande praktijk. Ik denk eigenlijk dat dit is wat mevrouw De Vries
met haar vraag bedoelde. Die rechte lijn is nu eenmaal zoals die is. De
schakelvennootschap heeft die te bedienen. We gaan daar niet anders mee
om dan we tot nu toe deden.
Dan ga ik in op een vraag van de heer Snels en van mevrouw Leijten.
Welke invloed heeft het onderhavige wetsvoorstel op het doorsluizen van
het dividend? Leidt het wetsvoorstel nou tot meer doorstroom of niet? Ik
denk dat het eerste en belangrijkste punt is dat de houdstercoöperaties
in ieder geval nu strenger worden aangepakt. Daarom mag het duidelijk
zijn dat die route niet zal helpen voor de doorstroompraktijk. In het
wetsvoorstel wordt de uitbreiding van de inhoudingsvrijstelling richting
derde landen, net als binnen de EU, niet ongelimiteerd vormgegeven. In
het licht van de initiatieven van de EU en de OESO inzake de bestrijding
van de belastingontwijking is een proactieve houding van alle landen
gewenst. Ongelimiteerde doorstroom van vrijgestelde dividenden zou daar
ook haaks op staan. We proberen dat met z'n allen te voorkomen. Dat doen
wij niet alleen; dat doen de EU en de OESO ook. Daarom geldt de
uitbreiding van de inhoudingsvrijstelling richting derde landen alleen
als er sprake is van een, kort gezegd, met Nederland gesloten verdrag
ter voorkoming van dubbele belasting en als in het verdrag een
dividendbepaling is opgenomen.
Om te voorkomen dat er kunstmatige structuren worden opgezet met als
voornaamste doel van de voordelen van een inhoudingsvrijstelling te
kunnen genieten — het is niet ondenkbaar dat bedrijven blijven zoeken
naar kunstmatige constructies — is Nederland een voorstander van
adequate antimisbruikbepalingen. Hiertoe zijn in het onderhavige
wetsvoorstel antimisbruikbepalingen opgenomen en daarom streeft
Nederland ernaar — het is denk ik belangrijk om dit nog actief in te
brengen — in verdragen te voldoen aan de in de OESO-standaard
afgesproken minimumstandaarden tegen verdragsmisbruik. Sterker nog,
Nederland is binnen de OESO een van de meest actieve spelers daarin. Wij
hebben ook vaak gevraagd — dat heeft te maken met de principal purpose
tests, als ik het goed zeg — …
De voorzitter:
Ja.
Staatssecretaris Snel:
Sommige mensen zijn hierin al meer ervaren dan ik.
Nederland heeft gevraagd: zullen we dat nou eens concreet maken binnen
de OESO? Het heeft daar initiatieven toe genomen, maar helaas is het
niet gelukt om deze PPT's door iedereen te laten ondertekenen. Het is
wel iets waar Nederland op blijft inzetten, juist om dit soort misbruik
te voorkomen. Met de voorgenomen maatregelen wordt naar de verwachting
van het kabinet het tegengaan van ongewenste planningsmogelijkheden
voldoende gewaarborgd.
De heer Snels (GroenLinks):
Ik aarzel om mijn vraag nu te stellen, omdat die niet helemaal past
binnen dit wetsvoorstel, maar de vraag was vanochtend nog iets
algemener. Het argument van het kabinet voor het helemaal afschaffen van
de dividendbelasting was steeds, ook vorige week, dat het goed is voor
het vestigingsklimaat. Maar mijn vraag was, zeker omdat heel veel landen
nog wel gewoon dividendbelasting hebben, of dat niet weer leidt tot
allerlei constructies waarbij bedrijven en rijke mensen Nederland gaan
gebruiken om dividendbelasting te omzeilen.
Staatssecretaris Snel:
Nogmaals, dat betreft een wetsvoorstel dat pas later in deze
kabinetsperiode aan de orde zal komen. Als je geen dividendbelasting
meer hebt, hoef je die ook niet meer te ontwijken, maar daartegenover
staat — en dat is wel belangrijk — dat we een bronheffing op rente,
royalty's en dividenden gaan invoeren. Die is natuurlijk specifiek
bedoeld om de situaties waar we het nu over hebben, te voorkomen.
De voorzitter:
De heer Snels zegt dat we daar later verder over zullen spreken. Ik had
er ook geen enkele angst voor dat dat debat afgelopen zou zijn na
vandaag.
De staatssecretaris vervolgt zijn betoog.
Staatssecretaris Snel:
De heer Mulder vroeg in eerste termijn: kan een orde van grootte gegeven
worden? Daarover heb ik al iets gezegd. We hebben er net nog even over
nagediscussieerd of we daarin precies kunnen zijn, maar dat blijft
lastig. Het is moeilijk om te weten wat er zou gebeuren als, dus dat
vind ik ingewikkeld. De omvang, de hoeveelheid coöperaties hebben we net
al wel genoemd: dat waren er 2.000 van de 9.500. Maar ik denk dat het
belangrijkste is dat we willen voorkomen dat we, als we nu niks zouden
doen en er een staatssteunprocedure tegen ons komt die zou leiden tot
terugvordering, daarin vastraken. Niet alleen de staatssteunprocedure is
vervelend, maar ook het wezenlijke risico op eventuele terugvordering.
Dat proberen we te voorkomen. Daarom doen we dit nu.
De voorzitter:
U kunt gewoon doorgaan met uw betoog, hoor.
Staatssecretaris Snel:
Ja, maar soms zie ik iemand gebaren en denk ik: misschien moet ik
stoppen. Maar ik ga dus gewoon door. De houdstercoöperatie is een
structuur die we proberen in deze vorm te voorkomen.
De heer Van Weyenberg vroeg hoe de Belastingdienst in de praktijk alles
rond de substance-eisen precies gaat controleren. We hebben een aantal
zaken genoemd, ook in de schriftelijke antwoorden. Daar is nog wel iets
meer over te vertellen in zijn algemeenheid, maar ik kan mij ook
voorstellen dat ik dat even kort op papier zet — dat is misschien iets
makkelijker — in plaats van de hele praktijk hier nu te benoemen. Want
anders vraagt u mij hoe het precies gaat en dat weet ik dan nog niet. De
hele set-up die we hebben is in ieder geval wel belangrijk; dat haal ik
nogmaals aan. In die set-up heeft een inhoudingsplichtige een meldplicht
en moet hij zelf een eerste substance test doen. Die informatie gaat
naar de Belastingdienst. Op basis daarvan doet de Belastingdienst
risicogericht onderzoek. In dat systeem hebben wij op zichzelf best veel
vertrouwen. Bovendien denken wij dat we, door de manier waarop we dat
kunnen onderzoeken en met het aantal fte's dat ik heb genoemd, een eind
gaan komen. We kunnen kijken in hoeverre we nog een korte brief wijden
aan de manier waarop de Belastingdienst dat precies gaat doen. Ik denk
dat dat beter is dan dat ik dat hier helemaal probeer op te lezen.
Mevrouw Leijten en de heer Omtzigt vroegen op welke manier wordt
bijgehouden dat de houdstercoöperaties verdwijnen en of hierover
gerapporteerd kan worden. Ik gaf net al een kleine hint. Voor deze
wetgeving zal de houdstercoöp hetzelfde worden behandeld als een
kapitaalvennootschap. Hierdoor is er straks dus geen fiscaal belang meer
om gebruik te maken van een coöperatie. We kunnen dus niet beloven dat
die coöperatie niet verdwijnt, want die kan om andere redenen blijven
bestaan. We kunnen daar wel over rapporteren, maar dat heeft wellicht
niet zo veel zin. Of het nu wel of niet afneemt, dat wil niets zeggen
over het gebruik van die maatregel. Het gaat bijvoorbeeld ook om de
vraag of het daarbij om reële coöperaties gaat. Maar goed, we zullen
kijken of we daar een iets beter inzicht in kunnen krijgen en we zullen
daar vervolgens over rapporteren. Zo op het eerste gezicht lijkt het ons
best lastig om dat zo in beeld te brengen, al was het maar omdat
iedereen uiteindelijk zelf de rechtsvorm kan kiezen. Het kan dus zijn
dat het van het een naar het ander gaat, en dan meet je iets wat je niet
wilt weten.
Mevrouw Leijten (SP):
Zo krijg ik natuurlijk nooit een antwoord. Ik heb de vraag zowel per
interruptie als in tweede termijn gesteld. Er wordt gesteld dat ik het
heb gehad over het verdwijnen van coöperaties of houdstercoöperaties,
maar daar heb ik niet over gesproken. De staatssecretaris betoogt hier
dat er geen fiscaal verschil meer is. De houdstercoöperatie heeft dus
geen fiscaal voordeel meer. Prof. Albert zegt iets totaal
tegenovergestelds. Hij zegt: dit zal een nieuwe route zijn om "Nederland
doorstroomland" nog meer te gebruiken. Waar ik naar vraag, is: hoe
worden het gebruik en de groei hiervan bijgehouden? Daar heb ik naar
gevraagd. Gewoon: hoe gaan we het volgen de komende een, twee jaar? Of
moeten we uiteindelijk weer in de krant lezen dat het enorm is
toegenomen en dat dit onvoorzien was? Volgens mij is het een heel
simpele vraag. Voorzitter, volgens mij heeft u hem zelf ook gesteld in
uw afsluitende woorden. Ik wil dat we dit gaan bijhouden en dat hierover
wordt gerapporteerd. Als de staatssecretaris daar gewoon "ja" op zegt,
zijn we er ook. Maar ik heb het niet gehad over verdwijnen. Ik bedoelde
iets heel anders met mijn vraag dan het antwoord dat ik erop
krijg.
Staatssecretaris Snel:
Ik snap dat u misschien een ander antwoord daarop had verwacht. Kijk,
een ding weet je zeker: dat voor deze coöperaties de weg is
dichtgeschroeid. Dat is althans wat wij denken dat er gaat gebeuren,
want er zit geen fiscaal voordeel meer in. Dus waarom zou je dan zo
opereren? U zegt eigenlijk: het is dus best wel mogelijk dat het via een
andere structuur nog terugkomt. U vraagt of ik daarover dan kan
rapporteren. Als wij dat zien en als wij weten wat er uiteindelijk mee
gebeurt, dan kunnen we dat uiteraard in beeld proberen te brengen. Ik
zeg alleen maar dat als je daarbij puur en alleen kijkt naar de
hoeveelheid houdstercoöperaties, je dan waarschijnlijk niet het antwoord
krijgt dat je zoekt. Dat was eigenlijk wat ik hier betoogde.
Mevrouw Leijten (SP):
Er wordt iets gelijk getrokken, waarvan je zegt: dat is redelijk, dat
moet ook een beetje vanuit Europa. Tegelijkertijd worden er voor de
inhoudingsplicht allerlei vrijstellingen gecreëerd. En juist daar zit 'm
natuurlijk de aantrekkelijkheid. De tophoudstercoöperatie wordt bij
voorbaat uitgesloten van de inhoudingsplicht. Dat is toch een
bevoordeling? Dat gebeurt bij nv's en bv's echt niet. Dat heb ik ook
gevraagd, en toen zei u: daar moet ik in tweede termijn even op
terugkomen. Dat snap ik allemaal heel goed. Maar zeggen dat je het
volledig gelijkstelt en dat je het dichtschroeit, ik zie het niet. En
juist omdat we hierover een verschil van inzicht hebben, wat kan, vraag
ik om het goed te volgen.
Staatssecretaris Snel:
Volgens mij maakt u een bruggetje naar uw andere vraag over de
tophoudsterstructuren. Ik moet eerlijk zeggen dat "tophoudsterstructuur"
niet de terminologie is die ik gebruikte. Als ik het goed begrijp, gaat
het dus gewoon om reële coöperaties. U vraagt waarom die op voorhand
worden uitgesloten. Daar heeft mevrouw De Vries ook naar gevraagd. Wij
hebben in het wetsvoorstel grenzen aangegeven voor reële coöperaties,
dus voor coöperaties die met de beste bedoelingen zijn opgericht. Dat
vinden wij redelijk, dat is een reële coöperatie. Die willen we niet
inhoudingsplichtig maken. Dan zegt u: dat zou ik wel willen. Maar goed,
het is het voorstel van dit kabinet om dat niet te doen. Sterker nog,
het is eigenlijk het voorstel van het vorige kabinet om dat niet te
doen. Dat brengen we nu in uitvoering. Maar daar heb ik op zich begrip
voor, ook omdat anders de vraag zou komen: maar wat gebeurt er dan met
die reële coöperaties? Worden die dan straks allemaal
inhoudingsplichtig? Ik denk dat dat niet de bedoeling is.
Mevrouw Leijten (SP):
Het punt is natuurlijk de manier waarop wordt geconstateerd of iets een
reële, daadwerkelijk economische waarde en werkgelegenheid toevoegende
coöperatie is. Daar zit het 'm in. Maar goed, ik geloof dat we hier niet
uitkomen. Ik heb ook nog steeds geen antwoord gekregen of dit nu
daadwerkelijk goed gevolgd gaat worden in de komende jaren, dus hierover
kan de staatssecretaris een voorstel tegemoetzien tijdens de plenaire
behandeling.
Staatssecretaris Snel:
Misschien heel kort over het laatste. Het is niet de bedoeling, want zo
lijkt het bijna, dat ik u informatie wil achterhouden. We willen
uiteraard op het moment dat we nieuwe wetgeving in het leven roepen
kijken of die werkt. Ik had alleen vragen over de manier waarop we dat
kunnen doen. Daar ben ik misschien ook nog niet uit. Ik heb gezegd:
laten we er nou even over denken hoe we dit het beste kunnen doen.
Nogmaals, ik zei alleen dat als je een aantal dingen wilt gaan meten, je
niet moet kijken naar het bestaan van die structuren an sich, omdat ze
misschien helemaal niet meer van deze fiscale constructie gebruikmaken.
Ik denk dat het goed is om gewoon te zeggen: ik snap wat u vraagt; dit
was inderdaad niet alleen een vraag van u maar ook van andere
aanwezigen. Laten we daarop terugkomen zodra we er meer van weten.
De voorzitter:
Ik aarzel een klein beetje. Dit gaat even over de vraag van mevrouw
Leijten. Ja, mijnheer Van Rooijen, het kan, maar ik probeer …
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Het moet u toch ook zijn opgevallen dat de staatssecretaris mij in
sneltreinvaart passeerde. Ik heb geen antwoord gekregen op mijn vraag.
Het ging van mijn rechter- naar mijn linkerbuurman, voor u omgekeerd,
voorzitter. Ik had een vraag gesteld of de afschaffing van de
dividendbelasting niet de verdragspositie en de onderhandelingspositie
verzwakt en of bij die afschaffing niet de race to the bottom wordt
ingezet, omdat wij al de laagste zijn.
De voorzitter:
Ik wijs erop a. dat de staatssecretaris nog niet klaar is en b. dat ik
de opmerking maakte dat u een vraag stelt over een wetsvoorstel dat we
vandaag niet behandelen. Ik probeer vandaag de wetsvoorstellen ruimte te
geven die hier voorliggen. Ik weet dat een aantal collega's bijvoorbeeld
nog vragen wil stellen over de afschaffing van de wet-Hillen, om het
maar even kort door de bocht te zeggen. Die ligt vandaag wel voor. Dus
we kunnen vandaag net doen alsof we het wetsvoorstel behandelen dat de
dividendbelasting afschaft, wat niet het geval is, maar dan komen andere
zaken in de knel. Dat is waarom ik enigszins terughoudend ben. Ik geef u
nog een keer het woord.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Collega's zijn ook ampel aan het woord geweest. Ik zal het heel kort
houden. Ik zal de vraag dus woensdag herhalen.
De voorzitter:
Dat lijkt mij een terechte opmerking, want woensdag gaat het over het
hele algemeen financiële beleid; bij de AFB. Daar vind ik in principe
dat deze vraag ook volledig thuishoort. Het staat de staatssecretaris
vrij om te antwoorden, maar ik geef ook aan dat deze vraag in het kader
van dit wetsvoorstel niet helemaal aan de orde is.
Staatssecretaris Snel:
Misschien kan ik dan toch even antwoorden, want het was mij inderdaad
niet ontgaan dat u die vragen hebt gesteld. Ik was ook nog niet helemaal
aan het antwoord, dat had ik een beetje geplaatst in het puntje overig,
omdat dit iets minder te maken had met dit wetsvoorstel als zodanig. U
stelde vragen over …
De heer Van Rooijen (50PLUS):
… de toegestoken hand.
De voorzitter:
De klamme hand, de warme hand, de koude hand …
Staatssecretaris Snel:
… de race to the bottom. Is het nodig, is de Vpb niet beter dan het
afschaffen van de dividendbelasting? Het lijkt me inderdaad gewoon beter
om die vraag later deze week aan de orde te hebben.
U stelde ook de vraag of als wij dit zouden doen, dat niet zou leiden
tot een verzwakking van de onderhandelingspositie bij de bilaterale
belastingverdragen. Dat is op zich denk ik wel een terechte vraag; u
hebt daar misschien vanuit uw eigen verleden ook nog wel ervaring mee.
Het antwoord is dus eigenlijk: ja, dat kan impact hebben, in de zin dat
je om te beginnen geen dividendbelasting hebt om weg te geven. Dat was
eigenlijk het argument. Dat is zo, maar tegelijkertijd kijken landen in
de praktijk vaak breder; ze zoeken toch naar een zeker evenwicht in dit
soort dingen. Zo zijn er altijd wel plussen en minnen in je eerste
onderhandeling. Het is niet zo dat dit structureel de Nederlandse
verdragspositie minder sterk zou maken. Dat is niet iets wat wij
herkennen, maar het is wel een element. Daartegenover komt wel te staan
dat we natuurlijk een bronheffing op royalty's en rente gaan krijgen en
dat dat natuurlijk wel weer een zekere bargaining power met zich mee
brengt. Dus dat denk ik met betrekking tot uw vragen.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Aansluitend, u heeft in antwoord op collega Snels al gezegd dat de
verdragspositie, het verdragenbeleid van de oude notitie aan herijking
toe is. Zou u dit dan ook expliciet daarbij willen meenemen?
Staatssecretaris Snel:
Ja dat lijkt me goed. Volgens mij heb ik nu wel alle vragen
beantwoord.
De voorzitter:
Er zijn onbeantwoorde vragen, waaronder van de heer Nijboer.
De heer Nijboer (PvdA):
Ik heb een opmerking naar aanleiding van wat de staatssecretaris zei,
voorzitter, dus een interruptie. De staatssecretaris zei zojuist dat het
afschaffen van de dividendbelasting effect heeft op onze
onderhandelingspositie. Daar zou ik toch nog wel iets meer van willen
horen, want dat is nieuw voor mij.
Staatssecretaris Snel:
In zijn algemeenheid — dat geldt voor alles — heb je in zo'n
belastingverdrag allerlei elementen. Je gaat dubbele belastingen
voorkomen. De sterkste onderhandelingspositie is als we op alle tarieven
90% hebben staan en dat we dat dan voor een land specifiek terugbrengen
naar 10%, 15% of 20%. Dat zou in speltheorie de ideale positie zijn. Het
is natuurlijk geen werkelijke positie en dat willen we ook helemaal
niet. De heer Van Rooijen zei terecht dat als je uit jezelf een
bronbelasting of dividendbelasting verlaagt, je minder weg te geven
hebt. Ik denk dat dat speltheoretisch waar is. Ik zeg dat daartegenover
wel weer nieuwe belastingen komen, die daar weer een ander gewicht aan
geven. Bovendien zijn de bilaterale belastingverdragen op zeer veel
elementen gestoeld en niet alleen op de dividendbelasting als zodanig.
Het is dus een complexer geheel. Nogmaals, wij verwachten niet dat er
een echt reële impact van uitgaat. Voordat ik dat met zekerheid stel, is
het goed om dit mee te nemen in onze notitie over verdragsbeleid als die
wordt aangepast of als we er weer over komen te praten met de
Kamer.
De heer Nijboer (PvdA):
Ik begrijp dat in internationale onderhandelingen alles met elkaar
samenhangt, maar 1,4 miljard is natuurlijk wel serieus. Als je dat niet
meer kunt bieden, heb je als Nederland toch een andere positie. Ik zou
bij het wetsvoorstel dat we nog krijgen, graag een analyse ontvangen van
de onderhandelingspositie. Wat betekent dit voor Nederland? Mevrouw De
Vries zucht nu al, maar ik kan haar voorspellen dat we alles zullen
weten van de dividendbelasting voordat die door de Kamer is behandeld,
want wij zijn daar fel tegen. Ik wil alle effecten ervan weten, ook als
dat op de onderhandelingspositie van Nederland …
Mevrouw Aukje de Vries (VVD):
De heer Nijboer wil zich laten overtuigen.
De heer Nijboer (PvdA):
Ik ben op zoek naar argumenten, mevrouw De Vries.
De voorzitter:
U bent op zoek naar argumenten. Dat is wel een eerlijk antwoord!
Staatssecretaris Snel:
Ik denk dat het niveau van die 1,4 miljard waarop de heer Nijboer doelt,
het wezenlijke punt is. Dat is niet hetgeen wat je gaat zitten weggeven.
Nogmaals, het gaat om het volgende. Ik wil daar best wat over schrijven,
maar dat zal niet heel veel meer zijn dan het speltheoretische karakter.
Als je ergens een lage belasting over hebt en je wilt een gunstig
belastingverdrag afspreken, heb je minder weg te geven in dat spelletje.
Dat is waar, maar dat is, nogmaals, echt maar één element van de vele.
Ik verwacht niet dat dit onze onderhandelingspositie significant zal
beïnvloeden.
De voorzitter:
De allerlaatste vraag van de heer Van Rooijen.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Ik steun toch wel het betoog van de heer Nijboer, die wat verrast was
door de vraag die ik stelde, maar ook door het wat terughoudende
antwoord van de staatssecretaris. Ik zou dit niet als speltheoretisch
willen beschouwen. Ik weet dit uit eigen ervaring, eind jaren zestig,
toen ik internationale zaken en bilaterale verdragen deed. Nederland had
maar één bronheffing, de dividendbelasting en niet de rente- en
royaltybelasting die de meeste landen wel hebben. De bronheffing is een
van de allerbeste manieren om bij onderhandelingen het geven en nemen te
doen, dus niet het geven-en-nemen-spel maar de
geven-en-nemenonderhandelingen. Als Nederland de dividendbelasting kwijt
is en alleen voor rente en royalty's een bronheffing invoert in extremis
voor de randgevallen, dan heb je op het terrein van de bronheffingen
eigenlijk helemaal niets meer te onderhandelen.
Staatssecretaris Snel:
Misschien is het goed om nog één keer te benadrukken dat het niet alleen
gaat om een bronbelasting op rente en royalty's, maar ook op
dividend.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Ja, uiteraard.
Staatssecretaris Snel:
Dat is dus wel degelijk iets van een bargaining chip in die situatie.
Het lijkt me goed om in de toelichting op het wetsvoorstel waarin we de
dividendbelasting afschaffen, ook de elementen mee te nemen die
betrekking hebben op wat dat betekent. Ik denk dat dat het beste moment
is om er uitgebreid bij stil te staan.
Mevrouw Aukje de Vries (VVD):
Nou, dan begin ik ook met argumenten.
De voorzitter:
Ik aarzel heel erg. Ik hoor net een toezegging van de staatssecretaris
om bij de memorie van toelichting op het wetsvoorstel terug te komen op
de afschaffing van de dividendbelasting. Is het daarmee niet voldoende
getackeld?
De heer Snels (GroenLinks):
Ik houd het heel kort. De staatssecretaris heeft al toegezegd dat hij
kijkt naar de notitie verdragsbeleid. Misschien moet hij daar wat meer
haast mee maken. In eerste termijn heeft hij dit toegezegd omdat daar
een aantal elementen in staan. Er komt een onderhandelingspositie. Hoe
zit het met de dividendbelasting in het kader van de bestaande
verdragen? Verdragen moeten misschien ook aangepast worden. Als die
notitie iets meer spoed krijgt, kunnen we vervolgens ook kijken naar het
wetsvoorstel inzake dividendbelasting.
Staatssecretaris Snel:
Ik zit daar een beetje over te twijfelen. Spoed is goed, in die zin dat
we het tijdig moeten weten. Ik heb helemaal in het begin van mijn
interventie gezegd dat ik begin volgend jaar met een soort fiscale
beleidsagenda kom, waar dit uiteraard een onderdeel van is. Daarbij zal
ik ook het verdragsbeleid meenemen. Er is natuurlijk ook een eigen
traject voor de voorbereiding van de afschaffing van de
dividendbelasting. Daarbij zouden we heel specifiek de vraag kunnen
meenemen wat die afschaffing nou betekent voor onze
onderhandelingspositie. Ik denk dat begin volgend jaar het juiste moment
is om die fiscale agenda te ontvouwen. Vervolgens kijken we met elkaar
in welke wetgevingsprocessen we het gieten.
De voorzitter:
Dank u wel. Hiermee beëindig ik het wetgevingsoverleg over de
houdstercoöperatie en dividendbelasting.
De staatssecretaris zal de Kamer nader informeren over de reële coöperaties die door het wetsvoorstel geraakt kunnen worden.
De staatssecretaris komt terug op de nieuwe structuur in de tophoudsterstructuur. Dat betreft het artikel waar mevrouw Leijten misschien ook nog de hele titel van zal toevoegen aan de Handelingen.
Bij de dividendbelasting zal de vraag meegenomen worden wanneer er gekeken zal worden naar het verdragsbeleid.
De staatssecretaris zegt een brief toe over het toezicht op de substance-eisen. Ik hoop dat het dan niet alleen gaat over de substance-eisen maar ook over de aantallen. Het gaat dus om zowel de substance-eisen als de aantallen.
Is dit goed? Of ben ik nog wat vergeten?
Mevrouw Aukje de Vries (VVD):
U bent niet iets vergeten, maar de toezegging over de reële coöperaties
ging niet over coöperaties die geraakt kunnen worden, maar over
coöperaties die in de praktijk ook geraakt gaan worden. Als dat zich
voordoet en ze zich melden bij de staatssecretaris of de
Belastingdienst, kunnen we daar dan over geïnformeerd geworden over
enige tijd?
De voorzitter:
Ja, dat is het verzoek.
Staatssecretaris Snel:
Ik ga even na of ik het goed begrepen heb. Het tweede punt dat u noemt,
gaat over de tophoudsters. Ik heb proberen uit te leggen dat het, gelet
op de manier waarop het door ons geïnterpreteerd is — als het niet goed
is, hoor ik dat graag — gaat om de reële coöperaties. We hebben net ook
wat uitgebreider besproken dat we de reële coöperaties niet willen
raken, maar dat het juist gaat om coöperaties die hoofdzakelijk
deelnemingen houden. Voor mijn gevoel had ik daar in ieder geval
antwoord op gegeven. De andere toezeggingen herkennen we wel, geloof
ik.
Mevrouw Leijten (SP):
De staatssecretaris heeft een brief toegezegd over de substance-eisen,
waarbij het gaat over de vraag: is er sprake van reële economische
activiteit of is het maar een kantoortje of een brievenbusje of een
kamerplant of een printer? Ik zou het ook wel heel prettig vinden als
hij even ingaat op het element van de lagere wetgeving. Moeten we het nu
regelen of kunnen we het ook later regelen, wat dan zijn beslag heeft in
veel meer wetten, waarbij het bijvoorbeeld toeziet op de hele
trustsector?
Staatssecretaris Snel:
Mevrouw Leijten heeft helemaal gelijk. Die vraag had ik hier ook nog
liggen. Het korte antwoord is: ja, u had gelijk. Bijvoorbeeld via een
motie kan je dat in gang zetten.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik sluit hierbij dit wetgevingsoverleg. Ik schors enkele
minuten en dan gaan we verder met het wetgevingsoverleg over het
Belastingplan.
Sluiting 13.53 uur.
ONGECORRIGEERD STENOGRAM Verslag OSV 4 (2017-2018) van 6 november 2017 |
---|
Aan ongecorrigeerde verslagen kan geen enkel recht worden ontleend. Uit ongecorrigeerde verslagen mag niet letterlijk worden geciteerd. Inlichtingen: verslagdienst@tweedekamer.nl |