[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Toelichtende nota

Bijlage

Nummer: 2017D33712, datum: 2017-11-23, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Internationaal Verdrag van Hongkong voor het veilig en milieuvriendelijk recyclen van schepen; Hongkong, 15 mei 2009 (2017D33711)

Preview document (šŸ”— origineel)


Internationaal Verdrag van Hongkong voor het veilig en milieuvriendelijk
recyclen van schepen; Hongkong, 15 mei 2009 (Trb. 2010, 227)

TOELICHTENDE NOTA

A. HET VERDRAG; ALGEMEEN

1. Achtergrond

1.1 Inleiding 

Het Internationaal Verdrag van Hongkong voor het veilig en
milieuvriendelijk recyclen van schepen (Trb. 2010, 227) (hierna: het
verdrag) is op 15 mei 2009 onder de auspiciƫn van de International
Maritime Organization (hierna: IMO) aangenomen. Het verdrag heeft
betrekking op het ontwerp, de constructie, de werking en de op de
recycling gerichte voorbereiding van schepen om de veilige en
milieuverantwoordelijke recycling ervan te vergemakkelijken zonder
afbreuk te doen aan de scheepsveiligheid en het efficiƫnt functioneren
van het schip. Voorts betreft het verdrag het veilig en
milieuverantwoord functioneren van scheepsrecyclingsinrichtingen en ziet
het op de vaststelling van een passend handhavingsmechanisme voor
scheepsrecycling. Twee doelstellingen zijn derhalve leidend:
scheepsrecycling dient op een meer milieuverantwoorde wijze plaats te
vinden en de slechte arbeidsomstandigheden moeten worden verbeterd. In
het verdrag worden afspraken gemaakt over de vraag hoe met voor de sloop
bestemde schepen moet worden omgegaan. 

1.2 Aanleiding en totstandkoming van het verdrag

Met name in India, Pakistan en Bangladesh vindt de sloop van
afgeschreven zeeschepen veelvuldig plaats onder gevaarlijke en
milieuonvriendelijke omstandigheden. Bij de medewerkers van de
scheepsrecyclingsinrichtingen vinden soms ernstige ongelukken plaats en
de recycling leidt in veelvuldig geval tot aanzienlijke schade voor het
milieu. De milieuvervuiling vindt onder meer plaats door het in zee
wegdrijven van gevaarlijke stoffen en materialen. Ook is er vaak een
gebrek aan goede voorzieningen voor verantwoorde afvoer en verwerking
van vrijkomende ā€“ vaak giftige en schadelijke ā€“ stoffen, zoals
asbest. 

De thans internationaal geldende regelgeving voor de export van
gevaarlijk afval, te weten het Verdrag van Bazel en de binnen de
Europese Unie geldende EVOA-verordening, is onvoldoende toegesneden op
de speciale problematiek van sloopschepen. Met het Verdrag van Bazel
wordt beoogd de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke
afvalstoffen te reguleren, teneinde hiermee de gezondheid en
leefomgeving te beschermen tegen de eventuele schadelijke effecten van
de productie, het beheer, het overbrengen en de verwijdering van
gevaarlijke afvalstoffen. Problematisch voor de handhaving van het
Verdrag van Bazel is dat het niet geheel helder is vanaf welk concreet
moment een schip in de praktijk als afval moet worden beschouwd en welk
land moet worden beschouwd als uitvoerland. De bepalingen zijn daarnaast
te omzeilen door het schip, voorafgaand aan het slopen, om te vlaggen
naar een land dat geen partij is bij het Verdrag van Bazel. Voorts wordt
de verbetering van de arbeidsomstandigheden in de
scheepsrecyclingsinrichtingen niet door dit verdrag ondervangen. De
EVOA-verordening, de implementatie van het Verdrag van Bazel op Europees
niveau, kent dezelfde knelpunten. Verdrag noch verordening zijn daardoor
toereikend. Een nieuw verdrag, toegespitst op de specifieke problematiek
van scheepsrecycling, was derhalve aangewezen.

Daarom is sinds het einde van de jaren negentig binnen de IMO gesproken
over de mogelijkheid van een specifiek verdrag voor scheepsrecycling. De
onderhandelingen hebben uiteindelijk op 15 mei 2009 geleid tot de
totstandkoming en aanname van het Verdrag van Hongkong. Vanwege de
verschillende doelstellingen van het verdrag is bij de totstandkoming
samengewerkt met onder meer de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO),
en met het secretariaat van het Verdrag van Bazel. 

Het Koninkrijk der Nederlanden staat achter de doelstellingen van het
verdrag en heeft het daarom op 21 april 2010 ondertekend. Thans dient
het verdrag, na goedkeuring van het parlement, te worden aanvaard om
partij te worden bij het verdrag. Met het opstellen van de
goedkeuringstukken is begonnen nadat de Europese verordening betreffende
scheepsrecycling is vastgesteld. Deze verordening geeft invulling aan de
verplichtingen die voortvloeien uit het verdrag en is vastgesteld om de
inwerkingtreding van het verdrag te versnellen (zie ook paragraaf 4.1
hieronder). Bijkomend voordeel was dat op dat moment de inhoud van de
aanvullende richtsnoeren bekend was. In deze richtsnoeren zijn veel
inhoudelijke aanbevelingen opgenomen, die relevant zijn voor reders en
scheepsrecyclingsinrichtingen. Veel (Europese) landen, waaronder
Nederland, hebben er daarom voor gekozen om het traject tot ratificatie
pas te starten na vaststelling van de verordening en de richtsnoeren.

Het verdrag treedt in werking 24 maanden na de datum waarop ten minste
vijftien staten zich aan het verdrag hebben gebonden, waarbij aan twee
aanvullende voorwaarden moet zijn voldaan. De gecombineerde handelsvloot
van de vijftien staten moet ten minste 40 procent van de brutotonnage
(GT) van de mondiale koopvaardijvloot vertegenwoordigen, en het
gecombineerde maximale jaarlijkse scheepsrecyclingvolume in de voorbije
tien jaar van de vijftien staten dient ten minste drie procent van de
brutotonnage van de gezamenlijke koopvaardijvloot te vertegenwoordigen.
Tot nu toe heeft Ć©Ć©n land het verdrag geratificeerd, en zijn vier
landen toegetreden. Deze landen zijn samen goed voor bijna 20 procent
van de GT van de mondiale koopvaardijvloot. In deze landen worden echter
bijna geen scheepsrecyclingsactiviteiten verricht.

2. Opzet en inhoud van het verdrag

2.1 Opzet

Het verdrag bestaat uit artikelen, een bijlage met daarin voorschriften,
en aanhangsels. De artikelen zijn zeer algemeen en bevatten onder meer
de begripsomschrijvingen, het toepassingsbereik en algemene bepalingen
over onder meer de inwerkingtreding en wijziging van het verdrag. De
bijlage vormt een integrerend deel van het verdrag en de daarin
opgenomen voorschriften bevatten de meer inhoudelijke eisen die worden
gesteld aan reders en scheepsrecyclingsinrichtingen. De aanhangsels die
aan de bijlage zijn gehecht bevatten de verklaringen en formulieren die
voortvloeien uit de bepalingen van het verdrag, bijvoorbeeld het
formulier voor het Internationaal certificaat betreffende de
inventarisatie van gevaarlijke materialen. 

Daarnaast zijn door de IMO aanvullende richtsnoeren vastgesteld. Deze
staan formeel los van het verdrag. Met de richtsnoeren wordt
duidelijkheid verschaft aan binnen het toepassingsbereik vallende
partijen over de wijze waarop ze aan de verdragsbepalingen kunnen
voldoen. Zo zijn bijvoorbeeld aanvullende richtsnoeren opgesteld over
het opstellen van het scheepsrecyclingplan, zodat
scheepsrecyclingsinrichtingen beter kunnen inschatten op welke wijze ze
aan de betreffende verdragsbepalingen kunnen voldoen. Daarnaast zijn
richtsnoeren opgesteld met betrekking tot de toelating van
scheepsrecyclingsinrichtingen. Deze hebben toegevoegde waarde voor
verdragspartijen bij de toelating, alsmede voor
scheepsrecyclingsinrichtingen die zich voorbereiden op het
toelatingstraject. 



2.2 Inhoud

Het verdrag beoogt scheepsrecycling veiliger en op een meer
milieuverantwoorde wijze te laten plaatsvinden. Hiertoe worden aan
meerdere partijen eisen gesteld. 

Allereerst worden eisen aan schepen gesteld. Zo dienen schepen gedurende
hun hele levensduur over een Internationaal certificaat betreffende de
inventarisatie van gevaarlijke materialen te beschikken. Hiervoor dient
een inventarislijst van gevaarlijke materialen te worden opgesteld,
waarin is opgenomen welke gevaarlijke materialen zich waar en in welke
hoeveelheid in het schip bevinden. Daarnaast zijn bepaalde stoffen,
bijvoorbeeld asbest, voor nieuwe schepen verboden. Bij het onderzoek ten
behoeve van de afgifte van het certificaat wordt naar deze aspecten
onderzoek gedaan. Voorts dient het schip, alvorens het kan worden
gerecycled, een Internationaal certificaat betreffende de gereedheid
voor recycling te verkrijgen. Hiervoor dient een aantal voorbereidende
handelingen te worden verricht. Zo dient door de
scheepsrecyclingsinrichting op basis van informatie van de reder een
scheepsrecyclingplan te worden opgesteld, waarin onder meer wordt
opgenomen hoe bij de recycling met gevaarlijke materialen wordt
omgegaan. 

Door middel van de eisen aan schepen wordt bijgedragen aan de
doelstelling van een meer milieuverantwoorde scheepsrecycling. De
vlaggenstaat waarborgt dat schepen die onder haar vlag opereren,
onderzocht en gecertificeerd worden overeenkomstig de vereisten uit het
verdrag.

Ten tweede worden eisen gesteld aan de plek waar de scheepsrecycling
plaatsvindt: de scheepsrecyclingsinrichtingen. Deze inrichtingen moeten
aan bepaalde eisen ten aanzien van arbeidsomstandigheden en het milieu
voldoen. De bevoegde autoriteit, een overheidsinstantie aangewezen door
de staat waar de scheepsrecyclingsinrichting gevestigd is, dient in te
staan voor de kwaliteit van de scheepsrecyclingsinrichtingen door
slechts scheepsrecyclingsinrichtingen die voldoen aan de relevante eisen
toe te laten. Schepen mogen slechts gerecycled worden in toegelaten
scheepsrecyclingsinrichtingen. 

Tot slot is het verdrag relevant voor havenstaten. De havenstaat neemt
een belangrijke rol in bij de naleving van het verdrag, omdat met de
havenstaatcontroles bij uitstek eventuele schendingen van het verdrag
kunnen worden opgespoord, zowel door schepen van verdragspartijen als
door schepen van derde landen. Tijdens deze controles kan namelijk aan
het licht komen dat een schip niet over de benodigde certificaten
beschikt. 

2.3 Een ieder verbindende bepalingen 

Naar het oordeel van de regering bevat het verdrag enkele bepalingen die
rechtstreeks rechten aan burgers en bedrijven toekennen of hen
verplichtingen opleggen, in de zin van artikel 93 en 94 van de Grondwet.

De bepalingen die naar het oordeel van de regering een ieder verbindend
zijn, zijn (met name) artikel 11, tweede lid, en de voorschriften 8, 9
en 11. In artikel 11, tweede lid, wordt bepaald dat wanneer een schip
onnodig wordt aangehouden of vertraagd op grond van artikel 8, 9 of 10
van het verdrag, het aanspraak kan maken op vergoeding van elk geleden
verlies of schade. Voorschrift 8 bevat verplichtingen voor schepen,
alvorens tot recycling kan worden overgegaan. Voorschrift 9 bevat de
verplichting voor scheepsrecyclingsinrichtingen om een
scheepsrecyclingplan op te stellen. Tot slot bevat voorschrift 11 enkele
rechten voor scheepseigenaren ten aanzien van de certificering.

3. Koninkrijkspositie

De goedkeuring van het verdrag wordt voor het gehele Koninkrijk
gevraagd. 

Het verdrag zal gelden voor zowel Europees als Caribisch Nederland.
Vanwege het besluit van de Raad van de Europese Unie is het voor
Europees Nederland van belang om het verdrag tijdig te ratificeren,
ofwel, in het geval van het Koninkrijk der Nederlanden, te aanvaarden.
In dit besluit wordt Nederland gemachtigd en aangespoord het verdrag te
ratificeren; uiterlijk op 31 december 2018 worden door de Raad de
vorderingen getoetst die ten aanzien van ratificaties zijn geboekt. 

Voor Caribisch Nederland wordt medegelding wenselijk geacht in verband
met de havenstaatbevoegdheden die de eilanden in dat geval verkrijgen.
Daarmee kunnen de eilanden de relevante certificaten vereisen van
schepen die een haven in Caribisch Nederland aandoen, in het kader van
de havenstaatcontrole. De mondiale werking van het verdrag wordt hiermee
bevorderd. Gezien het feit dat de BES-eilanden niet over een
vlagregister beschikken, is het verdrag in dat kader niet relevant. Voor
Caribisch Nederland zal het verdrag worden bekrachtigd zodra de
implementatieregelgeving, zoals wordt besproken in paragraaf 4.2, is
vastgesteld. Dit zal naar verwachting in 2018 zijn. De inwerkingtreding
van deze wijziging zal worden verbonden aan de inwerkingtreding van het
verdrag.

Aruba acht medegelding wenselijk, maar er dient nog uitvoeringswetgeving
opgesteld te worden. Zodra de uitvoeringswetgeving voor Aruba gereed is,
zal de akte van aanvaarding voor Aruba kunnen worden gedeponeerd.
CuraƧao en Sint Maarten hebben aangegeven zich nog te beraden. 

4. Implementatie

4.1 Europees Nederland

In 2013 is de Europese verordening betreffende scheepsrecycling tot
stand gekomen. Hierin zijn grotendeels de verplichtingen volgend uit het
verdrag opgenomen. De verordening is tot stand gekomen vanwege het
belang dat de Europese Unie hecht aan de spoedige inwerkingtreding van
het verdrag. Door de verordening zullen EU-lidstaten al voldoen aan de
verplichtingen uit het verdrag, waardoor lidstaten het verdrag sneller
zullen ratificeren en het verdrag dus eerder in werking treedt. 

Voor Europees Nederland vormt (uitvoeringsregelgeving van) de Europese
verordening betreffende scheepsrecycling in belangrijke mate de
implementatie van het verdrag. In Nederland vormen twee regelingen de
uitvoering van de Europese verordening betreffende scheepsrecycling: een
regeling die ziet op de regels voor scheepsrecyclingsinrichtingen en een
regeling die betrekking heeft op eisen aan schepen.

Het verdrag laat het aan de verdragspartijen zelf om te bepalen op welke
wijze ze de kwaliteit van de scheepsrecyclingsinrichtingen waarborgen.
In de Europese verordening betreffende scheepsrecycling is gekozen voor
het systeem dat EU-lidstaten op hun grondgebied gevestigde
scheepsrecyclingsinrichtingen erkennen als ze aan de vereisten van de
Europese verordening betreffende scheepsrecycling voldoen. Om te
bewerkstelligen dat scheepsrecyclingsinrichtingen aan de juiste eisen
voldoen, dienen de Europese hergebruikstaten
scheepsrecyclingsinrichtingen te inspecteren en te erkennen. Wanneer er
een scheepsrecyclingsinrichting is erkend, stelt de betrokken lidstaat
de Commissie daarvan in kennis. De Commissie stelt daarop een Europese
lijst op van erkende scheepsrecyclingsinrichtingen. Op deze lijst kunnen
ook scheepsrecyclingsinrichtingen uit een derde land worden opgenomen;
deze worden erkend door de Commissie. Scheepsrecycling is slechts
mogelijk in een inrichting die op deze Europese lijst is opgenomen. 

Op drie punten bevat het verdrag aanvullende eisen ten opzichte van de
Europese verordening betreffende scheepsrecycling. Dit betreft
allereerst de verplichting voor scheepsrecyclingsinrichtingen om schepen
die niet voldoen aan de vereisten van het verdrag te weren ingevolge
voorschrift 17, tweede lid uit de bijlage bij het verdrag. Dit zal zich
voornamelijk voordoen bij schepen onder de vlag van een
niet-verdragspartij; schepen onder de vlag van een verdragspartij dienen
ten gevolge van eisen van de vlaggenstaat al aan de
verdragsverplichtingen te voldoen. 

Ten tweede rusten op de exploitant van de scheepsrecyclingsinrichting
twee meldplichten. Allereerst dient de exploitant het aan de bevoegde
autoriteit (het land waar de scheepsrecyclingsinrichting gevestigd is)
te melden indien het voornemen bestaat een schip te recyclen ingevolge
artikel 24, eerste lid, van het verdrag. Daarnaast moet volgens artikel
24, derde lid, de exploitant de geplande aanvangsdatum van de recycling
melden aan de bevoegde autoriteit. 

Om deze drie verplichtingen te implementeren, is regelgeving in
voorbereiding. Deze verplichtingen zullen worden geĆÆmplementeerd door
middel van een ministeriƫle regeling. 

4.2 Caribisch Nederland

Op het Caribische deel van Nederland is de Europese verordening
betreffende scheepsrecycling niet van toepassing, omdat deze slechts
geldt voor het Europese deel van het Koninkrijk. Daarom is voor
Caribisch Nederland afzonderlijke uitvoeringsregelgeving vereist
alvorens het verdrag voor dit deel aanvaard kan worden. Gezien het feit
dat de BES-eilanden niet beschikken over scheepsrecyclingsinrichtingen,
noch over schepen die binnen de reikwijdte van het verdrag vallen,
hoeven de bepalingen uit het verdrag die zich daartoe richten, niet
geĆÆmplementeerd te worden. Slechts de bepalingen die verband houden met
de havenstaatcontrole zijn voor de implementatie voor Caribisch
Nederland relevant. Ter implementatie van het verdrag zal het Besluit
aanwijzing verdragen Wet havenstaatcontrole worden aangepast, zodat de
relevante certificaten van schepen kunnen worden vereist in het kader
van de havenstaatcontrole. De voorbereidingen voor dit besluit zullen in
het najaar van 2017 worden verricht, zodat het besluit naar verwachting
in 2018 kan worden vastgesteld. De inwerkingtreding van het besluit zal
worden verbonden aan de inwerkingtreding van het verdrag. 

4.3 Aruba, CuraƧao en Sint Maarten

Door de Caribische landen van het Koninkrijk dient eveneens
uitvoeringsregelgeving te worden opgesteld. Hierbij is van belang dat
een onderscheid wordt gemaakt tussen de verplichtingen voor een
verdragspartij in de hoedanigheid van vlaggenstaat, als hergebruikstaat
en als havenstaat. CuraƧao beschikt, in tegenstelling tot Aruba en Sint
Maarten, over een scheepsregister met daarin schepen die binnen de
reikwijdte van dit verdrag vallen. Daarom zijn de verplichtingen voor de
verdragspartij in de hoedanigheid van vlaggenstaat voor CuraƧao
relevant, in geval besloten wordt tot medegelding.

Op welke termijn de uitvoeringsregelgeving gereed zal zijn, is in dit
stadium nog onduidelijk. 

5. Gevolgen voor het bedrijfsleven en administratieve lasten

5.1 Gevolgen voor het Koninkrijk der Nederlanden, Europees Nederland 

In 2013 is de Europese verordening betreffende scheepsrecycling
aangenomen. Zoals hierboven beschreven, komen de bepalingen van deze
verordening vrijwel geheel overeen met die van het verdrag. In die zin
zal ratificatie van het verdrag geen extra kosten met zich meebrengen
voor scheepseigenaren bovenop de EU-verordening. Echter, voor de
duidelijkheid worden de relevante kosten voor de scheepseigenaren, zoals
geraamd in de toelichting bij de Regeling tot wijziging van de Regeling
voorkoming verontreiniging door schepen en de Regeling
havenstaatcontrole 2011 in verband met de implementatie van Verordening
(EU) nr. 1257/2013 inzake scheepsrecycling, hier nog eens beschreven. 

De geraamde kosten voor Nederlandse scheepsrecyclingsinrichtingen, in
verband met de EU-verordening inzake scheepsrecycling, worden hier niet
opnieuw beschreven. Die hangen grotendeels samen met de bepalingen in de
EU-verordening omtrent erkenning en opneming van
scheepsrecyclingsinrichtingen op de Europese lijst. 

Het verdrag heeft gevolgen voor schepen onder Nederlandse en
buitenlandse vlag in Nederlands eigendom en beheer met een tonnage van
ten minste 500 bruto ton. Verondersteld wordt dat het in de toekomst om
ongeveer 1700 zeeschepen per jaar gaat, die gemiddeld 15 jaar onder
Nederlands beheer vallen voordat ze aan het buitenland worden verkocht
of gesloopt. De grootste kostenpost betreft het opstellen van de
inventarisatie van gevaarlijke materialen, voor zowel nieuwe als
bestaande schepen. Deze nalevingkosten verschillen per type schip, maar
zullen naar schatting gemiddeld ā‚¬ 20.000,- per schip bedragen. De
inventarisatie wordt gemiddeld voor 1700 schepen eens in de vijftien
jaar dat een schip onder Nederlandse vlag vaart eenmalig verricht. De
verwachte totale kosten voor de Nederlandse vloot zullen dan ā‚¬ 2,3
miljoen per jaar bedragen. Opgemerkt zij dat het hier ten dele gaat om
kosten die ook al voor andere internationale verplichtingen moeten
worden gemaakt, zoals een inventarisatie van het gevaarlijke materiaal
asbest, waarvoor in het SOLAS verdrag verbodsbepalingen zijn opgenomen.

Met de inventarisatie van gevaarlijke materialen zijn ook
administratieve kosten gemoeid. Er moet een plan worden gemaakt, ter
beschrijving van de visuele of steekproefsgewijze controle aan de hand
waarvan de inventaris van gevaarlijke materialen wordt opgesteld.
Daarnaast moet de inventarisatie van gevaarlijke materialen worden
bijgehouden. Voor alle schepen samen worden de administratieve lasten
geraamd op ā‚¬997.000,- per jaar.

Ten slotte zijn er kosten verbonden aan het laten recyclen bij een
recyclingfaciliteit die aan de vereisten van het verdrag voldoet. Het is
niet de verwachting dat dat om veel schepen zal gaan. Nederland heeft
een relatief jonge vloot, en schepen worden meestal voor hun levenseinde
aan derde landen doorverkocht. De totale kosten per jaar worden geraamd
op ā‚¬22.000 per jaar. 

Overzicht toename kosten voor Nederlandse vlooteigenaren. 	Euro per jaar

Nalevingskosten opstellen Inventarisatie Gevaarlijke Materialen

(deels kosten die ook gemaakt moeten worden voor internationale asbest
verplichtingen)	2.300.000

Administratieve lasten opstellen Inventarisatie Gevaarlijke Materialen
997.000

Nalevingskosten en administratieve lasten bij recyclen Nederlandse
schepen	   22.000



	Totaal kosten Nederlandse bedrijven	3.319.000



De bepalingen uit het verdrag zullen de concurrentiepositie van
Nederlandse bedrijven niet negatief beĆÆnvloeden, integendeel.
Nederlandse en andere EU bedrijven moeten deze kosten toch al maken in
verband met de EU-verordening. Als het verdrag in werking treedt, zullen
ook bedrijven buiten de Europese Unie met dezelfde afspraken en
bijkomende kosten te maken krijgen. Dat zal de eerlijke mondiale
concurrentieverhoudingen verbeteren. 

5.2 Gevolgen voor het Koninkrijk der Nederlanden, Caribisch gebied 

Aanvaarding van het verdrag zal alleen gevolgen hebben voor bedrijven op
CuraƧao. CuraƧao is het enige Koninkrijksland in het Caribisch gebied
dat zeeschepen onder eigen vlag in beheer heeft. CuraƧao heeft in 2017
281 schepen onder de CuraƧaose vlag. Daarvan hebben er 119 schepen een
tonnage van tenminste 500 bruto ton. Deze schepen zullen kosten moeten
maken om aan de verplichtingen van het verdrag te voldoen.

De grootste kostenpost betreft het opstellen van de inventarisatie van
gevaarlijke materialen, voor zowel nieuwe als bestaande schepen. Net
zoals bij Nederlandse schepen geldt dat het hier ten dele gaat om kosten
die ook al voor andere internationale verplichtingen moeten worden
gemaakt, zoals een inventarisatie van het gevaarlijke materiaal asbest,
waarvoor in het SOLAS verdrag verbodsbepalingen zijn opgenomen. Met de
inventarisatie van gevaarlijke materialen zijn ook administratieve
kosten gemoeid. Ten slotte zijn er kosten verbonden aan het laten
recyclen bij een recyclingfaciliteit die aan de vereisten van het
verdrag voldoet. 

Aangenomen wordt dat de kosten per schip, onder de vlag van CuraƧao
hetzelfde zullen zijn als de kosten per schip onder Nederlandse vlag.
Voor alle 119 schepen worden dan de totale kosten geraamd op
ā‚¬230.000,- per jaar. 

Het is niet dat verwachting dat deze toename van kosten de
concurrentiepositie van CuraƧaose bedrijven zal beĆÆnvloeden. De kosten
per schip zijn beperkt, en als het verdrag in werking treedt, zullen ook
andere internationaal opererende bedrijven met dezelfde afspraken en
bijkomende kosten te maken krijgen. 

6. Toezicht en handhaving

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat (voorheen: Minister van
Infrastructuur en Milieu) is, in Nederland, aangewezen als de bevoegde
autoriteit die overgaat tot het erkennen van
scheepsrecyclingsinrichtingen en tot het intrekken of schorsen van deze
erkenningen. Een besluit tot erkenning zal, namens de Minister, worden
afgegeven door de Inspecteur-Generaal van de Inspectie Leefomgeving en
Transport (ILT). Hetzelfde geldt voor een besluit tot intrekking of
schorsing van de erkenning. 

De bevoegdheid tot afgifte van de voor schepen relevante certificaten
ligt eveneens bij de Minister van Infrastructuur en Waterstaat. In de
praktijk zullen de vereiste inspecties worden uitgevoerd door
klassenbureaus, die namens deze Minister de certificaten zullen afgeven.
Klassenbureaus zijn private erkende organisaties die de benodigde
specifieke kennis voor onderzoek en certificering bezitten.
Verplichtingen voor reders zullen in de praktijk met name worden
gehandhaafd door een certificaat niet af te geven.

Bij de havenstaatcontroles speelt de ILT een belangrijke rol; in dit
kader wordt gecontroleerd of de benodigde certificaten aan boord zijn en
wordt, indien dit niet het geval is, een uitgebreide inspectie
uitgevoerd. Schepen kunnen worden aangehouden indien ze niet over de
juiste certificaten beschikken. 

B. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1 Algemene verplichtingen

Artikel 1 van het verdrag bevat enkele algemene bepalingen. Het
verplicht partijen om zich in te spannen om schadelijke effecten van
scheepsrecycling te verminderen of te voorkomen. De verdragsbepalingen
beletten partijen niet om, individueel of gezamenlijk, strengere
maatregelen te nemen om op deze wijze negatieve gevolgen voor de
menselijke gezondheid of de leefomgeving te voorkomen, verminderen of
minimaliseren, zolang deze in overeenstemming zijn met het
internationale recht. Samenwerking tussen partijen ten behoeve van een
effectieve implementatie wordt aangemoedigd, net zoals het ontwikkelen
van methoden om scheepsrecycling veiliger en milieuvriendelijker te
laten plaatsvinden. 

Artikel 2 Begripsomschrijvingen

Dit artikel bevat de omschrijving van de begrippen gebruikt in het
verdrag. Zo worden onder meer de begrippen ā€˜scheepsrecyclingā€™ en
ā€˜scheepsrecyclingsinrichtingā€™ gedefinieerd. 

Artikel 3 Toepassing

Artikel 3 betreft het toepassingsbereik van het verdrag. De bepalingen
zien op schepen die de vlag van een verdragspartij voeren of onder wiens
gezag zij opereren en op scheepsrecyclingsinrichtingen die opereren
onder het gezag van een verdragspartij. Het begrip schip wordt in
artikel 2 gedefinieerd en is vrij breed; zo vallen bijvoorbeeld ook
drijvende platforms eronder. 

Niet alle schepen vallen binnen de reikwijdte van het verdrag.
Allereerst vallen oorlogsschepen, marinehulpschepen, of andere schepen
die eigendom zijn van of worden geƫxploiteerd door een verdragspartij
en die voorlopig uitsluitend worden aangewend voor een niet-commerciƫle
overheidsdienst, niet onder het verdrag. Ten tweede vallen schepen met
een tonnage van minder dan 500 GT buiten de werking van het verdrag. Tot
slot is het verdrag niet van toepassing op schepen die gedurende hun
levensduur uitsluitend opereren in wateren die onder de soevereiniteit
of jurisdictie vallen van de lidstaat waarvan het schip de vlag voert.
Verdragspartijen moeten evenwel door het aannemen van passende
maatregelen waarborgen dat schepen die niet binnen de reikwijdte van het
verdrag vallen, opereren op een wijze die verenigbaar is met het
verdrag, voor zover dat redelijk en praktisch uitvoerbaar is. 

Tot slot wordt bepaald dat schepen die de vlag voeren van een derde land
niet gunstiger mogen worden behandeld dan schepen onder de vlag van een
verdragspartij. Dit heeft tot gevolg dat alle schepen die een haven
aandoen van een verdragspartij aan de eisen van het verdrag moeten
voldoen, ongeacht of de vlaggenstaat verdragspartij is. Dit is in lijn
met andere IMO-verdragen, zoals MARPOL. 

Artikel 4 Controle met betrekking tot scheepsrecycling

Verdragspartijen dienen van schepen onder hun vlag of onder hun gezag te
eisen dat zij voldoen aan de eisen zoals gesteld in het verdrag. 

Eenzelfde verplichting geldt voor verdragspartijen waar een
scheepsrecyclingsinrichting is gevestigd. De verdragspartij die
jurisdictie heeft over dergelijke inrichtingen vereist dat de
inrichtingen voldoen aan de relevante bepalingen uit het verdrag en
neemt doeltreffende maatregelen om naleving van deze bepalingen te
verzekeren. 

Artikel 5 Onderzoek en certificering van schepen

Dit artikel verplicht verdragspartijen ertoe dat zij waarborgen dat
schepen die onder haar vlag varen of onder haar gezag opereren, en die
moeten worden onderzocht en gecertificeerd, worden onderzocht en
gecertificeerd in overeenstemming met de voorschriften neergelegd in de
bijlage bij het verdrag. De verplichting wordt derhalve bij de
vlaggenstaat gelegd.

Artikel 6 Toelating van scheepsrecyclingsinrichtingen

Ingevolge artikel 6 dienen verdragspartijen te waarborgen dat
scheepsrecyclingsinrichtingen voldoen aan de voorschriften die zijn
vastgesteld in de bijlage, en dat zij aan de hand van deze voorschriften
worden toegelaten. Zoals besproken in paragraaf 4 zal dit in het
Europese deel van Nederland gebeuren door middel van de Europese lijst
van erkende scheepsrecyclingsinrichtingen. 

Artikel 7 Uitwisseling van informatie

Desgevraagd dient een verdragspartij informatie te verschaffen over de
gronden van toelating van scheepsrecyclingsinrichtingen binnen zijn
jurisdictie. 

Artikel 8 Inspectie van schepen

In dit artikel wordt geregeld dat een schip waarop het verdrag van
toepassing is, in elke haven of laad- of losplaats buitengaats van een
andere verdragspartij kan worden geĆÆnspecteerd om te bepalen of het
schip voldoet aan het verdrag. Hierbij wordt (in het kader van dit
verdrag) slechts bezien of een geldig Internationaal certificaat
betreffende de inventarisatie van gevaarlijke materialen of, indien het
schip bezig is met de laatste reis, een geldig Internationaal
certificaat inzake gereedheid voor recycling aan boord is. 

Een meer uitgebreide inspectie door de havenstaat is onder meer
geoorloofd, indien een schip niet beschikt over het volgens dit verdrag
vereiste certificaat, of indien er gegronde redenen zijn om aan te nemen
dat hetzij de staat van het schip niet overeenkomt met het vermelde op
het certificaat, hetzij er aan boord geen procedure geldt voor het
bijhouden van deel 1 van de inventarislijst van gevaarlijke materialen.
Bij een dergelijke uitgebreide inspectie worden de door de IMO
opgestelde richtlijnen in acht genomen. 

Volledigheidshalve zij vermeld dat de inspectieverplichting opgenomen in
artikel 8 niet van toepassing is op oorlogsschepen, marinehulpschepen,
kustwachtschepen en andere staatsschepen onder Koninkrijksvlag. Deze
schepen vallen immers niet binnen de reikwijdte van het verdrag. 

Artikel 9 Opsporing van overtredingen

Verdragspartijen dienen samen te werken bij het opsporen van
overtredingen en bij de handhaving van de bepalingen van het verdrag. 

Zo kan de verdragspartij die beschikt over voldoende bewijs dat een
schip opereert, heeft geopereerd of op het punt staat te opereren in
strijd met een bepaling van het verdrag, een andere verdragspartij
verzoeken dat het schip wordt onderzocht zodra het een haven of laad- of
losplaats buitengaats van die partij binnenkomt. Het rapport dat wordt
opgesteld naar aanleiding van dit onderzoek wordt gestuurd aan de partij
die erom heeft verzocht, aan de vlaggenstaat van het betrokken schip en
aan de IMO. 

Indien geconstateerd wordt dat het schip het verdrag overtreedt, kan de
partij die de inspectie verricht maatregelen treffen om het schip te
waarschuwen, aan te houden, weg te sturen of de toegang tot haar havens
te ontzeggen. Een partij die dergelijke maatregelen treft, stelt zowel
de vlaggenstaat van het betrokken schip als de IMO onverwijld daarvan in
kennis. 

Ook met betrekking tot de handhaving van de bepalingen ten aanzien van
scheepsrecyclingsinrichtingen kunnen verdragspartijen samenwerken.
Indien er vermoedens bestaan dat een scheepsrecyclingsinrichting niet
overeenkomstig het verdrag opereert, heeft geopereerd of op het punt
staat te opereren, dan dient de hergebruikstaat op verzoek van een
andere verdragspartij de scheepsrecyclingsinrichting te onderzoeken en
op basis van dit onderzoek een rapport op te stellen. Dit rapport wordt
gezonden aan de verdragspartij die hierom heeft verzocht en aan de IMO.

Artikel 10 Overtredingen

Nationale regelgeving dient te voorzien in het verbieden en het
sanctioneren van overtredingen van bepalingen van het verdrag. De
sancties dienen zwaar genoeg te zijn om overtredingen van het verdrag te
ontmoedigen. Overtredingen kunnen indien het een schip betreft, worden
gesanctioneerd door de vlaggenstaat, ongeacht waar de overtreding
plaatsvindt.

Artikel 11 Onnodige vertraging of aanhouding van schepen

De artikelen 8, 9 en 10 mogen niet leiden tot onnodige vertraging.
Onnodige vertraging kan een reden vormen voor een aanspraak op
vergoeding van geleden verlies of schade.



Artikel 12 Doorgeven van informatie

Verdragspartijen zijn verplicht bepaalde informatie te verschaffen aan
de IMO. Met name relevant zijn de lijst met
scheepsrecyclingsinrichtingen die door de lidstaat zijn toegelaten
conform de eisen van het verdrag, een jaarlijkse lijst van schepen
waaraan een Internationaal certificaat inzake gereedheid voor recycling
is verleend met de naam en locatie van de scheepsrecyclingsinrichting
zoals vermeld op het certificaat, en een jaarlijkse lijst van schepen
die zijn gerecycled binnen de jurisdictie van een verdragspartij. 

Artikel 13 Technische bijstand en samenwerking

Dit artikel betreft de samenwerking en technische bijstand van
verdragspartijen omtrent onder meer beschikbare technologie, onderzoek
en training. 

Artikel 14 Beslechting van geschillen

Verdragspartijen verplichten zich elk geschil over de uitlegging of
toepassing van het verdrag te beslechten langs vreedzame weg. De
bepaling bevat dan ook een opsomming van vreedzame middelen zoals
bemiddeling, conciliatie, arbitrage of schikking. 

Artikel 15 Verhouding tot internationaal recht en andere internationale
overeenkomsten

Dit artikel betreft de verhouding van het verdrag tot ander
internationaal recht. Het verdrag laat de rechten en plichten van staten
onder het VN-Zeerechtverdrag (Trb. 1983, 83), het internationaal
gewoonterecht van de zee en andere relevante verdragen onverlet. 

Artikel 16 Ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring en
toetreding

Dit artikel bepaalt hoe staten partij kunnen worden bij het verdrag.
Ingevolge het vierde lid is het mogelijk om het verdrag voor de
verschillende delen van het Koninkrijk op verschillende momenten te
aanvaarden.

Voorts bepaalt het zesde lid dat verdragspartijen een verklaring dienen
af te leggen inzake de wijze van goedkeuring van een plan tot hergebruik
van een schip. Dit kan zowel uitdrukkelijk als stilzwijgend gebeuren.
Gelet op artikel 12c, tweede lid, van de Regeling voorkoming
verontreiniging door schepen heeft Nederland ervoor gekozen dat
uitdrukkelijke goedkeuring van het scheepsrecyclingplan nodig is voordat
een schip in een scheepsrecyclingsinrichting gerecycled mag worden. 

Artikel 17 Inwerkingtreding

Het verdrag treedt in werking 24 maanden na de datum waarop ten minste
vijftien staten zich aan het verdrag hebben gebonden, waarbij aan twee
aanvullende voorwaarden moet zijn voldaan. De gecombineerde handelsvloot
van de vijftien staten moet ten minste 40 procent van de brutotonnage
van de mondiale koopvaardijvloot vertegenwoordigen, en het gecombineerde
maximale jaarlijkse scheepsrecyclingvolume in de voorbije tien jaar van
de vijftien staten dient ten minste drie procent van de brutotonnage van
de gezamenlijke koopvaardijvloot te vertegenwoordigen. 

Artikel 18 tot en met 21 Overige bepalingen

Deze artikelen bevatten bepalingen inzake wijziging, opzegging,
depositaire taken en het taalregime van het verdrag. 

Bijlage met voorschriften voor het veilig en milieuverantwoord recyclen
van schepen

Bij het verdrag hoort een bijlage met voorschriften. In artikel 1 van
het verdrag is bepaald dat deze bijlage een integrerend onderdeel van
het verdrag vormt. De voorschriften zijn onderverdeeld in vier
hoofdstukken. In de voorschriften zijn de belangrijkste technische
inhoudelijke bepalingen van het verdrag opgenomen. 

Hoofdstuk 1 (Algemene bepalingen)

Voorschriften 1-3: 

In dit hoofdstuk worden allereerst de definities gegeven van begrippen
die in de bijlage gehanteerd worden, in aanvulling op de definities van
het verdrag in artikel 2. Voorts is de toepasselijkheid van de bijlage
beschreven. Deze is van toepassing op het ontwerp, de constructie, het
onderzoek, de certificering, de exploitatie en het recyclen van schepen.
Ten slotte is de verhouding tot andere regels, aanbevelingen en
richtsnoeren bepaald. 

Hoofdstuk 2 (Vereisten voor schepen)

Hoofdstuk 2 bevat de vereisten die worden gesteld aan schepen. Het
hoofdstuk is onderverdeeld in drie onderdelen. 

Onderdeel a: Ontwerp, constructie, exploitatie en onderhoud van schepen

Voorschriften 4-7:

Ingevolge voorschrift 4 moeten verdragspartijen de installatie of het
gebruik van gevaarlijke materialen zoals opgenomen in aanhangsel 1 op
schepen onder haar vlag of gezag verbieden of beperken. Voorts moeten
verdragspartijen de installatie of het gebruik van dergelijke materialen
op schepen die zich bevinden in havens, scheepswerven,
scheepsreparatiewerven of op haar laad- of losplaatsen buitengaats
verbieden of beperken. 

Voorschrift 5 bepaalt dat elk nieuw schip aan boord een inventarislijst
van gevaarlijke materialen dient te hebben, die geverifieerd is door de
Administratie (in Nederland de ILT) of door een hiertoe door de
Administratie gemachtigde persoon. De inventaris is specifiek voor elk
schip en bevat ten minste de in aanhangsels 1 en 2 genoemde gevaarlijke
materialen in de constructie of de uitrusting van het schip, de locatie
en de geschatte hoeveelheid ervan. Tevens dient het aan te geven dat het
schip voldoet aan het verbod of de beperkingen inzake de installatie of
het gebruik van gevaarlijke materialen in overeenstemming met
voorschrift 4. Bestaande schepen beschikken, voor zover praktisch
uitvoerbaar, over een inventaris van gevaarlijke materialen. Hierbij
worden de door de IMO opgestelde richtlijnen in aanmerking genomen. 

Deel I van de inventaris van gevaarlijke materialen moet tijdens de
gehele levensduur van het schip naar behoren worden bijgehouden en
geactualiseerd. Het maakt melding van nieuwe installaties die de in
aanhangsel 2 bedoelde gevaarlijke materialen bevatten en van relevante
wijzigingen in de constructie en de uitrusting van het schip. Op deze
manier blijft de inventaris actueel. De verplichting voor schepen om te
beschikken over een inventarislijst van gevaarlijke materialen gaat
gelden binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van het verdrag, dan wel
wanneer het schip gerecycled wordt, indien dit eerder plaatsvindt. De
delen II en III van de inventarislijst van gevaarlijke materialen worden
opgesteld voorafgaand aan het recyclen. Deel II van de inventaris bevat
het afval dat ontstaat bij de exploitatie van een schip. Deel III omvat
de voorraden.

Tot slot is in de voorschriften 6 en 7 vastgelegd hoe verdragspartijen
een voorstel kunnen doen tot wijziging van de aanhangsels 1 en 2. Een
belangrijke rol hierbij spelen de technische werkgroepen die door de IMO
kunnen worden ingesteld. 



Onderdeel b: Voorbereiding voor scheepsrecycling

Voorschriften 8 en 9:

Onderdeel b bevat de verplichte voorbereidingen voordat tot
scheepsrecycling kan worden overgegaan. Van belang hierbij is dat
schepen slechts mogen worden gerecycled in scheepsrecyclingsinrichtingen
die zijn toegelaten in overeenstemming met het verdrag. In Europees
Nederland zijn dit de scheepsrecyclingsinrichtingen die zijn opgenomen
op de Europese lijst van erkende scheepsrecyclingsinrichtingen. Voorts
zullen schepen in de periode voorafgaand aan de recycling maatregelen
nemen om de hoeveelheid ladingresiduen, overgebleven brandstof en afval
aan boord te minimaliseren. 

Voorschrift 9 bevat de eisen omtrent het scheepsrecyclingplan. Dit voor
elk schip specifieke plan wordt opgesteld door de inrichting en dient te
worden goedgekeurd door de bevoegde autoriteit (het land waar de
scheepsrecyclingsinrichting is gevestigd) alvorens tot recycling kan
worden overgegaan. De scheepseigenaar verschaft aan de
scheepsrecyclingsinrichting alle relevante informatie ten behoeve van
het opstellen van het scheepsrecyclingsplan. Het plan bevat informatie
over onder meer de manier waarop het schip veilig toegankelijk wordt
gehouden bij werkzaamheden waarbij hitte vrijkomt. 

De scheepseigenaar dient te beschikken over een Internationaal
certificaat inzake gereedheid voor recycling, voordat enige
recyclingactiviteit plaatsvindt. Voordat met het recyclen wordt
begonnen, vindt een laatste onderzoek plaats, waarin wordt onderzocht of
de inventarislijst van gevaarlijke materialen voldoet aan de vereisten
van het verdrag en of het scheepsrecyclingplan de vereiste
inventarislijst van gevaarlijke materialen correct weergeeft.

Onderdeel c: Onderzoeken en certificering

Voorschriften 10-14:

Tot slot betreft onderdeel c bepalingen omtrent onderzoeken en
certificering. Hierin worden allereerst in voorschrift 10 de procedures
met betrekking tot het eerste, het hernieuwde, het aanvullende en het
laatste onderzoek beschreven. In beginsel heeft de vlaggenstaat de
plicht deze onderzoeken uit te voeren, maar zij kan deze taak ook
uitbesteden aan klassenbureaus. In dat geval blijft de vlaggenstaat
eindverantwoordelijk voor de onderzoeken en certificering. 

Voorschrift 11 bevat bepalingen over de afgifte van certificaten en het
plaatsen van aantekeningen hierop. Hierin wordt beschreven onder welke
voorwaarden het certificaat wordt afgegeven, en wat de mogelijkheden
zijn tot verlenging van de geldigheid. 

Voorschrift 12 bevat de mogelijkheid dat een andere verdragspartij, op
verzoek van de vlaggenstaat, een schip onderzoekt en certificeert,
indien het schip voldoet aan de verdragsbepalingen. Geen certificaat
wordt afgegeven aan een schip dat gerechtigd is de vlag te voeren van
een staat die geen partij is. 

Tot slot bevat het onderdeel bepalingen omtrent de vorm van de
certificaten en bepalingen met betrekking tot de looptijd en de
geldigheid van de certificaten. Zo verliest het Internationaal
certificaat betreffende de inventarisatie van gevaarlijke materialen
zijn geldigheid indien de toestand van het schip in belangrijke mate
niet overeenkomt met de gegevens op het certificaat, of in geval van de
overdracht van een schip onder de vlag van een andere staat. 

De geldigheid van een Internationaal certificaat betreffende de
inventarisatie van gevaarlijke materialen is ten hoogste vijf jaar
geldig. Een Internationaal certificaat inzake gereedheid voor recycling
geldt ten hoogste drie maanden. Dit certificaat kan worden verlengd voor
een enkele reis vanaf een punt naar de scheepsrecyclingsinrichting. 



Hoofdstuk 3 (Vereisten voor de scheepsrecyclingsinrichtingen)

Voorschriften 15-23:

Het verdrag beoogt een systeem te bewerkstelligen waarin schepen slechts
mogen worden gerecycled in een toegelaten scheepsrecyclingsinrichting
(voorschrift 15). De inrichting wordt toegelaten door de bevoegde
autoriteit van de staat op wiens grondgebied de
scheepsrecyclingsinrichting zich bevindt. Hiertoe wordt door
verdragspartijen een systeem ontwikkeld om een effectieve naleving van
de verdragsbepalingen te verzekeren. Voor het land Nederland is het
systeem van de Europese lijst, volgend uit de Europese verordening,
hiervoor van belang. Hierop is in paragraaf 5.1.1. van het algemeen deel
van deze toelichtende nota nader ingegaan. 

Voorschrift 16 bevat de specifieke vereisten waaraan moet worden voldaan
bij de toelating van scheepsrecyclingsinrichtingen. De toelating van de
scheepsrecyclinginrichting geldt voor een periode van ten hoogste vijf
jaar. Voordat de inrichting wordt erkend, wordt de vereiste documentatie
geverifieerd. Voorts is een inspectie ter plaatse onderdeel van de
procedure. De ILT kan het verlenen van de erkenning toevertrouwen aan
een daartoe geschikte partij, maar blijft hiervoor wel verantwoordelijk.
Uit voorschrift 17, tweede lid, volgt dat toegelaten
scheepsrecyclingsinrichtingen slechts schepen aanvaarden die voldoen aan
(de vereisten van) het verdrag. 

Op scheepsrecyclingsinrichtingen rust voorts de verplichting om een plan
met betrekking tot de scheepsrecyclingsinrichting op te stellen. Hierin
wordt uiteengezet hoe de naleving van de in het verdrag vervatte
vereisten wordt gewaarborgd en wordt beleid opgenomen ten behoeve van de
veiligheid en bescherming van de gezondheid van werknemers en het
milieu. 

Tot slot bevat hoofdstuk 3 enkele voorschriften omtrent de preventie van
schadelijke gevolgen voor de gezondheid van de mens en het milieu en de
veilige en milieuverantwoorde beheersing van gevaarlijke materialen,
bepalingen omtrent het draaiboek voor noodgevallen en de veiligheid en
training van werknemers alsmede een rapportageverplichting voor de
inrichting van elk incident en ongeval en elke beroepsziekte en alle
chronische gevolgen daarvan die gevaar opleveren of kunnen opleveren
voor de veiligheid van werknemers, de gezondheid van de mens en het
milieu. 

Hoofdstuk 4 (Rapportagevereisten)

Voorschriften 24 en 25:

Het laatste hoofdstuk bevat twee voorschriften: Ć©Ć©n over het
informeren van de vlaggenstaat en de bevoegde autoriteit voorafgaande
aan de recycling, en Ć©Ć©n over de rapportering zodra de recycling
(gedeeltelijk) voltooid is. De informatieverplichting voorafgaande aan
de scheepsrecycling rust zowel op de scheepseigenaar, als op de
exploitant van de scheepsrecyclingsinrichting. Eerstgenoemde dient de
vlaggenstaat te informeren, laatstgenoemde de bevoegde autoriteit: de
aangewezen overheidsinstantie in het land waar de
scheepsrecyclingsinrichting zich bevindt. 

De rapportageverplichting zodra de recycling (gedeeltelijk) voltooid is,
rust op de scheepsrecyclingsinrichting. Deze geeft een verklaring van
voltooiing af en rapporteert hierover aan de bevoegde autoriteit. De
bevoegde autoriteit zendt vervolgens een afschrift van de verklaring aan
de Administratie die het Internationaal certificaat inzake gereedheid
voor recycling voor het schip heeft afgegeven. De verklaring omvat
eventuele incidenten en ongevallen die hebben geleid tot
gezondheidsschade en/of schade aan het milieu.

Aanhangsels

Aan de bijlage met voorschriften zijn zeven aanhangsels gehecht. Deze
bevatten de verklaringen en formulieren die voortvloeien uit de
bepalingen van het verdrag en de bijlage.



Aanhangsel 1

Het eerste aanhangsel betreft de beheersing van gevaarlijke materialen.
Hierin zijn de diverse gevaarlijke materialen opgenomen met daarbij de
definitie en de beheersmaatregelen passend bij het betreffende
gevaarlijke materiaal. Een voorbeeld van een maatregel is een verbod om
het gevaarlijke materiaal asbest te plaatsen. 

Aanhangsel 2

Aanhangsel 2 betreft de minimumlijst voor materialen in de
inventarislijst van gevaarlijke stoffen. Hierin zijn ten minste
opgenomen de gevaarlijke stoffen zoals opgenomen in aanhangsel 1 en
daarnaast een aantal aanvullende materialen. Voor deze aanvullende
materialen zijn geen beheersmaatregelen vereist, maar ze dienen wel op
de inventarislijst te worden opgenomen. 

Aanhangsel 3

Dit aanhangsel betreft het model voor het formulier voor het
Internationaal certificaat betreffende de inventarisatie van gevaarlijke
materialen. Van belang is dat het certificaat aangevuld moet worden door
deel I van de inventaris van gevaarlijke materialen. 

Aanhangsel 4

Aanhangsel 4 betreft een model voor het formulier voor het
Internationaal certificaat betreffende de gereedheid voor recycling. Dit
certificaat dient te worden aangevuld met de inventarislijst van
gevaarlijke materialen en het scheepsrecyclingplan. 

Aanhangsel 5

Aanhangsel 5 bevat een model voor het formulier voor de erkenning van
scheepsrecyclingsinrichtingen. 

Aanhangsel 6

Dit aanhangsel bevat het model voor rapportage waarmee de voorgenomen
aanvangsdatum van de scheepsrecycling gemeld moet worden aan de bevoegde
autoriteit. 

Aanhangsel 7

Tot slot bevat aanhangsel 7 het model voor de verklaring van voltooiing
van de scheepsrecycling. 



Voor de bijlage en de aanhangsels daarbij geldt dat wijzigingen op grond
van artikel 7, onderdeel f, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking
verdragen geen goedkeuring behoeven, tenzij het parlement zich terzake
de goedkeuring voorbehoudt. Deze bijlage en zijn aanhangsels dienen
immers ter uitvoering van specifieke bepalingen in de hoofdtekst van het
verdrag en, in het geval van sommige aanhangsels, van de bijlage zelf.

De Minister van Infrastructuur en WATERSTAAT,

drs. C. van Nieuwenhuizen Wijbenga

DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN,

Halbe Zijlstra

 Het op 22 maart 1989 te Bazel tot stand gekomen Verdrag van Bazel
inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van
gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan (Trb. 1990, 12).

 Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad
van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PbEU
2006, L 190).

 Verordening (EU) nr. 1257/2013 van het Europees Parlement en de Raad
van 20 november 2013 inzake scheepsrecycling.

 De aanvullende richtsnoeren zijn te vinden op de website van de IMO,
via   HYPERLINK
"http://www.imo.org/en/OurWork/Environment/ShipRecycling/Pages/Default.a
spx" 
http://www.imo.org/en/OurWork/Environment/ShipRecycling/Pages/Default.as
px . 

 Deze vijf landen zijn Belgiƫ, de Republiek Congo, Frankrijk, Noorwegen
en Panama.

 In Europees Nederland gebeurt dit door middel van erkenning van de
scheepsrecyclinginrichting en het vervolgens plaatsen op de Europese
lijst van erkende scheepsrecyclinginrichtingen. In paragraaf 4.1 wordt
hier nader op ingegaan. 

 Besluit 2014/241 van de Raad van 14 april 2014 betreffende de
bekrachtiging van, of de toetreding tot, het Internationaal Verdrag van
Hongkong voor het veilig en milieuverantwoord recyclen van schepen
(2009) door de lidstaten in het belang van de Europese Unie (PbEU 2014,
L 128). 

 Zie hiervoor paragraaf 1.2.

 Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, van 9
maart 2016, nr. IENM/BSK-2016/45897, houdende vaststelling van regels
inzake scheepsrecyclingsinrichtingen ter uitvoering van Verordening (EU)
nr. 1257/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013
inzake scheepsrecycling, en tot wijziging van Verordening (EG) nr.
1013/2006 en van Richtlijn 2009/16/EG.

 Regeling van de Minister van Infrastructuur en Milieu van 25 september
2017 tot wijziging van de Regeling voorkoming verontreiniging door
schepen in verband met de implementatie van Verordening (EU) nr.
1257/2013 inzake scheepsrecycling en Verordening 2015/757 betreffende de
monitoring, de rapportage en de verificatie van kooldioxide-emissies
door maritiem vervoer.

 Zie hiervoor paragrafen 2 en 3.

 Het op 1 november 1974 te Londen tot stand gekomen Internationaal
Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee (Trb. 1976, 157).

 Regeling van 9 maart 2016 houdende vaststelling van regels inzake
scheepsrecyclingsinrichtingen.

 Regeling van de Minister van Infrastructuur en Milieu van 25 september
2017 tot wijziging van de Regeling voorkoming verontreiniging door
schepen in verband met de implementatie van Verordening (EU) nr.
1257/2013 inzake scheepsrecycling en Verordening 2015/757 betreffende de
monitoring, de rapportage en de verificatie van kooldioxide-emissies
door maritiem vervoer.

 Regeling van de Minister van Infrastructuur en Milieu van 25 september
2017 tot wijziging van de Regeling voorkoming verontreiniging door
schepen in verband met de implementatie van Verordening (EU) nr.
1257/2013 inzake scheepsrecycling en Verordening 2015/757 betreffende de
monitoring, de rapportage en de verificatie van kooldioxide-emissies
door maritiem vervoer.